dinsdag 8 januari 2019

Waarom geloven mensen 'mooie' verhalen? Een groep kan niet nadenken


Laatst bijgewerkt 8/1/2019 om 14.21


Waarom geloven mensen fictieve verhalen? Waarom geloven ze nepnieuws? Waarom geloven ze allerhande onzin? Waarom geloven ze 'mooie' verhalen? Wie Google vraagt, ziet dat het antwoord op die vraag niet echt bekend is.

Eerder noemde ik dit het 'ijsbeerprobleem'. Veronderstel een hongerige ijsbeer. Wanneer die als een modern mens zou handelen, zou je verwachten dat die zich een malse zeehond gaat voorstellen. Die zeehond is er niet echt, maar onze menselijke ijsbeer zou zeker weten dat die er wel was, want hij zag die zeehond toch duidelijk voor zich: geen twijfel mogelijk! Hij wist het absoluut zeker. Vervolgens zou hij deze zeehond smakelijk opeten, wat natuurlijk niet de benodigde calorieën opleverde, zodat hij tenslotte de hongerdood zou sterven.

Mijn ijsbeerverhaal klopt natuurlijk niet. Van hongerige mensen is wel bekend dat ze over voedsel gaan fantaseren, maar meestal is het geloof in de eigen waanvoorstelling niet zo sterk dat ze inderdaad de hongerdood sterven. Als de honger te sterk wordt, komt het gezonde verstand doorgaans weer terug.

Aan de andere kant zit er in dit verhaal een kern van waarheid. Viktor Frankl beschrijft in De zin van het bestaan hoe Joden na aankomst in het concentratiekamp vaak 'Muzelman' werden. De overgang van hun veilige burgerbestaan naar de afschuwelijke omstandigheden in het kamp was zo groot, dat ze voor de wrede werkelijkheid wegvluchtten in zichzelf. Wat je ook probeerde, ze waren niet meer te redden. Ze rookten een laatste sigaret en wierpen zich daarna tegen het prikkeldraad waar hoogspanning op stond.

Wie vertrouwd is met de alfa-bètafactor, ziet wat er gebeurde. Mensen hebben in beginsel de keuze tussen twee totaal verschillende reacties: de rationele en de irrationele. In deze uiterst bedreigende omstandigheden kozen veel mensen de irrationele reactie. Begrijpelijk, maar niet verstandig.

Frankl beschrijft die waarneming niet zo maar. Zijn boek gaat in feite over het kiezen van de bètareactie, terwijl de omstandigheden voor ons idee schreeuwen om de alfareactie. Het leven is lijden, maar door dat lijden zin te geven, wordt het dragelijk. Door iets nuttigs te gaan doen, dwingen we onszelf tot de rationele reactie, waardoor we de valkuil van de alfareactie mijden.

Viktor Frankl was niet de enige Jood die de rationele benadering propageerde. Abel Herzberg gaf zijn boek over nazi's en het kamp de titel Amor fati mee: omarm het noodlot. Heb het noodlot lief. Door niet te vluchten, maar ons juist te verdiepen in onze ellende, leren we tenslotte hoe die ellende werkt en beheerst kan worden. We moeten het monster langdurig in de bek kijken om het bijzondere van het beest te ontdekken.

Terug naar het ijsbeerprobleem. Kennelijk is het zo dat we als mensen twee opties hebben. We kunnen het probleem rationeel onder ogen zien. We hebben honger. Er is geen eten. Waar vinden we iets eetbaars?

Daarnaast beschikken we ook nog over een emotionele, irrationele modus. We kijken het probleem niet rustig onder ogen, maar we beginnen luid te jammeren dat er onmiddellijk een goed maal op tafel moet komen te staan. Geen gelul, we willen eten en we willen het nu! Liefst geven we zelfs nog aan naar welk gerecht onze voorkeur uitgaat en wat we erbij willen drinken.

Toen ik kind was, werkte die irrationele modus vrij goed. Mijn moeder was -- vermoedelijk als veel moeders -- altijd zeer bezorgd dat ik te weinig eten kreeg, dus het communiceren van mijn wensen loste het probleem vaak prima op. Ik ontwikkelde daardoor al op jonge leeftijd een sterke voorkeur voor gevulde koeken. Ik kon die koeken echter alleen bemachtigen door duidelijk te maken, dat ik op het punt van omvallen stond.

Die oplossing -- een dramatisch verhaal ontwikkelen en luidkeels verkondigen -- had een onbedoeld neveneffect. Door de pogingen mijn sociale omgeving ervan te overtuigen dat ik op omvallen stond, ontwikkelde ik anorexia. Een term die we toen nog niet kenden. De irrationele reactie had met een beetje pech gemakkelijk tot een voortijdig einde kunnen leiden. Iets wat bij anorexia nog al eens voorkomt. Dergelijke ongewenste neveneffecten zijn een vast kenmerk van de irrationele reactie.

Mensen die de alfareactie hanteren, focussen aan de ene kant op hun emoties en aan de andere kant op de korte termijn. Hun emoties moeten bevredigd worden en liefst zo snel mogelijk. Daarbij gaat het om automatische, onbewuste processen. Het is dus letterlijk een irrationele reactie. De Natuur lijkt vervolgens de onhebbelijke gewoonte te hebben met een lange termijn effect roet in het eten te gooien. De irrationele reactie leidt tot onbedoelde uitkomsten.

De irrationele reactie is dus bedoeld de sociale omgeving te pushen tot actie, zodat het gevoelde probleem wordt opgelost. Wanneer koning Richard tijdens de veldslag van zijn paard valt, roept hij: 'A horse, a horse. My kingdom for a horse.' (Althans in het toneelstuk Richard III van William Shakespeare.) Hij probeert zijn probleem op te lossen, niet door een ander paard te pakken, maar door luidkeels duidelijk te maken dat hij een paard moet en dat hij het nu moet. Zijn sociale omgeving moet dat probleem maar voor hem oplossen en niet straks, maar nu.

In reactie op probleemsituaties hebben we dus twee verschillende opties. De ene optie is kalm blijven en het probleem bestuderen. Dat was de optie die Viktor Frankl en Abel Herzberg kozen. Het was misschien vreselijk, maar wat ze konden zien en leren, zouden ze ook leren. Dit is wat Daniel Kahneman systeem 2 noemde: 'traag denken'. (Het is systeem 2 omdat deze reactie minder goed in onze natuur verankerd is dan de emotionele babbelreactie van systeem 1.)

De andere optie (systeem 1, 'snel denken') is emotioneel worden en de sociale omgeving duidelijk maken, dat deze het probleem onmiddellijk moet oplossen. Een benadering die in het concentratiekamp natuurlijk niet werkte, waardoor men de blik naar binnen wende. Men vertelde zichzelf een dramatisch verhaal met als strekking dat men het probleem onverwijld diende op te lossen. De conclusie van het verhaal was vervolgens dat het leven ondragelijk was geworden. Een begrijpelijke conclusie, maar feitelijk gezien een voorbarige.

In de omgang met computers zijn beide reacties duidelijk zichtbaar. Programmeurs zien het als een afgang als ze moeten vragen naar de oplossing. Ze willen het probleem zelf oplossen ook al kost het soms meer dan een week prutsen en zoeken. Vragen is je onkunde etaleren en maakt je afhankelijk. Normale gebruikers willen echter snel, worden boos en ongeduldig zodra iets niet lukt en schakelen dan iemand anders in of bellen een hulplijn.

Er is nog een ander punt. De bètareactie gaat uit van een probleem. Het probleem moet precies omschreven worden. Wat beschikbaar is om het probleem op te lossen moet geïnventariseerd worden. Het probleem moet bestudeerd worden. En de oplossing moet tenslotte getest worden.

De alfareactie gaat echter uit van gevoel en sociale relaties. Er is geen formeel probleem, maar er is een gevoeld probleem en er zijn anderen. Die anderen moeten begrijpen dat ze in actie moeten komen om het probleem op te lossen. Ik zou dus verwachten dat geloof een sociale functie heeft. Andere mensen moeten beïnvloed worden zodat die gaan doen, wat ze moeten gaan doen.

De alfareactie wordt ook wel omschreven als de babbelreactie. Men kan het vergelijken met borrelpraat. De een komt met een 'mooi' verhaal dat bij de ander een emotionele reactie oproept. Een prachtig verhaal. De ander maakt zich niet druk over de juistheid of onjuistheid van dat verhaal, want dat is in die situatie niet de bedoeling. Het gevolg is echter wel dat het verhaal plausibel wordt. Men heeft het gehoord. Men zegt het, dus er zal wel iets van waar zijn.

Wie het 'mooie' verhaal kritisch verwerkt, heeft geen probleem. De feitelijke basis ontbreekt. Lang niet iedereen kan informatie echter kritisch verwerken en bovendien kost dat veel tijd en energie. Bij oppervlakkige (of zachte) informatieverwerking worden de termen in het verhaal door klassieke conditionering  aan elkaar gekoppeld. Wanneer we horen dat de X niet deugen, blijft er daardoor van die boodschap altijd iets hangen. Wanneer die boodschap vervolgens maar vaak genoeg herhaald wordt, wordt dat voor de onkritische luisteraar een onbetwistbaar feit. Hij voelt dat het waar moet zijn.

De enige manier om dat probleem op te lossen, is voortdurend dat wat men gelooft, langs de kritische meetlat van de bètabenadering te leggen. Waar is die bewering precies op gebaseerd? Hoe hard is de evidentie? Dit maakt dat alleen mensen die de bètareactie goed beheersen, hun vooroordelen in toom kunnen houden. Slechts een minderheid van de bevolking (vermoedelijk een 20 tot 25 procent) kan zich daardoor actief wapenen tegen de invloed van 'mooie' verhalen.

Ik denk dus dat nepnieuws, 'mooie' verhalen en onzin-verhalen, alsmede het geloof daarin, thuis horen in het babbelsysteem. Het is sociaal geleuter dat de betrokkenen een goed gevoel geeft. Het is het resultaat van wat Daniel Kahneman 'systeem 1 denken' noemde: snel denken (zonder echt na te denken).

Dat is misschien een mooie gedachte, maar valt dit te hard te maken? Kan dit via onderzoek aangetoond worden? De vraag was: waarom geloven mensen 'mooie' verhalen?

'Mooie' verhalen zijn gedefinieerd als verhalen die geen solide feitelijke basis hebben (1), die betrekking hebben op bepaalde mensen of sterk aan bepaalde mensen gerelateerde zaken (2), die een emotionele lading bevatten (3) en die emotie moet gericht zijn: 'wij zijn oké, zij deugen niet' (4). In veel gevallen volstaat men, met de helft van die laatste boodschap.

Het eerste probleem is het meten van het geloof in 'mooie' verhalen. Het tweede probleem is de verklaring van dat geloof. Eerst het meetprobleem.

Vooroordelen voldoen aan alle vier kenmerken van het 'mooie' verhaal. Het geloof in vooroordelen meten we via bevooroordeeldheid. Het gaat dus inderdaad om de alfa-bètafactor. Geloof in 'mooie' verhalen is de specialiteit van alfa's.

Klopt dit met wat we weten over de verschillen tussen alfateksten en bètateksten? De belangrijkste punten waarop teksten van alfa's en bèta's verschillen, heb ik samengevat in de basic five (hier). Het waren:
1. bevooroordeeld zijn / vooringenomen zijn;
2. dogmatisch in plaats van inductief denken;
3. subjectieve waarheid in plaats van objectieve waarheid hanteren;
4. mands (commando's) hanteren in plaats van tacts (beschrijvingen);
5. zachte informatieverwerking hanteren in plaats van harde.

Onze bèta-ijsbeer gaat op zoek naar een malse zeehond in de omgeving. Onze alfa-ijsbeer weet het zeker: hij voelt honger. Er moet een een malse zeehond op tafel komen. En niet straks, maar nu! Zonder malse zeehond is het helemaal mis en is de wereld helemaal fout! 'Mijn ijsberen-koninkrijk voor een zeehond!' Wat onze alfa-ijsbeer precies moet brullen naar zijn ondergeschikte ijsberen, interesseert hem geen snars, als de malse zeehond maar op tafel komt! Alle vijf punten van de basic five worden dus bevestigd. Hij redeneert vanuit een gevoel, hij denkt dogmatisch (van binnen naar buiten), hij hanteert subjectieve waarheid, hij hanteert mands om aan zijn malse zeehond te komen en wat hij er precies uitkraamt, interesseert hem niet, als het maar werkt (zachte informatieverwerking).

Onze alfa-ijsbeer gelooft heilig in de juistheid van zijn eigen verhaal. Waag het als ondergeschikte ijsbeer niet om eraan te twijfelen, want dan krijg je met hem aan de stok. In ons ijsberen-universum geloven de sociale ijsberen dus het verhaal van hun leider. De leider zelf met zijn elite is natuurlijk degene die het meest overtuigd is van de juistheid. Daarna komen zijn generaals en tenslotte komen de gewone ijsberen. Dat is althans wat we kunnen afleiden uit de scores op bevooroordeeldheid.

De bèta-ijsbeer opereert echter alleen en gelooft niets van het 'mooie' verhaal. Hij weet maar al te goed dat zodra de ijsberen-maffia hem met een malse zeehond te pakken krijgt, hij zijn hapje kwijt is.

Geloof in 'mooie' verhalen is dus een groepseffect. In een groep gehoorzamen mensen de groep. Ze verliezen hun zelfstandigheid. Ze stoppen met nadenken. De groep bepaalt hun gedrag. Tegelijkertijd heeft een groep geen bewustzijn. Een groep kan niet nadenken.












Geen opmerkingen:

Een reactie posten