maandag 9 maart 2020

De verborgen nugget in de 'The Authoritarian Personality'



Anti-semitisme

Hoofdstuk 3 van The Authoritarian Personality is echter totaal anders dan de eerste twee. Het is het eerste hoofdstuk geschreven door Daniel J. Levinson. Het is redelijk technisch, maar voor iemand die psychometrisch wat onderlegd is, valt het vlot door te nemen.

Waar gaat het over? Wat is het doel? Het doel is anti-semitisme meetbaar te maken. Voor dat doel ontwikkelt Levinson vier subschalen die alle vier bedoeld zijn een bepaald aspect van anti-semitisme te meten.

Die vier schalen blijken betrouwbaar te zijn en onderling hoog te correleren. Met andere woorden: er lijkt geen twijfel mogelijk dat hij erin is geslaagd anti-semitisme meetbaar te maken.

Als je fascisme en alles wat daar op lijkt, wilt bestuderen, zul je ergens moeten beginnen. Levinson is heel simpel begonnen door anti-semitisme, iets dat een belangrijk aspect van fascisme lijkt te zijn, meetbaar te maken.


Etnocentrisme (bevooroordeeldheid)

Het vierde hoofdstuk is ook van de hand van Levinson. Wanneer je anti-semitisme meetbaar kunt meten, is het vermoedelijk ook mogelijk om bevooroordeeldheid jegens andere minderheidsgroepen te meten.

Het idee is dat iemand die bevooroordeeld is jegens Joden dat vermoedelijk ook jegens andere minderheden zal zijn. De vraag is dus: is anti-semitisme een specifiek begrip of generaliseert het in de praktijk naar vrijwel alle mogelijke minderheidsgroepen?

Levinson vond in dit verband de term 'prejudice' echter te beperkt. Hij ziet bevooroordeeldheid als een te eng begrip en kiest daarom voor de term 'etnocentrisme'. Een term uit de antropologie, die in de psychologie niet erg bekend was en ook nu nog, zelden gehanteerd wordt. Bij nazoeken via Google blijkt de term nog steeds niet erg bekend te zijn.  Mensen vragen zich vaak af, wat er precies mee bedoeld wordt.

De keuze van Levinson voor deze onbekende term had vermoedelijk grote gevolgen voor de leesbaarheid van zijn toch al vrij technische hoofdstuk. Mensen realiseerden zich niet precies, waar hij het over had. Ze koppelden het hoofdstuk niet aan het begrip 'bevooroordeeldheid' (prejudice).

Wat betekent 'ethnocentric' precies? Die term betekent dat je de normen van je eigen groep (en je eigen groep) als heilig ziet. Je eigen mensen zijn oké, alles dat niet tot de eigen groep behoort, is fout en gevaarlijk en kan het beste gedood worden.

Ik was geneigd daaraan toe te voegen: of dient als slaaf aan het werk gezet te worden. Het is echter de vraag of dat idee inderdaad klopt. Bevooroordeelde mensen denken in concentrische cirkels. Ze zien  dus overal verschil in status.

Een slaaf is dan belangrijk hoger in status dan iemand die je veiligheidshalve beter kunt vermoorden. Een slaaf heeft een bepaald nut voor de eigenaar, terwijl degene die je beter kunt vermoorden, gevaarlijk of hinderlijk is voor de betrokkene en daarom beter uit de weg kan worden geruimd.

Bij etnocentrisme gaat het dus om negatief denken over leden van andere groepen en positief denken over leden van de eigen groep. Levinson bedacht in eerste instantie drie subschalen om etnocentrisme te meten: de Negro Subscale, de Minority Subscale en de Patriotism Subscale (de Vaderlandsliefde subschaal).

Deze drie subschalen bleken betrouwbaar te meten en onderling hoog te correleren. Ze maten dus inderdaad allemaal dezelfde factor en kennelijk meet die factor inderdaad iets als 'etnocentrisme' (bevooroordeeldheid).

Het tweede wapenfeit van Levinson is dus dat hij 'etnocentrisme' (bevooroordeeldheid) meetbaar heeft gemaakt.

Wat betekent dat? Als een variabele betrouwbaar te meten valt, betekent dat, dat mensen systematisch op die variabele verschillen. Wat Levinson dus in dit vierde hoofdstuk van het boek aantoonde, was dat mensen systematisch verschillen op bevooroordeeldheid. Er zijn uiterst bevooroordeelde mensen en er zijn uiterst onbevooroordeelde mensen.

Of in termen van Levinson: mensen verschillen sterk qua etnocentrisme. Sommige mensen denken sterk in status en groepen, anderen moeten daar niets van hebben.


Anti-semitisme en etnocentrisme zijn hetzelfde

We hebben eerst anti-semitisme aangetoond als iets dat je kunt meten. Dus als iets waar mensen systematisch sterk op verschillen. Sommige mensen haten Joden, andere mensen staan neutraal tegenover ze. Nu hebben we etnocentrisme (bevooroordeeldheid) meetbaar gemaakt. Maar hoe zit het dan met de relatie tussen die twee?

Is het inderdaad zo, dat mensen die Joden haten ook andere minderheden haten? Voor dit doel heeft Levinson naar de correlatie gekeken tussen anti-semitisme en etnocentrisme. Die bleek uitermate hoog te zijn. Mensen die Joden haten, haten dus in het algemeen ook andere minderheden. Ze haten niet slechts Joden, nee, ze zijn etnocentrisch.

Anti-semitisme bleek hoog (0.80) te correleren met de oorspronkelijke etnocentrisme-schaal. Gecorrigeerd voor onbetrouwbaarheid wordt dat, kon ik berekenen: 0.87. Anti-semitisme en etnocentrisme zijn vrijwel volledig hetzelfde.

Levinson had laten zien dat anti-semitisme slechts een symptoom is van een veel groter, onderliggend syndroom. Je zou het een ziekte kunnen noemen. Neutraler geformuleerd: het ging om een persoonlijkheidskenmerk.

Vervolgens had Levinson aangetoond dat mensen systematisch verschillen in de mate waarin ze dat grote, kwalijke syndroom bezitten. Het ging dus om een meetbaar verschil tussen mensen.

Maar nog was Levinson niet tevreden. Dat bijzondere resultaat bewaar ik echter voor de volgende blogpost.














Geen opmerkingen:

Een reactie posten