woensdag 31 januari 2018

Twee gevaarlijke pseudo-wetenschappers


Laatst bijgewerkt: 31/1/2018 om 23:52.




De titel hierboven heeft het over gevaarlijke pseudo-wetenschappers. Dat klinkt vriendelijker dan fascistische pseudo-wetenschappers, maar het laatste is in feite waar we het over hebben.


Wat is een 'fascist'?

Wat is een 'fascist'? Een fascist is volgens George Orwell een 'bully' (hier). Een bully is iemand die uit is op macht. Hij of zij wil die macht niet als leuk aardigheidje of om er goed mee te doen, maar om nog meer macht te verwerven en er zelf beter van te worden.

Een bully alleen begint niets of weinig. Een bully heeft mensen nodig, die zijn orders uitvoeren. Hoe krijg je als bully mensen zo gek dat ze je orders uitvoeren? Dat blijkt helaas niet zo moeilijk te zijn.

Een belangrijk deel van de moderne mensheid blijkt op een of andere manier, na de uitvinding van de landbouw, niet meer in staat tot kritisch nadenken. Misschien zeg ik het nu verkeerd. Ze kunnen het misschien wel, maar ze doen het niet. Waarom moeilijk doen, met nadenken, als het ook zonder kan.

Het zijn bully-enthousiastelingen. Dankzij de bully hebben ze een goed bestaan of hopen ze dat te krijgen. Dit zijn, wat Hilary Clinton, de 'deplorables' van Trump noemde. Maar wie de hitmen van Hitler aanzag voor 'beklagenswaardig', bleek een ernstige denkfout te maken.

Hannah Ahrendt had het in dit verband over de banaliteit van het Kwaad, waarmee ze bedoelde dat iemand als Adolf Eichman, een heel gewone, onopvallende man was. Het enige opvallende aan hem was zijn oppervlakkigheid, zijn volledig gebrek aan nadenken.

Mensen als de deplorables van Trump en de nazi's van Hitler worden met een moeilijk woord aangeduid als 'autoritaristen'. Ze omarmen hun autoriteit (hun bully) en zijn gevoelig voor zijn 'mooie' verhalen en zijn maar al te graag bereid hem bij zijn kwalijke praktijken te helpen, nadat hij ze met een 'mooi' verhaal heeft ingepalmd.

Hoe weet ik deze zaken? Al tijdens de Tweede Wereldoorlog is er empirisch onderzoek op gang gekomen naar de vraag, hoe iemand als Hitler aan de macht kon komen. Sinds ongeveer het begin van deze eeuw is bekend dat zo'n fascistisch bully-systeem bepaald wordt door drie variabelen: sociale dominantie, autoritarisme en bevooroordeeldheid. (Zie voor een leesbare beschrijving: The Authoritarians van Bob Altemeyer, 2006, gratis downloadbaar als pdf, hier).

Sociale dominantie is een absoluut streven naar macht. Autoritarisme is een streven naar veiligheid en een bestaan in een machtige groep. Bevooroordeeldheid is de mate van agressie die men koestert.

Deze drie variabelen samen leveren voor een moderne samenleving een vaste structuur op (hier). Aan de ene kant is er een machtige groep die de orders uitdeelt, aan de andere kant is er een producerende onderklasse die zorgt dat er brood op de plank komt en dat de problemen worden opgelost. Beide klassen hebben hun eigen cultuur.

De factor die het scherpste en beste beide culturen, de alfacultuur en de bètacultuur, van elkaar scheidt, is: bevooroordeeldheid. De maat die we gebruiken om discriminatie en agressie te meten.

Daarnaast verschillen beide culturen ook op sociale dominantie en op autoritarisme. In de alfacultuur is men sociaal dominant, men wil de baas zijn, en men is autoritaristisch. Men wil in de groep passen, onderwerpt zich aan autoriteit, is bereid tot agressie in opdracht of met toestemming van die autoriteit en men denkt conformistisch en traditionalistisch.

Dankzij het empirische discriminatie/agressie-onderzoek is het mogelijk de alfafactor (bevooroordeeldheid, agressie, fascisme, het onderscheid alfa/bèta) snel te herkennen en goed in de gaten te houden. Op dit moment zijn er van de alfafactor al 22 kenmerken bekend (hier, hier en hier).


Het probleem Gloria Wekker

De eerste gevaarlijke pseudo-wetenschapper die ik vermeld en noem, is Gloria Wekker. Het verhaal dat ze vertelt, is agressief, het is discriminerend. Het verhaal is bedoeld zichzelf als grote autoriteit en deskundige naar voren te schuiven, wat haar bij een bepaald onkritisch publiek ook heel goed lukt. Tenslotte is het ook een verhaal dat een bepaalde groep graag wil horen. Met empirische wetenschap heeft haar verhaal echter niets, maar dan ook helemaal niets, van doen.

Haar verhaal voldoet dus op alle punten aan de drie variabelen van het fascistische systeem: agressie, sociale dominantie en autoritarisme. Men denkt in termen van groep, men wil macht en men is -- in ieder geval verbaal -- agressief. Verder is het een volstrekt fictief verhaal bedoeld om aanhang en macht te verwerven.

Haar verhaal is nepwetenschap. Iemand anders heeft dat keurig en uitgebreid verwoord (hier). Een wat korter en luchtiger verhaal dat op hetzelfde neerkomt, staat hier.

Sietske Bergsma omschreef het op de site van The Post Online (hier) als volgt.
Het is niet alleen Wekker zelf die hier tot de orde geroepen moet worden, maar de academie zelf, de overheid en de handlangers van deze gevaarlijke dwaalleer die slechts teert op de idee van wetenschap, de idee van emancipatie, de idee van ‘verandering’. Maar in werkelijkheid mensen wil beheersen en straks alle lichten uitdoet.

Uit de Volkskrant (hier) citeer ik dit.
Columnist Heleen Mees noemde Wekkers gebruik van de term racisme afgelopen november 'begripsvervuiling'.

Columnist Elma Drayer noemde Wekkers opvattingen 'denkarmoede': 'Dus blanke, pardon, witte wezens kunnen per definitie niet deugen? Ook als zij zich uiterst fatsoenlijk gedragen, gedragen ze zich stiekem toch superieur?'

Baukje Prins waarschuwde voor de weerstand die Gloria Wekker met haar opvattingen opwekt. 'Bondgenoten verkrijg je niet door er telkens maar weer op te hameren dat de ('witte') ander aan de verkeerde kant van de geschiedenis staat, en dat nog steeds niet begrepen heeft.'

Op de site van De Correspondent (hier) omschreef ik mijn bezwaar tegen haar verhaal zo.
Wekker stelt: 'Want waarom ligt een woord als imperialisme onze politici niet op de lippen bestorven? Ik zoek de verklaring in de mythe van de witte onschuld.'

1. Volgens Wekker bestaat er een mythe, een sprookje, van witte onschuld. Maar zij doet die bewering, dus het is aan haar om die bewering hard te maken. Verschillende, onafhankelijke beoordelaars moeten dus bij dezelfde fenomenen tot dezelfde conclusie komen: wel of niet een voorbeeld van het sprookje van witte onschuld. Tot nu toe, heb ik niets gezien, dat daar ook maar in de verste verte op lijkt.

2. Maar dan is Wekker er nog niet. Want dan moet ze nog laten zien, dat dat sprookje op een of andere manier van invloed is op de frequentie waarmee politici het woord 'imperialisme' gebruiken. Hoe hoopt ze dat te doen?

Conclusie: dit is bullshit waar alfa-studenten misschien intrappen, maar mensen met een normaal gezond verstand niet.

Dat iemand fascistische bullshit verkondigt, is helaas niets nieuws. Dat hoeft op zichzelf geen reden tot ongerustheid te zijn. Wanneer men echter een dergelijk iemand eerst hoogleraar maakt en vervolgens van overheidswege ook nog eens een prijs voor nota bene emancipatie gaat uitreiken, de Joke Smitprijs voor emancipatie, ben je als samenleving en overheid wel heel ver heen.

Kennelijk ziet men fascisme tegenwoordig weer net als in de tijd van voor 1940. Hitler was in die tijd voor veel landgenoten toch maar een flinke kerel, iemand die ook in ons land maar eens orde op zaken moest stellen. Door de daarop volgende 'emancipatie' verloren meer dan honderdduizend landgenoten het leven.

Deze blog gaat over de oorzaken waardoor mensen slachtoffer worden van dit soort fascistische boodschappen. In de voorgaande blogposts is daar inmiddels al veel over te vinden. Op dit punt gaat het me echter even niet om de redenen waarom men dit soort prietpraat omarmt, maar dat men die omarmt. Dat is wat mij zorgen baart.

In het geval van Wekker valt niet te verwachten dat ze met haar aanhang echt de macht zal overnemen. Haar boodschap spreekt slechts een relatief kleine groep Nederlanders aan doordat ze zich richt tegen het 'witte' ras, dat voorlopig in Nederland nog altijd de meerderheid uitmaakt.

Door het uitdragen van haar ideologie ontstaat echter wel een gevaarlijke polarisatie. In dat opzicht doet het denken aan Duitsland in de tijd voor de Tweede Wereldoorlog, toen aan de ene kant de nazi's hun ideologie verkondigden en aan de andere kant de communisten, waarbij beide partijen het geweld niet schuwden.

Ogenschijnlijk leek het toen te gaan om twee totaal tegenovergestelde ideologieën. De ene rechts, de andere links. In werkelijkheid bleek het echter in beide gevallen te gaan om het verwerven van de absolute macht. Beide benaderingen trokken hun eigen leger van levensgevaarlijke 'deplorables' aan en bestreden elkaar uit alle macht.


Het probleem Jordan Peterson

Amper ben je met de ene roeptoeter klaar of de volgende staat al weer op het podium. Vanmiddag (op 30/01/2018) vond ik in de Volkskrant een stuk van David Brooks (hier) waarin Jordan Peterson de hemel werd ingeprezen.

Als de auteur hem daar werkelijk had weten binnen te loodsen, waren wij een probleem armer geweest, maar zou er vermoedelijk binnenkort een Hemelse revolutie uitbreken.

Aan een kant vraag ik me af, waarom je als krant zulke stukken plaatst. Aan de andere kant moet je als krant ook rapporteren over fenomenen als Jordan Peterson.

In feite is dit een duivels dilemma. Wanneer kranten en media voortdurend brengen, wat we klakkeloos kunnen geloven, heeft kritisch lezen niet langer zin. Naarmate kranten en media meer onzin produceren, levert kritisch lezen steeds meer op. Het is dus mogelijk dat het een soort culturele golfbeweging is. In de tijd van Darwin waren de Britten uitzonderlijk scherp. Tegenwoordig kiezen ze vanuit de onderbuik voor een Brexit.

Dit idee is echter niet erg plausibel. Nadenken kost veel tijd en veel energie. In een samenleving van overvloed loont nadenken niet, maar kost het alleen maar. Wie niet nadenkt, maar handelt/spreekt heeft in sociaal opzicht de beste papieren om een behoorlijk deel van de buit binnen te halen. Het probleem wordt dus veroorzaakt door de steeds efficiëntere productie.

Terug naar Jordan Peterson. De Volkskrant publiceerde (volgens hun site) op 19 januari ook al een stuk over hem (hier). 'Vanavond spreekt Peterson in Rijswijk maar liefst tweeduizend Nederlandse fans toe over immigratie. Hier is eindelijk iemand, aldus zijn fans, die met kennis van zaken al die 'praatjes' over wit privilege en genderneutraliteit ontmaskert als pseudowetenschappelijk gezwets.'

Ogenschijnlijk zijn Peterson en ik het dus eens. Dat gepraat over 'wit privilege' is pseudowetenschappelijke bullshit. Waarom heb ik dan toch ernstige bedenkingen tegen de man?

Het Volkskrant-artikel vermeldt: "Zijn critici - onder wie collega's op de Universiteit van Toronto - hebben andere kwalificaties voor hem. 'Racist'. Een 'bullebak' die zijn onlineaanhang inzet om anderen - etnische minderheden en transgenders - te intimideren." Als die geruchten waar zijn, is Peterson dus een typische bully of fascist. Iemand die met een 'mooi' verhaal aanhang probeert te verwerven om macht te krijgen en zichzelf te bevoordelen.

Ik word echter pas echt wakker als ik op Joop.nl (hier) van Gertjan Kleinpaste het volgende lees.
De volgende spreker was Jordan Peterson, de Canadese professor in de Klinische Psychologie. De man werd als ware held onthaald. De zaal werd uitzinnig van vreugde. Nu ken ik maar één andere klinisch psycholoog, omdat ik hem ooit sprak en omdat ik twee van zijn boeken las: Paul Verhaeghe. De plezierige en milde Vlaming die de boeken ‘Autoriteit’ en ‘Identiteit’ schreef. Als we ons Verhaeghe voorstellen [als] Albus Perkamentus (uit de Harry Potter reeks) is deze Petersen ongetwijfeld Voldemort.

Zijn pleidooi was een tirade waarin de boodschap was dat wij in het Vrije Westen goed van kwaad weten te onderscheiden en wereldkampioen ‘Fair Play’ zijn. Van Nietzsche maakte de man en passant een halve apostel en verder is het evident dat wij superieur zijn aan al dat vluchtende volk uit die moslimlanden en dat assimilatie de oplossing is als ze dan toch massaal binnen komen. De zaal hield de adem in en applaudiseerde luid bij iedere kwinkslag, anekdote of stelling waarin het erkenning zag of waardering voor ons eigen krachtige kapitalistische systeem.
De toon van de avond was oorlogszuchtig. Die sufferd van een Babur vergat in zijn tijd te investeren in een leger. Dat zal ons niet overkomen. De zaal waarin ik mij bevond was rijp voor een Derde Wereldoorlog. Liever dat dan dat we de welvaart delen met mensen met cultuur die nu eenmaal de onze niet is. Ik sloop weg richting een schuilkelder. Om Europa moet een muur. Op die muur zal ‘alt right’ zich verdringen met pannen kokende pek om het over de hoofden van de arme sloebers te gieten die het in hun hoofd halen die muren te willen slechten.

Ik keerde ongerust huiswaarts. Er ging ook vanavond weer een geest uit de fles. Zie die maar weer eens terug in de fles te krijgen. Die taak ligt bij de traditionele politieke partijen al lijken die hun handen er niet aan te willen branden. Wat resteert is dat we het pas echt zien als het te laat is.

Nu kan het natuurlijk zijn dat Kleinpaste zich vergist. Hij rapporteert misschien vooral het gevoel dat hij aan de avond overhield. Het blijkt inderdaad dat sommige mensen het verhaal van Peterson best goed vonden, terwijl anderen het niet zagen zitten.

Dat is echter precies overeenkomstig de alfafactor. Op grond van de alfafactor verwacht je dat de bèta's het verhaal van de bully niks vinden, terwijl de alfa's het prachtig vinden. Ik ging me daarom wat uitgebreider verdiepen in de persoon Peterson.

Peterson blijkt een tweetal boeken geschreven te hebben. Mogelijk is het laatste iets beter, dan het eerste. Maar omdat het eerste sterk verwant is met het onderwerp van deze blog, beperk ik me hier even tot dat boek: Maps of Meaning: The Architecture of Belief (hier).

Dit boek staat ook online, maar volgens kritische lezers is het niet de moeite van het lezen waard. Er staat een wat compactere samenvatting van de auteur zelf online (hier) bestaande uit 71 stellingen, dat volgens kritische lezers beter toegankelijk is.

Ik had me door het onderwerp van deze blog al eens eerder in dit boek verdiept en het toen terzijde gelegd als volstrekte prietpraat. Ik geef hier ter illustratie de laatste stelling van zijn samenvatting, die kennelijk als een soort afsluitende conclusie is bedoeld.
This means: the human story is the battle between good and evil, played out against a background of the dynamic interplay of order and chaos, fought for the redemption of fallen and painfully self-conscious man. This is a psychology grounded not merely in one hundred years of experimental science, nor in four hundred years of post-enlightenment rational thought, but in forty or more centuries of dramatic self-analysis, nested in a ritual-centered prehistory, which extends back perhaps to our non-human primate ancestors, and beyond.
Ik blijf de precieze vertaling van deze prietpraat even schuldig. Het verhaal van de mens zou de strijd zijn tussen goed en kwaad. Dat klopt echter niet met wat we inmiddels denken te weten.

Voor de uitvinding van de landbouw was er helemaal geen probleem tussen Goed en Kwaad, als men die termen wil hanteren. Natuurlijk vond er toen soms ook geweld plaats, maar in doorsnee leefde men in evenwicht met de natuur en met elkaar. Als de natuur oplevert, wat je nodig hebt, is er weinig reden om het gebied dat je gebruikt te vergroten. Je kunt niets met dat extra gebied, maar je moet het wel zo nodig verdedigen. Dus, waarom je druk maken en gevaar lopen voor iets dat je niet nodig hebt?

De eerste zin klinkt heel dramatisch en indrukwekkend, maar bevat geen feitelijke informatie. Het is een ontoetsbare bewering. Het is gebakken lucht, bullshit. Het is een 'overweldigend' geheel van dure termen zonder feitelijke betekenis.

Vervolgens wordt gesteld dat 'dit een psychologie' is. Hij bedoelt daarmee kennelijk dat zijn boek een psychologie zou zijn. Maar psychologie is niet een boek. Er bestaan niet een hele reeks verschillende psychologieën. Psychologie is slechts de studie van menselijk gedrag: het is iets dat mensen proberen te doen. Het resultaat van die pogingen resulteert niet in allerhande verschillende 'psychologieën'.

Daarna stelt hij, dat zijn 'psychologie', zijn boek, gebaseerd zou zijn op honderd jaar 'experimental science'. Afgaande op zijn eigen samenvatting, is zijn boek echter vooral gebakken lucht. Het idee dat gebakken lucht gebaseerd is op honderd jaar experimenteel onderzoek, is bullshit. Gebakken lucht komt uit een grote duim.

Wanneer we kijken naar het empirische onderzoek op het gebied van discriminatie/agressie, waar hij kennelijk volstrekt geen kennis van heeft, is dat onderzoek in werkelijkheid pas begonnen in en na de Tweede Wereldoorlog. Het is dus nu zo'n zeventig jaar oud.

Verder was vrijwel al dat onderzoek niet experimenteel, maar observationeel (correlationeel). Een term als 'experimental science' is ook niet standaard. Het doet opnieuw vermoeden dat hij geen flauw benul heeft, waar hij het precies over heeft.

Voor een leek ziet zo'n collectie van hoogdravende termen die Peterson er in deze passage uitkraamt, snel indrukwekkend uit. Als empirisch wetenschapper zit je echter met het probleem dat uiteindelijk ieder begrip, dat je gebruikt, gemeten moet worden. Ieder begrip moet geoperationaliseerd worden.

Het operationaliseren van het begrip 'autoritarisme' dat Erich Fromm in het kader van een bestseller even uit zijn mouw schudde, heeft Bob Altemeyer vervolgens veertig jaar ploeteren gekost. Daarbij kon Altemeyer bouwen op de schouders van enkele wetenschappers die al voor zijn komst een fundament hadden gelegd. Zonder die basis was het hele project nooit van de grond gekomen.

Dan heb je het nog maar over één begrip! Om het hele fascistische systeem te ontrafelen, waren echter uiteindelijk drie begrippen nodig: sociale dominantie, autoritarisme en bevooroordeeldheid. Al die drie begrippen moesten geoperationaliseerd worden, voordat ze daadwerkelijk gebruikt konden worden in onderzoek.

Iemand als Peterson heeft geen flauw idee waar hij het precies over heeft en het interesseert hem ook niet. Het doel is indruk maken op de toehoorder en die verbaal te overweldigen.

Klopt mijn evaluatie van Peterson? Ik citeer hierna uit de reactie van Robert die een van de kritische commentaren op Amazon.com schreef bij het boek van Peterson.
But I soldiered on. I took my time and tried to understand the details Dr. Peterson was presenting. In fact, there were parts of the book that I found genuinely fascinating and well-written. Unfortunately, these parts were overshadowed by a slowly growing feeling that I was having the wool pulled over my eyes.

It was when I reached the middle of the book that this feeling fully crystallized. On page 235, Dr Peterson writes: "A moral system -- a system of culture -- necessarily shares features in common with other systems. The most fundamental of the shared features of systems was identified by Kurt Godel. Godel's Incompleteness Theorem demonstrated that any internally consistent and logical system of propositions must necessarily be predicated upon assumptions that cannot be proved from within the confines of that system."

Whoa. First of all, Kurt Godel was a logician, and his work on his Incompleteness Theorem was related to axiomatic (formal mathematical) systems. Simply extrapolating results on axiomatic systems to "moral systems" or "systems of culture" as a self-evident fact has the whiff of charlatanry. Even worse, the statement of Godel's Incompleteness Theorem given above is completely wrong! I'd like to say that Dr Peterson merely provided a naive oversimplification of the theorem, but that's not even the case. What Dr. Peterson stated is a total misrepresentation of Godel's work. Godel's Incompleteness Theorem has nothing to do with proving the "assumptions" (axioms) of the system from "within the confines of the system."

Dr. Peterson hammers on this mistake a page later when he describes the five postulates of Euclidean geometry. He writes: "What constitutes truth, from within the perspective of this structure, can be established by reference to these initial postulates. However, the postulates themselves must be accepted. Their validity cannot be demonstrated, within the confines of the system."

I can't give a proper exposition of Godel's Incompleteness theorem in one or two paragraphs, so if you're interested in details I direct you to the Stanford Encyclopedia of Philosophy (available online and totally free), which has a fairly readable description of what Godel actually proved.

This is where the book broke down for me. If the text so egregiously misrepresented Godel's Incompleteness theorem, what else had it oversimplified, misrepresented, or gotten plain wrong? And how much of its dense rhetoric was simply fancy word play to hide vacuous arguments?

To quote David Hume, "If we take in our hand any volume; of divinity or school metaphysics, for instance; let us ask, Does it contain any abstract reasoning concerning quantity or number? No. Does it contain any experimental reasoning concerning matter of fact and existence? No. Commit it then to the flames: for it can contain nothing but sophistry and illusion." This is perhaps too harsh a verdict for Maps of Meaning. As I mentioned, there were parts that I found well-written and interesting. But taken as a whole, it's not worth the time investment required.

Hij worstelt zich (als kennelijke bèta) door het boek heen, maar krijgt geleidelijk aan het idee dat er een spel met woorden wordt gespeeld. 'Iemand probeerde me de muts over de ogen te trekken.'

Vervolgens betrapt hij de schrijver op bladzij 235 op een 'indrukwekkende' opmerking die nergens op slaat. Het flirten met de Stelling van Godel, terwijl de schrijver daar niets van begrijpt. Daarna heeft Robert het helemaal met het boek gehad. Hij denkt dat het gebakken lucht is. Het was de tijd van lezen niet waard.


Wat valt er over geloof te zeggen?

Het boek van Peterson gaat over geloof, maar doet dat door zelf nieuw geloof te verzinnen. Hij stort een grote hoeveelheid gebakken lucht uit over de lezer. Hier staat een dominee op de kansel die de gelovigen vertelt, hoe hij gelooft dat geloof werkt.

Wat valt er inmiddels op basis van het empirische discriminatie/agressie-onderzoek over geloof op te merken?

We moeten onderscheid maken tussen rationele en irrationele geloof. Ook empirische wetenschappers geloven, maar ze proberen dat geloof voortdurend te funderen op feiten, op waarnemingen en op bruikbaarheid.

Wie gelooft dat '2+2=4', omdat de juf of meester dat zegt, heeft een irrationeel geloof. Men gelooft op grond van zijn autoriteit of op grond van wat zijn groep vindt. Irrationeel geloof is de basis van fascisme, totalitaire samenlevingen en geweld.

Wie gelooft dat '2+2=4', omdat twee knikkers met twee andere knikkers, na opnieuw tellen vier knikkers oplevert, heeft een rationeel geloof. Er zijn situaties, zoals met elementaire deeltjes, dat dat geloof niet opgaat, maar dat is geen ramp. Het geloof wordt dan bijgesteld. Men ziet dus de empirie, het experiment, de natuur of de God van Einstein, als hoogste autoriteit.

Hoe kan het dat irrationeel geloof gekoppeld is aan geweld? De basis van irrationeel geloof in landbouw-samenlevingen is autoriteit en groep. Het doel is niet de werkelijkheid te beschrijven, maar het doel is groepsleden te binden en het onderwerpen van andere mensen te rechtvaardigen en daartoe aan te zetten.

Bij een jong en een qua aanhang snel groeiend geloof/religie als de Islam (vanaf ruwweg 600 na Christus) is dat heel duidelijk doordat 'Islam' zoveel betekent als 'onderwerping'.

In het veel oudere Oude Testament (Exodus 20, vermoedelijk ongeveer 600 voor Christus) en in het Christelijke geloof gaat het echter nog over God liefhebben (het tegenovergestelde is: God haten), waarbij 'God' gedefinieerd is als (de bron van) de natuur. Men stond in die tijd kennelijk nog belangrijk dichter bij de natuur.

Een punt dat bij zowel bij Wekker als Peterson opvalt, is dat beiden volstrekt ondeskundig lijken te zijn op het gebied van het empirische onderzoek naar discriminatie/agressie zoals dat na de Tweede Wereldoorlog ontstaan is. Men denkt te weten, hoe het zit, en neemt kennelijk geen enkele moeite zich te verdiepen in wat er bekend is. Men heeft een vast verhaal en doet geen enkele moeite de juistheid van dat verhaal te checken.

Wat verder opvalt in de betogen van Wekker en Peterson is dat ze zichzelf opwerpen als hoogste autoriteit. Zij denken te weten, hoe het allemaal zit en de toehoorder moet dat vervolgens geloven, omdat zij dat als autoriteit beweren.

Ze hebben geen behoefte aan een externe werkelijkheid die hun 'mooie' verhaal onderuit haalt. Zij kunnen de natuur, de God van Einstein, missen als kiespijn. Zij willen in feite zelf voor God spelen. In termen van Exodus 20: het zijn God haters.

Wanneer iemand hun verhaal niet gelooft, omdat men de empirische onderbouwing ontbevredigend vindt, is dat in hun optiek niet een probleem in hun verhaal, maar is het een probleem in de toehoorder, die niet deugt. Het eigen verhaal en de eigen persoon is heilig, de toehoorder dient zich te onderwerpen.

De empirie, de ervaring, leert echter precies het tegenovergestelde. Mensen die vage en 'mooie' verhalen verspreiden waarvan ze stellen volstrekt zeker te zijn, maar die agressief reageren op sceptische toehoorders, deugen zelf niet. Dergelijke verhalen zijn in de loop der wereldgeschiedenis door bully's steeds opnieuw verspreid met als resultaat miljoenen slachtoffers.

Het zou daarom mooi zijn als mensen zouden leren 'mooie' verhalen te wantrouwen in plaats van die blindelings te geloven. Helaas lijkt het momenteel in de samenleving vooral de andere kant uit te gaan.

Het succes van deze twee nep wetenschappers, laat zien dat er in de huidige samenleving een grote markt is voor dit soort 'mooie', maar kwalijke verhalen. Ook dat doet denken aan de jaren dertig van de vorige eeuw.







maandag 29 januari 2018

Wat is het essentiële verschil tussen alfa's en bèta's?


Laatst bijgewerkt 29/1/2018 op 16:55.


Het doel van deze blog is na te gaan hoe discriminatie/agressie werkt? Pas wanneer je begrijpt, hoe het precies werkt, kun je er zo goed mogelijk mee proberen om te gaan en kun je gericht zoeken naar tegenmaatregelen.

Het empirische discriminatie/agressie-onderzoek dat na 1940 begonnen is, leidt naar de mob: de machtige groep. Voor een mob is discriminatie/agressie geen nevenproduct, maar het middel van bestaan. Het is waarvoor de mob op de wereld is en het is, waarmee de mob zichzelf in stand houdt, zo lang haar bestaan duurt.

Een mob kan niet bestaan, zonder een fundament van individuele en relatief zelfstandige double-lows (bèta's) die de productie verzorgen en de problemen oplossen. De relatie met deze maatschappelijke onderklasse is echter gebaseerd op macht, discriminatie en agressie.

Dit leidt tot twee grotendeels gescheiden culturen: de op macht gerichte alfacultuur van de strongman en de bètacultuur van de op productie en het oplossen van problemen gerichte double-lows.

Een mob bestaat in beginsel uit minimaal twee delen: de leider of strongman met zijn elite (double-highs of alfa's) die de orders geeft en zijn aanhang die de orders (wie er vervolgd moet worden) uitvoert. Een mob is dus altijd hiërarchisch opgebouwd.

Welke variabele bepaalt of iemand zich achter de strongman opstelt of niets van de strongman moet hebben? Of men toetreedt tot het leger van de strongman of bereid is het risico te lopen door hem vervolgd te worden? Deze X-factor is op basis van wat er nu bekend is, bevooroordeeldheid (prejudice).

Bevooroordeeldheid is echter ook de factor die alfa's en bèta's zuiver en maximaal onderscheidt. Om die reden kunnen we bevooroordeeldheid ook aanduiden als de alfafactor (alfa's scoren hoog).

Omdat alfa's wel discrimineren en geneigd zijn tot agressie, maar bèta's niet of amper, kunnen we dus de vraag 'wat veroorzaakt discriminatie/agressie?' terugbrengen tot 'wat is het essentiële verschil tussen alfa's en bèta's?'


De basis voor het verschil is de manier van informatieverwerking

Eerder liet ik zien dat mensen op twee verschillende manieren informatie actief verwerken en dat de verschillende manieren van informatieverwerking weer het soortenmodel opleveren.

De manier van actieve informatieverwerking is dus kennelijk de basis van het onderscheid alfa/bèta. Men hanteert zachte informatieverwerking in plaats van harde.

Een tweede argument om aan informatieverwerking te denken, was het inzicht van Daniel Kahneman dat mensen twee verschillende systemen hanteren, om antwoorden/taal te produceren: snel denken en langzaam denken.

Een derde argument om aan informatieverwerking te denken, is het inzicht dat taal op twee totaal verschillende manieren gehanteerd kan worden. Om het publiek te beïnvloeden (mands) of om de harde natuur te beschrijven (tacts).

Een vierde argument om aan informatieverwerking te denken, is de Basic Five. Bij vergelijking van typische teksten uit de alfa- en de bètacultuur worden naast bevooroordeeldheid en de eerder genoemde punten, nog twee belangrijke verschillen gevonden:
1. men denkt van binnen naar buiten (dogmatisch in plaats van inductief);
2. men hanteert geen objectieve waarheid, maar subjectieve waarheid (men geeft meningen in plaats van feiten).


Hoe moeten we ons dit verschil in informatieverwerking voorstellen?

Jagers/verzamelaars hanteren taal voor twee verschillende toepassingen. Aan de ene kant hanteert men taal doelgericht bij het verzamelen en de jacht. Aan de andere kant hanteert men taal als sociaal bindmiddel tijdens het samen nuttigen van de buit.

In de harde natuur willen we dat taaluitingen duidelijk zijn, kort zijn en kloppen. De taaluitingen moeten iets opleveren. Bij het nuttigen van de buit gaat het niet om een feitelijk juiste beschrijving, maar om het scheppen van een gezellige sfeer. De taal fungeert als borrelpraat.

Iedereen begrijpt dat tijdens de borrel zaken wel eens wat mooier worden voorgesteld, dan ze in werkelijkheid misschien waren, maar gegeven het doel, doet dat er niet toe. Het doel is niet feitelijk juiste opmerkingen te maken, maar sociaal juiste.

Na de uitvinding van de landbouw hebben de alfa's zich kennelijk gespecialiseerd in het sociaal gebruik van taal en de bèta's in het functioneel gebruik.

Wat is precies het verschil? Bij feitelijk taalgebruik moet een taaluiting kloppen of nuttig zijn om de externe werkelijkheid te begrijpen of te manipuleren. Bij sociaal taalgebruik is een taaluiting bedoeld bij het publiek een nagestreefd effect op te roepen.

Einstein voorspelde met zijn relativiteitstheorie de afbuiging van licht in het zwaartekrachtveld van een ster. Omdat de voorspelling klopte, klopt de theorie kennelijk voorlopig. Hitler evalueerde het succes van zijn toespraken op basis van het aantal aanmeldingen voor de NSDAP. Wanneer een groot deel van het publiek zich aanmeldde, was het kennelijk een goede toespraak geweest.

Dit verklaart ook de uitkomsten van de experimenten van Asch, maar op een andere manier dan hij zich realiseerde. Bij het schatten van de lengte van een lijnstukje, terwijl men in een groep verkeert, zijn er immers twee mogelijkheden. Of men hanteert taal feitelijk, of men hanteert taal sociaal.

Asch interpreteerde de sociale oordelen als 'fout' (hier). Hij zag dat als het bezwijken voor groepsdruk. Strikt genomen, verkeerden zijn proefpersonen echter in een situatie, waarin beide manieren van taalgebruik mogelijk waren.

Een belangrijke conclusie van Asch in dit verband (de zesde, p. 24) kon men vermoedelijk niet goed thuisbrengen en is daardoor in feite gemist, althans nooit benut. Deze conclusie hield in dat het om een persoonsgebonden variabele ging. Hoe vaak men bezweek voor de groepsdruk, was geen toeval, maar varieerde systematisch per persoon. Deze conclusie van Asch bevestigt dus dat mensen op dit punt daadwerkelijk en systematisch verschillen.


Het essentiële verschil

Wat is nu de basis voor dit verschil in informatieverwerking tussen alfa's en bèta's? De Basic Five noemen vijf punten, maar het eerste punt valt af, doordat het betrekking heeft op bevooroordeeldheid. De variabele waarmee het verschil alfa/bèta gemeten wordt.

De overblijvende vier punten zijn:
1. de denkrichting: inductief of dogmatisch;
2. het soort waarheid dat men hanteert: objectief of subjectief;
3. de manier waarop men taal hanteert: tact of mand;
4. de manier van actieve informatieverwerking: hard of zacht.

Deze vier punten zijn niet onafhankelijk van elkaar, maar vormen een samenhangend cluster. Het is niet zo, dat we 2x2x2x2=16 manieren van informatieverwerking vinden. We vinden er in werkelijkheid slechts twee. Er moet dus een enkele onderliggende variabele zijn.

De manier waarop men taal hanteert, het onderscheid tact/mand, voldoet aan die eis. Wie een mand produceert, denkt dogmatisch. Men denkt van binnen naar buiten. Men wil iets.

De waarheid van een mand is subjectief. Wie een kop koffie wil, bepaalt/voelt dat zelf. Het willen van een kop koffie is niet een objectief constateerbaar iets. Pas nadat men de kop koffie gemaakt heeft of besteld heeft, is dat gedrag objectief waarneembaar. De wens zelf vormt dus subjectieve waarheid.

Vervolgens is het voor harde informatieverwerking nodig dat men tacts gaat produceren, die men vervolgens evalueert op juistheid en bruikbaarheid. Deze blogpost bijvoorbeeld publiceerde ik in eerste instantie zonder deze paragraaf, maar bij checken en herlezen van de blogpost, leek hier een vaagheid te zitten. Na die constatering heb ik daarom getracht dit punt te verduidelijken.

Harde informatieverwerking zonder veel tacts te produceren en die vervolgens te evalueren, wil niet. De codebrekers van Bletchley Park moesten in beginsel alle mogelijkheden (in dit geval een gigantisch aantal) voortdurend uitproberen, om die ene combinatie te vinden, die de sleutel tot de code vormde.

Het niet en wel produceren van tacts en het vrijwel automatisch leren evalueren daarvan, vormt dus het essentiële punt waardoor de verschillen tussen respectievelijk alfa's en bèta's ontstaan.

Hierbij is het zo dat bèta's wel in staat zijn mands te produceren, maar alfa's zijn niet goed in staat tacts te produceren. De Sokal-hoax (hier) laat zien dat bèta's er met enige moeite wel in kunnen slagen een 'indrukwekkende' mand te produceren, maar omgekeerd lijkt er weinig of geen evidentie te zijn, waaruit blijkt dat alfa's in staat zouden zijn zelf een tact op hoog niveau te produceren.

Voor het empirische discriminatie/agressie-onderzoek denk ik in dit verband aan Erich Fromm. Het valt vermoedelijk moeilijk te ontkennen, dat hij op een bepaalde manier de basis voor het empirische discriminatie/agressie-onderzoek gelegd heeft met zijn idee dat er iets als een nazi-persoonlijkheid bestond.

Hoewel dit dus een belangrijk idee was, slaagde hij erin dat idee zo te verpakken dat het aan de ene kant een groot publiek van autoritaristen aantrok, waardoor het een bestseller werd. Aan de andere liep daardoor het onderzoek dat op gang gebracht werd, in feite vast. De basis was zo occult, dat de onderzoekers er niet meer uitkwamen.

Zonder heel veel geluk en toeval, en alleen dankzij het moeizame doorploeteren van Bob Altemeyer gedurende een veertig jaar, was dat waardevolle idee op de schroothoop van de wetenschap beland.

Waarom zijn alfa's niet in staat tot het produceren van tacts op behoorlijk niveau? De productie van mands levert in een samenleving met rijke voorraden snel en veel voordeel. De productie van tacts kost echter veel tijd en energie, waardoor men al die voordelen misloopt. Verder vereist het werken met tacts aanleg en langdurig oefenen, waardoor in een rijke samenleving de kosten voor de betrokkene nog verder oplopen.

Het gevolg is dus dat mensen die zich in mands specialiseren, de motivatie niet bezitten om zich te specialiseren in tacts. Het punt bij tacts, waar Einstein in andere bewoording ook op gewezen heeft, is niet dat ze extreem moeilijk zijn om te doen, maar dat men ze wel moet doen. De motivatie is de bepalende factor. Vrijwel iedereen kan leren schaken op behoorlijk hoog niveau, maar niet iedereen doet dat.

Het verschil tussen alfa's en bèta's ontstaat dus doordat alfa's taal sociaal hanteren, ze zien taal slechts als mand of propagandamiddel, terwijl bèta's taal hanteren als tact, de taaluiting moet kloppen met de bekende waarnemingen en bruikbaar zijn. Voor alfa's hebben taal-uitingen dus niet of amper feitelijke betekenis. Het zijn voor hen slechts woorden die gevoelens bij hun publiek oproepen.


Toondoof voor feiten en empirische wetenschap

Doordat men taal sociaal hanteert, lukt het beschrijvende gebruik van taal niet langer goed. Men denkt dat '2+2=4' omdat de juf of meester het zegt. Men geeft het juiste antwoord om bij zijn autoriteit een gewenste emotie op te wekken. Men mist daardoor de feitelijke betekenis van de som.

Als docent statistiek aan een letteren-faculteit kreeg ik ieder jaar wel een student, die op de toets bij een opgave een fout antwoord had gegeven, maar niet zag, waarom dat antwoord fout was, want dat antwoord was toch ook 'mooi' en 'indrukwekkend'. Men evalueerde het antwoord op de indruk die het op een leek maakte en was niet in staat, in te zien dat een antwoord feitelijk juist moest zijn.

Men is zoals C.P. Snow het omschreef (hier) 'toondoof' voor empirische wetenschap. Men mist het vermogen empirische wetenschap te begrijpen.

Men denkt dat feiten uitspraken zijn die door een autoriteit worden vastgesteld. Of men denkt dat wetenschap waar is, omdat het wetenschap is (hier op 0:16).

Woorden zijn niet langer willekeurige symbolen met een bepaalde omschreven feitelijke betekenis, die men eventueel kan wijzigen, maar het zijn tokens geworden, die een diepe emotionele lading hebben en die men daarom zijn publiek inslingert, maar niet een feitelijke betekenis hebben.

Men denkt associatief. Het woord roept een gevoel op. Dat gevoel roept een ander woord op. Op deze wijze bouwt men een eigen werkelijkheid op, en is het zaak alleen het publiek nog te overtuigen van die eigen werkelijkheid.

Dit verschil in informatieverwerking verklaart ook de totaal verschillende manier van aankijken tegen iets als intelligentie. Voor de empirische wetenschapper is dat slechts de score op een bepaalde test die altijd een stukje onbetrouwbaarheid bevat, maar voor de alfa is dat iets geheimzinnings waaraan een diepe betekenis wordt toegekend en rechtvaardigt die score ingrijpende beslissingen.

Ik herinner me in dit verband nog mijn pogingen als student 'coping-behavior' meetbaar te maken. Dat lukte wonderwel. Ik stelde een soort theorie op met, ik dacht, negen voorspellingen over mensen die goed waren in het omgaan met problemen. Vervolgens operationaliseerde ik deze negen voorspellingen tot negen instrumenten. Het onderzoek leverde vervolgens op dat al deze negen instrumenten scores opleverden, die onderling zeer hoog correleerden. Psychometrisch gezien bestond er dus weinig twijfel meer. Ik had het concept 'coping-behavior' op negen verschillende manieren geoperationaliseerd die alle negen dezelfde factor opleverden.

De resultaten waren echter bestemd voor een afdeling psychiatrie waar men niet echt vertrouwd was met psychometrie. De vraag die men hier voortdurend weer stelde, was of ik nu het echte coping-behavior gemeten had? Een vraag die ik vrij verbijsterend vond en niet goed kon plaatsen.

De kennelijke verklaring is dus dat men bij de term 'coping-behavior' een bepaald gevoel had. Het was een belangrijk begrip. Daardoor kreeg ik ook het verzoek het begrip meetbaar te maken. Met die psychometrische benadering van dorre cijfers kon men echter niet goed uit de voeten. Men wilde een verbaal betoog waarin hoog werd opgegeven over de bijzondere eigenschappen van het nieuwe meetinstrument als zeer bijzonder. Men wilde een kerkdienst, die een goed gevoel opleverde en men kreeg een aantal bladzijden met dorre getallen. Men dacht in mands en kon deze tact niet begrijpen. 


Beschikbare informatie niet kunnen benutten

Een ander gevolg van zachte informatieverwerking is dat men niet in staat is te leren via beschikbare informatie. Informatie die men leest, verwerkt men passief tot gevoelens, maar men is niet in staat die informatie te benutten om het eigen gedrag bij te stellen.

Bij computergestuurd onderwijs vonden we dat alfa-studenten die na een gemaakte fout, uitleg kregen over hoe het item dan wel gemaakt moest worden, niet in staat waren hun score te verbeteren. Wanneer hetzelfde item een tijdje later met iets andere getallen opnieuw gepresenteerd werd, werd het item nooit beter beantwoord. Dit resultaat leek in eerste instantie zo vreemd, dat het tientallen jaren lang niet goed te begrijpen leek.

Ook bij taalopgaven, waarbij niet met getallen gewerkt wordt, en precies hetzelfde item opnieuw wordt gebruikt, wordt echter iets soortgelijks gevonden. De verstrekte informatie wordt in doorsnee niet of amper benut.

Wie zich echter verplaatst in de alfa, ziet dat dit zinvol gedrag is. Wanneer men op grond van informatie zijn gedrag zou bijstellen, ontstaat er een afwijking met de groep. Men weet meer of men kan meer. Men gedraagt zich anders dan de rest van de groep.

Dergelijk afwijkend gedrag kan in een hiërarchische groep gemakkelijk tot schade leiden en tot een lagere status of zelfs tot vervolging. Op een bepaald punt is men immers anders dan de rest van de groep. De aanwezige agressie kan dan gemakkelijk gericht worden tegen degene die afwijkt. Vanuit dit gegeven, heeft een alfa er dus groot belang bij om beschikbare informatie niet te benutten.










zaterdag 27 januari 2018

De wereld is vol nepnieuws, maar dat is niet het probleem




Nepnieuws is van alle tijden. Het eenvoudigste voorbeeld van nepnieuws dat ik me herinner, ging als volgt.


Een aap die nepnieuws verspreidt

Een bepaalde diersoort, ik dacht een aap, hanteert een aantal kreten. Een van die kreten betekent: gevaar op de grond! Wie verstandig is, vlucht dan de boom in, want er kan ergens een slang liggen.

Een van de aapjes heeft een keer geluk en bemachtigt een lekker hapje. Maar apen die hoger in status zijn, zijn er dan snel bij om het hapje af te pakken en zelf op te peuzelen. Het aapje lost dat probleem op door de waarschuwingskreet voor grondgevaar te geven. Terwijl iedereen ijlings zijn toevlucht zoekt in de bomen, heeft hij even tijd de eigen buit op te peuzelen.

Het publiek van het aapje denkt dat het om een 'tact' gaat (een beschrijving), maar in werkelijkheid is het een 'mand' (een commando). Het publiek denkt dat er gevaar op de grond is, maar in werkelijkheid is het een dringend commando: hoepel even op!


Het lijkt een tact, maar is een mand

Een tweede voorbeeld van nepnieuws heeft betrekking op de Amerikaanse vrijheidsstrijd. De opstandelingen hebben dringend wapens nodig en een Frans schip zal die aan wal proberen te zetten. De kans is echter groot dat de Engelse troepen daar lucht van gekregen hebben en ter plaatse zullen zijn om dat te verhinderen.

Hoe los je dat probleem op? Door te zorgen dat een boodschap aan andere opstandelingen onderschept wordt met gedetailleerde plannen voor een opstand op een totaal andere plaats op het moment dat de wapens afgeleverd zullen worden. Ook hier weer dezelfde opzet. Het lijkt een tact, maar het is een mand.

Uit de Tweede Wereldoorlog is vervolgens nog de Slag om Midway bekend met iets soortgelijks. De Japanse marine-code is door de Amerikanen gekraakt en het is daardoor duidelijk dat er een grote aanval op komst is. Maar wat is precies het doelwit? De Japanners gebruiken alleen een codewoord voor het doelwit. Kan Midway het doelwit zijn?

Om dit idee te testen, maken de Amerikanen bekend dat er problemen zijn met de watervoorziening op Midway. Even later onderscheppen ze een telegram waarin bericht wordt dat er problemen met de watervoorziening zijn bij het met het codewoord aangegeven doelwit.

Ook in dit geval dus weer dezelfde structuur. De boodschap lijkt een tact ('er is een probleem met de watervoorziening op Midway'), maar is in werkelijkheid een mand ('betekent jullie codewoord 'Midway'?).

Een ander geval uit de Tweede Wereldoorlog is het optreden van Patton in combinatie met een fictief aanvalsleger om de Duitsers het idee te geven dat de invasie bij Calais zou plaatsvinden. Ook in dit geval leek het om een tact te gaan, maar ging het in werkelijkheid om een mand. Denk alsjeblieft dat we bij Calais landen, dan landen wij ondertussen ergens anders.

Nepnieuws kan ook gemakkelijk verkeerd uitwerken. De Duitse nazipropaganda was uitermate effectief. Men stelde de Duitse Luftwaffe voor als onoverwinnelijk en bouwde voor dit doel een speciale machine, die men voorstelde als de standaardjager, om het snelheidsrecord te breken. Men deed het voorkomen als een tact, terwijl het om een mand ging.

Het gevolg was echter dat de Britten daardoor hun vliegtuigproductie en -ontwikkeling in de hoogste versnelling schakelden, terwijl Goering, het hoofd van de Luftwaffe, de eigen propaganda ging geloven. Het gevolg was dat de Duitsers de problemen van de Slag om Engeland volledig onderschatten. 


Het probleem bij nepnieuws is de foute interpretatie

Ook in de Bijbel speelt nepnieuws al een belangrijke rol. De vruchtboom moet beoordeeld worden op haar opbrengst en niet op haar uiterlijk. Valse profeten moeten verbrand of gestenigd worden.

Die eerste aanbeveling lijkt heel verstandig. De tweede aanbeveling is nogal drastisch. De emotie is misschien wel begrijpelijk, maar men legt nu het probleem bij de bron, terwijl men in het eerste geval het probleem bij de toeschouwer legde. Ook in de Bijbel schakelt men kennelijk, zonder zich dat zo te realiseren, gemakkelijk over van een rationele benadering naar de emotionele benadering.

Wie Exodus 20 scherp leest, ziet dat het probleem waar de auteur tegen vecht, de godhaters zijn. De gang van zaken valt op dat moment kennelijk nogal tegen, en de godhaters concluderen dat dat de schuld van God is.

De auteur van de bijbeltekst ziet dat echter als een volledig foute conclusie die uiteindelijk alleen maar ellende kan opleveren. Een punt waarop hij uiteindelijk volledig gelijk zou krijgen, naar we nu weten (de alfafactor bepaalt of men voor of tegen Hitler was).

Het negatieve nieuws dat men in die tijd kennelijk voortdurend kreeg, werd door de ene groep rationeel geïnterpreteerd. Men moest kalm blijven, men moest zich aan de normale normen houden en men moest blij zijn, met wat men had.

Door de andere groep werden de gebeurtenissen echter emotioneel geïnterpreteerd: het was een schandaal dat men zo behandeld werd! Degene die hiervoor verantwoordelijk was, moest stevig op zijn donder krijgen. Emotioneel gezien een begrijpelijke reactie, maar misschien niet echt verstandig.

Het doel van deze blog is te achterhalen, hoe discriminatie/agressie werkt, wat het veroorzaakt en wat er tegen gedaan kan worden. Het standaard voorbeeld daarbij is de Holocaust. De basis voor de Holocaust was het aan de macht komen van Hitler. De grote vraag in het discriminatie/agressie-onderzoek is dus: hoe is het mogelijk dat zoveel mensen zich achter een strongman opstellen?

In feite komt die vraag neer op het evalueren van de boodschap van de strongman. Inmiddels weten we voor een groot deel het antwoord op die vraag. De bèta's zien die boodschap als bullshit, de alfa's zien die boodschap als het evangelie, als een gratis ticket naar een betere toekomst. De eerste groep ziet de boodschap als nepnieuws, de tweede groep ziet de boodschap als waarheid. Het beloofde land trekt.

Doordat een grote groep mensen dergelijke boodschappen aanziet voor 'waar', verloren in de Tweede Wereldoorlog ruwweg 65 miljoen mensen het leven. Doordat mensen nooit geleerd hebben nepnieuws te onderscheiden van echt nieuws, was uiteindelijk de Holocaust mogelijk en werd een -- volgens Churchill -- overbodige Tweede Wereldoorlog gevoerd.

Het probleem bij nepnieuws is dus niet het nepnieuws zelf, maar de foute interpretatie van dat nepnieuws.


Rationele en emotionele interpretatie

De oplossing die in de Bijbel werd voorgesteld bij valse profeten, verbranden of steningen, richt zich op het nepnieuws of op de verkondigers daarvan. In werkelijkheid zit het probleem echter niet in het nepnieuws, maar in het fout interpreteren van de informatie.

Het gaat niet om de vraag of het wel of niet nepnieuws is, want ook bij correcte informatie, blijft het probleem dat men de informatie adequaat moet interpreteren en dat is vaak minder eenvoudig dan het lijkt.

Een historisch voorbeeld (dat ik niet verder gecheckt heb, ik ga af op de video) was dat de codebrekers van Bletchley Park na het breken van de Duitse marince-code aan hun eigen marine doorgaven dat twee Duitse slagschepen opdracht hadden gekregen een Brits vliegdekkampschip voor de kust van Noorwegen tot zinken te brengen. De Britse marine hechtte weinig geloof aan het bericht, haalde zijn schouders op en deed niets. Het vliegdekschip ging vervolgens met haar bemanning ten onder.

Volgens de video had men hier echter een les van geleerd. Waarschuwingen uit Bletchley Park werden daarna wel serieus genomen.

Een soortgelijk voorbeeld ontstond toen Amerika in de Tweede Wereldoorlog betrokken raakte. Hoewel de Britten de Amerikanen nadrukkelijk adviseerden om schepen te beschermen tegen onderzeeboten door in konvooi te gaan varen, sloegen de Amerikanen die waarschuwing in de wind. Men dacht dat het zo'n vaart niet zou lopen. Helaas bleek het wel behoorlijk vaart te lopen met schepen die nooit aankwamen.

In deze gevallen kreeg men dus correcte informatie, maar lukte het niet die correct te interpreteren. De kennelijke reden waardoor dat niet lukte, is dat men de binnenkomende informatie emotioneel, in plaats van rationeel, evalueerde. De informatie leek niet zo aangrijpend, dus koos men de gemakkelijke weg en deed men niets.

Een beroemd en berucht geval uit de Tweede Wereldoorlog is ook 'Bomber Harris'. De Britten wilden als vergelding op de bombardementen op Londen graag iets terug doen. Verder had men hoge verwachtingen van de effectiviteit van luchtbombardementen en speelden ook emoties onmiskenbaar een grote rol.

Het gevolg was dat men uiteindelijke hele Duitse steden, zonder duidelijk militair doel, plat bombardeerde. Aan de ene kant leidde dat tot veel burgerslachtoffers, aan de andere kant kostte dat veel eigen vliegtuigen en bemanningsleden.

Voor Harris was 'area bombing' echter een emotioneel iets, waaraan hij zich verbonden had en waarvan hij voelde dat het goed was. Hij was daardoor niet in staat kritisch naar de effectiviteit te kijken.

Aan de Duitse kant deed zich eerder hetzelfde probleem voor, toen Hitler in een aanval van woede besloot dat Londen plat gebombardeerd moest worden, waardoor de Slag om Engeland voor Duitsland definitief verloren was.


Hoe komt het dat de wereld zo vol nepnieuw zit?

De redenen waarom de wereld vol nepnieuws zit, volgen uit het soortenmodel. In de bètacultuur wil men valide informatie. De informatie moet toegankelijk zijn, kloppen en toepasbaar zijn, zodat het iets oplevert.

In de alfacultuur ligt dit echter totaal anders. In de alfacultuur gaat het erom dat men de top probeert te bereiken en voor dat doel is alles toegestaan en niets te gek. De manier om dat doel te realiseren, is gebruik te maken van aanhangers.

Deze aanhangers hebben twee verschillende motieven om een strongman te steunen. Het eerste motief is dat ze bij de groep willen horen en veiligheid en een bestaan in de groep zoeken (autoritarisme). Ze zijn dus niet echt geïnteresseerd in het verhaal van de strongman, maar meer in zijn macht.

Het tweede motief is dat aanhangers zelf hoger in status willen komen binnen de groep, in hun tocht naar de top, en vanuit dat motief zich achter de strongman opstellen. Ze zien misschien wel dat het verhaal van de strongman nogal dubieus is, maar dat maakt voor hen verder niet uit.

Beide motieven komen er dus op neer, dat men er een bepaald belang bij heeft om niet kritisch naar het verhaal van de strongman te luisteren en te kijken. Men heeft een eigen agenda, men is bevooroordeeld en dat is precies de variabele die aangeeft of men voor of tegen de strongman kiest.

Nepnieuws en overige fictie is dus altijd gekoppeld aan hiërarchische groepen. Men gelooft bepaalde zaken en neemt die voor waar aan. Men construeert zijn eigen verbale werkelijkheid.


Een nepnieuws-voorbeeld op de BBC

Een interessant voorbeeld vond ik in dit verband op de site van de BBC (hier). Het stuk is van Melissa Hogenboom. Tja, waarom schrijf je zo'n stuk? Ik denk dat het antwoord niet moeilijk is. Men wil scoren. Men wil vooral niet onnodig tijd investeren. De eenvoudige oplossing is met wat mensen te gaan babbelen en dat vervolgens als diepe wijsheid te presenteren.

Uit het profiel van Hogenboom blijkt dat die werkwijze voor haar werkt. Er is dus voor haar geen enkele reden serieuze journalistiek te bedrijven.

Ze schrijft bijvoorbeeld: 'There is no simple answer. Considering the range of conspiracy theories that abound and the fact that up to half of all US citizens believe at least one of them, there is no immediate set of unifying traits that makes up a “profile” of such a person.'

De passage is volstrekt onwaar. Er wordt ook geen enkele solide empirische basis voor die bewering gepresenteerd. Waarop baseer je zo'n wilde conclusie?

Zelfs wanneer je niets weet van het empirische disriminatie/agressie-onderzoek dan nog ligt het voor de hand dat geloof in allerhande irrationele opvattingen sterk persoonsgebonden is. Wanneer je zo'n voor de hand liggende verklaring wilt uitsluiten, zul je dus met zeer overtuigend onderzoek moeten komen. Het onderzoek dat er is, wijst echter voortdurend volledig op het omgekeerde.

Verder laat dit voorbeeld zien, dat zelfs een 'gedegen' website als die van de BBC 'fake news' verspreidt.

Is dat erg? In beginsel niet. Lezers moeten zelf in staat zijn nepnieuws te onderscheiden van valide informatie.

Wat in dit geval echter verontrustend is -- en wat men tegenwoordig voortdurend weer tegenkomt -- is dat ook de staf van de BBC kennelijk niet meer in staat is nepnieuws te onderscheiden van valide informatie.

De Britse cultuur is kennelijk verschoven in een richting waarin alle mogelijke onzin met open armen ontvangen wordt. Aan de ene kant publiceert men nepnieuws zonder zich dat te realiseren, aan de andere kiest men op emotionele gronden voor een Brexit. 


Rationele interpretatie is moeilijk en tijdrovend

Hoe komt het dat men niet meer in staat is nepnieuws te onderscheiden van valide informatie?

Harde informatieverwerking zoals de Britten toepasten bij het breken van de Enigma-code kost veel tijd, vereist veel inspanning en vereist grote bekwaamheid. Die bekwaamheid kan alleen tot stand komen door eindeloos oefenen en vereist daarna een behoorlijk aanleg, die lang niet iedereen (meer) heeft.

Een cultuur heeft daardoor altijd de neiging  af te glijden in de richting van zachte informatieverwerking. De alfa's krijgen de overhand. Het komt allemaal niet zo precies. Iedere interpretatie moet kunnen. Alles is goed. Men denkt zelfs dat er geen echt juiste interpretaties bestaan. Men ziet alles als relatief. Men gaat volledig denken in termen van macht.

Verder zijn alfa's uitermate agressief. Voor alfa's is agressie de basis manier om vooruit te komen in het leven. De nog aanwezige bèta's wijken door hun manier van denken en doen belangrijk af van alfa's en worden daardoor snel slachtoffer van die agressie. Verder tolereren alfa's andere interpretaties niet. Alleen hun interpretatie is de enig juiste.

Galilei eindigde bijna op de brandstapel. Madame Curie kon haar huis niet meer in. Einstein kon niet terug naar zijn woning in Berlijn. Semmelweis werd vermoord.













donderdag 25 januari 2018

De Basic Five. De vijf basispunten waarop alfa's verschillen van bèta's


Laatst bijgewerkt 25/1/2018 om 15:18.


Het empirische discriminatie/agressie-onderzoek leidt tot de conclusie dat er twee culturen bestaan: een alfacultuur en een bètacultuur. Die conclusie klopt met wat verschillende mensen eerder al gerapporteerd hebben en dachten te hebben gezien.

Daar uit het beschikbare onderzoek verder duidelijk blijkt dat de bètacultuur niet discrimineert en niet geneigd is tot het plegen van agressie, maar de alfacultuur wel, levert dit resultaat de mogelijkheid discriminatie/agressie te bestuderen door producten (teksten) van beide culturen met elkaar te vergelijken.

Dat levert vijf punten op waarop beide culturen verschillen: de Basic Five (Basis Vijf).

De resultaten van het empirische discriminatie/agressie-onderzoek zijn in de vorige blogpost samengevat als de Big Six.


1.  Bevooroordeeldheid is het verschil tussen de alfa- en de bètacultuur

Het eerste punt van de Basic Five is dat bevooroordeeldheid de variabele is, die het verschil vormt tussen de hoge alfacultuur en de lage bètacultuur.  Alfa's scoren hoog, bèta's scoren laag.

Beide culturen verschillen ook op sociale dominantie en op autoritarisme, maar bevooroordeeldheid vat die twee variabelen als het ware samen en levert daardoor zuiver het meest scherpe onderscheid.

Bevooroordeeldheid is daarnaast ook de variabele die het enthousiasme voor de strongman bepaalt en die gebruikt wordt als maat voor discriminatie/agressie. Bevooroordeeldheid koppelt de Basic Five aan de Big Six.


2.  Dogmatisch denken in plaats van inductief denken

Het tweede punt van de Basic Five is de denkrichting. Bèta's denken precies omgekeerd qua denkrichting als alfa's.

Alfa's zijn geneigd dogmatisch te denken. Men redeneert vanuit zijn geloof, vanuit wat men denkt te weten. Waarnemingen in dat verband zijn welkom als ze het geloof bevestigen, maar fout als ze het geloof niet bevestigen. In dat geval moet niet het geloof aangepast worden, in de optiek van alfa's, maar de werkelijkheid of de waarneming moet bestreden of ontkend worden. Men ziet het eigen denken als heilig en de waarneming als daaraan ondergeschikt.

Bèta's zijn geneigd inductief te denken. Ze redeneren vanuit de waarnemingen en proberen hun denken bij die waarnemingen aan te passen. Een conflict tussen hun denken en hun waarneming wordt dus opgelost door het denken aan te passen. Men accepteert de externe werkelijkheid als God.


3.  Subjectieve en emotionele waarheid in plaats van objectieve waarheid

Het derde punt van de Basic Five is het criterium voor waarheid. Alfa's zien uitspraken van hun autoriteiten als waarheid en men voelt waarheid, bèta's zien uitspraken als waar wanneer die kloppen met de bekende waarnemingen.

Bij de evaluatie van een wetenschappelijke theorie kan een alfa opmerken, dat de theorie wel of niet goed voelt. Een bèta zal dat een vreemd argument vinden. In zijn optiek gaat het om de vraag of de theorie klopt met de waarnemingen.


4.  Ander soort taalgebruik: mands in plaats van tacts

Het vierde punt van de Basic Five is het soort taalgebruik. Alfa's gebruiken taal primair om zichzelf te promoten. Taal wordt primair gebruikt als propaganda en reclame.  Men gebruikt taal vooral als mand (commando).

Bèta's gebruiken taal  bij voorkeur beschrijvend. Het doel van het taalgebruik is vooral de harde natuur in kaart te brengen en te doorgronden. Men gebruikt taal als tact (beschrijving).


5.  Andere vorm van informatieverwerking: passief/zacht in plaats van hard

Het vijfde punt van de Basic Five en misschien wel het belangrijkste, is dat alfa's informatie totaal anders verwerken dan bèta's.

Alfa's lezen bij voorkeur niet, maar zeggen gelezen te hebben. Indien men wel leest, leest men doorgaans passief. Van het lezen blijven daardoor alleen emotionele koppelingen hangen, waar men zelf geen invloed op heeft. Dit verklaart waarom men zo sterk beïnvloed wordt door de bullshit van een strongman. (Men leest niet zijn boek, en indien men toch leest, leest men niet kritisch, maar men bezoekt bij voorkeur wel zijn bijeenkomsten of men kijkt via tv of film naar zijn optreden.)

In de zeldzame gevallen dat men wel actief leest, gebruikt men de bestaande tekst vooral voor de productie van nieuwe mands. Men vormt de gelezen tekst om tot nieuw promotiemateriaal voor zichzelf.

Bèta's hanteren daarentegen zo veel mogelijk harde informatieverwerking. Ze stellen zich een specifieke vraag en zoeken in de informatie gericht naar een mogelijke oplossing. Indien ze de oplossing gevonden denken te hebben, proberen ze die te evalueren door het verrichten van aanvullend onderzoek. Met een tekst van een strongman hebben ze daardoor weinig op. Ze zien dat als bullshit.

Een kenmerk van de alfacultuur is dat men qua kennis nooit aantoonbaar verder komt. De 'kennis' is niet bruikbaar om praktische problemen op te lossen. Een kenmerk van de bètacultuur is de voortdurende progressie in kennis. Men kan steeds meer.









woensdag 24 januari 2018

De Big Six van discriminatie/agressie en de twee culturen



Laatst bijgewerkt 25/1/2018 om 1:01.


Wat heeft het empirische discriminatie/agressie-onderzoek sinds 1941, toen Fromm zijn Escape from Freedom publiceerde, opgeleverd?

Eerder vatte ik het antwoord op die vraag samen in elf punten (hier). Verder bleek in die blogpost dat, uitgaande van de bijbeltekst in Exodus 20, ook de Joden ergens rond 700 voor het begin van onze jaartelling zich al grote zorgen maakten op dit punt. Fromm was dus niet helemaal de eerste die het probleem verwoordde.

De elf punten die het onderzoek heeft opgeleverd, zijn voor een mens best veel om te onthouden. Je zou ze echter kunnen onderverdelen in twee verschillende groepen: de Big Six en de Basic Five. De Grote Zes en de Basis Vijf van het discriminatie/agressie-onderzoek.

Laat ik beginnen met de Big Six. Ik moet daarvoor beginnen bij het idee van Fromm.


Het idee van Fromm

De stelling die Fromm wist op te werpen, kwam erop neer dat de mensen die voor Hitler kozen, dat niet zo maar deden, maar dat als het ware deden doordat ze werden voortgedreven door een verborgen drift.

Fromm was sterk beïnvloed door Freud en zijn psycho-analyse en vond het denken in verborgen driften, die eigenlijk voor niemand waarneembaar waren, heel normaal. Alle gedrag werd uiteindelijk herleid tot verborgen driften die alleen voor de psycho-analyticus waarneembaar waren, maar dankzij hem daardoor ook voor het grote publiek zichtbaar werden.

Een typische Plato-redenering die typerend is, naar we nu denken te weten, voor strongmen. Fromm orakelde vervolgens honderden bladzijden vol over de mysterieuze verborgen eigenschappen van de typische Hitler-aanhanger, die hij dacht te zien. Maar wat hij nu precies dacht te zien, bleef volstrekt in het vage.

Tijdens en na de oorlog werd zijn boek het startpunt voor empirisch onderzoek en leidde men er in totaal negen toetsbare voorspellingen over de typische fascist uit af. Van die negen voorspellingen bleken er uiteindelijk drie te kloppen. Negen maal geschoten, drie maal raak.

Deze drie eigenschappen vormen de basis voor het meten van autoritarisme via de RWA-schaal van Altemeyer. Het zijn globaal: 1. onderwerping aan zijn autoriteiten, 2. bereidheid tot agressie uit naam van die autoriteiten en 3. conventionalisme/traditionalisme.

Maar inmiddels lijkt duidelijk te zijn dat een strongman zoals Hitler of Trump niet alleen trekt met autoritarisme, maar ook met sociale dominantie. Het brandende verlangen naar status en macht. Fromm had dus met zijn negen pijlen slechts één van de twee koeien geschoten.


1.  Bevooroordeeldheid bepaalt het enthousiasme voor de strongman.

In 1941 was dit allemaal echter nog niet bekend en leek het idee van Fromm zo bizar dat mensen er eerst in doorsnee helemaal niets inzagen. Het idee had echter wel een bepaalde logica.

Het punt was namelijk dat lang niet iedereen zich achter Hitler stelde. Het percentage van de Duitse bevolking dat Hitler aan de macht hielp, lag net als bij Trump, rond de veertig procent. Kennelijk moest er dus een factor X zijn, waardoor sommige mensen wel iets in Hitler zagen en andere mensen niet.

De grote vraag van het discriminatie/agressie-onderzoek na 1941 werd dus: wat is de X-factor? Volgens Fromm was dat autoritarisme, maar hoe dat precies gemeten moest worden, was toen nog niet bekend.

Sinds kort lijkt echter duidelijk te zijn, wat de X-factor is. Een strongman als Trump blijkt bij onderzoek aanhangers aan te trekken via de kant van sociale dominantie en via de kant van autoritarisme. De strongman heeft een dubbele aantrekkingskracht!

De consequentie daarvan is dat bevooroordeeldheid (prejudice) de factor moet zijn, waarmee de strongman trekt. Sociale dominantie en autoritarisme samen, blijken namelijk vrijwel perfect bevooroordeeldheid te voorspellen. Bevooroordeeldheid is dus de X-factor.

Dit is het eerste punt van de Big Six. Het enthousiasme voor de strongman wordt bepaald door de bevooroordeeldheid van het desbetreffende individu.


2.  Bevooroordeeldheid is geneigdheid tot agressie

Het tweede, derde en vierde punt van de Big Six draaien om de vraag: wat is bevooroordeeldheid precies?

Bevooroordeeldheid is allereerst het instemmen met negatieve uitspraken over minderheidsgroepen. Het gaat dus om openlijke, maar nog slechts verbale, agressie. De praktijk is echter dat mensen eerst een bepaalde mindset moeten hebben, voordat ze lichamelijk geweld gaan gebruiken. Met bevooroordeeldheid meten we dus agressie. Dit is het tweede punt van de Big Six.


3.  Bevooroordeeldheid is gericht op het onderwerpen van mensen

Het derde punt van de Big Six heeft ook te maken met de vraag: wat is bevooroordeeldheid precies?

Bevooroordeeldheid is agressie gericht op het onderwerpen van mensen, niet op het onderwerpen van de natuur.

Bevooroordeelde mensen maken zich niet druk over de domheid van straatstenen of het te hoge CO2-niveau in de atmosfeer, maar praten wel graag met een bepaald genoegen over de domheid en slechtheid van bijvoorbeeld zwarte mensen of witte mensen. 


4.  Bevooroordeeldheid is irrationeel geloof

Ook het vierde punt van de Big Six heeft te maken met de vraag: wat is bevooroordeeldheid precies?

Een belangrijk aspect van bevooroordeeldheid is dat het hiet gebaseerd is op feiten. Men weet het zeker, men voelt het zo, men gelooft het heilig, maar de feiten ontbreken en wanneer de feiten niet ontbreken, trekt men zich daar niets van aan.

Wie gelooft dat twee knikker samen met twee andere knikkers in totaal vier knikkers moet opleveren, gelooft ook. Maar in dat geval gaat het om een rationeel geloof. Op het moment dat blijkt dat die twee knikkers samen met de twee andere knikkers tenslotte slechts één knikker opleveren, iets dat kan gebeuren bij elementaire deeltjes, zal vervolgens zijn geloof bijstellen. Elementaire deeltjes gedragen zich soms anders dan knikkers.

Het vierde punt van de Big Six is dus dat de agressie niet gebaseerd wordt op feiten, maar op geloof. Men voelt het zo, men denkt het zeker te weten.

Wie verder zoekt, ziet dat de oorsprong van dat geloof gevormd wordt door de groep. Men gelooft iets, omdat men bij de groep wil horen. Men beweert dingen, die bij de groepsleden goed vallen, maar die niet wortelen in de empirie.

Het plaatje dat we dus tot hier hebben van agressie is als volgt. De strongman trekt met zijn verhaal en presentatie sterk bevooroordeelde mensen aan. Deze mensen zijn door hun bevooroordeeldheid uitermate agressief ten opzichte van minderheidsgroepen. Die agressie heeft als doel die groepen te onderwerpen. De basis van die agressie is de individuele bevooroordeeldheid die vervolgens versterkt wordt door de groep. De agressie komt dus van binnenuit. Er is geen enkele externe aanleiding voor nodig.

Het beeld dat dus ontstaat, is van de agressieve groep die er naar streeft zwakkere partijen te onderwerpen.


5.  De eerste basis van bevooroordeeldheid is status of sociale dominantie

Waardoor wordt bevooroordeeldheid veroorzaakt? Het empirische discriminatie/agressie-onderzoek heeft daar twee verschillende antwoorden op gevonden.

De eerste 'reden' voor mensen om bevooroordeeld te zijn, is sociale dominantie. Men wil de baas zijn, men wordt gedreven door een tomeloze zucht naar macht waarvoor alles moet wijken. Men wil -- koste wat het kost -- winnen en overwinnen. Men wil de top van de piramide bereiken. Wanneer men de top van de piramide bereikt heeft, is men nog niet tevreden. Men wil Koning zijn. Het gebied moet groter, men moet God zijn, er moeten grootse bouwwerken verrijzen.

De baas zijn, heeft natuurlijk in de praktijk veel voordelen. Deze drive om ten kost koste van alles de top te bereiken, is dus evolutionair gezien niet heel verwonderlijk. Wel lijkt duidelijk te zijn, dat dit probleem bij jagers/verzamelaars niet in die mate voorkomt.

Het vijfde punt van de Big Six is dus dat men status en macht wil. Hoe meer, hoe liever. Het beeld dat we nu hebben, is dat van een agressieve groep door innerlijke factoren volledig gericht op het onderwerpen van mensen, terwijl er binnen de groep een race is naar de top.


6.  De tweede basis van bevooroordeeldheid is groepslidmaatschap of autoritarisme

De tweede 'reden' voor mensen om bevooroordeeld te zijn, is volgens het empirische onderzoek naar discriminatie/agressie de behoefte om veiligheid en een bestaan in de groep te vinden. 

Bevooroordeeld mensen zien de wereld als een onveilige omgeving, waar ze op eigen benen niet kunnen overleven en in groot gevaar verkeren. Men vlucht daarom naar een machtige groep. Doordat te doen, offert men zijn vrijheid op, maar hoopt men te delen in de veiligheid en de voordelen van de groep. Dit is het zesde punt van de Big Six.

Het plaatje dat de Big Six dus opleveren, is dat de volledig op macht gerichte strongman met zijn verhaal en optreden agressieve volgelingen aantrekt (1 en 2). Het doel van die agressie is het onderwerpen van zwakkere groepen (3). De basis voor de agressie zit niet in de omgeving, maar zit in het innerlijk van de groepsleden (4) en wordt vervolgens versterkt door het geloof dat de strongman verkondigt. In de groep draait alles om groepslidmaatschap (6) en status (5). 


De twee culturen

De punten van de Big Six leveren dus een typische mob-structuur op. Een machtige groep die zichzelf door agressie in leven houdt en steeds groter probeert te groeien. Men handelt in agressie en macht.

Een mob kan zichzelf echter niet in leven houden, zonder ergens productie vandaan te halen. Tegenover de mob moet zich dus altijd een collectie van double-lows bevinden die de productie op peil houden en die aan vervolging door de mob blootstaan.

Aan de ene kant ontwikkelt zich in de mob een bepaalde cultuur, aan de andere kant ontwikkelt zich aan de andere kant van de mob een tegencultuur. In de machtige groep ontstaat een hofhoudingscultuur, de alfacultuur. Aan de andere kant ontstaat een productiecultuur, de bètacultuur.

Dit levert de mogelijkheid om bevooroordeeldheid, de basis van discriminatie/agressie, te bestuderen door de produkten (teksten) van beide culturen te vergelijken. Die vergelijking van de twee culturen, die C.P. Snow reeds in 1956 bij wetenschappers geobserveerd had en beschreven heeft, levert vervolgens de punten voor de Basic Five.












zaterdag 20 januari 2018

Hiërarchische relaties en diep denken gaan niet samen


Laatst aangepast op 23/1/2018 om 3:17.


Veel mensen geloven in samenzweringstheorieën en nepnieuws


De vier methodes die ik in de vorige blogpost vermeldde om de alfafactor (de voorkeur voor hiërarchische relaties) te meten, wijzen allemaal naar dezelfde conclusie. We geloven allemaal dat slavernij niet meer bestaat, maar in werkelijkheid zijn we zo ingesteld geraakt op het functioneren in dit soort relaties, dat we meester-slaafrelaties niet meer als bijzonder zien.

De vier methodes om de alfafactor te meten, hebben echter als euvel dat de cijfermatige onderbouwing wel preciezer en/of actueler mocht. In Frankrijk is kort geleden door de Fondation Jean-Jaurès en Conspiracy Watch een onderzoek naar het geloof in samenzweringstheorieën gedaan, dat cijfermatige uitkomsten oplevert (hier).

Mensen die samenzweringstheorieën geloven, evalueren informatie totaal anders dan mensen die dat niet doen. De basis voor het geloof is dat het idee goed van pas komt en in de groep goed valt. Het gaat om geloof en niet om feiten. Men hanteert subjectieve waarheid in plaats van objectieve waarheid.

Uit het onderzoek blijkt, dat slechts een klein deel van de respondenten (21%) in geen enkele van de afgevraagde samenzweringstheorieën gelooft. Wie minder streng rekent en redeneert dat geloof in slechts één samenzweringstheorie toeval kan zijn of een ongelukje, komt op 39% ongelovigen. Van de respondenten gelooft een derde (34%) in zes, zeven, acht of negen samenzweringstheorieën (hoger dan negen ging men niet met afvragen).

Een klein deel van de bevolking lijkt dus niet gevoelig te zijn voor het 'mooie' -- niet op harde feiten gebaseerde -- verhaal van de strongman, maar een meerderheid van de bevolking gelooft in vage verhalen en een derde is zelfs extreem gevoelig voor dat soort verhalen. Dit empirische resultaat wijst op een hoge alfafactor.

Het resultaat van 21% bèta's (double lows), eventueel iets meer door meet-onbetrouwbaarheid, lijkt aardig te kloppen met de ruwweg 25% die op grond van het soortenmodel ongeveer verwacht zouden worden.

Een ander punt dat uit het onderzoek bleek, is dat dit geloof in samenzweringstheorieën sterk gekoppeld blijkt te zijn aan de voorkeur voor ultra-rechtse kandidaten. De mensen die in veel samenzweringstheorieën geloven, blijken ruwweg drie keer zo vaak voorkeur op te geven voor Marine Le Pen dan mensen die niet in deze theorieën geloven. Dit verband bevestigt het idee dat informatieverwerking de basis vormt van de voorkeur voor rechtse kandidaten.

Een laatste en en nogal verontrustend punt is dat de jonge generaties (18-34) viermaal zo vaak geloven in veel samenzweringstheorieën als de oudere generatie (65 en ouder). Dit is een duidelijke indicatie dat de jongere generaties in veel mindere mate harde informatieverwerking toepassen dan de oudere generatie.

De alfafactor is kennelijk in relatief korte tijd sterk gestegen doordat men voortdurend in een sociale omgeving verkeert en niet meer hoeft te interacterenmet harde problemen. Hitler noemde in Mein Kampf zijn geschiedenisleraar als de oorzaak voor zijn kijk op de wereld. Einstein realiseerde zich dat het onderwijs niet deed, wat het zou moeten doen en dat het wel deed, wat het niet zou moeten doen. In dit geval gaat het echter niet slechts om een bewering van iemand, maar om een hard empirisch resultaat: in korte tijd is de alfafactor verviervoudigd!

Waarom die alfafactor verviervoudigd is, is natuurlijk strikt genomen niet zeker. Dat de factor verviervoudigd is in relatief korte tijd door culturele oorzaken of iets dergelijks, lijkt wel zeker. Een genetische verklaring lijkt in zo'n korte periode onzinnig. De enig overblijvende verklaringsgrond is dan de cultuur of eventueel het onderwijs, eventueel een combinatie van beide. (Het doet denken aan het oorlogsenthousiasme aan het begin van de Eerste Wereldoorlog.)

Verder laat dit resultaat zien dat het probleem kennelijk vanaf ongeveer 1960 in deze mate is ontstaan. De periode na de Tweede Wereldoorlog waarin de welvaart sterk toenam en de interactie met de harde werkelijkheid sterk afnam.

Dit empirische resultaat bevestigt ook wat Jan Terlouw dacht te zien (het touwtje uit de brievenbus) en wat ik ook dacht te zien: rond 1960 heerste er een ander cultureel klimaat. Het was een klimaat van aanpakken, samen de schouders eronder en dan was er heel veel mogelijk. Het was ook een uitermate liberaal klimaat: individuele rechten stonden voorop. Het fascisme lag nog vers in ieders geheugen. In dit klimaat kon even later de minirok doorbreken. In dit klimaat durfde ik ook mezelf als 'foute' man te presenteren en gaf dat -- voor zover ik zag -- geen serieuze problemen.

Rond 1995 was dat liberale klimaat echter volledig voorbij. Wat was er precies veranderd? Wat er veranderd was -- in mijn optiek -- was de manier waarop men met geruchten, met vooroordelen omging. Rond 1960 kregen die geen kans, mensen waren te nuchter, na 1990 floreerden geruchten en vooroordelen. Mensen waren graag bereid de gekste dingen te geloven. In feite precies de basis van de Holocaust.

Natuurlijk is Frankrijk niet hetzelfde als Nederland. Vermoedelijk ligt in Nederland de alfafactor lager dan in Frankrijk, men denkt vermoedelijk in Nederland belangrijk minder hiërarchisch, maar voor het overige zal de ontwikkeling in beginsel vergelijkbaar zijn.

Uit de resultaten van een computergestuurd trainingsprogramma voor het onderscheid feit/mening bij hbo-studenten, die ik analyseerde, bleek dat ongeveer de helft van de studenten geuite meningen consequent aanziet als 'feit' of 'waar', terwijl deze groep op feiten en waarnemingen gebaseerde beweringen consequent ziet als 'mening' of 'onwaar'. Ongeveer de helft zag subjectieve waarheid (nepnieuws) dus als echte waarheid en objectieve, feitelijke waarheid als nepnieuws. Men draaide de twee consequent om.

Uitgaande van dit resultaat zou de verhouding alfa's ten opzichte van bèta's in de jongere generaties dan ongeveer één op één zijn. Bèta's zijn dan gedefinieerd als mensen die feitelijke, objectieve waarheid omarmen en alfa's als mensen die subjectieve waarheid omarmen. Vermoedelijk is dat resultaat in verhouding tot landen als Frankrijk en de VS niet slecht, maar het is wel een resultaat dat strongmen gemakkelijk een grote schare volgelingen oplevert.

Daarbij is het goed mogelijk dat, omdat het om een trainingsprogramma ging en de items daarom zo geformuleerd werden dat ze in beginsel moeilijk fout waren te beantwoorden, het werkelijke percentage studenten dat subjectieve waarheid omarmt, belangrijk groter is. Het percentage alfa's in de samenleving bedraagt dan dus minimaal 50% en maximaal tegen de 80%.

Voor een strongman is een aanhang van 40% van de bevolking (of van de mensen binnen een organisatie) al ruim voldoende om de macht te grijpen. Zijn groep is immers hiërarchisch en strak georganiseerd, schuwt geweld niet en heeft slechts één duidelijke doelstelling. Zijn tegenstanders zijn dat echter allemaal niet. Ze zijn het onderling oneens, ze zijn niet strak hiërarchisch georganiseerd, ze schuwen wel geweld en ze missen een centrale doelstelling die iedereen onderschrijft.

Al deze indicatoren wijzen er dus op dat in moderne samenlevingen een groot deel van de bevolking niet in staat is, weerstand te bieden aan de lokroep van een strongman. Een strongman hoeft zijn slaven dus niet te vangen, hij hoeft ze slechts met een 'mooi' verhaal te roepen.


Een foute opvatting over slavernij

Op basis van allerhande verhalen en producties zien we slavernij als iets verwerpelijks. Ik denk dat er ook goede redenen zijn om slavernij een volstrekt slechte zaak te vinden.

De werkelijkheid blijkt zich echter van al die emoties en bezwaren niets aan te trekken. De strongman hoeft slechts te roepen en zijn slaven (volgelingen/gelovigen) komen toegestroomd.

Dat lijkt zo'n bizar idee, dat het bijna niet valt voor te stellen. Toch was dat het idee dat Fromm in 1941 (nogal chaotisch en in een overvloed van begrippen) ventileerde. Vervolgens klopt dat idee ook met vrijwel alles dat bekend is uit onderzoek en uit de historie.

Dat betekent natuurlijk niet, dat de strongman niet met geweld mensen zou kunnen onderwerpen. Strongmen zijn dol op geweld en zullen dat bij gelegenheid zeker niet achterwege laten.

Uitgaande van het volledig op empirisch onderzoek gebaseerde soortenmodel valt te verwachten dat een moderne landbouw-samenleving bestaat uit drie grote maatschappelijke lagen: alfa's, gamma's en bèta's. De alfa's produceren 'mooie' verhalen en orders (mands). De gamma's (of volgelingen/gelovigen/slaven/loonslaven) verlenen diensten en oefenen geweld en agressie uit. Ze verwerken informatie passief of zacht. De bèta's verzorgen de feitelijke productie, die door de gamma's in opdracht van hun alfa's sterk wordt afgeroomd.

Het beslissende onderscheid tussen de gamma's en de bèta's zit in de manier van overleven en de houding tegenover de alfa's. De gamma's buigen voor de strongman en zijn van hem afhankelijk, de bèta's moeten zelf in hun levensonderhoud voorzien en jagen de strongman zodra ze de kans krijgen, het liefste het land uit.

Wat er via de historie en economische gegevens bekend is, bevestigt dit het beeld dat uit onderzoek oprijst. Er is een leider met zijn elite die via orders en propaganda zijn aanhang aanstuurt. Deze aanhang produceert zelf niet of amper, maar oefent wel geweld uit. Een kleine onderlaag realiseert tenslotte de feitelijke productie. 


Hiërarchische relaties en diep denken gaan niet samen

Fromm omschreef in 1941 het vluchten in de machtige groep als: 'Angst voor de vrijheid'. Hij realiseerde zich dat moderne mensen zich in veel gevallen onweerstaanbaar voelen aangetrokken tot de ogenschijnlijke veiligheid van een totalitair regiem. Het gekooide dier verkiest na verloop van tijd de veiligheid van de kooi, boven het zelfstandige bestaan in het oerwoud.

Doordat moderne mensen vaak hoog scoren op de alfafactor, denken ze associatief. 'Slavernij' koppelt men aan sterk negatieve emoties, maar voor de rest is het voor de betrokkene een leeg begrip. Het staat slechts voor een bepaald gevoel dat men koppelt aan een bepaald woord.

'Slavernij' is in de beleving van moderne mensen iets slechts, maar het is vervolgens prima om voor drie euro een t-shirt te kopen dat door bruine kinderhandjes in elkaar is genaaid. Want een t-shirt heeft met slavernij natuurlijk niets te maken.

Zodra men slavernij objectief definieert in termen van 'hiërarchische relaties' is er echter weinig reden om te denken dat het nu niet meer zou voorkomen. Sterker nog: we zijn inmiddels zo gewend geraakt aan hiërarchische relaties, dat we ze niet meer zien.

We zijn hiërarchische relaties als een normaal onderdeel van de samenleving gaan zien. We hebben de meester-slaafmentaliteit geïnternaliseerd. We zijn gaan denken zoals meesters en slaven denken (autoritaristisch en snel).

Het gevolg is dat een groot deel van de bevolking niet langer in staat is tot zelfstandig en zuiver denken. Tot wat Daniel Kahneman 'slow thinking' noemde en wat dolfijn-onderzoekers omschrijven als 'diep denken'. Wat de mens ooit zo uniek maakte in het dierenrijk, is bij een groot deel van de moderne mensheid bezig te verdwijnen of is al verdwenen.


Waarom gaat het voortdurend mis in hiërarchische relaties?

Het zoeken van veiligheid en een goed bestaan bij Hitler resulteerde in ruwweg 65 mijoen doden, een onbekend aantal gewonden en de ineenstorting van Duitsland. Kennelijk leidt het uitschakelen van het gezonde verstand lang niet altijd tot de gouden toekomst die de strongman voorspiegelt.

Dat was bepaald niet de eerste keer dat het misging. Iets eerder had om nogal vage redenen de Eerste Wereldoorlog plaatsgevonden. Ook die was vooral dankzij Duitsland ontstaan en niet helemaal afgelopen zoals men zich dat aanvankelijk had voorgesteld.

Wie zich verdiept in de Tweede Wereldoorlog ziet dat ook Japan op een bepaald moment om nogal romantische redenen gebieden begint te bezetten en te veroveren. Ook dat avontuur liep nogal rampzalig af voor Japan.

Een derde partij in de Tweede Wereldoorlog was Italië. Ook vanuit dat land begon men enthousiast gebied te bezetten, schuwde men geweld niet en ook dat liep uiteindelijk niet goed af voor Italië.

Recenter is het Nederlandse Sebrenica-avontuur. Ook dat liep nogal rampzalig af, terwijl men het zo romantisch begonnen was. De Nederlanders hebben Indonesië beschaving gebracht, leerden we op school, maar in werkelijkheid was het een bestaande landbouw-samenleving met alle voor- en nadelen van dien. Ook dat avontuur liep nogal gewelddadig af.

Men kan ook naar andere gebieden kijken. Automatiseringsprojecten van de overheid hebben de neiging lang te duren, veel te kosten en tenslotte te mislukken. De gezondheidszorg is door de overheid voortvarend ter hand genomen, met het gevolg dat de kosten de pan uitrijzen en dat een foute onzindiagnose regelmatig plaatsvindt.

Tegelijkertijd lukt het wel om mensen op de maan neer te zetten en die levend terug te halen. Het lukt wel om voor een bescheiden bedrag een laptop te bouwen, zoals waarop ik nu schrijf, waarvan de processor met een onvoorstelbare snelheid van 2.5 gigaherz instructies uitvoert. Dat zijn 2,5 miljard instructies per seconde.

De eenvoudige verklaring die zich opdringt, is dat mensen in hiërarchische relaties denken in mands (commando's) in plaats van in tacts (beschrijvingen). Dat men geen objectieve waarheid hanteert, maar subjectieve. Dat men niet inductief denkt, maar dogmatisch. En dat men informatie niet bewust verwerkt, maar slechts emotioneel en associatief.

Daniel Kahneman zou zeggen dat men in hiërarchische relaties kennelijk 'snel denken' toepast in plaats van 'langzaam denken'. Dat is misschien wat voorzichtig uitgedrukt, duidelijker is: men denkt niet, men babbelt. En men ziet dat babbelen vervolgens aan voor denken.









vrijdag 19 januari 2018

De wereld is vol willige slaven


Laatst bijgewerkt op 19/1/2018 om 16:52.


Het is verleidelijk om onmiddellijk te reageren op de vraag naar de redenen om slavernij af te schaffen. In eerste instantie heb ik dat in een vorige blogpost (hier) ook gedaan. Bij herlezing van mijn reactie, zie ik echter dat er toch een paar gemene adders onder het gras schuilen.

Einstein beschouwde Galilei als de vader van de empirisch wetenschappelijke methode. Ik denk dat we Einstein dan als de moeder moeten zien. Uitgaande van Einstein moeten we verborgen vooronderstellingen vrezen als arsenicum in de boerenkool met worst. (Dat zijn niet zijn woorden, maar mijn samenvatting daarvan. Ik vermeld dat hier, omdat er anders binnenkort mogelijk een nieuw citaat aan zijn lijst met quotes wordt toegevoegd.)


Wat is precies 'slavernij'?

De eerste adder onder het gras is dan: wat is precies 'slavernij'? In de denktrant van Einstein: hoe stelt mijn elektronische slavernij-detector precies vast dat er sprake is van slavernij? En levert mijn detector dan dezelfde uitkomsten als de detector van een waarnemer op ster B die 30.000 lichtjaar verderop staat en zich met bijna de lichtsnelheid van ons afbeweegt?

Slavernij is iets dat we koppelen aan indringende beelden en diepe emoties. Oudere mensen hebben vrijwel altijd wel De negerhut van Oom Tom gelezen. Jongere mensen hebben aangrijpende films gezien.

Het resultaat is dat mensen slavernij op grote schaal evalueren op basis van emotionele waarheid. Men voelt gewoon dat het zo is en dus is het zo. Onze collega-waarnemer op ster B is op dit moment echter nog volstrekt onkundig van al die emoties die door ons heen razen en voordat hij kan beginnen daar rekening mee te houden, zijn we minimaal een paar duizend jaar verder.

De lastige vraag is dus: hoe moet je slavernij precies definiëren zodat het begrip objectief meetbaar wordt. Bij slavernij denken we vooral aan negatieve zaken: slaan, martelen, gevangen houden, slecht behandelen, met de zweep er van langs geven, vernederen, brandmerken. Kortom, allerhande zaken die te maken hebben met het onderwerp van deze blog: discriminatie/agressie.

Discriminatie/agressie is bedoeld het slachtoffer te beschadigen en te vernederen, terwijl de dader zichzelf probeert te profileren als de machtige partij en op die manier voordeel hoopt binnen te halen.

Het soortenmodel leert verder, dat er bij discriminatie/agressie altijd drie 'groepen' betrokken zijn en dat iedereen uiteindelijk tot één van die drie groepen behoort. Meer mogelijkheden zijn er uiteindelijk niet.

De eerste optie is dat men behoort tot de aanstichters: de strongman met zijn elite. De tweede optie is dat men behoort tot het leger van de strongman: de mensen die zijn bevelen uitvoeren en zorgen dat hij aan de macht blijft. De derde optie is dat men behoort tot de collectie individuen waar de strongman jacht op maakt.

Dat maakt de zaak simpel. Er blijven dan maar twee mogelijkheden over. Of we omarmen de strongman als onze grote vriend of we moeten niks van hem hebben. De wereld valt als het ware te verdelen in twee grote groepen: de fascisten en de mensen die fascisme helemaal niks vinden. De mensen die vrijheid verwerpen en de mensen die geloven in vrijheid.

De mensen die kiezen voor de strongman hopen op die manier aan vervolging door de strongman te ontkomen. If you can't beat them, join them. Het Algemeen Nederlands Woordenboek geeft als vertaling: 'Het is een wijs besluit om je bij een sterkere tegenstander aan te sluiten in plaats van het tegen hem op te nemen.'

Deze vertaling maakt begrijpelijk waarom er tijdens Wereldoorlog II zoveel Nederlandse Joden spoorloos verdwenen. Men handelde gewoon 'wijs' en verstandig. Het soortenmodel is daar echter toch nog niet zo zeker van. Wie al te slim wil zijn, krijgt soms het deksel op de neus.

Het probleem is natuurlijk dat wie besluit -- om wat voor reden dan ook -- om zich aan de strongman te onderwerpen, al zijn rechten verliest. Men wordt de slaaf van de strongman. De strongman beslist over dood en leven van zijn volgelingen/gelovigen.

In eerste instantie zal de agressie van de strongman zich misschien vooral richten op zijn openlijke tegenstanders of wat hij als zodanig wil zien. Het is echter een kwestie van tijd voordat hij zijn agressie ook richt op volgelingen/gelovigen die hem om een of andere reden ontstemmen.

Zodra de strongman dus de macht stevig in handen heeft, is niemand zijn leven meer veilig. Er is een totalitaire samenleving ontstaan.

George Orwell omschreef dit in Nineteen Eighty-Four met: 'If you want a picture of the future, imagine a boot stamping on a human face – for ever.' Vertaald: 'Als je een beeld wilt van de toekomst, stel je dan een laars voor stampend op een menselijk gezicht -- voor altijd.'

J.R.R. Tolkien had het in 1954/1955 in zijn boek The Lord of the Rings over: 'One Ring to rule them all.' Wie deze magische ring in handen krijgt, heeft het middel dat leidt tot de absolute macht.


Propaganda is de One Ring to Rule Them All

Inmiddels is echter ook bekend, wat de One Ring to Rule Them All is. Het zijn de volgelingen/gelovigen die zich achter de strongman scharen. De aanhang van de strongman is het middel waarmee hij absolute macht kan verwerven.

Waarom laat de aanhang van de strongman zich inpalmen door zijn 'mooie' woorden? Ook dat lijkt inmiddels duidelijk te zijn. De aanhangers zijn niet in staat door de 'mooie' woorden van de strongman heen te zien. Ze verwerken informatie passief en zacht; ze hebben nooit geleerd informatie hard te verwerken.

Aanhangers verwerken informatie door deze om te zetten in emoties en die emoties eventueel weer te vertalen in wensen en commando's. Daniel Kahneman noemde dit 'snel denken', maar een betere term is misschien 'niet denken en babbelen'. Men denkt niet of men denkt met de onderbuik.

Waarom gebruiken sommige mensen voor beslissingen vooral 'niet denken en babbelen' in plaats van 'denken'? Kahneman noemde denken: 'langzaam denken'. Bewust en gericht nadenken om harde problemen op te lossen. In sociale situaties levert het meer op om niet te denken en te babbelen. In confrontatie met harde problemen zoals de natuur die bijvoorbeeld oplevert, levert het meer op om te denken.

Wanneer aanhangers passief luisteren (zonder te babbelen) worden ze automatisch en onbewust door de strongman geconditioneerd. Wanneer aanhangers babbelen (actieve, maar zachte informatieverwerking) gebruiken ze de woorden van hun leider om hun status in de groep te verhogen.

In beide gevallen zien aanhangers dus niet de problemen in het verhaal van de strongman. Zijn verhaal bevat geen feitelijk juiste informatie, maar slechts propaganda. Het is de folder van de autofabrikant: prachtige plaatjes van auto's die te duur zijn en mankementen hebben. Het probleem is niet de folder, maar dat de aanhangers ook graag zo'n mooie auto willen en niet begrijpen dat de folder slechts gebakken lucht is.

Wie slavernij via wetgeving probeert af te schaffen, probeert dus eigenlijk de hoeveelheid discriminatie/agressie in een samenleving te reduceren. Men maakt slaven vrij waardoor ze niet langer in een hiërarchische relatie tot hun Heer staan, maar -- is de bedoeling -- in een egalitaire relatie. Men kan op basis van gelijkwaardigheid zaken doen, is het doel.

Maar 'slavernij' heeft in het strongman-systeem geen expliciete betekenis. De strongman krijgt en grijpt zijn kans zodra hij voldoende aanhangers om zich heen heeft verzameld. Geen enkele strongman zal zich door welke wetgeving dan ook, tegen laten houden van zijn ultieme doel: macht.

Wie de strongmen dus binnen de perken wil houden, moet zich in de eerste plaats richten op de manier van informatieverwerking die mensen hanteren. Zodra de groep mensen die informatie passief en zacht verwerkt te groot wordt in verhouding tot de rest van de bevolking, is het in een samenleving goed mis.

Dit leidt tot de tweede adder in het gras. 


Hoe valt de hoeveelheid slavernij vast te stellen?

Het doel van afschaffing van de slavernij is hiërarchische relaties tussen mensen tegen te gaan en te vervangen door egalitaire. De vraag is in hoeverre dat door wijziging van de wet inderdaad lukt.

Beide adders onder het gras (de definitie van slavernij en het meten van de hoeveelheid slavernij) kunnen dus onschadelijk gemaakt worden door de hoeveelheid hiërarchische relaties in een samenleving te meten.

Doordat egalitaire samenlevingen totaal anders zijn dan hiërarchische samenlevingen kan dit in beginsel op een groot aantal verschillende manieren. Een mogelijkheid is te kijken naar de inkomensongelijkheid, naar de ongelijkheid in bezit, naar de ongelijkheid in woonsituatie, en ga zo maar door.

Een andere mogelijkheid is te kijken naar artikelen in kranten en andere cultuuruitingen. De drie variabelen die het discriminatie-systeem van de strongman vorm geven, zijn redundant. Sociale dominantie (de baas willen zijn, de sterkste willen zijn) en autoritarisme (lid van een groep willen zijn) bepalen samen de hoeveelheid agressie en vooringenomenheid. In beginsel is het dus eenvoudig om via cultuuruitingen na te gaan, hoe het in een samenleving op dit punt is gesteld.

Over de alfafactor (de mensen die zich aangetrokken voelen tot hiërarchische relaties) weten we echter inmiddels veel meer. Ik geef hier nogmaals de belangrijkste punten.

1. Mensen die hoog scoren op de alfafactor voelen zich aangetrokken tot typische strongman-teksten zoals die van Hitler, Trump, Plato en andere filosofen en ideologen.

2. Mensen die hoog scoren op de alfafactor, voelen zich aangetrokken tot typische alfa-studierichtingen en alfaberoepen. (Dat neemt niet weg dat ze zich door de hoge status van bètavakken en -beroepen soms ook een weg banen naar de bètatop.)

3. Mensen die hoog scoren op de alfafactor zijn uitermate agressief en extreem geneigd tot discriminatie.

4. Mensen die hoog scoren op de alfafactor hebben een sterke hang naar het irrationele en hebben grote problemen met rationeel en zuiver denken.

5. Mensen die hoog scoren op de alfafactor zijn gefocust op mensen en groepen in plaats van op dingen, getallen en de harde natuur.

6. Mensen die hoog scoren op de alfafactor zijn overwegend sociaal dominant dat wil zeggen: sterk gericht op macht, status, winnen en oorlog.

7. Mensen die hoog scoren op de alfafactor zijn overwegend autoritaristisch dat wil zeggen: men onderwerpt zich aan de autoriteit van zijn leiders, men is bereid tot geweld uit naam van die leiders en men is traditionalistisch en conformistisch. Men denkt in wij/zij-termen.

8. Mensen die hoog scoren op de alfafactoren denken vanuit hun ik naar buiten, dat wil zeggen: dogmatisch in plaats van inductief. Ze geloven zeker te weten en voelen zich gerechtvaardigd te handelen op basis van hun heilige geloof, dat echter niet gebaseerd is op harde feiten.

9. Mensen die hoog scoren op de alfafactor denken, spreken en schrijven in mands (commando's) in plaats van in tacts (beschrijvingen).

10. Mensen die hoog scoren op de alfafactor hanteren alternatieve (subjectieve) waarheid. Men voelt waarheid, maar deze gevoelde waarheid is een sociale, subjectieve waarheid en niet een op feiten gebaseerde waarheid.

11. Mensen die hoog scoren op de alfafactor verwerken informatie passief en zacht, maar normaal niet hard. Dit betekent dat ze informatie wel emotioneel verwerken, maar niet bewust. Dit betekent dat men informatie afkomstig van zijn leiders zich emotioneel eigen maakt, maar dat men niet in staat is nieuwe, feitelijke informatie bewust te benutten. Men is in staat tot emotioneel leren, maar niet in staat tot het gericht leren van nieuw gedrag.


Hoeveel slavernij is er tegenwoordig?

Het is mogelijk een samenleving voor de wettelijke afschaffing van de slavernij te vergelijken met dezelfde samenleving daarna. Ik neem aan dat dat ook nog wel gedaan zal worden.

De vraag waar het om ging, was echter: hoe zit het nu -- op dit moment -- met slavernij in de samenleving? Gaan we nu volledig uit van egalitaire relaties of gaan we in werkelijkheid nog steeds vaak uit van hiërarchische relaties?

Ik zie mijn vrouw regelmatig gefascineerd naar The Crown kijken op Netflix en ik begrijp dat zij lang niet de enige is. Zelf heb ik net gekeken naar Das Boot. Hiërarchische relaties hebben dus nog steeds een grote aantrekkingskracht op moderne mensen.

Hoe kan men nu in concreto de sterkte van de alfafactor schatten?

De eerste methode is simpel. Het percentage mensen dat Hitler en Trump aan de macht hielp is vergelijkbaar en ligt rond de veertig procent. Daarbij is het nog steeds mogelijk dat een belangrijk deel van de overige zestig procent, wel voelde voor hiërarchische relaties, maar niet met die specifieke strongman. Het kan bijvoorbeeld zijn dat men op dat moment zelf al een hoge positie heeft in de heersende groep. In werkelijkheid zal het totale percentage dan dus nog hoger kunnen uitkomen dan die veertig procent.

Verder lijkt duidelijk te zijn dat dit percentage de laatste jaren niet afneemt, maar vrijwel overal ter wereld toeneemt. Nationalisme, fascisme, identiteitspolitiek zijn op een of andere manier groeisectoren.

Een tweede methode is al even simpel. Kijk naar de hoeveelheid vage, esoterische literatuur. Richard Feynman verbaasde zich in 1974 al (cargo cult science) over de gigantische hoeveelheid onzin die er te koop was. Hij merkte op: Then I became overwhelmed. I didn’t realize how much there was. In verhouding tot de serieuze, feitelijke literatuur is er veel meer onzin te koop, dan gedegen werk. Dat kan alleen als het publiek kennelijk hoog scoort op de alfafactor.

Een derde manier is te kijken naar de manier waarop teksten in doorsnee geschreven worden in de samenleving. Schrijft men inductief of dogmatisch? Inductieve artikelen moeten tegenwoordig met een lampje gezocht worden. Er worden vrijwel voortdurend meningen gespuid. Dat impliceert dat mensen in de huidige cultuur hoog op de alfafactor scoren.

Een vierde methode kan zijn dat men kijkt naar het verwerken van informatie. Rond 1960 (hier) was bekend dat het stijgende CO2-niveau grote problemen dreigde te gaan leveren voor de stijging van de zeespiegel. Inmiddels zijn we bijna zestig jaar verder en is de CO2-uitstoot alleen maar vele malen groter geworden. Verder heeft men druk gebabbeld, heel gewichtig gedaan, maar is er feitelijk gezien nog niets aan de oplossing van het probleem gedaan. De beschikbare informatie wordt kennelijk niet verwerkt. Ook dit wijst op een hoge alfafactor.

Alle vier manieren leiden tot een soortgelijke conclusie. Er is een zeer grote groep mensen die vatbaar is voor de lokroep van een strongman. Het probleem is niet dat mensen tegen hun wil tot slaaf gemaakt moeten worden, maar dat ze slechts geroepen hoeven te worden om zich aan de macht van de strongman te onderwerpen.

Wat Fromm in 1941 dacht te zien, dat een grote groep mensen niets op had met vrijheid en graag de ogenschijnlijke veiligheid van een machtige groep zocht, kwam toen uit en komt nog steeds uit.

Het resultaat van dat zoeken van veiligheid in de machtige groep van Hitler is ook bekend. In totaal ruwweg 65 miljoen doden, een onbekend aantal gewonden en de bijna volledige vernietiging van Duitsland.