woensdag 10 januari 2018

Discriminatie/agressie en informatieverwerking


Laatst aangepast op 12/1/2018 om 1:40.


De drie manieren van informatieverwerking, die uit de gedragsanalytische basisprincipes volgen, leiden opmieuw tot het eerder gevonden vereenvoudigde soortenmodel.


Het vereenvoudigde soortenmodel

Het soortenmodel is volledig gebaseerd op empirisch onderzoek met (overwegend) vragenlijsten. Het gaat daarbij om drie variabelen: bevooroordeeldheid (prejudice) als maat voor geneigdheid tot discriminatie/agressie, sociale dominantie (SDO-schaal) en autoritarisme (RWA-schaal).

De basis voor het soortenmodel is het 'vreemde' empirische resultaat dat sociale dominantie en autoritarisme, hoewel onderling vrijwel ongecorreleerd, samen in staat zijn discriminatie/agressie (gemeten als prejudice) vrijwel volledig te voorspellen.

Het soortenmodel stelt dat er vier soorten mensen te onderscheiden zijn qua respectievelijk sociale dominatie en autoritarisme:
1. laag/laag (double-lows of bèta's);
2. laag/hoog (gewone volgelingen/gelovigen of alfa-gamma's);
3. hoog/laag; (pseudo volgelingen/gelovigen of bèta-gamma's);
4. hoog/hoog (double-highs of alfa's).

Deze vier soorten mensen leveren door hun aard een machtige en agressieve groep bestaande uit een leider met zijn elite (alfa's) en zijn aanhang van gamma's (2 en 3). Buiten de machtige groep bevinden zich de bèta's die gericht zijn op productie en het oplossen van praktische problemen.

Dit levert twee verschillende culturen op: een hoge, hiërarchische alfacultuur (4+2+3) en een lage, egalitaire bètacultuur (1) die zich onderscheiden door hun mate van agressie (bevooroordeeldheid/prejudice). De alfa's zijn uitermate agressief, de bèta's zijn niet of amper agressief.

De hoge cultuur kan alleen bestaan door de productie van de lage cultuur af te romen, maar produceert zelf niet of amper.


De drie manieren van informatieverwerking leiden ook tot het soortenmodel

Zachte informatieverwerking heeft alleen zin in combinatie met passieve informatieverwerking. De spreker gebruikt zachte informatieverwerking om een mand te construeren, en gebruikt die mand vervolgens om via passieve informatieverwerking zijn publiek te manipuleren.

Wanneer het publiek ook harde informatieverwerking zou toepassen, zou de manipulatieve boodschap niet overkomen. Het publiek moet zich dus beperken tot passieve informatieverwerking, anders heeft de mand geen zin. Er is dus een publiek dat vrijwel alleen passief informatie verwerkt.

Dat publiek trekt vooral mensen aan, die informatie zacht verwerken. Aan de ene kant levert de spreker wat het publiek wil horen, aan de andere levert het publiek de spreker invloed, status en macht op.

Er is echter ook nog harde informatieverwerking. Harde informatieverwerking is de enige manier waarop informatie daadwerkelijk verwerkt wordt.

Bij zachte informatieverwerking is er geen enkele noodzaak de feitelijk juiste informatie uit de informatiestroom te filteren. Men filtert de informatie op bruikbaarheid als mand. De feitelijke juistheid van de informatie doet in dat verband niet ter zake.

Dat betekent dat voor interactie met de harde natuur harde informatieverwerking de enige serieuze optie is. Zo lang iedereen interacteert met aan de ene kant de harde natuur en aan de andere kant de sociale omgeving zal iedereen dus alle drie methodes van informatieverwerking hanteren.

Na de uitvinding van de landbouw vervalt die noodzaak en specialiseert zich een deel van de samenleving in harde informatieverwerking en een ander deel in zachte en passieve informatieverwerking.

In de sociale omgeving heeft degene die spreekt, die zachte informatieverwerking hanteert, het overwicht, doordat hij/zij manipuleert, terwijl de ander door de passieve verwerking emotioneel gemanipuleerd wordt. De spreker verwerft dus controle over de emoties en associaties van het passief luisterende publiek.

In totaal ontstaan dan drie 'groepen' waarvoor minimaal twee variabelen vereist zijn. De eerste variabele maakt het onderscheid tussen harde informatieverwerking enerzijds en zachte/passieve informatieverwerking anderzijds. Dit is het onderscheid tussen respectievelijk laag en hoog autoritarisme.

De tweede variabele maakt het onderscheid tussen zacht informatieverwerking enerzijds en passieve informatieverwerking anderzijds. Dit komt overeen met respectievelijk hoog en laag scoren op sociale dominantie.

Deze twee benodigde variabelen leveren daarmee weer alle vier soorten van het soortenmodel op:
1. overwegend gebruik van tacts -- overwegend receptief  (bèta's);
2. gebruik van tacts en mands -- overwegend productief  (bèta-gamma's);
3. overwegend gebruik van mands -- overwegend receptief  (alfa-gamma's);
4. overwegend gebruik van mands -- overwegend productief  (alfa's).

Te verwachten valt dat bèta-gamma's door hun grote drive de top te bereiken ook mands zullen gebruiken om sociaal vooruit te komen. Daarnaast zullen ze echter ook nog steeds het vermogen hebben om tacts te hanteren.


Conclusie

Dit verband tussen de drie methodes van informatieverwerking en het empirisch gevonden soortenmodel lijkt te mooi om toeval te kunnen zijn. De vraag is dus: wat was er eerst?

De drie verschillende methodes voor informatieverwerking zijn bij jagers/verzamelaars al aanwezig. Pas na de uitvinding van de landbouw werd het kennelijk interessant zich te specialiseren in een bepaalde methode van informatieverwerking. Het soortenmodel maakt duidelijk wat voor de betrokkenen het voordeel was.

De conclusie moet kennelijk zijn dat de drie verschillende methodes van informatieverwerking de basis vormen van het soortenmodel. Wie discriminatie/agressie wil begrijpen, moet focussen op de manier waarop informatie verwerkt wordt.

De op discriminatie en agressie gerichte alfacultuur hanteert zachte informatieverwerking in combinatie met passieve informatieverwerking. De niet-agressieve bètacultuur hanteert bij voorkeur harde informatieverwerking.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten