zondag 7 augustus 2016

Hoe werkt discriminatie? Deel 2: het soortenmodel


Laatst aangepast op 13-10-2016.


In mijn vorige posting (hier) heb ik beschreven wat we sinds kort uit onderzoek weten over discriminatie. Ogenschijnlijk is dat niet ontzettend veel, maar hierna zal blijken dat wat we weten, grote consequenties heeft.

Wat we (denken te) weten, is dat de geneigdheid tot discrimineren verklaard kan worden uit twee aansturende variabelen: autoritarisme (RWA) en sociale dominantie (SDO). Dat aantal van twee totaal verschillende variabelen die een derde variabele aansturen, is heel merkwaardig. De vraag is dus: wat is de verklaring daarvoor?

Met andere woorden: discrimineren heeft twee totaal verschillende oorzaken. Hoe kan dat?

Voordat ik die vraag probeer te beantwoorden, is het nuttig eerst stil te staan bij de term 'discriminatie'. Wat bedoel ik daar precies mee? Aan wat voor gedrag moeten we bij discriminatie denken?


Discriminatie als negatieve actie en agressie

Discriminatie betekent letterlijk 'onderscheid maken' (zie hier). De meeste mannen trouwen met vrouwen en niet met mannen. Dat betekent dus dat mannen (als groep) op sekse discrimineren bij de keuze van hun echtgenoot. Voor de doorsnee man maakt het uit of zijn partner man of vrouw is. Daar lijkt me geen speld tussen te krijgen. Dat is echter niet de betekenis van discriminatie waar het in deze blog de meeste tijd over gaat.

Deze blog gaat in beginsel over discriminatie in de betekenis van 'onterecht onderscheid maken'. Omdat we vinden dat een man zelf moet kunnen bepalen of hij een man of een vrouw huwt, beschouwen we in dat geval het maken van onderscheid op basis van sekse niet als onterecht. Het is toegestane discriminatie, vinden we.

Het vervelende van discriminatie als 'onterecht onderscheid maken' is dat we met een nogal subjectief begrip opgescheept worden. Want wat is precies onterecht? Wat de een terecht vindt, vindt de ander misschien onterecht. Met deze definitie komen we gemakkelijk in een moeras van eindeloze discussies terecht.

Misschien was dat ook wel de bedoeling. Er zijn nogal wat mensen die geloven dat discriminatie eigenlijk niet bestaat. Natuurlijk, de Holocaust heeft plaatsgevonden, maar dat was in de Tweede Wereldoorlog, dat waren nazi's en dat zal nooit weer gebeuren. Politiemensen die onnodig een zwarte man doden is -- in hun optiek -- geen voorbeeld van discriminatie, want de politie kan wel eens iemand moeten doden.

Geen enkel voorbeeld dat je aandraagt, kan deze mensen ervan overtuigen dat er iets zou kunnen bestaan als discriminatie. Alle onderscheid dat gemaakt wordt door mensen is in hun optiek altijd terecht onderscheid. Discriminatie bestaat volgens hen gewoon niet.

In de loop van mijn leven als openlijk foute man heb ik nogal wat discriminerende mensen moeten meemaken en één van de merkwaardige zaken die ik in dat verband gemerkt denk te hebben, is dat het vaak de mensen zijn die discrimineren, die geloven dat discriminatie niet bestaat. (Dit zou kunnen kloppen: de neiging te geloven en in de groep te passen, autoritarisme, is gekoppeld aan de neiging te discrimineren.)

Er bestaat echter gelukkig ook nog een andere manier om het begrip discriminatie af te bakenen. Vrijwel alle discriminerende gedrag heeft een gemeenschappelijke component. De essentie van discriminatie is dat het negatief gedrag is van een of meer personen, de dader(s), tegenover een of meer andere personen, de (beoogde) slachtoffer(s).

Laat ik een simpel voorbeeld geven uit eigen ervaring. Ik loop in mijn jonge jaren bij mooi weer in een short door de Kalverstraat in Amsterdam. Opeens loopt een man op me af en voordat ik me realiseer wat er precies gebeurt, heb ik een trap van zijn zware schoen tegen mijn blote been te pakken. Het resultaat was een wond die niet ernstig was, maar die wel tot gevolg had dat mijn been de rest van de zomer niet meer toonbaar was.

We hebben in dit geval een dader, een slachtoffer (het klinkt wat zwaar in dit geval, maar dat is nu eenmaal de term) en de negatieve actie van de dader gericht tegen het slachtoffer. Alle bestanddelen die de definitie van discriminatie als negatieve actie vraagt, zijn daarmee aanwezig.

Bij deze nieuwe manier van definiëren is het dus niet langer nodig om eerst na te gaan, waarom die man precies een trap tegen mijn been gaf. Het is ook niet langer nodig om eerst een rechterlijke uitspraak te vragen of die man nu wel of niet tegen mijn been mocht trappen. Nee, er was een negatieve actie, er was iemand die die actie ondernam en er was iemand die door die actie benadeeld werd. Alle drie componenten van discriminatie/agressie zijn daarmee aanwezig.

Het op deze manier definiëren van foute discriminatie als negatieve actie heeft drie voordelen. Allereerst is het simpel, helder en objectief. Er zullen op deze manier niet snel discussies ontstaan of het doden van iemand nu wel of niet discriminatie was. Psychologen spreken dan van een 'operationele' definitie.

Een tweede voordeel is dat we het gedrag en de oorzaken voor dat gedrag niet langer door elkaar hutselen zoals bij de oude manier van definiëren, maar dat we die uit elkaar trekken. In de (empirische) wetenschap is het waarnemen van het gedrag één ding en het vinden of waarnemen van de (mogelijke) oorzaak een totaal ander ding. Het door elkaar hutselen van die twee helpt niet. Het is dus beter om eerst vast te stellen of er sprake was van negatief gedrag dat tegen iemand gericht was om pas daarna te gaan kijken of daar oorzaken voor gevonden kunnen worden.

Een derde voordeel van deze manier van definiëren is dat discriminatie/agressie een heel algemeen iets wordt. Wanneer je de krant leest op een willekeurige dag zie je vaak een hele serie voorbeelden van discriminatie/agressie langskomen. Bij mensen is het kennelijk een basismanier van met elkaar omgaan. Dat betekent dat zodra we een werkende theorie hebben van discriminatie/agressie, die in beginsel op grote schaal toepasbaar is. Discriminatie/agressie is niet iets dat alleen in de Tweede Wereldoorlog gebeurde door foute nazi's, het is iets dat voortdurend weer gebeurt.

Natuurlijk is het niet zo, dat het resultaat van negatieve actie(s) altijd even vernietigend is. Bij discriminatie/agressie gaat het in het ergste geval om genocide en in het minst erge geval om het verspreiden van roddels en vooroordelen over een of meer mensen. Ook het verspreiden van roddels en vooroordelen kan voor de betrokken slachtoffers overigens grote en vreselijke consequenties hebben.

Sommige onderzoekers redeneren dat we het niet moet hebben over de 'slachtoffer(s)', maar over de 'beoogde slachtoffer(s)'. Het had immers kunnen zijn, dat ik de trap zag aankomen, deze had weten af te weren en op die manier zou de aanval mislukt zijn. Negatieve acties lukken dus, gelukkig, niet altijd. Dat is helemaal waar, maar het is erg vermoeiend om het steeds te hebben over de 'beoogde slachtoffers'. Gemakshalve wordt daarom vaak het kortere 'slachtoffers' gebruikt.

Het is verleidelijk tenslotte de waarom-vraag op te werpen. Waarom trapte die man tegen mijn been? Was er iets met die man? Nodigde mijn been misschien erg uit om eens stevig tegenaan te trappen? Heb ik zelf aanleiding gegeven door mijn benen te uitdagend te presenteren?

Als foute man met uitgebreide ervaring met het showen van mijn lange benen, kan ik daar uit ervaring wel iets over zeggen. Vrouwen konden daar heel enthousiast op reageren in de trant van: zulke benen wil ik ook. De doorsnee Nederlandse man vond het ook prima. Of het nu een mannenbeen of een vrouwenbeen was, maakte hem niet uit. Hij vindt het leuk om naar een interessant been te kijken, zullen we maar zeggen, waar dat precies aan vast zit, vindt hij niet zo relevant.

Een uiterst kleine groep mannen reageert echter openlijk agressief met daadwerkelijk geweld. Ik kan daar geen precieze getallen over geven, maar ik zou denken een op de duizend of een op de tienduizend.

Waarom die mannen negatief en agressief reageren, weet ik natuurlijk niet zeker. Ik ben er echter wel eens in geslaagd met zo'n man in gesprek te raken, en toen bleek dat hij dat ook graag wilde (soortgelijke benen hebben en showen), maar dat dat nu eenmaal niet hoorde en mocht. Ik deed dus iets, dat hem enerzijds jaloers maakte en anderzijds -- in zijn optiek -- niet mocht. Ik overtrad dus een sociale norm en mocht en moest daarvoor door hem bestraft worden.

Klopt dit met de twee variabelen die discriminatie/agressie aansturen? Allereerst blijkt uit mijn ervaringen dat het inderdaad lijkt te gaan om zeer specifieke mensen. Het is beslist niet zo dat dergelijk openlijk geweld standaard was.

Ten tweede blijkt mijn zegsman te verwijzen naar een groepsnorm: typerend voor iemand die hoog scoort op autoritarisme.

Ten derde blijkt mijn zegsman jaloers te zijn: ik doe iets, wat hij niet kan en durft. Ik toon me dus zijn meerdere en voor een sociaal-dominant iemand werkt dat als een soort openlijke oorlogsverklaring. Hij moet dus laten zien dat niet ik, maar dat hij de baas is.

Ook het daadwerkelijk overgaan tot openlijk geweld lijkt daarmee te kloppen. Iemand die alleen hoog scoort op autoritarisme zal zich wel realiseren dat zijn groepsnorm wordt overtreden, maar dat normaal niet -- zonder aansturing door zijn leider -- omzetten in concrete actie.


De Schaal van Allport

Gordon Allport beschreef in 1954 in The Nature of Prejudice verschillende fases van discriminatie/agressie in wat sindsdien wordt genoemd Allport's Scale (de Schaal van Allport of de Ladder van Allport).

De eerste fase noemde Allport anti-locution. In deze fase wordt er een negatief beeld van het slachtoffer of de slachtoffers uitgedragen. Men communiceert de boodschap dat X niet deugt of dat de X niet deugen. In feite is de boodschap: de X moeten een kopje kleiner gemaakt worden.

De tweede fase noemde Allport avoidance. In deze fase wordt het slachtoffer of de slachtoffers geïsoleerd, gemeden en buitengesloten. Een voorbeeld is dat iemand niet wordt aangenomen vanwege zijn buitenlandse afkomst. Een ander voorbeeld is dat mensen met een beroep dat laag in status is, moeilijker toegang krijgen tot adequate medische zorg.

De derde fase noemde Allport discrimination. In deze fase worden het slachtoffer mogelijkheden en diensten openlijk ontzegd of worden openlijk andere eisen gesteld. Men moet meer betalen voor bijvoorbeeld huur, auto, reparaties. Er worden opeens bij diploma's aanvullende eisen gesteld. Vergunningen worden niet verstrekt, terwijl gewone mensen die zonder problemen krijgen.

De vierde fase noemde hij physical attack. In deze fase worden bezittingen vernield en worden de slachtoffers aangevallen en soms vermoord. Voorbeeld: een lesbische vrouw die 's nachts op weg naar huis door een groepje mannen wordt vermoord. Ander voorbeeld: de Kristallnacht, waarin Joodse winkels, bedrijven en instellingen in nazi-Duitsland in brand werden gestoken en vernield.

De vijfde fase noemt hij extermination. Men probeert de hele groep slachtoffers te verjagen en zo mogelijk te vernietigen. De Holocaust, Srebrenica en andere gevallen van volkerenmoord vallen hieronder.

Discriminatie begint dus relatief simpel en onschuldig, zou men kunnen zeggen. Het begint met het verspreiden van een roddel, een gerucht. Vervolgens wordt de roddel of het gerucht voorgesteld als feit. Het is algemeen bekend dat de X niet deugen! Geen twijfel mogelijk, iedereen weet het.

Discriminatie eindigt uiteindelijk met verdrijving, geweld, brandstichting, doodslag, moord en genocide. Wat begon met het uiten van een alledaagse roddel, resulteert tenslotte soms in een massagraf.


De verklaring van Allport

Allport zag deze verschillende fases van discriminatie als de uiting van een onderliggend vooroordeel. Het vooroordeel was de innerlijke oorzaak van deze gebeurtenissen en uitte zich via deze fases in meer of mindere mate.

Het probleem met die verklaring is dat de oorzaak, het vooroordeel in het brein van de daders, alleen verondersteld wordt, maar niet waargenomen. Het is een verklaring die altijd klopt, niet valt te weerleggen en niets toevoegt.

Het is een pseudoverklaring: het klinkt goed, maar in feite weten we daarna nog evenveel. In zekere zin weten we daarna zelfs minder, doordat veel mensen daarna zullen ophouden met het zoeken van de verklaring, omdat ze denken die te weten.

Het gevolg van de verklaring van Allport was dat veel mensen zich gingen richten op het verwijderen van het vooroordeel. Het vooroordeel werd daarbij opgevat als een innerlijk idee en gevoel dat bij degene die discrimineerde, zou bestaan.

Verwijder het foute oordeel door een juist oordeel en het probleem van discriminatie zou opgelost zijn, dacht men. Helaas, bleken (eenmaal geleerde) vooroordelen zich in de praktijk vrijwel niet te laten verwijderen.

De doodsteek voor de vooroordelen-theorie van Allport kwam toen bleek dat het uiten van vooroordelen verklaard kan worden uit de (persoonlijkheids)eigenschappen van degene die de vooroordelen uit. Geuite vooroordelen zeggen niets over de beoogde slachtoffers, maar veel over degene die ze verkondigt.

Hoewel de verklaring van Allport min of meer een doodlopende weg bleek, geeft de Schaal van Allport een goed idee van het gedrag waar we bij discriminatie aan moeten denken. Het begint met het uiten van vooroordelen en het neerzetten van een negatief beeld van het slachtoffer of de slachtoffer. Het kan eindigen met moord en doodslag op grote schaal.

Het gemeenschappelijke element in al deze gedragingen is dat ze een negatieve actie inhouden ten opzichte van de slachtoffers of het slachtoffer.


Discriminatie en oorlog

Discriminatie begint heel gemakkelijk met het verspreiden van een gerucht, een roddel, een vooroordeel. Het kan eindigen met geweld, moord en genocide. Kan het ook eindigen met oorlog?

Van oorlog spreken we normaal als twee verschillende groepen slaags raken, maar bij discriminatie gaat het in eerste instantie vooral om conflicten binnen de groep/samenleving.

Op veel punten lijken oorlog en discriminatie echter sterk verwant. Voor beide geldt dat de waarheid vrijwel altijd het eerste slachtoffer is. Beide kunnen uitmonden in moord en doodslag op grote schaal. In dit opzicht lijkt het alsof mensen slechts één agressie-systeem bezitten dat zowel voor interne als externe conflicten wordt ingeschakeld.

Een verschil tussen discriminatie en oorlog is misschien dat bij discriminatie het machtsverschil duidelijker is. Aan de ene kant staan mensen uit een grote en machtige club, aan de andere kant staan weerloze slachtoffers. Er is bij discriminatie vrijwel altijd een duidelijk machtsverschil.

Mensen die discrimineren zijn geen dappere strijders die in hun eentje achterblijven om met een machinegeweer een overmacht van oprukkende vijandelijke troepen urenlang tegen te houden. Integendeel, mensen die discrimineren zijn mensen die er trots op zijn ondergeschikten het gevaarlijke en vuile werk te laten opknappen. Het zijn mensen die samen met een grote groep anderen bij nacht een weerloze lesbische vrouw overvallen, misbruiken, martelen en vermoorden.

Merkwaardig genoeg blijken de daders van discriminatie dit echter volledig omgekeerd te zien. Zo is van Adolf Eichmann bekend dat hij vond een geweldige prestatie geleverd te hebben. In zijn optiek had hij niet meegewerkt aan het vermoorden van zes miljoen weerloze mensen, maar had hij geholpen zes miljoen vijanden van Das Reich te vernietigen.

Mensen die discrimineren, zijn vaak experts in het verbaal omdraaien van de werkelijkheid. In hun optiek (die van autoritaristen) bestaat er geen objectieve werkelijkheid of is die niet relevant. Wat telt, is de sociale werkelijkheid zoals hun leider die definieert. Ik kom in een volgende blogpost uitgebreider op dit punt terug.


Het soortenmodel

Terug naar de twee variabelen die discriminatie aansturen, autoritarisme (RWA) en sociale dominantie (SDO). Die twee aansturende variabelen zijn niet of amper gecorreleerd en voorspellen daarbij ieder een uniek deel van de geneigdheid tot discrimineren. Die twee unieke delen samen verklaren de geneigdheid tot discrimineren vrijwel volledig.

Zoals ik het hierboven geformuleerd heb, klinkt het nogal statistisch en technisch. Wat hebben we aan die twee aansturende variabelen? Waarom zijn het er twee, in plaats van één of drie? Hoe moeten we deze uitkomsten interpreteren?

Als je wilt begrijpen waarom een auto rijdt, moet je er eerst achter komen dat het ding zonder benzine niet rijdt. Benzine is de brandstof die er uiteindelijk voor zorgt dat de auto inderdaad rijdt. Op het moment dat je dat weet, kun je gaan uitzoeken op welke manier die benzine er precies voor zorgt dat de auto vooruit gaat.

Bij discriminatie werkt het op dezelfde manier. Je moet eerst weten wat die discriminatie aandrijft, daarna kun je proberen uit te zoeken op welke manier die discriminatie-brandstof precies resulteert in discriminatie.

Voor discriminatie hebben we als onderzoeksresultaat dat er twee verschillende componenten bij betrokken zijn: autoritarisme en sociale dominantie. Met slechts een van die twee componenten valt discriminatie niet volledig te verklaren. De voor de hand liggende vraag is dan: hoe werken die twee componenten samen dat ze voor de mensen die discrimineren kennelijk vaak resulteren in voordeel?

Mijn antwoord op die vraag, zoals ik dat hierna formuleer, duid ik kortheidshalve aan als het soortenmodel. Uitgaande van de twee variabelen die discriminatie aansturen, moeten er bij discriminatie minimaal drie soorten mensen betrokken zijn. Het soortenmodel laat zien dat de interacties tussen deze drie soorten mensen vrijwel automatisch moet resulteren in discriminatie.

Het vreemde van het soortenmodel is dat het zelf ook discrimineert. De reden om tegen discriminatie te zijn, is dat we geloven dat alle mensen in beginsel gelijk zijn. Het soortenmodel gaat echter uit van precies het tegenovergestelde: mensen zijn niet gelijk, maar bestaan uit drie verschillende soorten.

Ik zal een aantal postings verder laten zien dat een model waarbij we uitgaan van vier verschillende soorten mensen nog iets logischer is en bepaalde voordelen heeft, maar voor het moment beperk ik me even tot het simpelste model: drie verschillende soorten mensen.

Dat uitgaan van verschillende soorten mensen lijkt misschien vreemd en strijdig met ons idee van hoe het zou moeten zijn, maar het is wat onderzoek oplevert en ons vertelt. Wanneer we discriminatie willen begrijpen, moeten we niet uitgaan van onze mooie ideeën daarover, maar van de waarnemingen die we hebben.

Het soortenmodel vormt een model (of een theorie) van discriminatie. Denk voor een model aan een globe, een landkaart of een TomTom. Het is een vereenvoudigde weergave van de realiteit, maar niet de realiteit zelf.

Op een vergelijkbare manier is het soortenmodel bedoeld een vereenvoudigd beeld te geven van het discriminatie-mechanisme. Het is een poging wat we weten, zo goed mogelijk te combineren en te gebruiken om op die manier beter te begrijpen hoe discriminatie werkt en waarom mensen discrimineren.


Drie soorten mensen

Het eerste vreemde punt dat we moeten verklaren, is dat discriminatie wordt aangestuurd door precies twee variabelen. Waarom niet één of drie? De reden dat discriminatie wordt aangestuurd door twee variabelen, is kennelijk dat discriminatie iets is waarbij drie verschillende soorten mensen zijn betrokken. Ik licht dit hierna toe.

Volgelingen/gelovigen
De eerste variabele die discriminatie aanstuurt, autoritarisme, codeert voor mensen die de bescherming van een machtige groep zoeken, zich daar veilig in voelen en bereid zijn de leider van de groep blindelings te volgen en te gehoorzamen. Mensen die hoog scoren op autoritarisme, zijn dus ideale groepsleden. Ze houden zich aan de normen van de groep, ze vinden de groep belangrijk en als de leider het aangeeft, komen ze graag in actie tegen individuen die door de leider als bedreiging worden bestempeld.

Een ander kenmerk van deze soort mensen is dat ze moeite hebben met logisch denken en niet kritisch zijn. Ze zijn er niet op uit de leider te betrappen op een tegenstrijdigheid of fout, maar passen hun denken als het ware voortdurend aan, aan de normen van de groep en de aanwijzingen van de leider. Om deze reden zal ik dit soort mensen aanduiden als volgelingen/gelovigen.

Leiders
De tweede variabele, sociale dominantie, codeert voor mensen die geloven in sociale ongelijkheid, macht en winnen. Ze zien de wereld als een jungle waarin je eet of gegeten wordt, maar zijn zelf vastbesloten het eerste te doen. Zij zien wetten niet als iets waaraan je moet gehoorzamen, maar als iets om te overtreden, mits je zorgt niet te worden gepakt. Ze geloven niet in morele principes, maar in het recht van de sterkste. Alles mag, als het maar werkt. Ze willen macht, ze willen winnen, ze zijn oneerlijk en trekken zich van normen niets aan (Altemeyer, 2006,  p.160-191).

De mensen die hoog op sociale dominantie scoren zijn ideaal als dictator of autoritair leider van een rechtse groep, stelt Altemeyer. Dat suggereert dat het alleen om dictators zou gaan. Het lijkt moeilijk voorstelbaar dat we voor dat doel een aparte variabele bij ons dragen. Wie hoog scoort, is geschikt als dictator, maar anders niet.

De betekenis van sociale dominantie gaat echter mijns inziens belangrijk verder en kun je ook proberen positief te interpreteren. Stel dat ergens een groot aantal volgelingen/gelovigen te vinden is. Uit zichzelf komen die mensen niet in actie. Er is een leider nodig om ze bij elkaar te trekken, te motiveren en te sturen. Die leider is vrijwel zeker iemand die hoog scoort op sociale dominantie, zoals Altemeyer stelt.

Vervolgens doet zich echter het probleem voor dat die massa van volgelingen/gelovigen gestructureerd, aangestuurd en gecontroleerd moet worden. Een sociaal-dominante leider wil macht, met een ongecoördineerde massa volgelingen/gelovigen kan hij niet effectief macht uitoefenen. Hij heeft dus adjudanten nodig die zijn volgelingen/gelovigen motiveren en aansturen en dat op zo'n manier doen dat de vijand (of wat de leider ziet als vijand) verslagen wordt.

De mensen die hoog scoren op sociale dominantie willen macht, willen winnen en willen zegevieren, hoe dan ook. Ze zijn dus ook ideaal voor de leidinggevende elite die de leider nodig heeft om zijn volgelingen/gelovigen te motiveren en aan te sturen (mits hij zelf die elite de baas kan blijven).

De mensen die hoog scoren op sociale dominantie zal ik daarom aanduiden als leiders. Dat ze gericht zijn op macht en winnen, betekent in de praktijk natuurlijk niet altijd dat ze ook een leidinggevende positie zullen bemachtigen, omdat er voor dat soort functies altijd meer liefhebbers zijn dan plaatsen.

Beide variabelen, autoritarisme en sociale dominantie, zijn evolutionair en menselijk gezien niet vreemd. Groepen geven inderdaad bescherming en zijn voor mensen van groot belang. En winnen en het hebben van macht levert inderdaad in de praktijk veel voordelen op. Als baas van een grote onderneming heb je het meestal een stuk beter dan wanneer je in de avonduren tegen een karige vergoeding mag schoonmaken in hetzelfde bedrijf.

Double lows
Als er mensen zijn, die hoog scoren op deze variabelen die discriminatie aansturen, dan moeten er ook mensen zijn die laag scoren. Anders zouden het geen variabelen zijn en zouden deze variabelen niet betrouwbaar gemeten kunnen worden. Er zijn dus ook mensen die op beide variabelen, autoritarisme en sociale dominantie, laag scoren. Ik noem dit soort mensen daarom voorlopig: double lows.

Wat kunnen we over double lows zeggen? Double lows hebben weinig affiniteit met groepen en hebben dus ook niet veel zin zich aan groepsnormen te conformeren. Wat een leider of iemand anders beweert, bekijken ze kritisch en proberen ze te checken. Omdat ze goed zijn in logisch redeneren en een kritische instelling hebben, gaan ze niet af op wat andere mensen hen vertellen, maar proberen ze zelf dingen uit te denken en door te denken.

Verder hebben double lows niet het probleem dat ze zichzelf willen opwerpen als leider of als superieur mens. Ze hebben daardoor ook geen behoefte andere mensen te bestempelen als inferieur. Die eigenschap maakt dat ze zich beter op de inhoud van informatie kunnen richten dan leiders en kansen en risico's realistischer kunnen inschatten. Leiders geloven in hun eigen superioriteit en onfeilbaarheid en nemen daardoor vaak te grote risico's.

Tot zover de beschrijving van de drie soorten mensen die de twee aansturende variabelen van discriminatie opleveren. In werkelijkheid scoren veel mensen natuurlijk rond het gemiddelde van iedere variabele en zitten veel mensen dus (bij splitsing van de variabelen op het gemiddelde) op de overgang van double low naar leider en op de overgang van double low naar volgeling/gelovige. In de praktijk is het dus niet altijd mogelijk om met zekerheid te zeggen in welk hokje iemand zit. Maar om te begrijpen hoe discriminatie werkt, is de indeling in hokjes handig.


Leider + volgelingen/gelovigen = macht

Ik kom nu bij de volgende veronderstelling van het soortenmodel. Leiders en volgelingen/gelovigen zijn als het ware voor elkaar gemaakt. Leiders zoeken volgelingen en volgelingen zoeken leiders. Ze zoeken elkaar op en klitten gemakkelijk aan elkaar vast, zodra ze elkaar gevonden hebben. Ze spreken elkaars taal; ze communiceren als het ware vanuit een gemeenschappelijk referentiekader.

Een groep volgelingen/gelovigen zonder leider is niets. Een leider zonder volgelingen/gelovigen is ook niets. In combinatie met een leider vormt een groep volgelingen/gelovigen echter een geduchte macht. Een geduchte macht verschaft veiligheid en dat is precies wat een volgeling/gelovige zoekt. En macht is precies waar een leider naar streeft en alles voor wil doen.

De consequentie van het soortenmodel tot zover, is dus dat twee van de drie soorten mensen in combinatie resulteren in een machtige groep bestaande uit een op macht beluste leider die tot alles in staat is met een verzameling goedgelovige volgelingen/gelovigen die hun leider kritiekloos volgen en gehoorzamen. Het derde soort mensen, de double lows, neigt naar zelfstandigheid en individualisme en is niet als groep georganiseerd.

Tussen de machtige groep en de zelfstandige individuen (de double lows) bestaat nog een ander onderscheid: de machtige groep heeft geen probleem met discriminatie en is daar zelfs sterk toe geneigd door de aard van de leider en de dienstwilligheid van de volgelingen/gelovigen, maar de double lows hebben die geneigdheid tot discriminatie niet of amper.


Discriminatie treedt automatisch op

Als het soortenmodel klopt, zou je dus verwachten dat wanneer je strikt willekeurig een aantal mensen uit de samenleving zou kunnen trekken en die bij elkaar zou kunnen zetten (zonder dat ze voortdurend bezig zijn te overleven), je automatisch een groep mensen krijgt met een leider en een aantal mensen die wat verder van de groep afstaan en meer hun eigen gang willen gaan, de double lows.

'Komt dat wel goed?,' vraag je je af. De mensen die wat verder van de groep afstaan, willen gewoon hun vrijheid en hun ding doen. Maar de groepsleden zijn gebonden aan de groepsnormen en de aanwijzingen van de leider. Dat geeft scheve ogen.

Niet alleen de volgelingen/gelovigen vinden dat maar niks. De leider wil macht en liefst zoveel mogelijk macht. Dat er in zijn omgeving mensen zijn, die zich niets van hem menen te kunnen aantrekken, ondermijnt zijn positie als machtig leider. De leider zal dit dus als een kans zien om zijn macht te tonen en te vergroten.

Om een voorbeeld te stellen zullen niet alle double lows onmiddellijk aangepakt worden, maar zullen in eerste instantie per keer enkelen gepakt worden. In beginsel zijn er dan twee mogelijkheden: of de slachtoffers onderwerpen zich publiekelijk aan de leider of ze worden als gevaar en outgroup (vijand) beschouwd, omdat ze het gezag van de leider niet erkennen.

Je hoeft dus geen helderziende te zijn om in deze situatie een probleem te verwachten tussen de leider met zijn groep volgelingen/gelovigen en de double lows.

Klopt deze inschatting? Op basis van de onderzoeksresultaten weten we dat leiders extreem geneigd zijn te discrimineren en dat de volgelingen/gelovigen geneigd zijn te discrimineren zodra hun leider daarvoor het groene licht geeft. Wanneer de enige groep die de leider met zijn volgelingen/gelovigen kan discrimineren de double lows zijn, is dus de verwachting dat men geneigd zal zijn (individuele) double lows tot slachtoffer te maken.

De leider zal mogelijk wel oproepen tot de discriminatie (door te stellen dat de X niet deugen) en duidelijk maken dat hij discriminatie van de X een goed idee vindt, maar hij zal de verdere uitvoering van de discriminatie zoveel mogelijk overlaten aan zijn ondergeschikten. De leider zal dus normaal niet zelf zijn handen vuil maken, maar het vuile werk overlaten aan zijn volgelingen/gelovigen.

Uitgaande van het soortenmodel zijn ook de aantallen van belang. Hoeveel volgelingen/gelovigen kan een succesvolle leider naar verwachting op de been brengen en hoeveel double lows zullen er in verhouding maximaal zijn?

Bij splitsing op het gemiddelde van iedere variabele zijn er ongeveer 50% volgelingen/gelovigen in een samenleving. Ook zijn er 50% leiders. Die twee groepen overlappen elkaar echter voor de helft. Samen bevatten ze een 75% van de bevolking. Ongeveer 25% van de bevolking is bij splitsing op het gemiddelde double low. Double lows zijn dus in verhouding altijd vrij zeldzaam en vormen daardoor snel een minderheidsgroep.

Samengevat, de twee variabelen die discriminatie aansturen, leveren -- uitgaande van het soortenmodel -- in totaal drie verschillende soorten mensen op, die zich vervolgens zo gaan organiseren dat er een meerderheidsgroep ontstaat (die zichzelf als 'superieur' ziet, omdat men de macht heeft en) die geneigd is ieder mogelijke minderheid te discrimineren (en als inferieur te zien).

Het soortenmodel voorspelt dus dat er in een moderne samenleving een machtige groep ontstaat die het voor het zeggen heeft, die de minder goed georganiseerde minderheid discrimineert.


Discriminatie gaat altijd door

Stel dat in eerste instantie door de machtige groep een aantal individuele double lows zijn aangepakt. Vervolgens zullen andere double lows aangepakt worden. Tenslotte zijn alle double lows verdwenen. Wat gebeurt er daarna?

Nadat alle double lows zijn verdwenen (en daarmee vermoedelijk de productie ingestort is), is de structuur van de machtige groep nog steeds hetzelfde. Er is een leider die voor alles zijn superioriteit wil aantonen en er is een groep kritiekloze volgelingen/gelovigen. De leider is extreem geneigd tot discriminatie, de volgelingen/gelovigen zijn bereid daar enthousiast bij te participeren.

De enige mogelijkheid om verder te discrimineren, bestaat uit het zoeken van nieuwe slachtoffers. Ongetwijfeld zullen er mensen binnen de groep zijn, die opeens om duistere redenen als gevaarlijk zullen worden gezien en als zodanig bestempeld zullen worden.

Een andere mogelijkheid met meer risico, die daarom minder aantrekkelijk is, is het zoeken van een zwakke andere groep die men gemakkelijk denkt te kunnen overwinnen. Oorlog dus.

Discriminatie is dus -- uitgaande van het soortenmodel -- een nooit eindigend verschijnsel. Hoe homogeen de machtige groep ook is, voortdurend zullen door de structuur van de groep en de eigenschappen van de leider en de volgelingen/gelovigen nieuwe slachtoffers gezocht en gevonden worden.


Vreemde uitkomsten

Dit lijken vreemde resultaten. Op basis van wat er bekend is uit discriminatie-onderzoek kunnen we het soortenmodel opstellen. Wanneer we vervolgens vanuit het soortenmodel verder denken, vinden we als conclusies dat discriminatie geneigd is automatisch op te treden en altijd verder gaat.

Het doet denken aan een soort splijtzwam. Als de zwam zich eenmaal genesteld heeft, is er geen houden meer aan. Alles wordt verpulverd.

Wat is de zin van dit vreemde discriminatie-mechanisme? Ik ga er dan gemakshalve maar vanuit dat het op een of andere manier een bepaalde zin heeft.

In een volgende posting zal ik op die vraag proberen in te gaan.