zaterdag 8 oktober 2016

Hoe werkt discriminatie? Deel 3. Tien stellingen over discriminatie


Laatst aangepast op 11/10/2016.

In mijn vorige blogpost introduceerde ik het soortenmodel om discriminatie te verklaren en meldde ik iets over de 'vreemde' uitkomsten die het model lijkt te leveren. Voordat ik echter verder inga op de consequenties van het soortenmodel, lijkt het me goed even pas op de plaats te maken.

Ik begin met de doorbraak in het discriminatie-onderzoek waaruit het soortenmodel ontstond. Daarna ga ik in op de verschillen tussen die doorbraak en het soortenmodel. Vervolgens formuleer ik het soortenmodel zo precies mogelijk. Pas daarna probeer ik een aantal consequenties van het soortenmodel te bespreken.

De opbouw van deze blogpost is dus:
1. de doorbraak in het discriminatie-onderzoek;
2. van doorbraak naar soortenmodel;
3. het soortenmodel zo precies mogelijk geformuleerd;
4. tien consequenties van het soortenmodel.

Omdat deze blogpost toch nog vrij lang is geworden, eindig ik met een samenvatting.


De doorbraak in het discriminatie-onderzoek

Het denken over en het onderzoek naar discriminatie door psychologen kent tot nu toe drie fases, denk ik.
Fase 1 - Discriminatie bestaat niet! Wij discrimineren niet en andere mensen ook niet. Foei!
Fase 2 - Discriminatie bestaat misschien elders, maar niet hier. Het is een hoofdpijn-dossier. Ga liever wat anders doen!
Fase 3 - Discriminatie bestaat en we beginnen te begrijpen, wat het is en hoe het werkt. Dit is groot, erg groot!

Fase 1 begint rond 1920 met onderzoek van psychologen naar vooroordelen (zie hier). De conclusie die men voortdurend weer trekt en voortdurend bevestigd ziet in die tijd, is dat vooroordelen terechte oordelen zijn. Vooroordelen als foute oordelen bestaan niet. Het vooroordeel dat men vooral onderzoekt is de minderwaardigheid van het zwarte ras. Uit het onderzoek concludeert men keer op keer dat het blanke ras inderdaad superieur is. In 1925 verschijnt in het gewichtige Psychological Bulletin een review van maar liefst 73 onderzoeken met een dergelijke conclusie. De meeste onderzoekers waren uiteraard blank.

Het vreemde aan die conclusies is dat men deze na de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog weer inslikt. Wanneer onderzoekers eerst voortdurend vinden dat stenen naar boven vallen en daarna opeens dat ze naar beneden vallen, zegt dat veel over de onderzoekers en weinig over het vallen van stenen. Misschien dachten de onderzoekers vooral dat ze zelf uiterst superieure wezens waren.

Als die laatste veronderstelling en de veronderstelling over de slechte kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek kloppen, waren de onderzoekers volgens het soortenmodel leiders en tegelijkertijd ook volgelingen/gelovigen. (Leiders zien zichzelf als bijzonder superieur en volgelingen/gelovigen hebben regelmatig of zelfs voortdurend problemen met feiten en getallen.) In dat geval zou het dus gaan om zogenaamde double highs, mensen die extreem geneigd zijn te discrimineren en gemakkelijk onwaarheden verspreiden. Dit zou dan het merkwaardige omgooien van de onderzoeksuitkomsten onder druk van de publieke opinie verklaren. Het soortenmodel kan echt handig zijn. Maar dit terzijde.

Fase 2 begint rond 1950. Door de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog viel het bestaan van discriminatie moeilijk langer te ontkennen. Allport hakt daarom de knoop door: vooroordelen bestaan, maar het zijn slechts foute generalisaties (conclusies). Ergens in het hoofd is een kleinigheid misgegaan, maar waar gehakt wordt, vallen nu eenmaal spaanders. Een woord als 'discriminatie' is nog steeds min of meer taboe.

Als Altemeyer rond 1960 tegen zijn zin bij het onderzoek betrokken raakt, is het geheel een wirwar van beweringen, vaagheden en pseudoverklaringen. Kortom een hoofdpijn-dossier, waar een verstandige onderzoeker liever ver van verwijderd blijft.

Ergens rond 2000 begint fase 3. Altemeyer heeft veertig jaar lang rustig door geploeterd. Als student is hij begonnen de zin van de onzin te scheiden en daar is hij nooit mee gestopt. In 2006 zet hij zijn resultaten in  leesbare vorm in het boek The Authoritarians als pfd online (hier). De resultaten zijn te belangrijk om er geld voor te vragen, vindt hij (en ik ben het helemaal met hem eens).

Het onderzoek van hem, zijn voorgangers en anderen, begint een beeld op te leveren van hoe discriminatie werkt. Sterker nog: het onderzoek heeft als het ware de 'oorzaken' van discriminatie blootgelegd. 'Oorzaken' is een griezelig woord dat eindeloze filosofische discussies uitlokt. Ik betitel ze daarom liever als 'de twee variabelen die discriminatie aansturen' (sociale dominantie en autoritarisme). We denken dus als het ware te begrijpen, wat discriminatie veroorzaakt. Dat is groot, erg groot.

Aan dat onderzoek hebben veel mensen bijgedragen. Maar Altemeyer is degene die heel geduldig alles bij elkaar harkt, uitzoekt wat klopt en niet klopt, alles bij elkaar zet en zo beschrijft dat een normaal mens het met wat moeite kan volgen. Heel veel prachtige onderzoeksresultaten verdwijnen in de mist doordat de onderzoeker zijn uitkomsten zo hoogdravend opschrijft, dat collega's niet meer snappen wat hij nu allemaal precies gedaan en gevonden heeft. Altemeyer is ook een van de weinigen die zich het belang realiseert van die twee verschillende, aansturende variabelen, die samen vrijwel de volledige geneigdheid tot discrimineren verklaren.

Zelfs nu, we zijn toch al weer ruim tien jaar verder, zie je onderzoekers zich focussen op één van die twee variabelen. Dat is hun favoriete verklaring, dat moet de verklarende factor zijn, die andere variabele deugt niet. Misschien een begrijpelijke reflex, maar Altemeyer had er geen last van.

Andere psychologen houden soms nog steeds vast aan de vooroordelen-benadering van Allport. Het idee dat het iets met kenmerken van de persoon te maken zou hebben, vinden ze 'slecht'. Ze beoordelen dat idee dus niet rationeel, maar vooral emotioneel.

Ik vond laatst zelfs nog iemand die het hele idee van Allport, dat vooroordelen foute ideeën waren, verwierp. Vooroordelen waren gewoon ideeën, net als andere ideeën, eigenlijk gewoon oordelen. Er was geen enkele reden om ze als 'fout' te bestempelen. Het idee dat er juiste en onjuiste ideeën zouden kunnen bestaan, maakte het allemaal maar gecompliceerd. In feite het standpunt zoals dat vooral in fase 1 werd verkondigd.


Van doorbraak naar soortenmodel

Altemeyer realiseert zich als een van de eersten het belang van de twee variabelen die discriminatie aansturen: sociale dominantie en autoritarisme (2006, p. 161). Op basis van die twee variabelen definieert hij twee soorten mensen: (aspirant) leiders en volgelingen/gelovigen. Ook realiseert hij zich het belang van de lage correlatie tussen beide aansturende variabelen: leiders en volgelingen/gelovigen overlappen elkaar daardoor voor een deel, de zogenaamde double highs.

In zijn boek, The Authoritarians, besteedt hij uitgebreid aandacht aan de kenmerken van die drie groepen. In zijn optiek zijn ze fundamenteel om te begrijpen hoe een autoritaire groep functioneert. Een stelling die me juist lijkt.

Wat hij echter niet lijkt te zien, is dat die twee variabelen die discriminatie vrijwel volledig bepalen, natuurlijk ook een algemene verklaring voor discriminatie vormen. Ook lijkt hij het belang van de double lows niet te zien. Die double lows passen voor zijn idee niet in het autoritaire systeem en worden daardoor buiten beschouwing gelaten.

Zijn aandacht is kortom volledig gericht op het ontraadselen van het autoritaire systeem. Hij ziet dat het onderzoeksresultaat in dat verband uitermate relevant is, laat zich niet van zijn doel afbrengen en publiceert tenslotte zijn bevindingen over dat autoritaire systeem.

Wanneer discriminatie echter wordt aangestuurd door twee variabelen, levert splitsing van die variabelen rond het gemiddelde vier ongeveer even grote groepen op: double lows, volgelingen/gelovigen die geen double high zijn, leiders die geen double high zijn en double highs. In dat geval beschikken we over een algemeen model voor het verklaren van discriminatie.

Hierbij is wel een relativering met betrekking tot het soortenmodel op zijn plaats. Het onderzoeksresultaat waarop het soortenmodel gebaseerd is, bestaat uit het gegeven dat twee variabelen de geneigdheid tot discrimineren aansturen. Door beide variabelen te splitsen rond het gemiddelde ontstaan vier ongeveer even grote groepen/soorten (bij normaal verdeelde variabelen).

Dit model vormt echter een zwart-wit weergave van de werkelijkheid. Het contrast is als het ware maximaal opgevoerd, alle grijstinten zijn weggewerkt. Om te begrijpen hoe discriminatie werkt, lijkt dat geen probleem. Zodra men het model echter op willekeurige mensen gaat toepassen, zal blijken dat veel mensen rond het gemiddelde van een variabele scoren, zodat in dat geval niet met zekerheid te zeggen valt, waar ze in het model zitten. Het doel van het soortenmodel is dus in de eerste plaats helder te krijgen, hoe discriminatie werkt.

Een punt dat Altemeyer ook niet lijkt te zien, is dat er in het hele universum buiten zijn beide doelgroepen (volgelingen/gelovigen en leiders) alleen double lows voorhanden zijn. Zodra men echter het totale plaatje schetst en weet dat de leiders en de volgelingen/gelovigen elkaar opzoeken en omarmen en vervolgens sterk geneigd zijn te discrimineren, blijft er maar één groep over om te discrimineren. Als je drie hebt en twee gaan een verbinding aan, blijven er daarna slechts twee over.

Het nauwkeurig formuleren van onderzoeksresultaten en het goed doordenken daarvan, kan dus verstrekkende gevolgen hebben. In de wiskunde geldt, dat hoe je iets noteert, veel verschil uit kan maken. Met bepaalde formuleringen zie je als het ware de oplossing zo, met andere formuleringen zit je eindeloos te prutsen en kom je er niet uit. Hoe je onderzoeksuitkomsten dus precies beschrijft en verwoordt, maakt alles uit voor de conclusies die je tenslotte trekt. Om die reden vat ik het soortenmodel nog een keer zo precies mogelijk samen.


Het soortenmodel in zeven veronderstellingen

Onderzoek heeft opgeleverd dat de geneigdheid tot discrimineren wordt aangestuurd en vrijwel volledig bepaald wordt door twee totaal verschillende variabelen: autoritarisme en sociale dominantie. Om dit onderzoeksresultaat hanteerbaar te maken, is het soortenmodel opgesteld. Het soortenmodel bestaat uit zeven veronderstellingen.

1. Discriminatie/agressie heeft weinig te maken heeft met het slachtoffer of de slachtoffers, maar veel met de eigenschappen van de dader(s).

2. Moderne samenlevingen zijn opgebouwd uit drie verschillende soorten mensen: leiders, volgelingen/gelovigen, double lows. Leiders scoren hoog op sociale dominantie, volgelingen/gelovigen scoren hoog op autoritarisme, double lows scoren laag op zowel sociale dominantie als op autoritarisme.

(Let op. Leiders en volgelingen/gelovigen overlappen elkaar voor een deel: de mensen in de overlap zijn gemotiveerd om leider te worden, maar ook gemotiveerd om volgeling/gelovige te zijn, de zogenaamde 'double highs'.)

3. Leiders zijn gericht op het verkrijgen van macht en zijn bereid daar alles, maar dan ook letterlijk alles, voor te doen. Volgelingen/gelovigen zijn onkritisch en volgzaam en willen voor alles in de groep passen en hun leider volgen en gehoorzamen. Double lows hebben geen aspiraties om leider te worden of te zijn, zoeken geen macht en zijn kritisch, niet volgzaam en niet sterk gemotiveerd om in een groep te passen.

4. Leiders en volgelingen/gelovigen zijn als het ware voor elkaar gemaakt. Ze zoeken elkaar op, ze trekken elkaar aan, ze omarmen elkaar en klitten aan elkaar vast. Een groep volgelingen/gelovigen zonder leider is niets. Een leider zonder volgelingen/gelovigen is ook niets. De combinatie van leider met volgelingen/gelovigen levert echter een machtige groep.

5. De geneigdheid tot discrimineren wordt gemeten via de beoordeling van negatieve uitspraken over meerdere minderheidsgroepen op een schaal die bijvoorbeeld loopt van -4 (erg oneens) tot +4 (erg eens). Items zijn in de trant van: er worden te veel buitenlanders in ons land toegelaten; zwarte mensen zijn door hun natuur gewelddadiger dan anderen (zie Altemeyer, 2006, p. 23, voor voorbeelden).

6. Met discriminatie bedoelen we negatief en agressief gedrag gericht tegen een of meer slachtoffers dat kan variëren van uitschelden, verdacht maken, vertellen van onwaarheden, bedreigen, uitsluiten, geweld, doodslag, moord tot genocide.

7. Leiders zijn sterk geneigd te discrimineren, volgelingen/gelovigen zijn geneigd te discrimineren zodra ze van hun leider daarvoor toestemming krijgen of daartoe worden opgeroepen. Double lows zijn niet of amper geneigd te discrimineren.


Toelichting bij de zeven veronderstellingen

Veronderstelling 1 is een soort algemeen uitgangspunt. Bij discriminatie focuste vrijwel iedereen altijd op het slachtoffer. Ook de oorzaak voor de discriminatie wordt vaak bij het slachtoffer gelegd ('victim blaming'). Het meisje in de minirok dat daarom vermoord werd, had beter moeten weten en geen minirok moeten aantrekken. In werkelijkheid gaat het echter om de dader. Niet iedereen vermoordt een meisje dat een minirok draagt.

Veronderstelling 2 volgt uit autoritarisme en sociale dominantie als aansturende variabelen voor de geneigdheid tot discrimineren. Het merkwaardige is dat Altemeyer de double lows als het ware niet zag, terwijl de double highs hem mateloos intrigeren.

Veronderstelling 3 heeft betrekking op de validiteit van autoritarisme en sociale dominantie. Wat meten die variabelen precies? Wat kunnen we zeggen over de mensen die hoog scoren en de mensen die laag scoren?

Veronderstelling 4 zou je de combinatie-veronderstelling kunnen noemen. Het zal in de praktijk niet zo zijn dat alle mensen die hoog scoren op sociale dominantie een belangrijke leiderschapspositie bereiken.

(Wanneer dat het geval zou zijn, zou die variabele een belangrijke positieve overlevingswaarde krijgen waardoor de sociale dominantie in de bevolking omhoog zou schieten, waardoor die positieve overlevingswaarde vervolgens zou verdwijnen. Op de lange termijn zal er in een populatie altijd een evenwicht ontstaan, zodat nog meer sociale dominantie niets meer oplevert.)

Het omgekeerde zal echter in de meeste gevallen wel opgaan. Mensen die belangrijke leiderschapsposities bereiken, zijn meestal sociaal dominant. Anders hadden ze namelijk die positie nooit bereikt.

Veronderstelling 5 is van belang om te weten hoe we de geneigdheid tot discrimineren precies vaststellen. Die geneigdheid is in dit verband geen oorzaak of verondersteld idee, maar het daadwerkelijk negatief oordelen over minderheidsgroepen. Uitgaande van de Schaal van Allport vormen dergelijke negatieve oordelen de eerste stap op de discriminatie-ladder.

Veronderstelling 6 geeft de gedragingen aan waar we aan denken bij de term 'discriminatie' in dit verband. Het typerende kenmerk is negatief en agressief gedrag ten opzichte van een of meer slachtoffers.

Veronderstelling 7 is wat er bekend is uit onderzoek. Ik baseer me primair op Altemeyer (2006), daarnaast zijn er in ieder geval nog twee replicaties met soortgelijke uitkomsten bekend. De stelling heeft alleen betrekking op de sterkte van discriminatie. Ook de motivering voor die discriminatie tussen leiders en volgelingen/gelovigen verschilt natuurlijk, maar dat punt zit in veronderstelling 3 verwerkt.

Dit laatste punt is wat leiders en volgelingen/gelovigen gemeenschappelijk hebben: een negatieve houding tegenover minderheden die de basis vormt voor verdere agressie. De motivering voor die negatieve houding is echter verschillend. Bij leiders is dit hun sociale dominantie, dat wil zeggen hun streven naar macht. De discriminatie/agressie vormt hun gratis ticket naar macht. Bij volgelingen/gelovigen is dit hun autoritarisme, hun verlangen veiligheid in de groep te vinden en bij de machtige leider te horen en die te volgen en te gehoorzamen.


Wat kunnen we met het soortenmodel?

Het soortenmodel schetst de onderdelen van de 'discriminatie-machine'. Op basis van het soortenmodel kunnen we voorspellingen doen over het wel of niet optreden van discriminatie, wat de kenmerken van de daders zullen zijn, wie slachtoffer kunnen worden en wat de functie van de discriminatie is.

Om op volle kracht te kunnen werken, heeft de discriminatie-machine twee totaal verschillende soorten mensen nodig: leiders en volgelingen/gelovigen. Sommige mensen blijken gemotiveerd en in staat beide rollen te spelen al naar hoe het uitkomt: de double highs.

Van leiders, van volgelingen/gelovigen en van double highs beschikken we over een uitgebreid profiel. We kunnen ze herkennen, we weten hoe ze in elkaar zitten, we weten wat hen drijft en we weten wat hun onderlinge interactie aan discriminatie/agressie kan opleveren.

Verder bestaan er in het hele discriminatie-universum slechts drie soorten mensen. Omdat de leiders en de volgelingen/gelovigen door elkaar aangetrokken worden en een hechte koppeling lijken aan te gaan, lijkt het plausibel dat vooral de derde groep, de double lows, gedoemd is de slachtoffers voor discriminatie/agressie te leveren.

Laat ik nu meer in detail enkele punten proberen aan te geven, die we kunnen afleiden uit het soortenmodel. Volledigheid kan ik daarbij niet toezeggen. Met sommige uitkomsten van het model ben ik misschien inmiddels zo vertrouwd dat ik ze niet meer zie. Andere uitkomsten heb ik me mogelijk nooit gerealiseerd. Soms duiken opeens totaal nieuwe zaken op, waar ik in eerste instantie nooit aan gedacht had. Ik noem hierna een aantal belangrijke uitkomsten. 


1.  Pesten, trolling, mobbing, terreur, genocide en oorlog zijn vormen van discriminatie/agressie

Discriminatie is een verwarrend en vaag begrip, wat bedoelen we er in het kader van het soortenmodel precies mee? Letterlijk betekent 'discriminatie': het maken van onderscheid. In de praktijk wordt het echter op een totaal andere manier gebruikt, namelijk in de betekenis van onrechtmatig onderscheid maken. Ook dat laat echter veel ruimte voor discussies waar we vaak niet veel verder mee komen.

Volgens veronderstelling 6 bedoelen we met 'discriminatie' negatief en agressief gedrag tegenover een of meer slachtoffers. Denk aan zaken als: uitschelden, zwart maken, stigmatiseren, in de zeik zetten, beschuldigen, veroordelen, vernederen, vervolgen, intimideren, uitsluiten, negeren, bedreigen, kwetsen, beledigen, smaden, belasteren, dwingen, dreigen, geweld gebruiken, opsluiten, tot slaaf maken, martelen, verminken, vergassen, doden, vermoorden, offeren. Het is de donkere kant van menselijk gedrag waar we het over hebben.

Er zijn vijf termen waar bij 'discriminatie' vaak niet aan gedacht wordt, maar die toch alle vijf discriminatie vormen:
1. bullying (pesten) en trolling;
2. mobbing;
3. terreur;
4. genocide;
5. oorlog.

Bullying (pesten) is negatief en agressief gedrag om anderen te domineren (zie hier). Dat impliceert dus dat degene die het doet, de bully, sociaal dominant is en er naar streeft een groep volgelingen/gelovigen om zich heen te verzamelen. Van internet trolls (cyber bully's) is bekend dat ze hoog scoren op 'the dark tetrad' (hier) en kennelijk gericht zijn op macht. In de termen van deze blog gaat het om (aspirant) leiders.

Ik kon tot nu toe niet helder krijgen of bully's en trolls voor meer dan de helft uit autoritaristen (volgelingen/gelovigen) bestaan. Als dat het geval zou zijn, zouden bully's en trolls vooral bestaan uit double highs. (De Engelstalige Wikipedia stelde dit op 24/8/2016; de opgegeven bron, The Harassed Worker van Carroll M. Brodsky, leek dit echter niet te bevestigen.) Wel lijkt duidelijk te zijn dat onder bully's en trolls veel double highs te vinden zijn.

Een punt waarop bullying en trolling lijken af te wijken van het soortenmodel, is dat ze betrekking kunnen hebben op individuele daders. In de praktijk is er echter vaak wel degelijk een groep aanwezig. Het is dus mogelijk dat de bully of de troll zijn agressieve gedrag jegens het slachtoffer ontwikkelt, om zichzelf als belangrijk en machtig te profileren tegenover de groep om op die manier volgelingen/gelovigen te werven. Ook een leider moet ooit ergens eens beginnen.

Uitgaande van het soortenmodel is het niet zo dat discriminatie/agressie alleen in groepsverband kan plaatsvinden. Op grond van het model zijn vooral leiders, volgelingen/gelovigen en double highs geneigd tot discriminatie/agressie. Binnen een groep kan de discriminatie/agressie belangrijk versterkt worden. Maar ook zonder groep zullen mensen toch hun discriminerende/agressieve instelling behouden en daardoor ook individueel in staat zijn tot negatieve acties jegens andere mensen, uiteenlopend van negatief verbaal commentaar tot moord.

Bij mobbing wordt het negatieve en agressieve gedrag ontwikkeld door een groep. 'Mobbing' wordt wel omschreven als 'mini-holocaust' vanwege het mogelijk vernietigende effect op het slachtoffer. Veel mobbings resulteren in zelfmoord. Andere mobbings resulteren in geweld en moord.

Daar een mobbing uitgaat van een groep, betekent dat, dat er een leider en volgelingen/gelovigen zijn. Het minimale geval is een leider met één volgeling/gelovige. Dergelijke mobbings, door een kleine groep, blijken inderdaad voor te komen en kunnen resulteren in de onverwachte dood van het nietsvermoedende slachtoffer.

Bij terreur is het doel te laten zien dat de leider/groep de macht heeft om slachtoffers te maken. Daarmee voldoet terreur aan alle eisen van discriminatie. Er is een leider, er zijn volgelingen/gelovigen en er is negatieve actie gericht tegen de slachtoffers.

Terreur maakt ook duidelijk dat vrijwel iedereen het slachtoffer van discriminatie kan worden. Het doel van de leider is zijn macht te tonen en daardoor meer macht te verwerven: meer volgelingen/gelovigen, meer aanzien, meer vrees te wekken. Wie precies het slachtoffer is, doet voor de leider minder ter zake. In dit verband is wel opgemerkt dat een leider meer effect sorteert door onschuldigen te executeren, dan schuldigen.

Waarom reken ik oorlog (agressie van de ene groep jegens een andere groep) ook tot discriminatie? Discriminatie bestaat meestal uit een groep die negatieve acties en agressie pleegt jegens een minderheidsgroep of leden daarvan. Het mechanisme dat leidt tot discriminatie van de minderheidsgroep kan echter ook leiden tot oorlog, dat wil zeggen, agressie jegens een andere groep. Doorgaans zal dat alleen gebeuren wanneer men de andere groep als zwakker ziet.

Wanneer het mogelijk zou zijn een willekeurige verzameling mensen bij elkaar te zetten, bestaat -- uitgaande van het soortenmodel -- de kans dat er zich twee machtige groepen vormen met daarom heen een aantal niet goed georganiseerde double lows. In dat geval zullen beide groepen naar verwachting eerst de double lows onderwerpen. Dit zijn immers de gemakkelijkste slachtoffers. Daarna zijn er echter twee machtige groepen in hetzelfde gebied. Daar beide leiders streven naar absolute macht, zal via strijd en oorlog uitgemaakt moeten worden wie van de twee het machtigst is. Uiteindelijk zal dus naar verwachting één van de twee als machtig leider overblijven.

De eenvoudigste vorm van discriminatie/agressie is bullying. De meest vergaande vorm is oorlog. Beide vinden hun oorsprong in de sociale dominantie van de bully of leider. In het eerste geval staat de leider soms nog vrij alleen, maar zal hij vaak al wel een publiek hebben. In het laatste geval wordt de leider gesteund door een 'leger' van volgelingen/gelovigen.


2.  Niet de slachtoffers, maar de daders zijn de bron van de discriminatie/agressie

Een belangrijk punt is dat de slachtoffers van de discriminatie volgens het soortenmodel amper een rol spelen. Stel je voor, iemand wordt op straat in elkaar geslagen. Onwillekeurig zijn we geneigd de oorzaak voor dat in elkaar slaan bij het slachtoffer te zoeken. Waarom was het slachtoffer daar? Wat deed het slachtoffer daar? Hoe zag het slachtoffer eruit? Wat was de reden dat het slachtoffer in elkaar werd geslagen?

We denken kortom vanuit de veronderstelling dat je veilig over straat kunt lopen en dus niet zo maar in elkaar zult worden geslagen. Het in elkaar slaan van het slachtoffer dreigt dat mooie idee, dat ons rust geeft en dat we prettig vinden, te verstoren.

De informatie over dat in elkaar slaan levert dus een kennisprobleem op. Of we erkennen dat je zo maar op straat in elkaar kunt worden geslagen en dan moeten we ons hele wereldbeeld omgooien of we moeten snel een simpele verklaring vinden voor deze verontrustende informatie.

De eenvoudigste en snelste oplossing is te veronderstellen dat er iets was met het slachtoffer. Wanneer we veronderstellen dat er in de samenleving mensen rondlopen die er belang bij hebben andere mensen in elkaar te slaan, is dat veel verontrustender. Het slachtoffer moet dus, vanuit ons gezien, een kenmerk hebben dat de agressie verklaart. Zodra dat kenmerk gevonden of bedacht is, kunnen we weer gewoon verder gaan met ons rustige leventje.

Deze neiging om de schuld voor de discriminatie/agressie toe te schrijven aan het slachtoffer, heet 'victim blaming'. Het is een vorm van van omgekeerd denken. De oorzaak voor de agressie wordt niet bij de dader gezocht, maar bij het slachtoffer. Waarom?

Er zijn verschillende redenen waarom het slachtoffer als schuldige een aantrekkelijk idee vormt. Allereerst is het de gemakkelijkste verklaring. We hoeven geen dader meer te zoeken of te veroordelen, want het slachtoffer is immers de schuldige. We hoeven niet in actie te komen, want de schuldige is al gestraft. Ons idee van een rechtvaardige wereld hoeven we niet te herzien, maar blijkt juist perfect te kloppen.

Dan is er nog een reden. Er zijn in dit geval twee partijen: de agressieve dader en het slachtoffer dat in elkaar geslagen wordt. Bij welke partij kun je beter horen? Met wie kun je beter vrienden blijven: de machtige dader of het weerloze slachtoffer? Wie kiest voor het weerloze slachtoffer loopt het risico dat hij in actie moet komen tegen een agressieve dader. Wie kiest voor de agressieve dader weet dat hij een vriend heeft, die indruk maakt en misschien nog wel eens van pas kan komen.

Tenslotte nog een interessant punt. Wie zien het slachtoffer vooral als schuldig? Zijn dat de rationeel denkende, niet-discriminerende double lows? Of zijn dat mensen die gemakkelijk maar iets beweren, omdat het sociaal toevallig goed uitkomt en die zelf ook geneigd zijn te discrimineren? Volgelingen/gelovigen blijken eerder geneigd het slachtoffer als schuldig te zien dan double lows.

Ik denk dat wel te kunnen begrijpen: volgelingen/gelovigen denken niet rationeel, maar associatief. Het slachtoffer en het misdrijf zijn sterk gekoppeld, dus die twee moeten wel iets met elkaar te maken hebben. Vervolgens kan een volgeling/gelovige zijn conclusie rationaliseren met bijvoorbeeld het verhaal dat het de straf van God moet zijn.

Volgens het soortenmodel is niet het slachtoffer de oorzaak, maar zijn de daders dat. Behalve dat die veronderstelling veel logischer is, is die veronderstelling ook empirisch gefundeerd. De beide aansturende variabelen verklaren de geneigdheid tot discrimineren vrijwel volledig. Dat betekent natuurlijk niet dat de situatie geen rol speelt en het betekent ook niet dat bepaalde mensen geen grotere kans zouden kunnen hebben om slachtoffer te worden. 


3.  Het eerste doel van discriminatie/agressie voor de leider is het tonen en verwerven van macht

Waarom roept een leider zijn volgelingen/gelovigen op tot discriminatie/agressie? Een leider wil voor alles en ten koste van alles: macht. Je hebt macht als je mensen dingen kunt laten doen en je hebt macht als je mensen kunt vernederen, beroven, verjagen, mollen, terecht stellen, doden, offeren.

Het tonen van die macht is het bewijs voor de volgelingen/gelovigen dat hij die macht bezit en werkt intimiderend op de niet volgelingen/gelovigen, die daardoor ook overtuigd raken van zijn macht.

De leider streeft naar absolute macht om te laten zien dat hij boven de wet staat. Hij kan doen, wat hij wil. Niemand houdt hem tegen.

De volgeling/gelovige werkt aan de discriminatie/agressie mee en voert die uit, omdat hij bij de groep volgelingen/gelovigen wil horen en zijn grote leider wil behagen. Hij mag optreden in naam van de grote leider en deelt daardoor in de macht en het prestige van zijn leider.

Dat het doel van de discriminatie in de eerste plaats is het tonen en verwerven van macht, sluit niet uit dat die discriminatie en intimidatie vervolgens gebruikt worden om de slachtoffers iets af te nemen of te dwingen tot arbeid of seks.

Dreigen, intimideren, negatieve verbale uitingen, geweld en moord zijn 'negatieve' vormen van macht. Daarnaast zal een leider ook 'positieve' vormen van macht kunnen aanwenden. Hij kan belangrijke functies verdelen onder zijn volgelingen/gelovigen. Hij kan toezeggingen en beloftes doen (en mogelijk nooit inlossen). Hij kan volgelingen/gelovigen belonen en onderhouden. In een volgende blogpost zal duidelijk worden op welke wijze hij aan de middelen hiervoor kan komen.

Bij 'discriminatie' denken we in eerste instantie vooral aan negatieve vormen van macht, in tweede instantie kan discriminatie echter ook plaatsvinden doordat het slachtoffer een positief iets, bijvoorbeeld een prijs of een beloning, niet krijgt. Ook op die manier kan een leider macht tonen en zijn macht vergroten.


4.  Discriminatie/agressie is vaak, maar niet altijd, een groepsactiviteit

Bij discriminatie zijn doorgaans meerdere mensen betrokken. Iemand krijgt een item voorgelegd over het te grote aantal buitenlanders in ons land. Hij geeft aan het daar wel mee eens te zijn. Ogenschijnlijk hebben we te maken met één respondent die zijn oordeel geeft en dat oordeel houdt in dat er eigenlijk wel wat minder buitenlanders zouden mogen zijn. Maar staat onze respondent echt alleen of is hij ingebed in een groep die misschien net zo denkt en waar hij zijn norm aan ontleent?

Een andere mogelijkheid is dat onze respondent leider is. Leiders streven, uitgaande van het soortenmodel, naar macht. De meest eenvoudige manier om zich te laten gelden is bullying. De macht die een leider op die manier uitoefent is echter beperkt. Op het moment dat een leider erin slaagt volgelingen/gelovigen om zich heen te verzamelen en in te zetten voor zijn eigen doeleinden, neemt zijn macht enorm toe.

Dat betekent dat hij op het moment dat hij iemand wil discrimineren (negatief behandelen), hij dat zal proberen uit te besteden aan een of meer ondergeschikten. Een godfather moordt wel, maar bij voorkeur niet zelf. (Dat betekent niet dat leiders en double highs terug zouden deinzen voor het zelf plegen van een moord, mits ze verwachten dat ongestraft te kunnen doen. Het betekent alleen dat ze een constructie waarbij ze een of meer anderen de moord laten uitvoeren in hun opdracht, vaak als nog bevredigender zullen ervaren.)

Zowel de leider als de volgelingen/gelovigen hebben een kenmerkend psychologisch profiel. Niet iedereen is sociaal-dominant en niet iedereen is autoritarist. We weten vrij precies hoe de leider denkt en in elkaar zit en hoe de volgelingen/gelovigen denken en in elkaar zitten.

In beginsel kan een groep volgelingen/gelovigen zonder leider ook discrimineren. Uit het soortenmodel is immers bekend dat ze die geneigdheid bezitten. Een groep volgelingen/gelovigen zonder leider gedraagt zich echter als een soort stuurloos schip. Er gaat weinig van uit.

Ook een leider zonder volgelingen/gelovigen is geneigd te discrimineren, maar bezit zonder volgelingen/gelovigen minder macht. De combinatie van leider met volgelingen/gelovigen combineert de drive van de leider naar macht met de macht die van een bezielde groep uitgaat. Deze combinatie wordt daarom wel aangeduid als 'dodelijke combinatie' (lethal combination).


5.  Discriminatie/agressie vereist een verondersteld machtsverschil

Het doel van de discriminatie voor de leider van de machtige groep is macht tonen en verwerven. Dit betekent dat men alleen in situaties waarin men qua macht in het voordeel denkt te zijn, overgaat tot discriminatie/agressie.

Verder zoekt men gemakkelijke slachtoffers, waarvan men geen ernstige tegenstand te duchten heeft. De bedoeling is niet zelf kleerscheuren op te lopen. Voor discriminatie moet er dus normaal een groot verschil in macht bestaan (in de optiek van de daders).

Leiders en volgelingen/gelovigen zijn niet altijd even goed in het realistisch inschatten van de machtsverhoudingen. Leiders zien zichzelf als superieur en kunnen zichzelf daardoor niet realistisch inschatten. Ook volgelingen/gelovigen leven in een roze wolk waarin ze tot fantastische prestaties in staat zijn, terwijl de werkelijkheid vaak een totaal andere is. Soms kunnen die inschattingen fout blijken te zijn, waardoor de daders bijvoorbeeld klappen oplopen of erger.

Ik herinner me in dit verband het verhaal van een Amsterdamse transgender. Op de terugweg van de T&T naar huis nam ze de kortste route door één van de vele stegen. In die steeg was het raak: drie mannen wilden haar te pakken nemen. De eerste liep een gebroken kaak op, de tweede een paar gebroken ribben, de derde ging er vandoor. De daders hadden, misleid door het uiterlijk van de transgender, het verschil in macht fout ingeschat.

Een ander voorbeeld waar het verschil in macht fout werd ingeschat, wordt gevormd door de inval van Hitler in Rusland, operatie Barbarossa, op 22 juni 1941. Hitler zag zichzelf en zijn leger als volstrekt superieur en zag de Sovjets als volstrekt inferieur. Vanuit deze gedachtegang was de strijd bij voorbaat al beslist. Volgens Wikipedia (geen bron vermeld) stelde hij: 'We hoeven alleen maar de deur in te trappen en heel het verrotte bouwwerk stort in elkaar.' Het intrappen van de deur lukte volledig en vervolgens zou er uiteindelijk inderdaad een verrot bouwwerk instorten, maar anders dan hij zich voorstelde.

Het overschatten van de eigen kwaliteiten en het onderschatten van de tegenstander lijkt een typerend fenomeen van (sociaal-dominante) leiders. Niet alle sociaal-dominanten bereiken een leiderschapspositie, maar mensen die erin slagen een leiderschapspositie te bereiken zullen vermoedelijk vaak sociaal-dominant zijn. Het overschatten van de eigen capaciteiten lijkt daarmee typerend voor mensen op leiderschapsposities.

Wanneer de leider op de leiderschapspositie tevens volgeling/gelovige is, dus double high is, zal die neiging om de eigen capaciteiten te overschatten en die van de tegenstander te onderschatten vermoedelijk verdubbelen. Van volgelingen/gelovigen is bekend dat ze volstrekt niet in staat zijn zichzelf realistisch in te schatten, vermoedelijk doordat ze leven in een verbale/sociale werkelijkheid.


6.  Discriminatie/agressie leidt tot een tweedeling in de samenleving

Door discriminatie ontstaat een tweedeling waarbij aan de ene kant de machtige groep staat en aan de andere kant de mensen die buiten die groep vallen: de double lows. Die machtige groep ziet de double lows als inferieur, minderwaardig en ondergeschikt en zal via allerhande maatregelen haar wil proberen op te leggen aan de ondergeschikte groep.

De relaties in de machtige groep tussen de leider en zijn volgelingen/gelovigen zijn daarbij fundamenteel anders dan de relaties tussen de machtige groep en de ondergeschikte groep. In het eerste geval wordt er door de leider iets beloofd en eventueel teruggedaan om te krijgen wat hij hebben wil: namelijk gehoorzame volgelingen. In het tweede geval wordt er gewerkt met macht, dreiging, intimidatie en geweld om te krijgen wat de machtige groep hebben wil. Als je lid bent van de club zit je goed, als je niet lid van de club bent, ben je vogelvrij.

Uitgaande van het soortenmodel bestaat er dus naar verwachting een tweedeling in de samenleving. Een goed georganiseerde groep mensen heeft de macht, ziet zichzelf als hoger en discrimineert. Daar tegenover staat een verzameling niet goed georganiseerde individuen die gediscrimineerd worden, maar zelf niet of amper geneigd zijn te discrimineren.


7.  Discriminatie/agressie levert een samenleving op met sociale verschillen en sociale lagen

Dat een schoonmaker ander werk doet dan de directeur zal duidelijk zijn. Maar waarom moet de directeur per gewerkt uur veel meer verdienen dan de schoonmaker, terwijl het werk dat hij doet aantrekkelijker is? De meeste mensen zien schoonmaker zijn als iets dat beneden hun waardigheid is. Maar een functie als directeur zien veel mensen als een begerenswaardig iets. Zelfs bij een gelijk uurloon zullen er dus veel meer kandidaten zijn voor de functie van directeur. Waar komen zulke sociale verschillen, die wij als normaal zien, vandaan?

Sociale verschillen hebben niet altijd bestaan, maar zijn typerend voor landbouw-samenlevingen. Bij jagers/verzamelaars bestaan ze niet of amper. Kan het soortenmodel het ontstaan van sociale verschillen verklaren?

Op het moment dat je zegt dat de X niet deugen, discrimineer je. Je bedoelt in feite te zeggen: wij deugen wel, maar de X deugen niet. Met andere woorden: je schept een sociaal verschil: de X zijn minder dan wij.

Vermoedelijk zijn de X helemaal niet minder dan wij, maar op het moment dat voldoende mensen geloven dat de X minder zijn, resulteert dat voor de X bijvoorbeeld in een lagere beloning of moeilijker een baan krijgen. Wat begon met een roddel, is een daadwerkelijk sociaal verschil geworden.

Het geloof dat de X niet deugen, kan gemakkelijk ontstaan, doordat het voor de niet X een aantrekkelijk geloof is. Als de X niet deugen, deugen zij als niet X juist wel, een verleidelijke gedachte.

Ook het denken van de leider speelt hierbij een rol. Een leider denkt in  termen van macht en winnen. Bij macht zijn er twee partijen, waarbij één partij machtiger is dan de andere partij. De machtige partij kan door intimidatie en geweld de minder machtige partij onderwerpen, haar wil opleggen en eventueel doden.

Een leider gelooft dus in sociale verschillen en sociale lagen waarbij hij zichzelf ziet als superieur. Zijn volgelingen/gelovigen staan een stuk lager op de sociale ladder, maar staan nog altijd belangrijk hoger dan de  'ongelovigen' (de mensen die hem niet zien als de grote leider: de double lows). In de praktijk zal hij ook adjudanten nodig hebben om zijn volgelingen/gelovigen aan te sturen en die staan uiteraard hoger in aanzien dan de gewone volgelingen/gelovigen, maar nog steeds een stuk onder hem. In zijn optiek bestaan er dus verschillende sociale niveaus en zijn die van doorslaggevende betekenis.

Deze manier van denken en redeneren heeft voor een (aspirant) leider belangrijke voordelen. In feite is de boodschap voortdurend: ik ben beter, hoger en de leider. Vertrouw me, geloof me en doe zoals ik zeg, dan komt het helemaal goed. (De geschiedenis leert en dit wordt door empirisch onderzoek bevestigd, dat het vervolgens vaak helemaal niet goed komt.)

Volgelingen/gelovigen voelen zich echter vertrouwd en op hun gemak bij die manier van toespreken. Ze hoeven niet zelf na te denken, maar alleen maar de woorden van de grote leider in zich op te nemen, te geloven, na te praten en zijn aanwijzingen op te volgen. Die onkritische houding wordt beloond doordat ze zichzelf zien als horend bij de machtige leider. Zij zijn zijn volgelingen, zij horen bij hem, zij zijn ook machtig, speciaal en geweldig.

Double lows zullen de woorden van de leider anders interpreteren. Kloppen de uitspraken met de feiten? Waar zijn de uitspraken op gebaseerd? Zijn de uitspraken consistent? Door die rationele benadering zien ze eerder dat het verhaal van de leider een geheel is van kreten, suggesties, opgeroepen emoties en autoriteitsargumenten. Die argwanende houding wordt ook gemotiveerd door de discriminatie die de double lows vanuit de machtige groep ondervinden.

Omdat de volgelingen/gelovigen de leider geloven en volgen, bestaan de verschillende sociale niveaus die de leider ziet, ook voor hen. Verder verschaft dat geloof hen een benijdenswaardige positie ten opzichte van de double lows, waardoor dat geloof beloond wordt.

De double lows zullen niet enthousiast zijn over een indeling in sociale niveaus waarbij ze zelf onderaan eindigen, maar ze hebben er uiteindelijk wel mee te maken. Aan de ene kant zullen ze die indeling dus negatief beoordelen, aan de andere kant zullen ze het bestaan van die indeling erkennen en er rekening mee houden.

Discriminatie/agressie resulteert niet alleen in een tweedeling van de samenleving, maar resulteert ook in een samenleving met meerdere sociale lagen (sociale stratificatie).


8.  Discriminatie/agressie treedt gemakkelijk op, maar vaak zien we het niet

Wanneer we vanuit het soortenmodel proberen te bedenken wat er zou gebeuren als we een willekeurig getrokken groep mensen bij elkaar zouden zetten, dan is de verwachting dat er zich een machtige groep vormt, bestaande uit een leider met volgelingen/gelovigen en dat er een aantal minder goed georganiseerde double lows overblijven.

Volgens het soortenmodel is de machtige groep geneigd te gaan discrimineren en zijn in dit geval (individuele) double lows de meest voor de hand liggende slachtoffers. Uitgaande van het soortenmodel treedt discriminatie dus naar verwachting automatisch op, zoals ik al in de vorige blogpost opmerkte. Ik bedoel daarmee dat een kleinigheid voldoende kan zijn om de discriminatie/agressie op gang te brengen. Vergelijk het met een zakkenroller die bij het Centraal Station zijn kans afwacht.

Ons idee dat discriminatie vrij uitzonderlijk is, klopt dus -- uitgaande van het soortenmodel -- niet. Mensen zien discriminatie vaak niet, omdat ze ermee vertrouwd zijn en die sociale verschillen geleerd hebben als normaal te accepteren. Dit wordt ook wel 'verinnerlijkte onderdrukking' (internalized oppression) genoemd.

Een andere reden waarom we discriminatie niet als zodanig herkennen, is dat we vaak redenen hebben om weg te kijken. De grote groep volgelingen/gelovigen staat in beginsel positief tegenover discriminatie, omdat zij degenen zijn die daadwerkelijk discrimineren zodra de omstandigheden gunstig zijn. Leiders geloven enthousiast in het belang van discriminatie, omdat het hun gratis ticket naar de macht is, maar zullen dat normaal niet openlijk toegeven.

Alleen de relatief kleine groep van de double lows (en eventuele andere minderheidsgroepen) heeft er systematisch belang bij om discriminatie te zien. Maar op het moment dat je discriminatie ziet, geef je voor jezelf ook aan dat je onrechtvaardig behandeld wordt en eigenlijk in actie zou moeten komen. Omdat de mensen die discrimineren dat doen vanuit een machtspositie en je als double low vaak in een ondergeschikte positie zit, is dat uitermate moeilijk. Met het erkennen dat het om discriminatie gaat, scheep je jezelf dus op met een probleem.

Tenslotte is er nog een reden waarom double lows discriminatie niet zien: zelf discrimineren ze niet of amper. Double lows vinden het daardoor moeilijk zich voor te stellen dat andere mensen wel geneigd zijn te discrimineren.


9.  De geneigdheid tot discriminatie/agressie blijft aanwezig, kan iedereen treffen en levert een zichzelf versterkend proces op

In de vorige blogpost meldde ik dit punt al: discriminatie is een doorgaand proces. Er is geen reden om aan te nemen dat de discriminatie/agressie op een gegeven moment zal stoppen, omdat de geneigdheid tot discrimineren een persoonskenmerk is van de daders en weinig of niets te maken heeft met de slachtoffers. De leider zal dus voortdurend doorgaan met het zoeken van slachtoffers om zijn macht te tonen, veilig te stellen en te vergroten, terwijl volgelingen/gelovigen altijd geneigd zullen zijn hun leider te volgen, te gehoorzamen en discriminatie/agresie te plegen in zijn naam.

Volgelingen/gelovigen worden in dit verband wel omschreven als vaten die gevuld zijn met kokende agressie. Er is slechts een kleine aanleiding en rechtvaardiging nodig voor volgelingen/gelovigen om die agressie naar buiten te laten treden. Waar komt die agressie bij volgelingen/gelovigen vandaan en waarom treedt die zo gemakkelijk naar buiten?

Volgelingen/gelovigen zien de wereld als extreem gevaarlijk. Een reden daarvoor is vermoedelijk dat hun hoofd als het ware een mentaal rariteitenkabinet is. Ze streven niet naar logisch consistente opvattingen, maar slaan strijdige items op als absolute waarheden zonder zelf de strijdigheid te zien. Het gevolg daarvan is dat de wereld voor hen een onvoorspelbaar geheel vormt.

De kennelijke reden om hun agressie zo gemakkelijk de vrije loop te laten, is vervolgens dat ze zichzelf zien als uitverkoren en als de arm van God of van hun machtige leider. Ze neigen ertoe zichzelf als volstrekt superieur te zien en bannen iedere twijfel uit hun denken.

Mochten de double lows dus op een of andere manier ooit op raken, omdat ze gedood of weggejaagd zijn, dan zal de de discriminatie zich daarna kunnen richten op eigen volgelingen/gelovigen.

Op basis van wat er bekend is, lijkt dat laatste zelfs altijd te kunnen gebeuren. De in de leider aanwezige agressie kan door hem gemakkelijk geprojecteerd worden op een toevallige volgeling/gelovige. Discriminatie is dus niet beperkt tot andere groepen, minderheidsgroepen en de leden daarvan, maar kan ook de eigen volgelingen/gelovigen treffen zodra deze om een of andere aanleiding in ongenade vallen.

De discriminatie/agressie door de machtige groep is universeel in de zin dat de discriminatie/agressie zich zonder duidelijke aanleiding, voortdurend tegen iedereen kan keren. De machtige groep doet denken aan een zwerm Amerikaanse killer bees: er is slechts weinig nodig om een agressieve response uit te lokken, waarna de hele zwerm zich op het slachtoffer stort.

Zowel op basis van het soortenmodel als op basis van wat er bekend is, lijkt het verder aannemelijk dat discriminatie/agressie een zichzelf versterkend proces is (een 'runaway' proces). Dit betekent dat discriminatie/agressie vaak klein zal beginnen met bijvoorbeeld een opmerking of gerucht en groot kan eindigen met geweld, moord, genocide en oorlog.

Uitgaande van het soortenmodel is de reden hiervoor enerzijds dat volgelingen/gelovigen verbaal beïnvloedbaar zijn en emotioneel reageren. Het ene woord lokt het andere woord uit. De ene agressieve actie leidt tot nieuwe emoties en verhalen en daarmee tot de volgende agressieve actie. Anderzijds zal de leider door het succes dat hij boekt, gemotiveerd worden om door te gaan om op die manier zijn macht te demonstreren en te vergroten.


10.  De moderne samenleving bestaat uit twee culturen: een op macht gerichte cultuur die gericht is op discriminatie/agressie en een op productie gerichte cultuur die discriminatie/agressie afwijst; beide culturen zijn niet verenigbaar

Ik denk dat de tiende stelling een bijzondere stelling is. Deze stelling maakt het mogelijk discriminatie te koppelen aan de cultuur van de groep. Verder zegt deze stelling dat er wat discriminatie/agressie aangaat, slechts twee culturen bestaan, die elkaar ook nog eens uitsluiten. Het is dus of de ene cultuur, of de andere cultuur. Dat maakt het eenvoudig om vast te stellen met welke cultuur we in een bepaald geval te maken hebben.

Hierdoor wordt onderzoek naar discriminatie vermoedelijk een stuk gemakkelijker. Dankzij het onderzoek waarin Bob Altemeyer een grote rol speelde, kan discriminatie/agressie gekoppeld worden aan personen met bepaalde eigenschappen. De twee-culturen-stelling maakt het echter mogelijk discriminatie/agressie te koppelen aan groepen met een bepaalde cultuur.

Tenslotte levert de twee-culturen-stelling ook de mogelijkheid discriminatie/agressie te beïnvloeden. Mensen laten zich sturen door de cultuur van de groep. Verander de cultuur en je verandert het gedrag van de groep. Natuurlijk is het veranderen van een groepscultuur niet simpel, maar het levert in ieder geval een totaal andere invalshoek om het probleem van discriminatie/agressie aan te pakken. Discriminatie/agressie is, uitgaande van de twee-culturen-stelling, een cultureel probleem.

Omdat deze blogpost al weer veel te lang is geworden, wil ik op dit punt niet al te uitgebreid ingaan op de twee culturen, maar me vooral beperken tot het vermelden van het bestaan en de redenen om te denken dat ze bestaan. In een volgende blogpost probeer ik uitgebreider in te gaan op beide culturen.

Uitgaande van het soortenmodel bestaat de samenleving uit drie soorten mensen. Twee van die drie soorten trekken elkaar aan en leveren een groep op die gericht is op macht (door de sociale dominantie van de leider en zijn elite) en sterk geneigd is tot discriminatie/agressie.

Binnen deze op macht gerichte groep die positief staat tegenover discriminatie/agressie, ontstaan bepaalde waarden, normen en gewoontes, kortom: een bepaalde cultuur. De cultuur binnen deze machtige groep is gericht op het verwerven, het bezit en het uitoefenen van macht. Ik noem dit de hoge cultuur.

De derde soort mensen, de individuele double lows, heeft te kampen met de machtige groep die gericht is op macht en geneigd is tot discriminatie/agressie jegens zwakkere partijen zoals double lows. Verder moeten de individuele double lows ook nog in hun levensonderhoud voorzien door voedsel, goederen en diensten te produceren.

Onder deze moeilijke omstandigheden zullen double lows daardoor samenwerken door onderling informatie, producten en diensten uit te wisselen. Onder de double lows ontstaan daardoor bepaalde waarden, normen en gewoontes. Kortom, ook bij de double lows ontstaat een bepaalde cultuur. Ik noem dit de lage cultuur.

De hoge cultuur en de lage cultuur hebben totaal verschillende doelen. De ene cultuur probeert (royaal) te overleven door het verwerven van macht. De andere cultuur probeert (moeizaam) te overleven door het produceren van voedsel, goederen en eventueel, diensten.

In de hoge cultuur is discriminatie/agressie nuttig, want het is een methode om macht uit te oefenen. Via discriminatie/agressie kan men mensen intimideren en dwingen dingen te doen en productie af te staan. In de lage cultuur is discriminatie/agressie zinloos, want een koe gaat geen extra melk geven als je hem eerst met een zweep bewerkt. Tegelijkertijd behoort men zelf tot de groep mensen die regelmatig de negatieve gevolgen van die discriminatie/agressie ondervindt. Dit maakt dat men negatief staat tegenover discriminatie/agressie.

Behalve dat beide culturen verschillen in doel (manier van overleven) en in geneigdheid tot discriminatie/agressie, verschillen ze volgens het soortenmodel op nog twee belangrijke punten. Volgens het soortenmodel is de hoge cultuur gekenmerkt door het autoritarisme van de volgelingen/gelovigen en door de sociale dominantie van de leider.

Het eerste punt betekent dat de hoge cultuur klakkeloos gelooft in 'mooie' verhalen (religie, mythes, ideologie, fictie, reclame, propaganda). De leider zegt het, dus het is zo. Het gaat in de hoge cultuur niet om feiten en feitelijke juistheid, maar om wat men gelooft en wil geloven. Feitelijke waarheid ziet men als niet relevant. Men denkt niet rationeel, maar emotioneel. Men laat zich leiden door associaties en emoties.

Het tweede punt, de sociale dominantie van de leider, betekent dat men in de hoge cultuur denkt in termen van hoog en laag. De leider is superieur, zijn elite komt daarna, vervolgens komen de gewone volgelingen/gelovigen en leden van outgroups zijn slecht en moeten gediscrimineerd en bestreden worden. De hoge cultuur is dus sterk hiërarchisch en opgebouwd uit sociale lagen. Men is sterk gericht op status. Iets is waar als een hoger geplaatst iemand zegt dat het zo is.

De lage cultuur koopt weinig voor de mooie verhalen van de hoge cultuur. Wil men overleven, dan moet men voldoende produceren. Verhalen moeten dus niet 'mooi' zijn, maar kloppen. In de bijbel wordt dit gesteld als: aan de vruchten kent men de boom. Kennelijk was het verschijnsel van de twee culturen toen al bekend.

De lage cultuur koopt ook weinig voor hoge status. Dat de leider iets beweert, betekent in hun ervaring lang niet altijd dat het ook feitelijk klopt. Vaak zijn de mensen die een hoge status claimen, mensen die iets van hen willen. Mensen die intimideren en niet terugschrikken voor discriminatie/agressie.

Onder elkaar zien double lows elkaar, uitgaande van het soortenmodel, als gelijk gerechtigd. Dat betekent niet dat iedereen hetzelfde is, maar wel dat in beginsel iedereen dezelfde rechten heeft. Wat relevant is, is wat iemand kan bijdragen aan de productie. Of het nu een mooi of lelijk iemand, een hoog of een laag iemand, of een vreemd of gewoon iemand is, maakt voor dat doel geen verschil.

Beide culturen staat dus op gespannen voet met elkaar en hebben totaal verschillende uitgangspunten.

Wat kunnen we op basis van het soortenmodel zeggen over de verschillen tussen deze twee culturen? Deze vraag zal ik uitgebreider beantwoorden in een volgende blogpost. Ik zal dan ook ingaan op het merkwaardige verband tussen discriminatie/agressie en productie en de grote gevolgen daarvan.



Samenvatting

Deze blogpost is aanzienlijk langer geworden dan ik wilde, dus het is misschien goed om met een samenvatting te eindigen. Ik ben begonnen met de doorbraak in het discriminatie-onderzoek.

De doorbraak in het discriminatie-onderzoek
Het discriminatie-onderzoek begon ooit in de twintiger jaren (1920-1930) als onderzoek naar vooroordelen, de term 'discriminatie' was op dat moment nog taboe. De term 'vooroordeel' bleek al erg beladen, want de onderzoekers kwamen voortdurend tot dezelfde conclusie: vooroordelen bestonden niet, het waren slechts terechte oordelen.

Het vooroordeel dat men bij voorkeur onderzocht was de minderwaardigheid van het zwarte ras en het onderzoek toonde keer op keer aan dat daar niet aan getwijfeld kon worden. De onderzoekers waren uiteraard bijna altijd blank.

In de tweede fase van het onderzoek, na de Tweede Wereldoorlog, vond men die conclusie toch wat pijnlijk en erkende Allport dat vooroordelen konden bestaan: het waren slechts foute generalisaties (conclusies). Mensen moeten nu eenmaal op grote schaal conclusies trekken, dan gaat er wel eens iets mis. Kortom, niets om je druk over te maken.

Vervang het foute idee door het juiste idee en het probleem is opgelost. Het vervangen van het foute idee bleek echter niet zo eenvoudig. Ook was het idee dat de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog zo maar opnieuw plaats konden vinden, nogal ongemakkelijk. Een woord als discriminatie was nog steeds taboe.

Bob Altemeyer wordt aan het begin van deze fase tegen zijn wil bij het onderzoek betrokken en begint wetenschappelijke zin en onzin van elkaar te scheiden. Hij gaat daar vervolgens veertig jaar mee door.

Ergens rond 2000 vindt de doorbraak in het discriminatie-onderzoek plaats en begint fase 3. Empirisch onderzoek heeft twee variabelen opgeleverd die samen de geneigdheid tot discriminatie/agressie vrijwel volledig kunnen verklaren: autoritarisme en sociale dominantie. Er ontstaat als het ware een beeld van hoe discriminatie/agressie veroorzaakt wordt. We denken te begrijpen, hoe het discriminatie/agressie-mechanisme werkt.

Van doorbraak naar soortenmodel
Altemeyer is vermoedelijk de eerste die het belang van deze ontdekking begrijpt en die onder de aandacht brengt in zijn boek The Authoritarians (2006, als pdf op internet). In zijn boek richt Altemeyer zich op het ontraadselen van het autoritaire systeem zoals we dat kennen uit totalitaire landen. Hij gaat uit van de twee variabelen die discriminatie/agressie aansturen en komt op die manier tot twee groepen mensen, die elkaar voor een deel overlappen.

De ene groep is die van de hoog sociaal-dominante 'leiders' en de andere groep is die van de hoog autoritaristische 'volgelingen/gelovigen'. De mensen in de overlap zijn zowel sociaal-dominant als autoritaristisch en worden aangeduid als 'double highs'.

In de visie van Altemeyer heeft de doorbraak in het discriminatie-onderzoek dus twee overlappende groepen opgeleverd, die samen het benodigde 'materiaal' leveren voor het autoritaire systeem. Die constatering lijkt me helemaal te kloppen.

Het soortenmodel
We kunnen echter nog een stap verder gaan en krijgen dan het soortenmodel. De twee aansturende variabelen leveren namelijk bij splitsing op de gemiddelden in totaal vier ongeveer even grote groepen. Drie van die vier groepen vormen de (overlappende) leiders en volgelingen/gelovigen van Altemeyer.

De vierde groep, de double lows, is niet nodig voor het autoritaire systeem en is vermoedelijk daardoor door Altemeyer buiten beschouwing gelaten. Die groep is echter in het discriminatie-universum heel relevant.

Wanneer we honderd mensen volstrekt willekeurig kunnen selecteren uit de bevolking, verwachten we dat de volgelingen/gelovigen gaan klitten. Door die verzameling volgelingen/gelovigen worden vervolgens leiders aangetrokken. Er ontstaat dus naar verwachting een machtige groep.

Buiten die machtige groep, zijn er echter uiteindelijk alleen nog de zelfstandige double lows. Omdat die machtige groep geneigd is tot discriminatie/agressie, is er in dat geval maar één enkele outgroup en dat zijn de individuele double lows. De mensen die dus vermoedelijk vooral het slachtoffer van die discriminatie/agressie zullen worden, zijn de individuele double lows. Een gevolgtrekking die Altemeyer niet gemaakt heeft.

Het is dus nuttig om het empirische resultaat zo precies mogelijk te vertalen in een soortenmodel om vervolgens te kunnen nagaan, wat er vermoedelijk zal gebeuren. Dit soortenmodel heb ik in de tekst nog een keer uitgewerkt in zeven veronderstellingen en toegelicht.

De vraag is dan, wat we op grond van het soortenmodel kunnen afleiden over discriminatie/agressie. Ik geef in dat verband tien stellingen, maar er zijn ongetwijfeld nog meer afleidingen mogelijk.

De tien stellingen
Ik ben de tien stellingen begonnen met het noemen van de verschillende vormen waarin dicriminatie/agressie zich kan presenteren: pesten, trolling, mobbing, terreur, genocide en oorlog. Eigenlijk behoren schelden, het verspreiden van geruchten en stereotypen daar ook nog bij, want zo begint het doorgaans.

De daders van discriminatie/agressie willen ons graag laten geloven dat niet zij de schuld en oorzaak zijn van hun gedrag, maar het slachtoffer. Mensen die discrimineren draaien de werkelijkheid vaak om. In werkelijkheid blijken het echter de eigenschappen van de daders te zijn, die discriminatie/agressie vrijwel volledig verklaren. Dit was stelling 2.

De derde stelling ging over het doel van de discriminatie/agressie. Het gaat om macht, om vechten en winnen, om de baas te zijn. Het slachtoffer moet onderworpen worden of als afschrikwekkend voorbeeld en bewijs van de macht van de leider: gedood worden.

Wie wil winnen, doet er slim aan, een heel leger van volgelingen/gelovigen om zich heen te verzamelen. Op die manier kan het smerige werk uitbesteed worden en demonstreert de leider zijn eigen superioriteit en genialiteit. Mensen die discrimineren doen dat het liefst samen met anderen (stelling 4).

Maar een gevecht begin je natuurlijk alleen als je er behoorlijk zeker van denkt te zijn, dat je zult winnen. Mensen die discrimineren gaan het dus normaal niet tegen een overmacht of een sterkere partij opnemen. Tenzij ze de situatie fout inschatten, waar ze nog al eens last van hebben, want goed inschatten is niet hun sterkste kant (stelling 5).

Wie zich bezighoudt met discriminatie/agressie moet soms wel eens even slikken, want je kijkt vaak in de spelonken van de menselijke geest. Toch is er ook goed nieuws.

Een klein deel van de bevolking, dat misschien in de praktijk niet veel te vertellen heeft, omdat ze gewoon hard werken, vindt discriminatie/agressie helemaal niets. En behalve dat ze niet houden van discriminatie/agressie, hebben ze ook niet zoveel met groepen en ze hoeven ook niet zo nodig de baas te spelen. Dit zijn de mensen die in de praktijk de klappen krijgen van die grote groep die denkt dat ze stukken beter zijn.

Discriminatie/agressie betekent dus dat een moderne samenleving altijd uit twee totaal verschillende 'groepen' is opgebouwd (stelling 6). Eigenlijk is het één machtige groep met aan de andere kant een grote verzameling zelfstandige individuen.

De mensen in de grote, machtige groep geloven graag dat ze beter zijn dan de andere mensen in hun groep. Ze zijn geneigd te denken in termen van status en macht. De machtige groep is dus gestructureerd in lagen. De leider zit aan de top, onderin zit men het slechtst (stelling 7).

Met discriminatie/agressie is iets vreemds aan de hand. We zien het niet. Hoe kan dat? Volgelingen/gelovigen zien, wat ze willen zien en zien niet, wat ze niet willen zien. Leiders zien het wel, maar zien het niet als een probleem, maar als een terecht iets. Allicht is er discriminatie, hoe dom kun je zijn? Double lows geloven dat discriminatie er niet behoort te zijn, weten ook niet goed wat ze er precies tegen moeten doen en gaan dus maar gewoon door met waar ze goed in zijn: produceren (stelling 8).

De neiging tot discriminatie/agressie blijft altijd aanwezig. Het is immers iets dat in de desbetreffende personen zit. Het komt er zo uit, bij het minste of geringste. Niemand is veilig: het kan iedereen treffen. En dan is nog iets verontrustends: zodra die discriminatie/agressie eenmaal naar buiten komt, werkt dat versterkend in op de ideeën en emoties van de daders. Het is een zichzelf versterkend proces. Het begint klein, het eindigt groot. Het begint met het zaaien van wind (geruchten) en het eindigt met storm, een orkaan of een windhoos (stelling 9).

Hoe werkt die discriminatie/agressie in op de samenleving? Discriminatie/agressie levert een machtige groep die discrimineert en een groep die daar niets van moet hebben en in de praktijk gediscrimineerd wordt door de machtige groep. Die twee groepen hebben ieder hun eigen normen, waarden en gebruiken, kortom: hun eigen cultuur (stelling 10).