zondag 26 april 2020

Het virus dat er niet was: leven in een parallelle werkelijkheid


Laatst bijgewerkt: 29-4-2020 om 1.08


Twee reacties op een dodelijk virus

Enkele dagen geleden overleed mijn broer. Een paar dagen voor zijn dood was hij positief getest op SARS-CoV-2. Ik was dus geneigd te denken dat hij overleden was aan de gevolgen van het nieuwe corona-virus. Niet iedereen bleek dat echter te denken. Na de positieve test was hij weer begonnen wat te eten en te drinken. Hij was dus hersteld van het corona-virus, redeneerde men, dus dat kon de doodsoorzaak niet zijn.

Er viel me nog iets op. Het gaat om een uiterst besmettelijk virus dat dodelijk kan zijn. Zo'n virus is onzichtbaar klein, zelfs met een gewone microscoop kun je het niet zien. Een corona-patiënt kan gemakkelijk miljarden van die kleine vettige bolletjes verspreiden, terwijl één zo'n akelig klein bolletje voldoende is om een mens te doden. Als je dat weet, zou je een zekere angst voor besmetting verwachten. In dit geval geen irrationele angst, maar een rationele angst.

Wat ik merkte bij de nabestaanden, waren twee tegenovergestelde reacties. De reactie die me het eerst opviel, was alsof men zich volledig niet van het gevaar bewust was. Het virus was een negatief geladen woord, waar men geen feitelijke voorstelling bij leek te hebben. Het was er niet echt, zo kwamen de reacties op mij over.

De tweede reactie was in lijn met wat ik eerder schreef. Iemand leek zich precies te realiseren waar het om ging, was zich volledig van het gevaar bewust en probeerde ook anderen voor het gevaar te waarschuwen.

Twee totaal verschillende reacties op hetzelfde? Kon ik hier de alfa-bètafactor (de zooifactor) in werking zien. Ja, dat zou kunnen, lijkt me.


Een land met amper corona

Daarna belde een van mijn dochters uit een ver en vreemd land. Ik informeerde naar de stand van zaken met betrekking tot het virus. Ze lachte een beetje en zei toen iets in de trant van: officieel is dat hier niet of amper.

Later zocht ik de officiële gegevens van het land erbij en inderdaad: amper besmettingen, amper doden. Terwijl er toch goede redenen zijn om te denken dat het virus in die regio stevig moet heersen. De dreiging die van het virus uitgaat, biedt men het hoofd door te doen alsof het virus er niet is. Wat je niet ziet, lijkt er ook niet te zijn. Daarmee is het probleem op een eenvoudige manier opgelost, althans zo lijkt het voor de betrokkenen. Het virus trekt zich daar natuurlijk niets van aan.

Dan is er nog meer vreemds. Iedere dag hoor ik weer berichten in de media dat er opnieuw minder virusbesmettingen zijn en minder virusdoden. Wanneer je dus de officiële statistieken opzoekt, zou je verwachten dat de lijn met het totale aantal besmettingen steeds horizontaler moet gaan lopen. Maar dat is nooit wat je ziet. (Bijvoorbeeld hier, de grafiek van het totale aantal doden sinds de eerste besmetting.) De lijn blijft keurig in dezelfde hoek oplopen. Wanneer je dagenlang dit soort ervaringen hebt gehad, begin je je bijna vertwijfeld af te vragen: wie is er hier nu gek? 

Inmiddels is het aantal doden per week, de zogenaamde oversterfte, volgens het CBS inderdaad afgenomen. Het punt waar het me echter om gaat, is dat men vaak iets ziet in de grafiek dat er op dat moment nog niet overtuigend in zit.


Leven in de echte of in een parallelle werkelijkheid

Sta ik alleen in dit soort ervaringen? Wierd Duk had op 23 april 2020 een artikel in De Telegraaf getiteld: 'We zijn voor gek verklaard'. In dit artikel noemt hij een aantal mensen die het virus al vroeg dachten te zien aankomen. Tim Rottinghuis uit Zwolle, werkzaam in de ICT begon al vroeg op Twitter te waarschuwen. Hoe reageerde men daarop? Tim zei daarover dit: "Maar iedereen verklaarde ons voor gek." En: "Het leek wel alsof Nederlandse politici en beleidsmakers in een parallelle werkelijkheid verkeerden."

Misschien werpt dit bericht (hier) enig licht op de zaak. We hebben behoefte aan 'goed' nieuws. We willen licht zien aan het einde van de tunnel. We praten onszelf moed in met een 'mooi' verhaal dat het allemaal steeds beter gaat. Ook dit verhaal (hier) past in dat rijtje. De impliciete boodschap is: het virus is grotendeels overwonnen, er is geen reden meer voor paniek. Het komt allemaal helemaal goed.

Wat we op grond van die twee artikelen kunnen concluderen, is dat mensen vaak niet de feiten primair stellen, maar hun emoties. Dat wat ze graag willen horen. Je kunt dus kennelijk op twee manieren naar informatie kijken. We kunnen erin zien, wat we graag geloven en we kunnen proberen te zien, wat er echt in zit. Die tweedeling is in overeenstemming met wat we denken te weten (soortenmodel, twee culturen, zooifactor, zooi-model).


De kille cijfers, die we liever niet zien

Doet Nederland het ondertussen op virusgebied echt zo goed? Volgens deze website (hier) hebben we nu (op 27/4/2020 om 1.48 uur) in totaal 261 corona-doden per miljoen inwoners. Maar uitgaande van de gegevens van het CBS over de aantallen extra doden per week, moeten we dat getal met ongeveer 1,8 vermenigvuldigen. Dan krijg je 470 doden per miljoen. Daarmee zijn we qua aantal corona-doden per miljoen het derde land in de wereld. Mini-staten als Andorra en San Marino reken ik dan niet mee. De enige landen die we voor moeten laten gaan zijn België (612 doden per miljoen) en Spanje (496 doden per miljoen). Na ons komt Italië met 441 doden per miljoen.

Qua totaal aantal doden zitten we nu op 4491 (hier). Na toepassing van de vermenigvuldigingsfactor (1,8) levert dat 8083 doden op. Natuurlijk kunnen ook de cijfers van de andere landen te laag of eventueel zelfs te hoog uitvallen. (België schijnt bijvoorbeeld sterfgevallen uitermate snel als corona-patiënt te rekenen.) We hebben dus maar beperkte informatie en moeten het doen met de cijfers, die we op dit moment wel hebben.

Meer dan 8000 Nederlandse doden, meer dan vier keer het aantal dat bij de Watersnoodramp om het leven kwam. Verder zijn dat geen noodzakelijke doden, maar het zijn doden die voor het overgrote deel ontstaan zijn door laksheid, zelfoverschatting en andere menselijke gebreken. We zien de zooifactor in actie: een slagveld bezaaid met doden. De totale economische schade bedraagt ondertussen -- afgaande op het ontstane overheidstekort -- honderden miljarden euro's.

Maar zien we die kille cijfers ook? Ik hoor op de tv (25/4/2020) Roel Coutinho, de voormalige directeur van het RIVM, een verhaal vertellen dat we het op corona-gebied helemaal niet zo slecht doen. Hier gelukkig geen Italiaanse toestanden, vindt hij. Kennelijk heeft hij geen flauw benul van de kille cijfers. Maar ik geef toe: het is een 'prachtig' verhaal, dat hij afsteekt.


Geloven in het 'Land of the Free'

Wij zijn echter niet het enige land in de wereld dat graag gelooft dat het virus er eigenlijk niet of amper is. Op de site van The Guardian kwam ik dit item tegen (hier). Een werker in de gezondheidszorg blokkeert een lange stoet opgewonden Amerikanen die opheffing van alle beperkende maatregelen eisen, want ze wonen in het 'Land of the Free'.

Het artikel eindigt met:
"Commentators have accused Trump of egging shutdown protesters on, and have called his comments unhelpful. As protests erupted in Michigan on Friday, which has one of the highest COVID-19 death rates in the country, Trump tweeted 'LIBERATE MICHIGAN'."
De koppeling met de zooifactor die ik dacht te zien, is er dus echt. Trump-aanhangers geloven, onder invloed van hun Grote Leider, dat het virus er niet of amper is. Van zijn aanhangers weten we dat ze torenhoog scoren op bevooroordeeldheid.

Trump-aanhangers leven daardoor in een sociale werkelijkheid. Een werkelijkheid waar geloof en borrelpraat de essentie van het bestaan vormen. Borrelpraat is ideaal voor een gezellig samenzijn in de kroeg, maar niet het geschikte middel als je in een gevaarlijk oerwoud moet overleven. Met een gevaarlijk virus dat onzichtbaar om je heen zweeft, zit je midden in dat gevaarlijke oerwoud. Trump-aanhangers realiseren zich dat echter niet en staan volop in de borrelmodus. Het virus trekt zich van hun gekwek en geschreeuw niets aan, maar heeft bij een protest zoals dit wel de kans zich verder te verspreiden.

Het doet me allemaal denken aan een verhaal dat ik ooit in Het Beste las. De titel was iets in de trant van: de muis die er niet was. De schrijver heeft zijn intrek genomen in een sterrenhotel en ziet dan een muis lopen. Hij gaat naar de receptie en doet zijn beklag. Hij wordt beleefd en vriendelijk gehoord, maar de receptionist weet het zeker: in dit hotel komen geen muizen voor. Onze gast laat het daar niet bij zitten, en zoekt het hogerop. Maar wat hij ook probeert, steeds krijgt hij hetzelfde verhaal te horen. In dit hotel zijn geen muizen. Men weet het volstrekt zeker. Tenslotte legt hij zich bij dat onuitroeibare geloof neer. Hij begrijpt, in dit hotel zijn geen muizen. Dat is, wat iedereen heilig gelooft en zal blijven geloven, ook al lopen ze rustig over de vloer.

Het verhaal laat zien dat het verschijnsel goed bekend is. Mensen geloven, wat ze willen geloven en laten zich door waarnemingen en feiten niet van slag brengen. Het is veel gemakkelijker te geloven dat er in je hotel geen muizen zijn, dan te denken dat die er wel zijn. Op dezelfde manier is het gemakkelijker om te geloven dat het virus er eigenlijk niet is of er amper toe doet, dan om te denken dat het er wel is, dat het een dodelijk gevaar vormt en dat je je gedrag op dat virus moet afstemmen.


Kwantitatieve onderbouwing

Valt de strekking van het voorgaande verhaal kwantitatief verder te onderbouwen? Op basis van wat we denken te weten (zooi-model) zijn er op een gevaar twee verschillende reacties mogelijk, die niet compatibel zijn. Wie de ene reactie kiest, kan de andere reactie niet meer kiezen.

De ene reactie focust op het bevredigen van de gevoelde emoties. Men voelt dreiging, die moet zo snel mogelijk worden weggenomen. Of door agressie (andere mensen worden verantwoordelijk gesteld) of door sussende woorden en wegkijken. De verbale reactie die je dan krijgt, is: er is geen echte dreiging en er hoeft dus niet getest te worden. De andere reactie focust op de kille feiten. Er is een dodelijk virus, dat is niet zichtbaar is. Dat virus moet zo snel en effectief mogelijk zichtbaar worden gemaakt. Er moet dus overvloedig getest worden.

Wanneer je landen ordent op het aantal tests per inwoner (hier), dan zie je dat het aantal tests per miljoen inwoners loopt van 4 tot (afgerond) 138.000 per miljoen inwoners (op 29-4-2020 om 1.14). Dat is een enorm groot verschil. Een hele reeks landen heeft of geen test uitgevoerd of heeft op dat punt geen gegevens doorgegeven. Die laat ik buiten beschouwing.

Als ik dus gelijk zou hebben, moeten de landen met veel tests per miljoen inwoners de meer rationele (linkse) landen zijn. Landen waar de alfa-bètafactor (de zooifactor, bevooroordeeldheid) relatief laag staat. Terwijl de landen met weinig tests, (rechtse) landen zouden moeten zijn met een hoge alfa-bètafactor.

We zouden dat in beginsel kunnen testen via de enige betrouwbare factor van de World Values Survey. Die factor lijkt vooral bevooroordeeldheid te meten. Tot nu toe heb ik dat niet gedaan.
Maar je kunt ook kijken of rechtse landen (met veel conflicten) juist laag scoren qua aantal tests en de linkse, goed draaiende landen hoog.

Wat je dan ziet, is dat drie linkse gebieden heel hoog scoren qua aantal tests per miljoen inwoners (IJsland, Faroe-eilanden en de Falkland-eilanden). Er zit echter ook de UAE bij, die als behoorlijk rechts bekend staan. Kijk je naar het andere einde van de verdeling, dan zie je Jemen, Burundi, Senegal, Nigeria, Mozambique en Haïti. Globaal genomen zou dat dus kunnen kloppen.

Wanneer je verder kijkt, zie je dat landen die veel getest hebben (meer dan 37.000 per miljoen inwoners), belangrijk minder doden per miljoen inwoners hebben. Wanneer ik mini-landjes als Luxemburg en San Marino buiten beschouwing laat, heeft alleen Portugal dan behoorlijk wat doden per miljoen inwoners (93).  De andere landen scoren tussen de 0 en 38. Veel testen werkt dus kennelijk nuttig. Iets dat de WHO steeds heeft aanbevolen, lijkt te kloppen.

Je ziet dan echter ook dat landen als Italië en Noorwegen ongeveer evenveel testen per hoofd van de bevolking hebben gedaan. Italië deed dat echter pas, toen de epidemie daar al behoorlijk uit de hand gelopen was. In Italië is het dodenaantal per miljoen 441, in Noorwegen is het 37. Het aantal tests per corona-patiënt verschilt echter ongeveer een factor 10. Per patiënt heeft Noorwegen ruwweg 10 keer zo vaak getest als Italië. Noorwegen staat bekend als een land dat in verhouding uiterst laag op de alfa-bètafactor scoort, Italië zit voor Europese begrippen hoog. Je moet dus eigenlijk rekening houden met het aantal tests per patiënt.

Hoe scoort Nederland in dit verband? Met 12.240 tests per miljoen inwoners hebben we (inmiddels en tenslotte) ongeveer een derde gedaan van wat we hadden moeten doen om het aantal doden te minimaliseren, als je uitgaat van 37.000 tests (op dit moment in de epidemie) per miljoen inwoners. Doordat we het zo belangrijk vonden onze emoties voorop te stellen en die ook vooral ruim baan te geven bij de besluitvorming, hebben we inmiddels iets van 8.000 mensen onnodig de dood ingejaagd. Over de economische schade zal ik het maar niet verder hebben. Proost!
























zaterdag 18 april 2020

Politiek rechts is hetzelfde als bevooroordeeldheid en etnocentrisme



Laatst bijgewerkt: 19-4-2020 om 4.32


De corona-epidemie heeft mij wat afgeleid van het onderwerp waar ik in deze blog mee bezig was. Ik probeerde grip te krijgen op het boek: The Authoritarian Personality (1950). Het boek waar het empirische onderzoek naar sociale discriminatie mee begon, maar ook een uitermate dik en lastig boek. 


Welke vraag wilde men beantwoorden?

Mijn eerste blogpost in dit kader staat hier. Deze post ging over de vraag die de auteurs met het boek wilden beantwoorden?

Het basis-idee was dat de aanhangers van de dictator een bepaalde persoonlijkheid hebben. Afgaande op de gebeurtenissen in Duitsland voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, weten we, dat lang niet iedereen enthousiast was over Hitler. Het was een (belangrijke) minderheid van de Duitsers die zorgde dat hij aan de macht kwam.

Het lijkt dan plausibel om te denken, dat als bepaalde mensen voor Hitler stemden, die mensen bepaalde eigenschappen gehad moeten hebben, waardoor ze verschilden van de mensen die niet voor Hitler stemden. Dat lijkt misschien plausibel, maar hoe toon je dat aan? Je zoekt een variabele die het enthousiasme voor de strongman voorspelt. Simpeler geformuleerd: je wilt het enthousiasme voor een willekeurige dictator meten, maar je weet nog niet precies hoe? Je weet nog niet om welke punten het precies gaat.

Het boek is op het punt van de vraagstelling wijdlopig en vaag. Het wordt ook niet goed duidelijk in de inleiding, hoe men het probleem precies denkt te gaan aanpakken. Maar -- met de kennis van nu, en simpel geformuleerd -- het doel was: fascisme (enthousiasme voor de strongman) meetbaar te maken.

De auteurs omschreven het wat anders. Men wilde aantonen dat enthousiasme voor de strongman (fascisme) een persoonlijkheidseigenschap was. Met andere woorden: dat mensen op dit punt van elkaar verschillen. Maar zodra je fascisme meetbaar hebt gemaakt en de maat een goede alfa-betrouwbaarheid heeft, heb je dat punt aangetoond.

Ik formuleer dit alles met de kennis van nu. De auteurs van het boek waren op psychometrisch gebied niet altijd even goed onderlegd. Verder stond de psychometrie in 1950 niet op het niveau van nu. De twee auteurs die wel verstand hadden van psychometrie (Daniel J. Levinson en R. Nevitt Sandford), wisten dus op punten soms minder dan nu bekend is. Het is daarmee aannemelijk dat de volledige onderzoeksgroep van vier personen slechts een vaag idee had, van wat men precies wilde aantonen en hoe dat moest gebeuren. 


Het meetbaar maken van etnocentrisme (bevooroordeeldheid)

Mijn tweede blogpost in dit kader (hier) ging over het eerste belangrijke onderzoeksresultaat dat in het boek gerapporteerd wordt. Levinson beschreef onderzoek, waaruit bleek dat hij er -- vermoedelijk als eerste -- in geslaagd was, anti-semitisme meetbaar te maken.

Vervolgens liet hij zien dat die anti-semitische houding samenvalt met haat tegenover andere minderheidsgroepen. Op grond van die uitkomst had hij zijn anti-semitisme maat veralgemeniseerd naar een reeks andere minderheidsgroepen. Tenslotte had hij ook nog een aantal vragen opgenomen die vroegen naar een positieve houding tegenover leden van de eigen groep (patriottisme, vaderlandsliefde, trots op het eigen land). Wanneer je als Nederlander moet kiezen tussen een Belg en een Nederlander, hebben we toch vaak een voorkeur voor mensen van de eigen club.

Levinson noemde deze totale maat 'etnocentrisme'. Wij zouden zeggen: bevooroordeeldheid (generalized prejudice). Dat was ook in 1950 binnen de psychologie de meer gangbare term. De term 'etnocentrisme' kwam uit de antropologie en zei de meeste psychologen weinig. Die terminologische kwestie heeft er vermoedelijk aan bijgedragen dat weinig mensen de moeite namen dit hoofdstuk diepgaand door te ploeteren.

Bevooroordeelde (etnocentrische) mensen denken in termen van groep en status. Zelf zien ze zich als behorend tot de superieure groep, andere mensen zien ze als lid van vreemde, minderwaardige, gevaarlijke groepen. Dit soort mensen ziet voortdurend statusverschillen. Zelfs binnen de eigen groep. Alles draait in hun perceptie om status en de groep waartoe je behoort. 


Het meetbaar maken van politiek rechts (Politiek-Economisch Conservatisme)

Levinson dacht goede redenen te hebben, om te denken dat etnocentrisme het enthousiasme voor de strongman mat. Hitler grossierde in vooroordelen en dat deed hij natuurlijk niet zo maar. Het doel was zijn publiek te vertellen, wat ze graag wilden horen om op die manier zelf macht en nieuwe leden te krijgen. Dat maakte het aannemelijk om te denken dat etnocentrisme de strongman-variabele moest zijn.

Je kunt dat wel plausibel vinden, maar als empirisch wetenschapper moet je dat ook nog aantonen. Hoe toon je aan dat een maat meet, wat je denkt dat die zal meten? Einstein stelde ooit, dat je tijd meet met een klok. Hoe weet je zeker dat je klok inderdaad juist aanwijst? Via een tweede klok. Je hebt dus een tweede maat nodig om hetzelfde begrip -- op een totaal andere manier -- te meten.

Levinson had een tweede maat nodig om fascisme te meten. Hij koos voor die tweede maat, wat hij noemde: 'politiek economisch conservatisme'. Wij zouden zeggen: of men politiek rechts was? Hij veronderstelde dat politiek rechtse mensen geneigd zouden zijn de kant van de strongman te kiezen, terwijl mensen die niet rechts waren (linkse mensen) dat niet zouden doen.

Het links-rechts onderscheid dateert uit de tijd van de Franse revolutie. De mensen die het oude regiem waren toegedaan (de koning als absolute vorst) zaten rechts van de voorzitter in het parlement, de mensen die voor 'gelijkheid, vrijheid en broederschap' waren, zaten links. 

Het meten van politiek links-rechts is in de praktijk niet altijd simpel. Als links in de mode is, zullen veel rechtse mensen zeggen dat ze heel erg links zijn. Dat soort dingen maakt het meten van het onderscheid lastig. Levinson focuste daarom op de vraag of men politiek rechts was. Politiek rechts is duidelijker omschreven dan politiek links.

Tot overmaat van ramp werd Levinson door de omstandigheden (of zijn mede-auteurs?) gedwongen zich te beperken tot slechts enkele items. Voor een begrip dat lastig te meten valt, werk je bij voorkeur met veel items. Zijn mede-auteurs zagen zijn onderzoek vermoedelijk als een zijweg en wilden mogelijk niet toestaan dat hij de respondenten nog meer -- in hun ogen -- overbodige vragen voorlegde.

Het gevolg van die twee zaken (een te korte vragenlijst en een lastig meetbaar begrip) was dat zijn uiteindelijke PEC-schaal (Politico-Economic Conservatism-schaal) onbetrouwbaar uitviel.

Voor Levinson moet dit een bittere pil geweest zijn. Hij was er als eerste in geslaagd bevooroordeeldheid -- of zoals hij het formuleerde: 'etnocentrisme' -- meetbaar te maken. Hij dacht dat dit de strongman-variabele moest zijn. De variabele waar alles in het discriminatie-onderzoek om draaide. Maar om dat overtuigend aan te tonen had hij de PEC-schaal nodig als tweede instrument voor het meten van fascisme. En precies toen ging het fout. In het zicht van de veilige haven liep het onderzoek op een rots.

Wat doe je in zo'n geval? Levinson deed alsof er niets aan de hand was en ging gewoon door met zijn onderzoek. De informatie over de lage betrouwbaarheid van de PEC-schaal probeerde hij zo goed mogelijk uit zijn verhaal, en mogelijk ook zijn geheugen, te bannen. Achteraf gezien: een vergissing die grote gevolgen zou hebben.

Levinson had etnocentrisme meetbaar gemaakt door een groot aantal schalen, die onderling allemaal duidelijk correleerden, bij elkaar te voegen. Op die manier kon er geen twijfel bestaan dat die totale verzameling vragen inderdaad iets als 'etnocentrisme' (bevooroordeeldheid) mat. Maar om na te gaan of men politiek rechts was, had hij slechts één schaal tot zijn beschikking. De vraag is dan: hoe weet je of die vragenlijst inderdaad iets meet als 'politiek rechts'?

Een methode die in zo'n geval wordt gebruikt, is te kijken naar de correlaties tussen de items. Wanneer ieder item meet of men wel of niet rechts is, verwacht je dat al die items onderling positief correleren. De hoogte van de gemiddelde onderlinge correlatie is dan de maat voor hoe goed de meetmethode is geslaagd. Op dat gemiddelde is vervolgens coëfficiënt alfa (of: alfa-betrouwbaarheid) gebaseerd: de verwachte correlatie met een vragenlijst van dezelfde lengte en soortgelijke vragen.

Levinson kwam met zijn laatste versie van de PEC-schaal niet verder dan een gemiddelde onderlinge correlatie van 0.14 (p. 175). Een vrij lage waarde in dit verband. Verder mocht of kon hij de respondenten slechts 5 vragen voorleggen, eigenlijk veel te weinig voor zo'n lastig begrip. Hij had items die slechts amper samen hingen en had weinig items. De volgende vraag is dan: hoe zit het met de betrouwbaarheid? Meet je inderdaad nog iets of meet je in feite vooral toeval?

Levinson vermeldt de alfa-betrouwbaarheid (coëfficiënt alfa) van zijn schaal niet, maar die laat zich via de formule voor testverlenging gemakkelijk berekenen. De alfa-betrouwbaarheid van de vijf items samen bedroeg 0.45. Een waarde die zo laag is, dat je vaak geacht wordt op die manier eigenlijk geen onderzoek te kunnen doen. De vragenlijst mat meer toeval, dan een onderliggende factor.


Is etnocentrisme (bevooroordeeldheid) inderdaad hetzelfde als 'politiek rechts'?

Het onderzoek was gestart om de correlatie te vinden tussen etnocentrisme en de PEC-schaal. De veronderstelling van Levinson was dat etnocentrisme (bevooroordeeldheid) en PEC vrijwel samen moesten vallen. Conservatieven zijn mensen die een sterke man steunen en volgen. Liberals zijn mensen die meer de democratische waarden aanhangen. Wat vond hij?

Levinson vond over een hele reeks groepen, een gemiddelde correlatie van 0.57 (p. 179). Dat is een stuk boven nul, maar lang geen 1 (een perfect verband). Op grond van die uitkomst kun je dus niet zeggen dat het idee van Levinson helemaal fout was, maar je kunt ook niet zeggen dat zijn idee helemaal goed was. Levinson zat met een onduidelijke uitkomst en zag niet, hoe hij dat probleem kon oplossen.

Stel je de situatie voor. De hele wereld ziet op dat moment (in 1950) fascisme als het grote probleem. Jij bent er als eerste in geslaagd dat begrip meetbaar te maken. Maar om die conclusie hard te maken, moet je fascisme ook nog op een tweede manier meten. Dat doe je. Je verwacht dat beide uitkomsten ongeveer hetzelfde moeten opleveren. Maar helaas, dat doen ze niet.

Zagen de mensen die na Levinson kwamen, de oplossing? Nee, een volgend hoofdstuk in het boek ging over de bekende, beruchte F-schaal. De F-schaal was een poging de drijfveren van potentiële fascisten bloot te leggen en te meten. Op die manier zou men fascisme kunnen meten, zonder oordelen te vragen over allerhande groepen en minderheden. Dat zou voor altijd bewijzen dat die neiging tot fascisme inderdaad een persoonlijkheidskenmerk was, dachten de auteurs.

De F-schaal trok alle aandacht naar zich toe. Dat was waar alles in het boek om draaide, dacht men. Niemand met voldoende achtergrond-kennis nam kennelijk nog de moeite zich door het lange en technische hoofdstuk van Levinson heen te worstelen, dat handelde over dat vreemde, onbekende begrip: 'etnocentrisme'.

Voor iemand die dat echter wel doet en voldoende psychometrische scholing heeft, is de zaak simpel. De correlatie tussen twee onbetrouwbare variabelen wordt begrensd door hun betrouwbaarheid. (Preciezer geformuleerd: door de vierkantswortel uit het product van hun betrouwbaarheden.) In dit geval moeten we dus de gevonden correlatie corrigeren voor de onbetrouwbaarheid van beide tests.

Voor de PEC-schaal hebben we een alfa-betrouwbaarheid gevonden van 0.45. De betrouwbaarheid van de Etnocentrisme-schaal bedroeg 0.80 (blz. 136). Na correctie voor onbetrouwbaarheid vinden we een correlatie tussen PEC en etnocentrisme van 0.95. Een totaal andere waarde dan de 0.57 (blz. 179) die Levinson rapporteerde en beschouwde als de juiste waarde.

Wanneer je dus de gevonden correlatie corrigeert voor de onbetrouwbaarheid van beide tests, blijken beiden schalen vrijwel perfect gecorreleerd te zijn. Bevooroordeeldheid en politiek rechts leveren -- mits je ze betrouwbaar meet -- vrijwel exact dezelfde uitkomsten op. Met andere woorden: bevooroordeeldheid (etnocentrisme) en politiek rechts zijn vrijwel hetzelfde.


Wat is het belang van deze uitkomst?

Wat is het belang van dit resultaat? Allereerst is er natuurlijk het historische belang. Levinson vond in 1950 al uit dat etnocentrisme (bevooroordeeldheid) de strongman-variabele was. Iets dat pas duidelijk werd na de verkiezing van Trump tot president. De variabele waarop de aanhangers van Trump het meest verschilden van de niet-aanhangers, bleek bevooroordeeldheid te zijn. Ik formuleerde dit als: de strongman trekt dubbel. Hij trekt met autoritarisme, maar ook met sociale dominantie. Doordat  kennelijk niemand de moeite nam het vijfde hoofdstuk van The Authoritarian Personality grondig door te lezen, bleef het resultaat van Levinson zeventig jaar op de plank liggen.

Ten tweede bevestigt dit resultaat natuurlijk de twee andere onderzoeken die opleverden dat bevooroordeeldheid de strongman-variabele moet zijn. Daarbij gaat het niet om een pure replicatie, maar om een totaal ander onderzoek, dat vervolgens een soortgelijke uitkomst levert. We hebben dezelfde conclusie bereikt via twee totaal verschillende routes.

Het belangrijkste resultaat is dat het links-rechts onderscheid in beginsel hetzelfde is als bevooroordeeldheid, als de zooifactor. Over bevooroordeeldheid (of de zooifactor) is al veel bekend. Dat het echter hetzelfde is als het links-rechts onderscheid, is nieuw. Natuurlijk, het lijkt misschien heel logisch, maar het moest eerst wel aangetoond worden. Levinson heeft dat in 1950 gedaan, maar hij realiseerde zich dat -- jammer genoeg -- zelf niet.









De onzichtbare helper van het coronavirus


Qua aantal corona-doden staat Nederland op dit moment op de zesde plaats in de wereld-ranglijst met 183 doden per miljoen inwoners (hier, op 16-4-2020 om 5.10). Kleine ministaatjes als Andorra tel ik dan niet mee.

In werkelijkheid weten we via het CBS dat de oversterfte door het corona-virus ongeveer tweemaal zo groot is, als het officieel gerapporteerde dodenaantal. Het RIVM telt alleen de slachtoffers die via een test positief scoorden op het virus. In werkelijkheid scoren we dus ongeveer net zo hoog als België: we horen bij de absolute wereldtop. Als klein land hebben we dat toch maar weer gepresteerd! Hoewel deze bijzondere prestatie natuurlijk wel enige mensenlevens heeft gekost.

Als je de kranten leest, zie je niets over dit soort minder leuke getallen. Iedere dag weer krijgen we te horen dat de cijfers dalen. Ja, dat is doordat de meldingen altijd een paar dagen achterlopen. De laatste twee of drie dagen in de grafiek vallen daardoor iedere keer een stukje lager uit, dan ze uiteindelijk blijken te zijn.

Laat ik een simpel voorbeeld geven. Een bericht in Trouw vandaag (15 april 2020) meldt: Nogmaals: het is geen gewone griep. Je denkt dan als lezer al snel, dat men kennelijk de ernst van de situatie wil benadrukken. Maar laten we even verder lezen.

In de subkop staat: "Nu de sterftecijfer dalen, wordt weer vaker de vergelijking gemaakt tussen Covid-19 en gewone griep. De vergelijking gaat mank. De kreet 'het is maar een griepje' klopt zeker niet." Men doet dus alsof men de ernst van het virus wil benadrukken, maar smokkelt ondertussen foute informatie het geheugen binnen. Want dalen die sterftecijfers echt?

Ik pak er in zo'n geval even een grafiek bij. Ik wil het altijd zelf graag even zien. Vanaf 27 maart gaat de grafiek met het totale aantal doden (hier) rustig omhoog in een bijna perfecte rechte lijn. Wat er dus ieder dag bijkomt, is dus door de bank genomen, steeds hetzelfde.

Dat is goed nieuws, want het betekent dat de epidemie niet meer exponentieel groeit, maar voorlopig is er nog geen sprake van een steeds kleiner wordende groei. Als dat zo was, zou de lijn van de grafiek een knik moeten vertonen en meer horizontaal gaan lopen. De helling van de grafiek is echter steeds hetzelfde: schuin omhoog. Het tempo van de groei versnelt niet, maar het vertraagt ook niet.

Nu is dit maar een enkel voorbeeld, maar zo zijn er talloze te vinden. Voortdurend wordt er in de media een beeld geschetst, dat niet klopt met de harde feiten.

Men lijkt, kortom, collectief te vluchten in een geloofswereld. In een wereld van dromen en wanen. Vaak lijkt men te doen, alsof er helemaal geen probleem is. Men heeft het maar over de tijd dat de epidemie voorbij zal zijn. Hoe moeten we dan al die beperkende maatregelen weer afbouwen? Zo gaat het maar door.

Als je de harde natuur tegenspel moet bieden, moet je de regels van die harde natuur respecteren. Dan kom je er niet met geloof en wensdenken. Dan kom je er niet met het vertellen van 'mooie' verhalen. Dan kom je er niet met het zoveelste borrelpraat-verhaal.

Ik vrees dat het collectieve onvermogen het beest in de bek te kijken, uiteindelijk zal betekenen dat het virus niet meer te stoppen valt. Volgens de Hopi-legende moet je als gemeenschap bij een prairiebrand in actie komen, zodra iemand roept, dat het vuur nadert. Maar dat vermogen, acuut over te gaan tot gerichte actie, raak je kwijt als je je hele leven geklept en geleuterd hebt. Heel gezellig, daar niet van, maar het helpt niet mee op de momenten dat je rationeel moet denken.

De natuur vindt dat gebrek aan rationeel denken geen probleem. Die gaat onverbiddelijk haar kille gang. Het virus doet zijn werk, het is aan ons daarmee te leven of te sterven. Als verstokte feestvierders zullen we uiteindelijk een hoge prijs moeten betalen voor dat onvermogen tot snelle en effectieve actie.


















maandag 13 april 2020

Een voorbeeld van alfa-bèta haat


In de Volkskrant lees ik rond 5 april 2020 een interview van Fokke Obbema met Joop Verhaar uit Oeken (hier) in de rubriek Zinvol leven. De titel van het interview is: ‘Vergelijk je niet met anderen, dat leidt tot veel onvrede’. Een citaat waar me veel waars in lijkt te zitten. Verhaar is oud-chauffeur en ex-boekhouder. Verder fietst hij vooral graag en veel.

Meestal zijn de interviews van Obbema gesprekken met typische alfa's. Mensen met een boodschap voor de wereld. Een boodschap die vaak vooral bestaat uit opinie en bullshit. Een indrukwekkend verhaal dat, zodra je het analyseert, vaak niet al te veel om het lijf heeft.

Voor mijn idee is Verhaar echter meer het tegenovergestelde type, dus eerder een bèta. Dat zou ook passen bij dat boekhouder zijn. Iemand die zichzelf bij voorkeur zo klein mogelijk maakt en andere mensen niet tot last wil zijn. Tja, dat kan natuurlijk ook en is voor een interview in de krant weer eens iets totaal anders. Ik vond het in ieder geval een leuk verhaal.

Op 7 april verscheen in de Volkskrant een reactie op dit interview in de vorm van een ingezonden brief. Ik laat die brief hier in zijn geheel volgen.
"Oordelen
Het devies van Joop Verhaar is: ‘Val de ander niet lastig met je oordelen en ideeën’. Waarom vult Verhaar dan twee pagina’s in de Volkskrant met zijn foto en oordelen?
Thomas de Boer, Groningen"
Tja, dat is inderdaad een interessant punt. Ik veronderstelde op grond van de inhoud van het interview dat Verhaar bèta is, maar dan is er inderdaad een mogelijk probleem: hoe komt hij precies in de krant?

In beginsel zijn er twee mogelijkheden. Of Obbema heeft Verhaar zelf gevonden en gevraagd. Of het initiatief is van Verhaar uitgegaan, omdat hij zo graag zijn boodschap wilde uitdragen. Met andere woorden: is Verhaar inderdaad een bescheiden bèta of presenteert hij zich in werkelijkheid slechts zo, maar gaat het in werkelijkheid om een alfa? Iemand die de wereld wil overtuigen van zijn belang door een 'belangrijke' boodschap uit te dragen.

Ik besluit de zaak na te zoeken. Wanneer het een alfa is, moet op internet het nodige te vinden zijn. Wat ik vind, is niet veel. Verder is het allemaal nogal zakelijk en bescheiden. Mijn conclusie: we hebben hier inderdaad te maken hebben met iemand die laag scoort op bevooroordeeldheid. Het gaat om een bèta.

Nu kom ik op mijn tweede punt. Mijn eerste reactie bij het lezen van de ingezonden brief was als volgt. Op dat moment was mijn idee, dat Verhaar een typische bèta moest zijn. De ingezonden brief leek verder een bepaalde geprikkeldheid te verraden, de brief had een agressieve ondertoon.

Maar wanneer Verhaar bèta is, is dat heel begrijpelijk. Zijn verhaal -- zijn manier van redeneren -- zal bij alfa's automatisch stekels doen opzetten. Bij zijn verhaal zullen ze naar verwachting vaak automatisch agressief worden. Ik dacht in de ingezonden brief dus een voorbeeld te zien van alfa-bèta haat. Bij onderzoek bleek ooit, dat alfa's aan geen enkele groep zo de pest hebben als aan bèta's. (Iets dat ook de fixatie van nazi's op Joden voor een belangrijk deel lijkt te verklaren.)

Maar klopt mijn idee? Is de briefschrijver inderdaad een typische alfa? Opnieuw ga ik zoeken op internet.

Ik citeer uit het Linkedin-profiel van De Boer (zoals het op dat moment online staat):
"Al ruim 25 jaar ervaring in het ontwerpen en begeleiden van leerprocessen voor individuen, in het bijzonder leiders, en voor teams. Steeds meer vertrouw ik in het begeleiden van mensen op een zich ontvouwend leerproces dat bewustzijnsvergrotend werkt. Het effect hiervan gaat verder dan het aanleren van vaardigheden en theoretische kennis. Het is een diepgaand leerproces waarin keuzes en handelingen helder naar voren komen.

Wat ik nastreef in de trajecten die ik begeleid, is dat mensen zich openen voor nieuwe mogelijkheden en die gaan realiseren. Dat inspireert en vitaliseert.

Specialties: Diep luisteren en mensen in beweging brengen.
Bewustzijnsvergrotend coachen"

Een bepaalde vaagheid kun je de man niet ontzeggen, lijkt me. Ook lijkt me duidelijk dat hij indruk probeert te maken op mensen, die niet kritisch lezen. De punt aan het eind van het fragment ontbreekt echt. En dan dat merkwaardige woord: 'specialties'. Kortom, ik bevind me in een zich ontvouwend leerproces dat bewustzijnsvergrotend werkt. Zonder dat ik ooit les van de man gekregen heb.

Dat is nog niet alles dat me in het Linkedin-profiel opvalt. Wat vermeldt De Boer als ervaring?
- Secretaris van Stichting Moedig Dialoog Groningen
- Zelfstandig gevestigd coach/adviseur van Coachbureau Thomas
- Adviseur CAP advies training coaching
- Voorzitter Stichting Broodfonds Stoet
- Manager Groningse Uitdaging
- Trainer adviseur Jansse en Koekkoek
- Trainer en eigenaar Adviesbureau De Boer
- docent Alfa College
- docent Alfa College
- docent De Clinck

Die functies komen op mij meer over als van iemand die in zijn beroep graag roeptoetert, dan als van iemand die graag beroepshalve produceert. Wat me verder opvalt in deze functies, is dat drie keer vermelden van 'docent'. Die drie docentschappen blijken allemaal in hetzelfde jaar plaatsgevonden te hebben. Daarbij waren twee van die docentschappen bij dezelfde instelling (het Alfa College). Je bent docent bij school X en nog een keer docent bij dezelfde school X en in hetzelfde jaar ook nog bij school Y. 

De opleiding die De Boer vermeldt, brengt me niet echt op andere gedachten. Hij is afgestudeerd als sociaal-psycholoog en organisatie-psycholoog. Van sociaal psychologen is tegenwoordig voldoende bekend dat ze nogal eens moeite willen hebben met de weerbarstige, harde werkelijkheid. Ze lijken nogal eens in een wereld van vooral woorden en ideeën te leven. In de alfa-wereld dus.

Ik zou nog een tijdje kunnen doorgaan met andere items die ik in dit verband op internet vermocht te vinden, maar de zaak lijkt me voldoende duidelijk. Kennelijk hebben we hier inderdaad te maken met een alfa. Iemand die hoog scoort op bevooroordeeldheid, sociale dominantie en autoritarisme.

De ingezonden brief is kennelijk inderdaad een voorbeeld van alfa-bètahaat. De term 'haat' is in dit geval misschien wat sterk, maar de onderliggende negatieve emotie is onmiskenbaar. Waarom moet zo'n stom figuur twee kostbare bladzijden in de krant om zijn verhaal te doen?
















Het zooi-model: een model voor de productie van vooroordelen en zooi




Waarom een model voor de productie van zooi?

In een vorige blogpost (Allemaal slechts 'onheilspellende borrelpraat', al die verwachte corona-doden, hier) besteedde ik aandacht aan een krantenartikel met de strekking dat het coronavirus niet al te ernstig moest worden genomen. Het viel allemaal wel mee. Alle sombere voorspellingen waren slechts 'borrelpraat' en het resultaat van geknoei op de achterkant van een bierviltje.

Men kwam dus met een 'mooi' verhaal, dat we als lezers natuurlijk graag willen geloven, maar dat helaas weinig realistisch is. Het gaat wel degelijk om een virus dat mensen doodt en het aantal doden als gevolg van het virus is nu al groot.

De vraag die ik vervolgens probeerde te beantwoorden, was: waarom komen mensen met zo'n misleidend verhaal dat lezers op het verkeerde been zet, met als mogelijk gevolg nog meer doden?

Mijn verklaring was -- zoals altijd in dit soort gevallen -- dat de auteurs hoog scoren op de 'zooifactor' (bevooroordeeldheid, etnocentrisme, de alfa-bètafactor, de strongman-variabele). Het zijn  'men of words'. Andere benamingen voor de ze mensensoort: alfa's of double-highs.

Maar wat betekent dat precies: hoog scoren op de zooifactor? Het begint allemaal met een bepaalde karaktertrek. Wat is die karaktertrek precies en hoe leidt dat vervolgens tot de productie van zooi? Wat ik dus helder wil krijgen, is het mechanisme dat zooi produceert. De enige manier om dat te doen, is door te proberen dat mechanisme zo goed mogelijk te beschrijven.

Hoe werkt dat mechanisme precies? Wat maakt, dat mensen dingen 'zien', die er niet zijn? Waarom vertellen ze misleidende onzin-verhalen? Waarom richten mensen zoveel overbodige ellende aan?

In mijn eerdere blogpost ging het -- als concreet voorbeeld -- over het artikel van twee journalisten. Twee broodschrijvers die het geen punt vonden een misleidend verhaal op te hangen. Maar je kunt in dit verband ook denken aan iemand als Hitler, die in eerste instantie niets tegen Joden had en zichzelf vervolgens transformeerde tot een fanaticus, die in hoog tempo extreem anti-semitische onzin uitkraamde. Of je kunt denken aan iemand als Trump. Het doet er niet toe of het klopt, als de opmerking maar goed valt bij zijn achterban.

In plaats van de term 'zooi-mechanisme' kun je ook de term 'zooi-model' hanteren. Je wilt eigenlijk een model maken, dat de productie van zooi beschrijft. In het begin van deze blog probeerde ik de resultaten van het onderzoek naar discriminatie zo beknopt mogelijk samen te vatten. Dat leidde tot het soorten-model.

Het soortenmodel leverde vervolgens nieuwe inzichten op. Bijvoorbeeld dat er binnen een landbouw-samenleving altijd twee tegengestelde culturen zullen bestaan: de bètacultuur en de alfacultuur. Een beschrijving van het zooi-mechanisme zal misschien op een soortgelijke manier iets opleveren, dat nu nog niet duidelijk is. Dus, laat ik een poging wagen.


De basis van zooi-productie

Aan het begin van de zooi-productie staat een individu dat hoog scoort op de zooifactor (bevooroordeeldheid, etnocentrisme). Mensen die laag op de zooifactor scoren, kunnen soms ook zooi aanrichten. Overal gaat wel eens iets mis. Maar als de zooifactor -- en alles dat we erover weten -- klopt, is dat veel zeldzamer.

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van iemand die hoog scoort op de zooifactor? Het belangrijkste kenmerk is natuurlijk die hoge score op de zooifactor. Waar staat die voor? In beginsel meten we de zooifactor met een reeks uitspraken over leden van minderheden en leden van de eigen groep. De leden van de minderheden worden negatief beoordeeld, de leden van de eigen groep positief.

Wat betekent dat? Allereerst betekent dat, dat iemand een negatief emotioneel oordeel velt over een ander mens als het om een lid van een minderheid gaat. Het is een X en dus, deugt hij niet! Of het betekent dat iemand een positief emotioneel oordeel velt over een ander mens, alleen omdat diegene lid is van de eigen groep.

Dat betekent dus:
- het is een emotioneel oordeel;
- het is een irrationeel oordeel (niet gebaseerd op harde feiten);
- het gaat om discriminatie (eigen mensen zijn oké, andere mensen zijn niet-oké) en agressie; 
- het heeft vooral betrekking op mensen en niet of veel minder op objecten en dode zaken.

Maar als dat oordeel los staat van de feitelijke werkelijkheid, waar komt het dan vandaan? Om dat te begrijpen moeten we kijken naar de drijfveren van mensen die hoog scoren op de zooifactor. Het gaat om twee verschillende drijfveren, die kunnen samen aanwezig zijn, maar het kan ook zijn dat slechts één van de twee aanwezig is.

De drijfveren voor de zooifactor zijn sociale dominantie (het streven naar status en macht) en autoritarisme (het zoeken van veiligheid in een machtige groep en het zich willen onderwerpen aan een autoritaire leider).

Als autoritarist (volgeling/gelovige) wil je deel uitmaken van het leger van de dictator en blindelings zijn orders uitvoeren. Je bent als het ware een menselijke robot. Deze robot wordt echter aangestuurd door de leider die met zijn gepraat bij zijn volgelingen/gelovigen -- via de automatische piloot (via klassieke conditionering) -- gevoelens aanleert.

Deze menselijke robots missen dus de nauwkeurige afstemming en sturing die een digitale robot wel heeft. De conditionering is in de trant van: de X deugen niet, de X zijn smeerlappen, de X zijn gevaarlijk, pak de X en vermoord ze.

Als sociaal-dominant persoon ('man of action') wil je, koste wat het kost, zo hoog en machtig mogelijk worden. Het leger van de Grote Leider biedt daartoe prachtige kansen. Je begrijpt mogelijk wel, dat het verhaal van de Grote Leider bullshit is, maar omdat je hogerop wilt, speel je het spel mee en doe je alsof je zijn onzin volledig gelooft.

Hebben we nu alle mogelijkheden gehad? Nee, het kan immers zijn dat iemand beide drijfveren heeft. Men is sociaal-dominant en autoritaristisch. Men is een zogenaamde 'double-high' (alfa, man of words). Men heeft daarmee het persoonlijkheidsprofiel van de ideale dictator. Men denkt op dezelfde manier als de volgelingen/gelovigen, terwijl men tegelijkertijd gedreven wordt door een brandend verlangen naar status en macht.

Er zijn dus in totaal drie verschillende mogelijkheden voor de onderliggende drijfveren. Maakt dit uit? Uiteindelijk niet, want het zooi-mechanisme werkt nooit met slechts een enkel individu. Er is altijd een groep mensen nodig, voordat het zooi-mechanisme productief wordt. Binnen een grote, machtige groep zijn deze drie verschillende soorten mensen echter altijd volop aanwezig.


De basis levert een machtige groep

De 'gewone' (niet sociaal-dominante) volgelingen/gelovigen vormen in de machtige groep de onderlaag. Daarna komen de 'men of action' die als middenlaag fungeren. Tenslotte komen de alfa's: de Grote Leider met zijn elite: mensen die het centrum van de macht opzoeken.

We hebben dus nu een gestructureerde groep. Bovenin zit een alfa als totalitair leider. Om hem heen cirkelen andere alfa's, hun kans afwachtend om de macht te grijpen. Daaronder komen de uitvoerders van de opdrachten van de Grote Leider: de 'men of action'. Dit zijn de generaals van de Grote Leider. Tenslotte, aan de basis van de piramide, komen de 'gewone' (niet sociaal-dominante) volgelingen/gelovigen. De mensen die zichzelf toevertrouwen aan de Grote Leider en bereid zijn in zijn naam te moorden, maar geen verdere aspiraties hebben dan veiligheid, brood en spelen.

Al deze mensen scoren hoger dan laag op bevooroordeeldheid. De standaard maat voor discriminatie, agressie, irrationaliteit en emotionaliteit. De alfa's scoren het hoogst, de men of action scoren daarna het hoogst. Tenslotte komen de gewone volgelingen/gelovigen, die nog altijd belangrijk hoger scoren dan de individualistische, vrijheidslievende bèta's.

Iedereen in de machtige groep is bereid zich te onderwerpen aan de Grote Leider. Of omdat men veiligheid en een bestaan zoekt of omdat men een brandende drive heeft om hogerop te komen.

Voor de mensen in de machtige groep is de buitenwereld een ver van hun bed show. Om in het bestaan van de machtige groep te voorzien, is het voldoende de mensen die buiten de machtige groep vallen (bèta's of double-lows: niet autoritaristisch en niet sociaal-dominant) uit te buiten en af te persen.

Maar daarmee is de hebzucht van de machtige groep niet bevredigd. De Grote Leider en zijn mensen willen altijd meer. Ze zijn dus altijd gericht op het vergroten van hun macht en hun gebied. Het kan altijd duurder, mooier en groter.

De machtige groep is niet gericht op productie, maar op macht en het onderwerpen van andere groepen. Kort geformuleerd: men is gericht op zooiproductie. Men ziet verhalen, geweld en strijd als de route naar een beter leven.


De hechte koppeling tussen Grote Leider en volgeling/gelovige

Wat betekent dit op individueel niveau? Voor een individu in de alfa-cultuur bestaan er drie mogelijkheden:
- men produceert 'mooie' verhalen, die de Grote Leider graag wil horen en nodig heeft voor zijn volgelingen/gelovigen;
- men produceert 'mooie' acties, die de Grote Leider nodig heeft om zijn populariteit niet te verliezen;
- men gelooft als volgeling/gelovige wat men verteld krijgt en voert die orders zo uit, dat de leiders niet ontevreden worden.

In eerste instantie lijken dat akelig veel mogelijkheden. Maar de men of action proberen zich zo perfect mogelijk aan te passen aan de rest van de groep in hun streven om hogerop te komen. Dat betekent dat we ons slechts druk hoeven te maken over de twee resterende mogelijkheden. De Grote Leider met zijn elite produceert 'mooie' verhalen om de volgelingen/gelovigen tevreden te stellen en te laten doen, wat ze moeten doen. Beide subgroepen houden elkaar als het ware in een dodelijke omarming gevangen. De ene subgroep produceert 'mooie' verhalen, die de andere subgroep graag gelooft.

Hoe valt dit zo simpel mogelijk voor te stellen? Het minimale systeem is een alfa die 'mooie' verhalen produceert en een 'gewone' (niet-sociaal dominante) volgeling/gelovige als toehoorder. De alfa probeert door een stortvloed van handig gekozen woorden de sociale overhand te krijgen. Hij werpt zich op als de Grote Leider. De autoritarist luistert slechts oppervlakkig: hij hoort wel, maar begrijpt niet echt, wat hij hoort. Hij verwerkt de informatie niet op een dieper niveau, maar alleen oppervlakkig. De verwerking gaat via de automatische piloot (het emotionele systeem).

Omdat het doel van de alfa slechts is de macht naar zich toe te trekken, is voor hem niet relevant of wat hij zegt, klopt met de feiten. Het gaat er slechts om zijn toehoorder zo te beïnvloeden, dat die hem erkent als hoogste in status. Het is dus belangrijk om te vertellen, wat zijn toehoorder graag wil horen.

In de behavioristische gedragsanalyse wordt gedrag geanalyseerd via het ABC-model. Het gedrag wordt opgeroepen en bepaald door Antecedents (de situatie). Daarna wordt het gedrag (Behavior) geproduceerd. Vervolgens heeft dat gedrag consequenties (Consequences) die wel of niet bekrachtigend werken.

Voor de alfa werkt de toehoorder dus als Antecedent. Hij moet zijn verhaal afstemmen op zijn toehoorder. Informatie over de opvattingen van zijn toehoorder is dus relevant. Het gaat niet om de vraag of die opvattingen kloppen, maar om de vraag wat de man gelooft en wil horen.

Het succes van de toespraak wordt vervolgens bepaald via de reactie van de toehoorder. Als de toehoorder het allemaal niks vond, heeft de alfa naast het doel geschoten. Als de toehoorder het een prachtig verhaal vond, heeft hij raak geschoten.

De toehoorder hoort het verhaal van de alfa, maar verwerkt dat niet bewust. Als autoritarist komt het niet in zijn hoofd op kritische vragen te stellen en zich af te vragen of de beweringen, die hij gehoord heeft, wel of niet kloppen. Hij verwerkt de toespraak via de onderbuik. Het klonk mooi, het klonk goed. Hij hoorde bekende termen die positieve gevoelens bij hem opriepen.

Verder is voor de autoritarist niet slechts de tekst van het verhaal belangrijk, maar ook alles er om heen. Een toespraak met op de achtergrond een groot vliegtuig maakt dus meer indruk dan dezelfde toespraak met een klein vliegtuig op de achtergrond.

Het gedrag dat bij de toehoorder opgewekt wordt, is dus een emotionele reactie. Hij vindt het verhaal van de alfa mooi. De kans dat hij het verhaal als autoritarist waardeloos vindt, is klein. Een alfa denkt in beginsel net zo associatief als de autoritarist. Het is 'two of a kind'.

Wat is voor de toehoorder de feedback? Welke gevolgen werken voor hem bekrachtigend? Autoritaristen hanteren sociale bevestiging. Wanneer de andere volgelingen/gelovigen het een mooi verhaal vinden, zien zij dat als positieve feedback. Zie je wel, het is echt zo, anders zouden al die mensen dat toch niet geloven en zeggen.

Wat gebeurt er zonder andere volgelingen/gelovigen? Omdat men het verhaal van de Grote Leider kritiekloos accepteert, zal men verdere opmerkingen van de Grote Leider zien als bevestiging van het eigen geloof. Het moet wel zo zijn, want de Grote Leider heeft het zelf gezegd en bevestigd, wat men dacht.

Werkt het echt zo? Ik besprak eerder een artikel in het Dagblad van het Noorden dat de lezer op het verkeerde been probeerde te zetten. Wie verder terugzoekt op deze blog kan een heel reeks soortgelijke voorbeelden vinden. Voor wie voorbeelden wil zien, is hier een korte video die toont hoe journalisten van Fox News het Amerikaanse publiek fake-news voerden over het corona-virus.


Een ongeremde vernietigingsmachine

Wat is er eng aan het zooi-model? Het probleem dat het zooi-model in kaart brengt, is dat de combinatie van spreker en toehoorder volledig los staan van de harde werkelijkheid. In de interactie tussen beiden speelt de harde werkelijkheid niet langer een doorslaggevende rol. De een vertelt de ander wat hij graag wil horen en de ander gelooft dat graag en volledig en volgt die woorden alsof het heilige bevelen zijn.

In beginsel is er een vernietigingsmachine ontstaan, die alleen kan worden ingetoomd met harde hand of door de harde werkelijkheid.













vrijdag 3 april 2020

De onwerkelijke stilte voor de corona-storm


Laatst bijgewerkt: 4-4-2020 om 4.23


De krantenkop die me vandaag (donderdag, 2 april 2020) het meest opvalt, staat in het Dagblad van het Noorden: Virus zwakt af, zorg om Pasen. Dat klinkt hoopvol, maar lijkt niet te kloppen met wat ik een paar uur eerder vond.

Gisteravond heb ik zitten lezen en rekenen. Volgens het RIVM zou de R0 (spreek uit: R-nul) nu belangrijk gedaald zijn. Als empirisch wetenschapper reageer je dan met: waar zijn de data? Mag ik de data even zien? Dat blijkt niet zo simpel te zijn. Hoe ik ook zoek, de data waaruit zou blijken dat de R0 gedaald zijn, blijken zo goed verstopt te zijn, dat ze niet meer te vinden zijn. Een hoopvolle bewering, maar geen data. Vreemd.

Ik kijk daarom naar de data die wel te vinden zijn. De beste data zou het aantal geconstateerde besmettingen moeten zijn. Dat levert de grootste en dus meest stabiele getallen. Verder is die maat het meest rechtstreeks. (Het RIVM focust bij voorkeur op mensen die op de IC worden opgenomen, maar die groep is veel kleiner. De getallen zijn dus minder stabiel. En die maat loopt iets van twee tot drie weken achter. Iemand die zo'n maat kiest, snapt er kennelijk niet al te veel van. Een ander probleem van die maat is dat IC's een beperkte capaciteit hebben. Je maat gaat dus al snel steeds moeilijker omhoog, ongeacht het aantal werkelijke besmettingen.)

De meest simpele manier om het verloop van een epidemie te karakteriseren, is dan te kijken naar de groei van het aantal besmette mensen. Vandaag zijn er 14.697 besmettingen bekend volgens het RIVM. Gisteren waren dat er 1.083 minder. Dat waren er dus: 13.614. Wanneer we 14.697 delen door 13.614 vinden we: 1.079. Afgerond betekent dat een groei van 8 procent in één dag.

Maar gisteren maakte ik dezelfde berekening en vond ik een veel hoger percentage. Eigenlijk is het dus beter over een week te kijken. Vroeger kon je die informatie nog vrij simpel vinden bij het RIVM, maar sinds kort niet meer. Je kunt echter de getallen van het RIVM ook bij de grote internationale corona-websites vinden, bijvoorbeeld die van het John Hopkins (hier).

Wanneer je Nederland aanklikt, zie je rechts onderin keurig hoe de epidemie (eigenlijk: pandemie) in Nederland verloopt. De laatste week loopt de curve in een vaste hoek omhoog. Voor 1/04 vermeldt deze site 13,7 k. Een week eerder, op 25/03, was de omvang van de epidemie 6,4 k. In een week tijd is de omvang 2,14 keer zo groot geworden. Iedere week wordt de epidemie meer dan 2 keer zo groot. Dat komt -- als je een tijdje probeert met de Google-calculator -- overeen met een groei van 11,5 procent per dag.

Hoeveel besmettingen hebben we nu? Volgens het RIVM een 15.000. Maar het beleid was om zo min mogelijk te testen. In de praktijk werden dus alleen echt zieke mensen getest voordat ze naar het ziekenhuis gingen. Dat betekent dat in werkelijkheid het aantal besmettingen dus ongeveer 5 keer zo groot is. Verder werden huisgenoten niet getest, maar wel verondersteld besmet te zijn. Een gemiddeld gezin is snel 3 tot 4 personen. Het getal van 15.000 moet je dan eerst vermenigvuldigen met 5 en daarna het resultaat nog eens met 3,5.  Ik kom dan uit op 262.500. Met andere woorden: op dit moment moeten er een kwart miljoen besmette Nederlanders rondlopen.

Maar als we weten, dat de epidemie iedere dag met iets van 11,5 procent groeit, hoe lang duurt het dan voordat 17,5 miljoen Nederlanders besmet zouden kunnen zijn? Dat betekent dat de epidemie nog 70 keer zo groot moet worden. Bij een groei van 11,5 procent per dag duurt dat volgens de Google calculator minder dan 6 weken. En natuurlijk zullen er sommige gelukkigen zijn die de dans weten te ontspringen, maar of het er veel zullen zijn, is nog zeer de vraag.

Wat betekent dat? Wanneer je naar de cijfers van Bergamo kijkt, zal de mortaliteit minimaal iets van 5 procent bedragen. Dat is ook het percentage waar het RIVM, hoewel goed verstopt, vanuit gaat (de pdf staat hier). Als het tegenzit, bijvoorbeeld doordat er geen medische hulp meer beschikbaar is, zou dat percentage nog wel eens kunnen verdubbelen, maar laten we voorlopig uitgaan van het 'optimistische' scenario.

Een uiterst besmettelijk virus dat vrijwel iedereen in de bevolking besmet met een mortaliteit van 'slechts' 5 procent. Laten we veronderstellen dat uiteindelijk 90 procent van de bevolking besmet raakt. Dan kom ik uit op, afgerond, 0,79 miljoen doden. Zeg voor het gemak: 800.000 doden.

Maar anders vallen er natuurlijk ook doden. De normale sterfte in Nederland bedraagt -- door de bevolkingsopbouw -- minder dan 0,9 procent. Hier praten we over een extra sterfte van 4,5 procent. Dat is vijf keer zoveel. Het idee dat door veel kranten gepropageerd is, het zou slechts gaan om een onschuldig zomergriepje, is dus misschien toch niet helemaal juist.

Is het idee dat de mortaliteit wel eens belangrijk hoger dan 5 procent zou kunnen uitvallen, realistisch? Wie het RIVM-verhaal voor de Tweede Kamer bestudeert, ziet dat naar verwachting van het RIVM 14 procent niet dood zal gaan, maar wel ernstig ziek zal worden. Wanneer echter heel veel mensen tegelijkertijd ernstig ziek worden, is de medische hulp -- wat je ook doet -- altijd ontoereikend om al die zieke mensen, die allemaal tegelijkertijd ziek worden, op te vangen. In de praktijk lijkt de mortaliteit in dat geval dus heel goed ver boven die 5 procent uit te kunnen komen.

Hoe doen we het in vergelijking met andere landen? Wie hier kijkt, ziet dat we qua aantal doden per miljoen inwoners de vijfde plaats bezetten. De landen die voor ons komen, zijn: Italië, Spanje, België, Frankrijk. Op dit moment zitten wij op 78 doden per miljoen inwoners. In Italië is dat 230. Over enkele weken zitten wij daar vrijwel zeker ook.

Werken de maatregelen van de 'intelligente lock-down'? De site van het John Hopkins vermeldt voor Italië op 1/04 een aantal van 110,6 k besmettingen. Op 25/03 was dat: 74,4 k. In een week tijd is de epidemie daar 49% groter gegroeid. Maar bij ons is de epidemie in dezelfde tijd 114% groter gegroeid. We doen het dus meer dan twee keer zo slecht als de Italianen. Strenge maatregelen hebben kennelijk effect, maar wij geloven voorlopig liever dat dat allemaal niet nodig is.

Het artikel in het Dagblad van het Noorden -- prominent op de voorpagina -- heeft het over: 'Dit kan erop duiden dat het virus langzaam uitdooft, maar Van Dissel waakt voor te veel optimisme.' Het virus zou kunnen uitdoven? We hebben hier te maken met een uiterst besmettelijk virus, dat ook nog eens behoorlijk dodelijk is, en hier heeft een krant het over het 'uitdoven van het virus'. In de trant van: de brandstof is op en ja, dan gaat het vuur natuurlijk uit. Maar als je even om je heen kijkt, met de ogen van het virus, dan zie je om je heen meer dan zeventien miljoen nog niet besmette, smakelijke hapjes. Dat virus waant zich in een McDonald's, waar niet hoeft te worden afgerekend.

Later op de dag zie ik de Volkskrant. Harde gegevens over het verloop van de epidemie ontbreken. Men ziet als het ware geen kans om door de bomen heen, het bos nog te zien. Men kwettert vrolijk door. Op de voorpagina een kop: De grote gelijkmaker? Het socialistische ideaal is een meer gelijke samenleving -- op zich niets mis mee. Dat ideaal komt in confrontatie met het virus naar boven: misschien levert het allemaal wel iets moois op. Maar een virus dat een bepaalde groep in je samenleving elimineert, of in ieder geval zwaar uitdunt, is niet een virus dat de gelijkheid echt groter maakt. En natuurlijk zal het virus de armen en de zwakken het zwaarst treffen, zoals altijd.

Even verderop een kop: Geleidelijk aan raken minder mensen met het virus besmet. Iets dat volstrekt onmogelijk is, maar waarvan men zichzelf de onmogelijkheid kennelijk niet realiseert. Is het alleen de kop die de fout ingaat? Nee, het artikel begint: 'Sinds twee weken raken er niet steeds meer, maar geleidelijk minder mensen besmet met het virus. Dat zou deze ziekte op termijn kunnen uitdoven in Nederland.' Iets dat zelfs communistisch China niet voor elkaar kreeg, lukt die geniale Nederlanders. De curve gaat niet horizontaal lopen, zoals in China, iets dat in werkelijkheid vermoedelijk al niet echt te realiseren valt, nee, in Nederland gaat hij gewoon naar beneden. De wetenschap staat nog even voor een raadsel. Tot nu toe was dit nog nooit in het universum waargenomen, maar volgens dit artikel kan het hier in Nederland echt.

Hoe komt een journalist bij dit soort wilde ideeën? Ze blijken afkomstig te zijn van het RIVM. Men heeft kennelijk bepaalde veronderstellingen in zijn hoofd over hoe het virus zich zal gedragen. Op basis van dat geloof heeft men vervolgens bedacht, dat het aantal Nederlanders dat nog besmettelijk is, naar beneden moet gaan. Maar hoe weet je, of dat echt zo is?

Dan veronderstel je dus, dat je ideeën de werkelijkheid zijn. Je redeneert dan niet meer als een empirisch wetenschapper vanuit de empirie, maar als een geesteswetenschapper vanuit je ideeën. Wij vinden dat het virus zich zus en zo dient te gedragen. Als het dat niet doet, is het een fout virus, dat er gewoon niet zou moeten zijn en er misschien ook wel niet is. Tja... Ik vrees dat het virus er voorlopig toch echt is en zich bitter weinig aantrekt van al die prachtige RIVM-veronderstellingen.

Dat laat ook zien, wat er mis is met het RIVM. Het zijn kennelijk gelovige goeroes, die zichzelf verkopen als 'wetenschapper'. Volgens het soortenmodel de gevaarlijkste menssoort op Aarde. Sociaal handige mensen, belust op status en macht, die lak hebben aan de ellende die ze aanrichten bij het bereiken van hun doel.

Verder lezend, je kunt niet zeggen dat de Volkskrant vandaag geen aandacht aan het virus besteedt. Dat doen ze wel. Maar het is steeds over zaken die er op een of andere manier zijdelings mee te maken hebben. Of nog erger: het zijn slechts wilde meningen. Het is alsof de essentie van het virus niet over is gekomen. Men babbelt er vrolijk op los.

Ben ik te somber over het RIVM? Ik hoop het, maar ik vrees van niet. Werken mondkapjes? Ik heb een Chinese hoogleraar gehoord, die op dat punt heel beslist was. De cijfers wezen het uit. Geen twijfel mogelijk! Ik heb een Belgische viroloog gehoord, eigenlijk anderhalf uur internet-college gekregen van die man, een expert op het gebied van SARS, met precies hetzelfde verhaal. Iedere virologische sukkel weet dat mondkapjes werken. Wanneer jezelf een keer bent aangehoest vlak in je gezicht door een baldadig kind of een volwassene die grappig wil doen, snap je waarom.

Ook het RIVM zou dat moeten weten en wist dat ook (hier). Maar om een vreemde, irrationele reden is dat simpele feit niet in staat geweest, het heilige geloof van het RIVM op dit punt te wijzigen. Wie mijn bron raadpleegt, ziet dat ze het 12 jaar geleden al wisten, maar daarna kennelijk gewoon weer uit hun geheugen gewist hebben. De informatie paste niet bij de 'prachtige' ideeën die er al in zaten. Dat bevestigt dus precies mijn eerdere punt.

Terug naar de verhalen in de kranten. Wat eraan komt is niet bepaald niks. Daarom krijgen we verhalen over een afzwakkend virus. Over een virus dat de samenleving -- door heel veel onschuldigen te doden -- belangrijk gelijker zal maken. En over een virus dat vroeger inderdaad mensen besmet heeft, maar dat nu op wonderbaarlijke wijze -- vermoedelijk doordat we erin geslaagd zijn de tijd even achteruit te laten lopen -- steeds minder mensen besmet blijkt te hebben. Nog even wachten en dan is dat hele rottige virus er zelfs nooit geweest. De moderne wetenschap staat nu eenmaal voor niets, gelooft men kennelijk.

Het doet me denken aan de documentaire De Ramp. Het water klotst al over de plinten, maar mensen zijn druk bezig de kippen in veiligheid te brengen en het huisraad naar zolder te sjouwen. Dat even later de hele woning in elkaar zal donderen, is iets, dat ze zich zo vlak voor de naderende dood, niet  kunnen voorstellen.