In de Volkskrant van 22 februari 2020 schrijft Arie Elshout over Trump-kiezers. De column draagt de titel: Trump-kiezers hebben hun eigen werkelijkheid.
Foute dingen doen we allemaal wel eens, maar Trump lijkt het op dit punt wel heel bont te maken. Waarom worden de Amerikanen die op hem stemden, niet afgeschrikt door zijn gedrag?
Elshout schrijft:
'EO-journalist Tijs van den Brink reisde voor zijn programma God, Jezus, Trump! naar Amerika om uit te zoeken waarom conservatieve christenen Trump steunen, ook al doet hij veel van wat God verboden heeft.
Tuurlijk, ze verwerpen zijn levensstijl, maar wat zwaarder weegt is dat hij conservatieve rechters benoemt in het Hooggerechtshof. Deze christenen mogen streng in de leer zijn, ze zijn als zoveel kiezers ook calculerend.'
Daarnaast noemt Elshout nog 'recalcitrantie'. De Trump-aanhang zou zich achtergesteld voelen en daardoor met een bepaalde boosheid reageren.
Tenslotte volgt nog een betoog van Elshout dat feiten niet bestaan. Iedereen heeft zijn eigen werkelijkheid, stelt hij. Ik neem aan dat hij daarmee vooral doelt op de virtuele werkelijkheid waarin Trump-stemmers vaak leven.
Alle soorten mensen zijn pragmatisch
Mijn eerste reactie op de column was: dat klopt niet. We weten waardoor de Trump-kiezers zich onderscheiden van mensen die niets van hem moeten hebben. Ze onderscheiden zich door hun grote bevooroordeeldheid. Ze omarmen vooroordelen.
Maar wat is de basis van bevooroordeeldheid? Die basis bestaat -- weten we door empirisch onderzoek -- uit twee onafhankelijke componenten: sociale dominantie en autoritarisme. Het eerste is een overweldigende drang ten koste van wat dan ook de sociale top te bereiken. Het tweede is het zich blindelings onderwerpen aan autoriteit om op die manier veiligheid te vinden.
Autoritarisme is dus eigenlijk onderwerpingsdrift. Als u me beschermt en voedt, zal ik u volgen, dienen, verdedigen en blindelings gehoorzamen.
Maar waarom onderwerpt de volgeling/gelovige zich? In feite dus om twee praktische problemen op te lossen. Je zoekt veiligheid en je hebt eten nodig. Wanneer een machtig Heer die levert, waar zou je dan nog moeilijk over doen?
De basis van autoritarisme is daarmee heel pragmatisch. Ik zoek veiligheid en eten. Als u mij die verschaft, ben ik uw volgeling.
Hoe zit het met de tweede component: sociale dominantie? Zo'n persoon wil voor alles status en macht. Maar een machtig Heer kan beide leveren. Dus ook in dit geval is de keuze voor de strongman heel pragmatisch.
Dat is allemaal wel waar, maar er is toch nog een probleem. Ook de onbevooroordeelde bèta's handelen namelijk pragmatisch. Zij lopen immers voortdurend kans slachtoffer te worden van de agressieve volgelingen van de Heer. Zij zijn per definitie het eerste doelwit. Als ze dus willen overleven, zullen ze hun brein in de hoogste versnelling moeten zetten. Ze moeten als het ware de gebeurtenissen voortdurend een stap voor zijn en ondertussen hun productie maximaliseren.
Het idee van pragmatisch handelen klopt dus wel, maar het klopt voor alle vier soorten mensen. Het idee klopt altijd. Het stelt je daardoor niet in staat een moderne landbouw-samenleving te begrijpen. Je kunt er niet mee voorspellen, tenzij je weet waar iemand op de twee basisvariabelen van het soortenmodel zit.
Toch is dat pragmatische handelen van mensen wel een belangrijk punt. Volgens de behavioristische Wet van het Effect moet het gedrag van mensen die discrimineren (en ook het gedrag van de mensen die daar doorgaans het slachtoffer zijn) immers op een of andere manier bekrachtigd worden om in stand te blijven.
Het mooie van het soortenmodel is dat het niet alleen de empirische uitkomsten van het discriminatie-onderzoek samenvat, maar dat het ook dit punt verklaart. Het model legt een koppeling tussen de kenmerken van de persoon, het daaruit voortvloeiende gedrag en dat wat dat gedrag in beginsel oplevert.
Het idee voor het empirische onderzoek naar discriminatie werd ooit gelegd door mensen als Freud en Fromm. Dat resulteerde vervolgens in het onderzoek van The Authoritarian Personality. Daarna was Bob Altemeyer een veertig jaar bezig de F-schaal oké te maken, zodat we nu de RWA-schaal hebben om autoritarisme te meten. Ondertussen werd ook nog het belang van sociale dominantie duidelijk.
Al die uitkomsten werden zo beknopt mogelijk samengevat in het soortenmodel. De vier soorten mensen resulteren in een machtige alfa-groep en een groep vervolgde bèta's, die zich staande moeten houden door te produceren. Maar als de machtige groep discrimineert om te overleven en de onderliggende groep produceert om dezelfde reden, is voldaan aan de Wet van het Effect.
In zekere zin kun je dus het soortenmodel een koppeling tussen Freud en Skinner kunnen noemen. Dat is overigens minder vreemd dan het misschien lijkt. Freud was overtuigd van dieper liggende motieven die het menselijk handelen bepaalden, terwijl Skinner in feite volgens dezelfde lijn dacht. Je moest je niet blindstaren op een specifiek gedrag, maar je moest zoeken naar wat dat gedrag opleverde.
Volgelingen/gelovigen zitten vol agressie
Het tweede punt dat Elshout noemt, de recalcitrantie van de Trump-aanhang, klopt ook met het soortenmodel. De aanhangers van de strongman scoren hoog op bevooroordeeldheid. Maar dat is de standaardmaat voor agressie. Van binnen zit er in de gelovigen veel kolkende agressie, die slechts wacht op het signaal van hun leiders om naar buiten te komen.
Zachte en harde werkelijkheid
Klopt het derde punt? De flexibele waarheid. Het ontbreken van harde normen. De normloosheid. Het leven in een sociale, virtuele werkelijkheid. Voor alfa's wel. Voor alfa's zijn regels slechts verbale constructies om andere mensen mee om de oren te slaan. Zelf kunnen ze niet waarnemen, doordat hun taalgebruik de tact-categorie niet omvat. Daardoor zien ze afwijkingen van een regel niet. Voor hen geldt slechts het motto: might makes right. De machtigste kan doen, wat hem belieft.
Voor bèta's geldt dit echter niet. Wanneer je te maken hebt met de harde natuur, koop je weinig voor het negeren van een regel, want de harde natuur is niet echt onder de indruk van je sociale status.
Een 'mooi' voorbeeld vond ik onlangs in het Financieel Dagblad. Een manager -- blijkens het verhaal met een boodschap voor de wereld -- was bij mooi weer in de tuin gaan werken. Er moest een tak afgezaagd worden in een hoge boom. Daarom klom hij omhoog. Staande op een dwarstak begon hij vervolgens te zagen in de tak, die eruit moest. De tak waarop hij stond, bevond zich echter op 7 meter hoogte. En toen brak die tak af. Hij brak zijn rug en moet dus verder door het leven met een dwarslaesie.
Hij beschouwde dit voorval als een uniek keerpunt in zijn leven. Het interessante punt vond ik dat hij zichzelf geen enkel verwijt maakte. Er was niet iets fout gegaan of gedaan, nee, dit was een uniek keerpunt, dat zijn leven blijvend verdiepte.
Tja, zo kun je het natuurlijk ook bekijken, maar ik denk toch dat bèta's liever enig respect opbrengen voor de regel dat je niet op die hoogte op die manier een tak moet afzagen.
Als je doordenkt, kun je je afvragen: waarom geloven bèta's zoiets wel en alfa's vaak niet? Bèta's geloven in een harde natuur. In dit geval: een harde grond. Alfa's zien hun geloof als een sociaal commando. De wereld moet doen, wat zij zeggen. Dat die tak zich van hun commando niets aantrekt, betekent gewoon dat het een volstrekt 'foute' tak is.
Eigenlijk zaagde de man dus de verkeerde tak af. Maar ik vrees dat hij die conclusie niet zal trekken, want dan zou hij toch iets verkeerd hebben gedaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten