woensdag 21 oktober 2020

Het hanteren van subjectieve waarheid en de denkproblemen van volgelingen/gelovigen (RWA+)

 

Laatst bewerkt: 9-11-2020 om 3.35

 

Mijn vorige post viel onbedoeld nogal lang uit. In totaal meer dan 3000 woorden of zo'n zes A4 tekst. Door die grote lengte wordt het extra lastig de essentie eruit te halen. Kan het niet korter? In de wiskunde en de psychometrie lukt het soms een stelling te bewijzen met een vrij lang bewijs. Wie vervolgens een korter bewijs vindt, levert een belangrijke bijdrage. Hoe korter, hoe eenvoudiger, hoe beter. Laat ik een poging wagen voor mijn vorige post.

Hoe scheid je zin van onzin? Hoe kom je erachter wat waar is en wat niet waar is? De columnist die ik lees, denkt dat het kennelijk gaat om het volgen van de juiste autoriteiten. Accepteer wat de gevestigde wetenschappers beweren en volg niet allerhande kwakzalvers en vage figuren.

Dat is een begrijpelijk standpunt en een standpunt dat je vaker hoort. Ik las later ook nog een column van Robbert Dijkgraaf met ongeveer dezelfde strekking. Dwarsdenkers hebben meestal ongelijk, vond hij.

Dat is een interessante stelling, maar de data ontbraken in zijn geval. De stelling is dus in feite slechts een geloof. Als we Einstein volgen, dan is zo'n stelling volgens de spreker volstrekt waar, maar heeft die in dat geval geen betrekking op de realiteit.

Als je veronderstelt dat de stelling geen geloof is, maar wel betrekking heeft op de realiteit, dan zit je met het probleem: welke uitspraken selecteer je? Laten we niet al te moeilijk doen en laten we gewoon de uitspraken pakken die vandaag de dag in de grote Nederlandse kranten verschijnen. Dat zijn dan dus de uitspraken die aangeven, hoe we normaal denken. Volgens mij zijn de meeste van die uitspraken onzin en gebakken lucht. Moderne kranten staan vol wilde opinies, die op niets gebaseerd zijn behalve onderbuik-gevoelens. Als je dus de moeite neemt, de stelling van Dijkgraaf empirisch te toetsen, blijft er vermoedelijk weinig van over.

Het idee dat je je kunt baseren op de gevestigde standpunten komt dus veel vaker voor, maar is in ieder geval empirisch wetenschappelijk gezien niet juist. Dat wil zeggen: mits je accepteert dat de data (de waarnemingen) heilig zijn. De data, de waarnemingen bepalen of een uitspraak wel of niet waar is.

Met betrekking tot waarheidsvinding bestaan er dus bij mensen twee totaal verschillende opvattingen. De mensen die het empirische principe volgen, zeggen: kijk naar de bekende waarnemingen. Omdat die waarnemingen kunnen veranderen, kan het dus zijn dat je van een uitspraak eerst denkt dat die waar is en even later denkt, dat die niet waar is. De data bepalen de waarheid van de uitspraak.

De mensen die het andere principe volgen, baseren zich op de woorden van hun groep, van hun autoriteiten, van hun heilig boek of van zichzelf. Ik zeg het en dus is het zo! Wij vinden dit waar en dus is het waar!

De keuze voor welke vorm van waarheid je omarmt, is dus persoonlijk. Einstein, ik en veel andere empirische wetenschappers kiezen voor overeenstemming met de waarnemingen als waarheidscriterium. De column van Robbert Dijkgraaf suggereert dat hij meer voelt voor de waarheid van de machtige groep.

De eerste vorm van waarheid duiden we aan als 'feitelijke waarheid' of 'objectieve waarheid', de tweede vorm als 'subjectieve waarheid'. Bij de eerste vorm gaat het om de feiten, bij de tweede vorm om wat mensen voelen, denken of zeggen.

Het hanteren van objectieve waarheid koppelde ik vervolgens aan bèta's (double lows). Het hanteren van subjectieve waarheid aan alfa's (double highs). Dat lijkt me niet echt nieuw. Alfa's redeneren vanuit dogma's, vanuit wat ze denken te weten. Hun doel is mensen te overtuigen van hun gelijk of van hun grote waarde. Hun doel is normaal niet waarheidsvinding. Het doel is vooral de (sociale) werkelijkheid aan te passen aan hun dogma's.

Bèta's redeneren belangrijk anders. Ze beginnen bij waarnemingen en een probleem. Dat is de basis voor wat ze proberen te bedenken. Dat denkproces leidt vervolgens tot een conclusie of voorspelling. Die voorspelling wordt opnieuw getoetst aan de harde werkelijkheid.

Het is dus eigenlijk een soort interacteren met de harde werkelijkheid. De werkelijkheid verandert daar doorgaans niet echt van, maar de bèta kan zijn denken daardoor steeds beter afstemmen op die harde werkelijkheid.

Dit principe, deze 'waarneming' staat bekend als: bèta's denken inductief, alfa's dogmatisch. De eerste denkt van buiten naar binnen. De tweede denkt van binnen naar buiten. De eerste hanteert tacts, de tweede hanteert mands.

Die verschillende manieren van redeneren en evalueren resulteren in twee tegenovergestelde culturen: de alfacultuur en de bètacultuur. Iedere cultuur hanteert bij voorkeur haar eigen norm voor waarheid.

Tot hier is er eigenlijk niet sprake van echt iets nieuws. Al deze punten waren wel bekend voor de lezers van deze blog.

De keuze van het soort waarheid dat men hanteert, is dan gekoppeld aan de alfa-bètafactor. Aan bevooroordeeldheid dus. Maar bevooroordeeldheid kan opgesplitst worden in twee verschillende componenten: sociale dominantie (SDO) en rechts autoritarisme (RWA). Aan welke van die twee componenten zit de keuze voor het soort waarheid vast?

Volgelingen/gelovigen (RWA+) volgen en geloven natuurlijk hun leiders. Met andere woorden: het is in ieder geval gekoppeld aan rechts autoritarisme, zou je verwachten.

Is het ook gekoppeld aan sociale dominantie? Om daar een idee van te krijgen, moeten we dus kijken naar de 'men of action' (RWA-, SDO+). Dit zijn mensen die ten koste van alles sociaal hogerop willen komen (ze willen macht), maar het zijn ook mensen die ondanks die handicap wel scherp kunnen denken. Je verwacht dus: die laten zich geen knollen voor citroenen aansmeren. Kennelijk is het soort waarheid dat mensen uit zichzelf hanteren dus vooral gekoppeld aan RWA en niet aan SDO.

Is daar enige evidentie voor? De mensen die meegaan met de groep in de Asch-experimenten vallen uiteen in drie subgroepen. De eerste subgroep ziet de groep als superieur, de tweede subgroep ziet dat het groepsoordeel onzin is, maar gaat toch mee, omdat men ten koste van alles niet uit de groep wil vallen. De derde subgroep gaat automatisch vrijwel voortdurend mee met de groep en is dat zichzelf niet bewust. De tweede subgroep bevestigt dus dat de 'men of action' bewust zien, dat het groepsoordeel niet klopt.

Maar als dat alle evidentie is, is de stelling empirisch gezien nogal mager onderbouwd. Dat klopt, maar het niet volgen van het empirische principe heeft vermoedelijk zeer grote gevolgen voor je denken en de manier waarop je denkt. Bij rechtse autoritaristen (volgelingen gelovigen, RWA+) worden inderdaad voortdurend grote problemen met het denken gevonden. Het niet volgen van het empirische principe zou die denkproblemen dan simpel en eenvoudig kunnen verklaren.

In totaal zijn er dus twee redenen om te denken dat het wel of niet zien van feiten (en denken in termen van feiten) bepaald wordt door RWA. Allereerst de vele bekende problemen van mensen die hoog scoren op RWA met logisch en helder denken. Ten tweede de uitkomsten van Asch.









maandag 19 oktober 2020

Rechtse autoritaristen (RWA+) hanteren het empirische principe niet

 

Laatst bijgewerkt: 20-10-2020 om 2.10 

 

In de NRC van zaterdag, 3 oktober 2020, kom ik een column van Tommy Wieringa tegen met de titel: 'Dat hoor je nergens'.

De column gaat over complotdenkers, maar uiteindelijk ook over wetenschap. Hij beschrijft eerst zijn overleden moeder, althans haar drang om vreemde zaken te geloven. Dan zitten we natuurlijk onmiddellijk in het probleem waar deze blog ondertussen al een tijd over gaat: waarom geloven mensen hartstochtelijk wilde beweringen? Laten we kijken naar wat Wieringa meldt.

 

Geloof in autoriteiten versus geloof in de empirie

Hij schrijft: "Ook zij had duidelijk genoeg van deskundigen, maar kon toch niet zonder mensen en ideeën om in te geloven." En even verder: "Ik heb mijn moeder vaak enthousiast horen praten over Lange Frans, niet omdat hij zo'n knappe rapper was maar omdat ze hem zo'n heldere denker vond, zo wakker. Als veel gelovigen verdeelde ze de wereld in wakkeren en slapers. Pas als je haar inzichten deelde, maakte je deel uit van de ontwaakten. Ik hoorde daar tot haar verdriet niet bij, terwijl ik toch op internet kon lezen hoe het allemaal zat. Ze vond de waarheid op plaatsen waar het licht van de rede gewoonlijk niet doordringt. Hoe meer hits op een zoekterm, hoe hoger het waarheidsgehalte; de onderzoeksmethode van eat shit, billions of flies can't be wrong. 'Gemtrails: kijk dan, 459.000 resultaten.'  'Vaccinatie + autisme: zie je wel, 195.000 keer.'  'Bilderberg + New World Order: 4.510.000 hits! Nu jij weer.' Zoals zovelen verwarde ze bevestiging met bewijs -- de echokamer was haar wetenschappelijke instituut."

Wat zou zij van corona gevonden hebben? Volgens Wieringa zouden ze daar 'hartstochtelijk en vruchteloos over gesoebat hebben'.

Hij gaat daarna verder: "In de invloedssfeer van Willem Engel, de grootmeester van het Nederlandse complotdenken, bevinden zich veel halftalenten uit de wereld van het entertainment. Zij zijn de nieuwe deskundigen. In Trouw kwam vorige week Playmate en Angelina Jolie-lookalike Dorien Rose Duinker aan het woord. Ze mocht onweersproken alles zeggen wat ze dacht, ook al kwam je dat 'in de staatsmedia' nergens tegen. Ze stond nog altijd vierkant achter #ikdoenietmeermee en Willem Engel was haar profeet: 'Willem weet alles'. Het virus was een griepje dat je te lijf kon gaan door je immuunsysteem te versterken. Artsen en wetenschappers in haar appgroep hadden het zelf gezegd. En of we wel wisten dat er per dag ongeveer 300.000 mensen stierven aan de lockdown? En dat het IMF Wit-Rusland 900.000 miljoen euro had geboden om in lockdown te gaan?"

Wieringa schrijft vervolgens: "De paradox van het complotdenken is dat het de autoriteit van wetenschap in het algemeen en de farmaceutische industrie in het bijzonder betwist, maar de eigen theorie graag kracht bijzet met 'artsen en wetenschappers'. Zulke anonieme wetenschappelijke autoriteit fungeert daar als de witte doktersjas in tandpastareclames."

Mooi geformuleerd, maar wat is hier precies de paradox? Het lijkt me begrijpelijk dat je autoriteiten die het met je eens zijn, meer ziet zitten, dan autoriteiten die het met je oneens zijn. Als je je beroept op de 'goede' autoriteiten, moet je natuurlijk niets hebben van de 'foute' autoriteiten.

Wieringa bedoelt kennelijk: complotdenkers verwerpen de autoriteit van de gevestigde wetenschap, maar omarmen de autoriteit van anonieme, onbekende wetenschappers. Ze zouden de gevestigde wetenschappers moeten vertrouwen, maar varen juist blind op kwakzalvers. Met andere woorden: complotdenkers kiezen de foute autoriteiten.

Ik begrijp dat argument wel en het is een argument dat je journalisten en schrijvers vaak hoort maken. Maar empirisch wetenschappelijk gezien, klopt het niet. Want in een empirische wetenschap zijn autoriteitsargumenten niet toegestaan. Punt!

Er zijn legio voorbeelden te vinden van beroemde wetenschappers die volstrekte onzin-beweringen verkocht hebben. Het gaat er dus niet om, wie het zegt, maar het gaat erom wat de waarnemingen (de data) zeggen.

Mijn ervaring met veel alfa-wetenschappers is dat dit punt voor hen een aantal bruggen te ver is. Het is zo onvoorstelbaar, het valt zo volledig niet te begrijpen, dat men het in geen honderd jaar in zijn mentale systeem krijgt. Toch is dit simpele principe de basis van alle empirische wetenschap. 

 

Einstein over het geloof in het empirische principe

Of trek ik nu te snel een conclusie op basis van een enkele zin? Wie de citaten uit de column hierboven doorleest, ziet staan: "Ze vond de waarheid op plaatsen waar het licht van de rede gewoonlijk niet doordringt." Wieringa gelooft in het 'licht van de rede' om waarheid te scheiden van onwaarheid. Met andere woorden: als je maar lang genoeg woorden produceert, komt het wel goed. Maar de ervaring leert juist dat mensen heel lang kunnen redeneren, maar dat het vervolgens helemaal niet goed komt.

Een voorbeeld waar ik in deze blog eerder uitgebreid aandacht aan heb besteed, is iemand als Jonathan Haidt. Hij produceert vaak bladzijden als een aap die kan typen, maar de inhoud is -- zodra je wat kritischer leest -- vaak diep triest. Hij heeft een probleem met betekenis. Het zijn fraai klinkende woorden, maar de koppeling met de realiteit is vaak problematisch.

Wieringa ziet dit probleem zelf ook en schrijft: "Het helpt niet om complotdenkers 'durf te denken' toe te roepen, die oude strijdkreet waarmee Kant de Verlichting ontstak."

Dat klinkt weer goed, maar als je beter leest, dan wordt 'denken' impliciet toch weer opgevoerd als activiteit waarmee je waarheid en onwaarheid van elkaar zou moeten kunnen scheiden. Empirische wetenschappers zien dat anders. Het is niet door denken, redeneren of eindeloze discussies dat je kwesties uiteindelijk beslist. Het is door waar te nemen, door te experimenteren en door onderzoek te doen, dat we uitvinden hoe het echt zit. Zoals de Engelsen zeggen: the proof of the pudding is in the eating.

Mag je dan niet denken? Mag je niet eerst uitgebreid discussiëren? Denken is toch goed? Stel je voor dat je eerst uitgebreid over de pudding gaat denken. Stel je voor dat je er maanden met een heel stel mensen over discussieert. Tenslotte ga je ook nog proeven. Op dat moment heeft iedereen zijn stellingen al betrokken en kan niemand zich meer een onbevangen oordeel veroorloven. Iedereen proeft dan precies wat hij had beweerd te zullen proeven.

De juiste volgorde is dus: eerst proeven en dan pas uitzoeken waarom het goed of slecht proeft. We moeten voortdurend uitgaan van de bekende waarnemingen en niet van de vooroordelen, die we koesteren.

Dan is er nog meer in die zin dat opvalt. Ontstak Kant echt de Verlichting? Begon met Kant de zegetocht van het rationele denken? Volgens mij begon die zegetocht met de wetenschappelijke revolutie. Je moet dus teruggaan naar Copernicus en Galilei. Het was niet een filosoof waarmee de zegetocht van het rationele denken begon, maar met de jarenlange, moeizame waarnemingen van een bevlogen sterrenkundige waardoor ons toenmalige wereldbeeld aan stukjes vloog.

Op dezelfde manier begonnen ook de valwetten van Galilei, waarmee ons geloof dat zware voorwerpen sneller vallen dan lichte de grond in werd geboord, niet met diepgaand denken, maar met waarnemingen.

Wie zich als bèta even in Kant verdiept via wat er over hem te vinden is, schrikt. Kijk bijvoorbeeld eens hier. Wie dat stuk nog niet voldoende overtuigend vindt, kan nalezen wat Einstein tussen neus en lippen door over Kant opmerkte (hier).

Ik citeer de passage waarin John Norton het citaat van Einstein vermeldt en zijn mening daarover geeft. Het citaat van Einstein heb ik cursief gezet.

"For completeness, I repeat here Einstein's famous pronouncement in his 1921 essay Geometry and Experience:

'... an enigma presents itself which in all ages has agitated inquiring minds. How can it be that mathematics, being after all a product of human thought which is independent of experience, is so admirably appropriate to the objects of reality? Is human reason, then, without experience, merely by taking thought, able to fathom the properties of real things?

In my opinion the answer to this question is, briefly, this: as far as the propositions of mathematics refer to reality, they are not certain; and as far as they are certain, they do not refer to reality...'

It is a thinly veiled repudiation of Kant. The veil would have been all but completely transparent to Einstein's German language readers of the early 1920s. They were steeped in Kant almost from birth. Einstein is insisting that mathematical proposition, which include those of geometry, can be synthetic ('refer to reality') or a prior ('certain'), but not both."

 

Einstein formuleert hier het basisprincipe van empirische wetenschap. Hij doet dat heel beknopt en volgens mij  heel meesterlijk. Hij stelt: als we het hebben over de werkelijkheid dan zijn onze veronderstellingen niet zeker; als onze veronderstellingen zeker zijn, dan hebben we het niet over de werkelijkheid.

Je weet het zeker. Zwanen zijn wit. Je hebt meer dan tienduizend zwanen onderzocht. Er is geen twijfel mogelijk. Dan komt op een dag een zwarte zwaan aanvliegen. Of je houdt vast aan je stelling: zwanen zijn wit. Dus dan kan het geen zwaan zijn. Of je past je denken aan. Kennelijk bestaan er toch ook zwarte zwanen. Einstein kiest de laatste optie.

Met andere woorden en Einstein volgend: wie in dogma's denkt, heeft het niet over de realiteit. Wie het over de realiteit heeft, moet bereid zijn zijn denken voortdurend aan te passen aan die realiteit.

Einstein brengt zijn stelling als 'opinie'. Het is zijn geloof, zijn overtuiging. Hij gaat er dus vanuit dat niet iedereen het zo zal zien. Sterker nog: hij was bekend met Kant. Hij wist dus dat niet iedereen het zo zag.

 

Het geloof in de empirie verdeelt de mensheid in twee culturen

Wat hebben we tot nu toe? Een columnist, een schrijver, kennelijk een alfa, die schrijft over het onderscheid tussen complottheorieën en wetenschap en gelooft dat het allemaal slechts een kwestie is van het volgen van de juiste autoriteiten. Iemand die geneigd is te denken dat je waarheid en onwaarheid altijd van elkaar kunt scheiden door diepgaand te redeneren. Iemand die of niet op de hoogte is met het empirische principe of zich dat om een of andere reden niet eigen wil of kan maken.

Dan hebben we mijn (jarenlange) ervaringen met alfa's die daar naadloos bij aansluiten. Alfa's kunnen of willen het empirische principe niet omarmen. Ze zien wetenschap totaal anders. Ze zien het als een ticket naar meer status, meer macht, een beter salaris en een betere functie. Ze hebben volledig niets met de inhoud, het gaat er slechts om je met behulp van 'wetenschap' te profileren.

Tenslotte hebben we Einstein die subtiel het empirische principe verwoordt (de waarnemingen zijn heilig, onze theorieën passen we aan aan de waarnemingen) en dat doet als bedekte kritiek op Kant, die zijn heil zoekt in de rede.

Einstein voegt echter een belangrijke beperking toe. Hij beschouwt het empirische principe als een geloof. Niet iedereen zal dat geloof delen, maar dat conflict is niet empirisch oplosbaar. Kennelijk bestaan er dus op de wereld op dit punt twee tegenovergestelde geloofsovertuigingen. Het ene soort mensen zoekt waarheid door de redeneringen van zijn autoriteiten te volgen, het andere soort zoekt waarheid door de waarnemingen te volgen.

De ene groep verklaart de dogma's van zijn autoriteiten heilig, de andere groep verklaart de waarnemingen heilig.

Valt er voor deze tweedeling bevestiging te vinden? Eliza van der Stelt schrijft op internet in haar samenvatting van het onderdeel Wetenschapsfilosofie (hier):

"Met betrekking tot deze kwesties [inzake kennis/weten] zijn traditioneel twee posities ingenomen:
1. Het rationalisme: echte kennis is afkomstig van de ratio, de rede;
2. Het empirisme: echte kennis is afkomstig van de zintuigelijke ervaring".

Plato was bij de oude Grieken de verdediger van de eerste optie, Socrates van de tweede. Het is dus inderdaad een punt waarover mensen al duizenden jaren van mening verschillen.

Wat wordt in dit verband precies bedoeld met 'rede'? Hoe krijg je kennis? In beginsel zijn daar slechts twee basis-manieren voor. Of je gaat zelf kijken, hoe het zit. Of je laat je vertellen, hoe het zit.

Maar daar beginnen de problemen. Als je wilt weten hoe iets zit en je gaat Plato raadplegen, is de aanvoer van je aanrecht een jaar later nog niet gerepareerd. Bij Plato krijg je een 'prachtig' verhaal dat erop neerkomt dat hij een ideale koning zou zijn, maar de waarnemingen waarop hij die conclusie baseert, blijven nogal onduidelijk.

Het probleem met de 'rede' is dus dat die vaak imponerende redevoeringen oplevert, die niet echt gebaseerd zijn op solide waarnemingen, maar vooral bedoeld zijn de spreker een hogere status in de groep te bezorgen.

Hoe beteugelen bèta's dat probleem? De basis is het geloof dat de data (de in getallen vastgelegde waarnemingen) heilig zijn. Het probleem begint met data. Zodra iemand een oplossing gevonden denkt te hebben, wordt die getoetst aan nieuwe data. Alles draait voortdurend om de data. (Alfa-hoogleraren blijken nogal eens niet precies te weten wat 'data' zijn. Dat klinkt voor bèta's misschien nogal onvoorstelbaar, maar het is de kille werkelijkheid.)

Aan de ene kant hebben we het geloof van bèta's dat het gaat om wat we waarnemen. Aan de andere kant hebben we het geloof van alfa's dat het gaat om de dogma's van hun autoriteiten, waarbij ze zelf graag een van die autoriteiten willen zijn.

Dit onderscheid (geloof in de empirie òf geloof in zijn autoriteiten) komt overeen met de alfa-bètafactor (bevooroordeeldheid). Bèta's (double lows) denken inductief, alfa's (double highs) denken dogmatisch.

De observatie dat totalitaire denkers niets hebben met harde feiten en dat hun taal los van de realiteit staat, is overigens niet nieuw en al vele malen vaker beschreven. Onder andere door Hannah Arendt en door George Orwell. De laatste doet dat onder andere in zijn roman 1984.

Wie een recent voorbeeld zoekt, kan denken aan de vele 'leugens' van Donald Trump. Ik schrijf leugens tussen aanhalingstekens in dit geval, omdat de man vermoedelijk niet bewust liegt. De kille werkelijkheid bestaat voor hem niet of vindt hij niet relevant. Hij is zich dus de strijdigheid van zijn opmerkingen met de kille feiten doorgaans vermoedelijk volstrekt niet bewust. Hij leutert maar wat, waarbij dat geleuter zo goed mogelijk wordt afgestemd op zijn achterban.

Voor alfa's is het uiterlijk belangrijk (het imponerende uniform, de glimmend gepoetste laarzen, de fraaie editie van het duur gedrukte, dikke boek, het keurige pak met de keurige das, het fraaie kapsel), maar is het (geestelijke) innerlijk doorgaans volstrekt leeg. Abel Herzberg wees ook op die innerlijke leegte die hij voortdurend onder de imponerende uiterlijke omhulsels dacht aan te treffen. Ook Max Pam besteedde ooit in een column al aandacht aan die ogenschijnlijk merkwaardige koppeling tussen schoonheid en criminaliteit.


Hoe zit het met de twee andere soorten mensen?

De alfa's en bèta's vormen de uiteinden van de bevooroordeeldheids-as. De bèta's zitten bij het nulpunt, de alfa's zitten bij de top. Daar tussenin zitten echter nog twee groepen: de 'gewone' gelovigen (niet sociaal dominant, maar wel autoritaristisch) en de 'men of action' (wel sociaal dominant, maar niet autoritaristisch). Hoe zit het voor die twee tussenliggende groepen met het geloof in het empirische principe?

Gewone gelovigen zijn groepsmensen. Ze zien de groep als superieur. We zien dat bijvoorbeeld in de Asch-experimenten. Dat betekent dus dat ze het empirische principe niet echt huldigen. Wat de groep vindt of de leider zegt, is voor hen de absolute waarheid. Ze zien dus misschien soms wel dat het groepsantwoord niet klopt, maar negeren die waarneming, omdat ze de groep zien als superieur.

De men of action is echter een ander verhaal. Ze zijn net als de double highs vastbesloten in het leven de top van de apenrots te bereiken. Mocht dat niet lukken, dat willen ze in ieder geval zo hoog mogelijk komen. Ze hebben het nadeel, vergeleken bij de alfa's, dat ze niet echt rechts autoritaristisch zijn. Ze kunnen dus de gelovigen van de strongman niet goed aanvoelen. Maar ze hebben het voordeel dat ze scherp kunnen denken. Met hun denken is weinig mis. Hun enige probleem is de gigantische drive naar de top.

Men of action hechten dus belang aan de harde werkelijkheid en zijn in beginsel in staat die te zien. Op het moment dat het gaat om het geloof van de groep zullen ze het sociale spel echter fanatiek meespelen. Vooroordelen en dergelijke zullen ze in zo'n geval dus enthousiast omarmen, maar minder enthousiast dan de double highs.

Met andere woorden: op het moment dat de strongman nog geen macht heeft opgebouwd, moet hij het volledig hebben van de gewone gelovigen. Dat betekent dat de strongman zal proberen zijn verhaal zo goed mogelijk af te stemmen op wat deze groep wil horen. De gewone gelovigen bepalen dus het verhaal van de alfa. Op het moment dat de alfa macht heeft opgebouwd, komen daar men of action op af, die fanatiek de indruk proberen te wekken zijn verhaal volledig over te nemen en te geloven. In werkelijkheid zien ze echter dat het verhaal niet klopt met de realiteit. Ze spelen het spel mee om een beter leven te hebben. 

Dat betekent dus -- als het voorgaande klopt -- dat alleen de autoritaristische gelovigen (zowel de gewone als de sociaal dominante) het empirische principe niet hanteren. Hanteren van het empirische principe is dan gekoppeld aan RWA-, terwijl niet hanteren hoort bij RWA+.

Wat is de evidentie dat dit klopt? In de Asch-experimenten hebben we de groep mensen die wel meegaat met de groep, maar tegelijkertijd ziet dat het groepsantwoord fout is. Omdat ze echter beslist niet uit de groep willen vallen, nemen ze bewust het foute groepsantwoord over.

De meest bevooroordeelde mensen in de Asch-experimenten, de double highs of alfa's, zien niet dat het groepsantwoord fout is, maar nemen het foute groepsantwoord voortdurend automatisch over zonder zich dat ook maar bewust te zijn.

Het is verder al heel lang bekend (zie daarover bijvoorbeeld het recent verschenen Authoritarian Nightmare, hier) dat rechtse autoritaristen extreem veel problemen hebben met helder en logisch denken. Dat zit er als het ware voor hen niet in. Het niet hanteren van het empirische principe zou die problemen kunnen verklaren. Het empirische principe is immers de grondslag van alle rationele denken. Als we ons denken (ons geleuter, de woorden die we produceren) niet afstemmen op en checken aan de harde realiteit, kan het alle kanten uitschieten.







 

 

 

 


zaterdag 17 oktober 2020

Bevooroordeeldheid opnieuw bevestigd als strongman-variabele

Laatst bijgewerkt: 18-10-2020 om 23.55

 

De vraag die in het onderzoek naar fascisme en de opkomst van Hitler centraal stond, was: welke eigenschap leidt ertoe dat mensen voor het verhaal van de strongman vallen? Met andere woorden: welke eigenschap bepaalt het enthousiasme voor de dictator?

Het idee was dat Hitler alleen aan de macht kon komen, doordat bepaalde mensen hem door dik en dun steunden. De beschikbare cijfers bevestigen dat ook. Hitler kwam aan de macht doordat een minderheid van de Duitsers op hem en zijn partij stemden.

Verder was het idee dat je in ieder land mensen zou kunnen vinden met dezelfde mentaliteit. Mensen die een strongman graag op het schild zouden hijsen. Men veronderstelde dus dat het niet een typisch verschijnsel was dat alleen in nazi-Duitsland optrad, maar dat het ging om iets dat overal kon gebeuren. Dat specifieke soort mensen moest overal te vinden zijn.

 

Eerder onderzoek

Het probleem is dan: hoe meet je het enthousiasme voor de strongman? De eerste poging was The Authoritarian Personality (TAP) in 1950. Deze poging begon tijdens de Tweede Wereldoorlog en resulteerde in een dik boek, waarin de lezers en ook de auteurs zelf de draad kwijt raakten.

Wie echter precies weet, waar het om gaat en er ook de nodige tijd aan besteedt, ziet dat de auteurs driemaal dezelfde variabele hebben gevonden. Ze bedachten drie verschillende meetmethodes om het enthousiasme voor de strongman te meten. Deze drie methodes leverden -- na correctie voor onbetrouwbaarheid -- alle drie vrijwel hetzelfde resultaat.

De factor die de auteurs driemaal vonden, was: bevooroordeeldheid. Allereerst maten ze deze factor als etnocentrisme. Daarna maten ze Politiek Economisch Conservatisme (politiek rechts). Tenslotte maten ze met de F-schaal de onderliggende persoonlijkheid. Al die maten blijken na correctie voor onbetrouwbaarheid vrijwel perfect te correleren.

Hoe is dit mogelijk, speciaal in het geval van de F-schaal? De F-schaal bevatte vermoedelijk twee dimensies. De ene dimensie was rechts autoritarisme (RWA). De andere dimensie was vermoedelijk sociale dominantie (SDO). Doordat beide dimensies vrijwel ongecorreleerd zijn, leverde het totaal bevooroordeeldheid op.

Hoe kon het dat de auteurs bij de interpretatie van hun uitkomsten zo volledig de mist ingingen? Allereerst was hun boek veel te dik en niet primair bedoeld hun resultaten kort, simpel en duidelijk te rapporteren. Het boek was sterk bedoeld indruk te maken op de lezers. Dat deed het ook, maar daarbij verdwaalden niet alleen de lezers in het boek, maar ook de auteurs. Uiteindelijk begreep niemand, wat er precies was gevonden.

Ten tweede zagen de auteurs in doorsnee niet goed het belang van betrouwbare en gevalideerde meetinstrumenten. Men knoeide maar wat aan, zou je kunnen zeggen.

Ten derde beheersten de auteurs in doorsnee hun psychometrie en statistiek niet goed. Anders hadden ze de correctie voor onbetrouwbaarheid toegepast en gezien dat ze driemaal dezelfde variabele hadden gemeten. (Nadat ze eerst de alfa-betrouwbaarheden hadden berekend.)

Als je driemaal een bepaald begrip probeert te operationaliseren op verschillende manieren en je vindt driemaal dezelfde factor, dan is dat sterke evidentie dat je meet, wat je wilde meten. Je hebt drie verschillende manieren toegepast en al die manieren leveren hetzelfde op. Dat kan bijna geen toeval meer zijn.

Een tweede reden om te denken dat bevooroordeeldheid de strongman-variabele moet zijn, is het soortenmodel. (Op het moment dat ik dat opstelde, wist ik nog niet wat de auteurs van TAP precies hadden gevonden.) Het doel van het soortenmodel is slechts zo kort en zo simpel mogelijk samen te vatten, wat er via empirisch onderzoek bekend is over bevooroordeeldheid. 

Als je dat doet, lijkt de conclusie onmiskenbaar te zijn. Bevooroordeeldheid is de variabele die het fascistische systeem (de machtige groep, de lethal union) opspant. Het draait allemaal om bevooroordeeldheid. Dat is de factor die de drie soorten mensen die de machtige groep vormen, koppelt en samenbindt.

Een derde bron zijn twee verschillende onderzoeken die na de verkiezing van Trump tot president van de VS onafhankelijk van elkaar opleverden dat bevooroordeeldheid kennelijk de strongman-variabele is.

Er zijn dus goede redenen om te denken dat bevooroordeeldheid de strongman-variabele moet zijn, maar het gaat ook voortdurend om complexe redeneringen en afleidingen. Terwijl wat er is aan concreet onderzoek wat onduidelijk is.

 

Het onderzoek in het kader van Authoritarian Nightmare

Door het laatste boek van Bob Altemeyer, dat hij samen schreef met John W. Dean, Authoritarian Nightmare (2020), wordt echter definitief vrijwel alle twijfel weggenomen. Volgens Altemeyer is de strongman-variabele RWA (rechts autoritarisme) samen met SDO (sociale dominantie oriëntatie). Maar die twee variabelen samen voorspellen voor twee derde bevooroordeeldheid. Dan moet dus bevooroordeeldheid de strongman variabele moet zijn.

De online bijlage van het boek die als pdf op internet te vinden is (mhpbooks/books/authoritarian-nightmare) vermeldt in Table 2 van Appendix VI een serie correlaties voor Approval of Trump (p. 39). De correlatie die het beste Approval voorspelt, is de partij die men heeft of koestert (Dem of GOP). Deze correlatie bedraagt 0.86. De correlatie met Approval die daarna het hoogste is, is Prejudice. Deze bedraagt 0.81. (Wanneer de correlatie beperkt wordt tot alleen de witte respondenten, wordt deze 0.82.)

De auteurs schrijven over dit verband: "With a great deal of preliminary helpt from the Republican Party, and as predicted in chapters 5 and 6, Trump has attracted the most prejudiced white people in America like a magnet attracts metal filings." En even verder: "Nearly the whole barrel [Trump volgelingen] is significantly more prejudiced than average."

 

Hoeveel van de verschillen in bevooroordeeldheid worden verklaard door RWA en SDO?

Hoeveel verklaren SDO en RWA samen van de variantie in Prejudice? De auteurs vermelden in de eerder genoemde bijlage een waarde van 81.1 procent. Dat komt overeen met een (multiple) correlatie van 0.90.

In de praktijk maakt het dus weinig uit, wat men precies gebruikt. Of SDO en RWA samen of alleen Prejudice. Theoretisch gezien maakt het echter heel veel uit. Bevooroordeeldheid (prejudice) staat voor een bepaalde manier van denken, die heel herkenbaar is. Dat maakt dat bevooroordeeldheid de factor is die de mensen van de machtige groep samenbindt. Dat is het geheime teken waaraan men elkaar altijd feilloos herkent.

Terwijl gebrek aan bevooroordeeldheid het teken is, dat men met een bèta of double low van doen heeft. In de VS doorgaans omschreven als 'liberal'. De meest gehate mensensoort die er is, doordat alleen de mensen van de machtige groep haten en zij 'liberals' als de ultieme tegenstanders zien. Vergelijk het met katten en honden. De honden kiezen voor de strongman en hebben een aangeboren reflex om de katten op te jagen en zo mogelijk te doden.

De door Altemeyer gebruikte steekproef (N=990) is bedoeld een dwarsdoorsnede te geven van alle stemgerechtigde Amerikanen. Doordat men echter via e-mail heeft aangeschreven en er niet een vergoeding tegenover stond, was de response nogal laag. Het gevolg is dat vermoedelijk vooral de tegenstanders en de medestanders van Trump de moeite hebben genomen de online vragenlijst in te vullen.

Een reden om dit te denken is de relatief hoge correlatie die gevonden is tussen RWA en SDO (hier). Deze was nu 0.68, terwijl die normaal rond de 0.20 tot 0.30 ligt. De sterke selectie zal echter naar verwachting geen invloed hebben op de verhoudingen tussen de correlaties. De hoogste correlatie zal de hoogste blijven. De op een na hoogste zal de op een na hoogste blijven en zo verder. Deze uitkomst levert dus harde evidentie dat bevooroordeeldheid (prejudice, etnocentrisme) inderdaad de strongman-variabele is. Dat wil zeggen: bevooroordeeldheid is de beste voorspeller voor het steunen van de strongman.

Dat Altemeyer vooral focust op RWA en daarnaast (maar in mindere mate) op SDO als de maten voor 'fascisme' lijkt wel wat begrijpelijk. RWA was en is zijn geesteskind. De maat was bedoeld de F-schaal te vervangen en was bedoeld om fascisme te meten, maar meet in werkelijkheid slechts één van de twee onderliggende componenten.

Hoe goed verklaren die componenten in dit geval bevooroordeeldheid? Op dit punt presenteert Altemeyer (mogelijk onbedoeld) de gegevens op een manier dat het lijkt alsof RWA dat heel goed doet en SDO een stuk slechter. RWA blijkt volgens Altemeyer 0.84 te correleren met bevooroordeeldheid. SDO heeft hij echter opgesplitst in twee stukken. Daardoor valt niet meer goed te zien, hoe hoog SDO in totaal correleert met bevooroordeeldheid, maar vallen de door hem vermelde correlatie relatief laag uit.

De eigenaar van de data (hier) vermeldt echter dat de correlatie tussen SDO en bevooroordeeldheid 0.80 is. SDO correleert dus iets slechter in dit geval met bevooroordeeldheid dan RWA. Eerder werd het omgekeerde doorgaans gevonden.

 

Bevooroordeeldheid is goed meetbaar en levert grote verschillen

Valt bevooroordeeldheid goed te meten? Het antwoord moet 'ja' zijn. Altemeyer vermeldt een alfa-betrouwbaarheid van (afgerond) 0.96. De gebruikte schaal was 24 items lang. Ieder item leverde van 1 tot 9 punten op. De mogelijke score liep van minimaal 24 tot maximaal 216. De gemiddelde score voor deze steekproef was afgerond 93. De standaarddeviatie was afgerond 45.

Gemiddeld werden de items dus beantwoord met 3,9. Het midden van de schaal is 5. Overwegend was men het dus licht oneens met de items. Men zit 1 punt onder het schaalmidden. Wie maximaal negatief antwoordt, haalt 4 punten onder het schaalmidden.

Als je kijkt naar de standaarddeviatie vond men grote verschillen tussen de personen. De laagste score was 24, de hoogste 214. De personen werden over de hele schaal verspreid. Die grote spreiding klopt natuurlijk met de hoge betrouwbaarheid, die men vond. Conclusie: mensen verschillen sterk in de mate van bevooroordeeldheid. Iets dat we eerder al concludeerden op grond van de experimenten van Asch.
















woensdag 7 oktober 2020

De 'Rose Garden event' als voorbeeld van koppeling tussen bevooroordeeldheid, dubbel gestoorde waarneming en focus op sociaal babbelen

 

Laatst bijgewerkt: 8-10-2020 om 1.55

 

Bevooroordeeldheid is de centrale variabele in de machtige groep. In het 'fascistische systeem', in wat Bob Altemeyer de 'dodelijke vereniging' noemt.

Maar wat is 'bevooroordeeldheid' precies? We meten het als het instemmen met populaire vooroordelen. Verder is uit empirisch onderzoek bekend, dat je bevooroordeeldheid grotendeels kunt verklaren (voorspellen) met twee onderling vrijwel ongecorreleerde variabelen: sociale dominantie (SDO) en rechts autoritarisme (RWA). Je kunt het dus opsplitsen in twee verschillende componenten.

Sociale dominantie is kort geformuleerd het streven naar macht. Het streven om Heer of Koning te worden. Rechts autoritarisme is daar in feite de tegenhanger van. Het is de bereidheid zich te onderwerpen aan een machtig Heer en diens woorden als absolute waarheid te zien. Je zou het dus ook onderwerpingsdrift kunnen noemen.

De een werpt zich op als de Grote Leider, de ander werpt zich op als de nederige dienaar, die voor zijn Heer tot alles, inclusief geweld, bereid is. Wat de twee bindt, is hun gezamenlijke bevooroordeeldheid. Niet in dezelfde mate, maar bij beide partijen onmiskenbaar aanwezig.

De Asch-experimenten leveren een duidelijk model voor de manier waarop bevooroordeeldheid werkt. Bevooroordeelde mensen nemen de onzin die een groep gelooft en verkondigt automatisch en onbewust over. Het is alsof ze zo in elkaar zitten, dat ze niet anders kunnen.

Bevooroordeeldheid blijkt echter nog een aspect te hebben. Waar bevooroordeeldheid is, is ook DGW (dubbel gestoorde waarneming). Niet alleen de onzin van de groep wordt overgenomen, maar men ziet ook niet langer, wat er wel is. De blik keert als het ware naar binnen. Men focust volledig op het sociale gebabbel in de groep, met het doel zo goed mogelijk in de groep te passen en in de groep zo hoog mogelijk te komen.

Waar dus sprake is van bevooroordeeldheid, is ook sprake van DGW en is men tegelijk volledig gefocust op het sociale gebabbel in de groep.

Op de nieuwssite van de BBC (hier) kwam ik een item tegen over de 'Rose Garden event'. President Trump heeft COVID-19 opgelopen en buiten hem, nog een aantal andere medestanders van hem. Enkele dagen eerder speelde deze gebeurtenis in de Rozentuin van het Witte Huis. Een feestelijk gebeuren.

Maar als je de videoclips van de gebeurtenis ziet (ook nog: hier, hier en hier) dan valt je op dat men dat uiterst besmettelijke virus kennelijk voor het gemak even volledig vergeten is. Men is met andere zaken druk. Het virus moet maar even wachten. Het is er als het ware gewoon niet. Dat wil zeggen: in de voorstelling die de aanwezigen in hun hoofd lijken te hebben.

Dit is dus een concreet voorbeeld uit het volle leven van het gedrag dat we uit het laboratorium-onderzoek van Asch afgeleid hebben.

Het ging in de resultaten die we uit het onderzoek van Asch konden afleiden, om drie zaken die gekoppeld bleken. Het ging allereerst om bevooroordeelde mensen. Om groepsmensen dus, om mensen die de vooroordelen (het geloof) van hun groep omarmen. Van Trump-aanhangers is bekend dat ze hoog scoren op bevooroordeeldheid. Zie bijvoorbeeld het laatste boek van Altemeyer: Authoritarian Nightmare.

Ten tweede moet er in dat geval ook sprake zijn van dubbel gestoorde waarneming. Men omarmt niet alleen de (vaak onjuiste) groepsstandpunten (zoals het getwitter van Trump), maar men neemt ook niet meer waar, wat er wel is. Het virus is natuurlijk in beginsel overal aanwezig, maar afgaande op het gedrag van deze mensen lijkt het er even niet meer te zijn.

Ten derde zien we hier de verklaring voor ons. Men focust volledig op sociaal babbelen, op de sociale interactie. Aan de ene kant omarmt men daardoor automatisch de onzin die de groep produceert, aan de andere kant ziet men daardoor niet langer wat er wel is. De aandacht is volledig gericht op het maximaal scoren in de groep. De videos lijken op dit punt weinig twijfel te laten.

We zien hier dus het mechanisme dat we konden afleiden uit de experimenten van Asch als het ware voor ons in het volle leven. We zien het mechanisme hier bevestigd. Aan de andere kant is dit natuurlijk geen harde toets. Bij een echte toets proberen we -- overeenkomstig Popper -- juist een voorbeeld te vinden, waar het niet opgaat.


 

 

 

 

 

 

 

zaterdag 3 oktober 2020

De uitkomsten van de Asch-experimenten naar conformiteit in elf punten: bevooroordeeldheid is geneigdheid tot (geloof in) kletspraat

 

Laatst bijgewerkt: 4-10-2020 om 2.54

 

De afgelopen tijd heb ik een serie posts besteed aan de experimenten van Asch naar conformiteit. (De eerste daarvan staat hier.) Het artikel van Asch is niet kort en bepaald geen lichte kost. Maar inmiddels beginnen al die blogposts over zijn onderzoek ook een soort uitdijend universum te vormen. De vraag is dus: wat heeft die man nu precies gevonden? En dan graag een beetje beknopt.

Waarom is dat relevant voor deze blog? De variabele waar het bij discriminatie en agressie voortdurend om draait, is bevooroordeeldheid. Maar we weten nu, dat was precies de variabele die Asch met zijn experimenten in kaart bracht. Als we dus willen begrijpen hoe discriminatie en agressie werken, moeten we helder hebben wat we van zijn experimenten kunnen leren.

 

1.  In een sociale omgeving uiten mensen gemakkelijk onzin: ze 'zien' dingen die er niet zijn op grond van wat ze gehoord hebben

Laten we bij het begin beginnen. Asch gaf mensen een eenvoudige waarnemingstaak. Ze kregen links een lijntje te zien en rechts drie andere lijntjes. Het lijntje links was het lijntje dat beoordeeld moest worden, de lijntje rechts waren de mogelijke antwoorden. Het ging erom te zeggen, welke van die drie lijntjes rechts dezelfde lengte had als de te beoordelen lijn links. Daarom waren ze genummerd als 1, 2 en 3.

In de controlegroep, als mensen werkten zonder dat ze het antwoord van anderen konden horen, ging het bijna altijd goed. Het aantal foute antwoorden was minder dan 1 procent. In de experimentele groep was het echter een totaal ander verhaal.

In totaal kregen iedere proefpersoon 18 lijntjes te beoordelen. Van die 18 waren er 12 'kritisch'. Bij deze kritische items gaven alle zeven overige mensen in de 'groep' hetzelfde foute antwoord. De proefpersoon wist uiteraard niet dat de andere mensen in de groep mensen waren die voor Asch werkten.

Een belangrijk punt in het verhaal is, dat het niet ging om een echte groep, maar gewoon om een aantal toevallige studenten in een lokaal. De proefpersoon werd gevraagd even in te vallen voor iemand die op het laatste moment zogenaamd verhinderd was. Op deze manier werd ervoor gezorgd dat de proefpersoon altijd op plaats zeven kwam te zitten.

Als mensen eerst voortdurend hetzelfde foute antwoord hoorden, ging het vaak fout. De controlegroep had, zoals al opgemerkt, minder dan 1 procent foute antwoorden. De experimentele groep had bijna 40 procent foute antwoorden bij de kritische items (voor het gemak rond ik alles af). Het aantal fouten lag vijftig keer zo hoog als in de controlegroep.

Het eerste punt dat we dus kunnen leren, is dat dingen die in een groep unaniem beweerd worden, een groot effect hebben op wat mensen zeggen. Zelfs in dit geval, waarin de taak simpel was en ze op het hart was gedrukt om precies te rapporteren, wat ze zagen. Met andere woorden: de dingen die mensen beweren, zeggen mensen vaak niet, omdat ze zo zijn, maar omdat ze in de groep willen passen.


2.  Als de taak moeilijker wordt, uiten mensen nog sneller onzin die ze in hun sociale omgeving opgevangen hebben

Het tweede punt is simpel en voor de hand liggend. Asch liet zien dat de drie items (ieder item werd vier keer aangeboden, het totaal was dus 12) niet allemaal even moeilijk waren.  Het moeilijkste item ging veel vaker fout dan het gemakkelijkste. Als de taak dus iets lastiger wordt, wordt de kans dat mensen met de groep meegaan, snel groter.


3.  De hoeveelheid overgenomen onzin verandert niet als het langer duurt; het is dus niet zo dat mensen gehoorde onzin in verhouding steeds vaker gaan overnemen.

Je zou verwachten dat mensen na verloop van tijd steeds vaker toegeven aan de druk die de groep op hen uitoefent om zich te conformeren. Asch verwachtte dat ook, maar kreeg die veronderstelling niet bevestigd. De data laten zien dat de duur van het experiment niet uitmaakt. Alle mensen blijven voortdurend trouwen aan hun eigen strategie ten opzichte van de groep, ongeacht de duur van het experiment.


4.  De hoeveelheid geuite onzin (de mate van conformiteit) verschilt per persoon en hangt volledig af van de persoon. Ongeveer een kwart doet het niet, ongeveer een kwart doet het bijna steeds en de rest zitten tussen beide uitersten in.

Het vierde punt is minder bekend. Asch liet zien dat de neiging om met de groep mee te gaan, verschilt per persoon en dat deze neiging voor iedere persoon een bepaalde vaste waarde heeft. Met andere woorden: meegaan met de groep is een persoonseigenschap.

Verklaart die persoonseigenschap inderdaad het meegaan met de groep of speelt toeval ook nog een rol? Ik kon op basis van de gegevens die Asch vermeldt een betrouwbaarheid (coëfficiënt alfa) van 0.89 berekenen. Dat betekent dat het persoonskenmerk 89% van de verschillen tussen personen in het meegaan met de groep verklaart. Er zit dus maar weinig toeval in.


5.  De verschillen in de mate waarin de gehoorde onzin wordt overgenomen (de mate van conformiteit) zijn zeer groot

Mensen verschillen extreem. Je hebt mensen die steeds met de groep meegaan en je hebt mensen die dat nooit doen. Mensen zijn op dit punt totaal verschillend. De verdeling die ik op basis van de gegevens van Asch eerder maakte, was als volgt.

"In de eerste categorie zit 24%. Dit zijn de mensen die geen enkel item fout hadden. In de tweede categorie zit 33%. Deze mensen hadden maximaal vier fouten. In de derde categorie zit 25% met maximaal 8 fouten. In de vierde categorie zit de resterende 18%."

Als we alle mogelijkheden beperken tot deze vier categorieën, vinden we in ieder categorie ongeveer even veel. De verdeling is niet echt normaal, maar eerder recht.

Verder kunnen we zien dat meer dan drie vierde van alle proefpersonen bij deze simpele taak soms of voortdurend met de groep meegaat. Men heeft voor zijn neus een duidelijke A, maar men zegt B. 

 

6.  Mensen die geen onzin uiten, richten zich op hun taak; mensen die wel onzin uiten, richten zich op de groep

Is dat alles dat we van Asch kunnen leren? Nee, Asch heeft na afloop van het experiment ook interviews afgenomen bij veel van zijn proefpersonen. Zijn verslag van die interviews is uitgebreid en lastig samen te vatten. Wie de moeite neemt, zich er in te verdiepen, kan er echter veel informatie uithalen.

Het zesde punt is dat de mensen die met de groep meegaan, inderdaad blijken te focussen op de groep. Het zijn groepsmensen. Ze weten precies hoe vaak ze afweken van de groep. De mensen die niet met de groep meegaan, focussen op de taak die ze moeten doen. Het zijn taakmensen. Ze weten precies hoe vaak ze een fout antwoord gaven. 

 

7.  Taakmensen hebben dubbel werkende waarneming (DWW); groepsmensen hebben dubbel gestoorde waarneming (DGW)

Het zevende punt is het verschijnsel van dubbel werkende waarneming (DWW) bij taakmensen en het verschijnsel van dubbel gestoorde waarneming (DGW) bij groepsmensen.

Taakmensen weten precies hoe vaak ze een fout antwoord gaven. Verder blijken ze in doorsnee (qua gemiddelde) ook nog te weten, hoe vaak ze het oneens waren met de groep. Aan de ene kant hebben ze de lijntjes precies waargenomen, aan de andere kant hebben ze op de achtergrond ook nog geregistreerd of ze het oneens waren met de groep. Ze beschikken over dubbel werkende waarneming (DWW). Hun bewuste waarneming was gericht op de lijntjes, hun automatisch werkende onbewuste waarneming registreerde de groepsantwoorden.

De groepsmensen weten vrijwel precies hoe vaak ze het oneens waren met de groep. Maar ze hebben geen flauw idee over het aantal keer dat ze een fout antwoord gaven. Eerst gaven ze een antwoord dat onzin was, vervolgens blijken ze de lijntjes niet echt gezien te hebben. Ze lijden aan dubbel gestoorde waarneming (DGW). Eerst gaven ze een onzin antwoord, vervolgens blijken ze het te beoordelen lijntje ook niet gezien te hebben. 

 

8.  Conformiteit en bevooroordeeldheid zijn hetzelfde

Het achtste punt. De grote vraag is natuurlijk: welke eigenschap heeft Asch met zijn experimenten precies gemeten? Je zou verwachten dat hij bevooroordeeldheid gemeten moet hebben. Het overnemen van vooroordelen die de groep heeft. Maar is dat ook zo?

Dat blijkt inderdaad zo te zijn. In zijn verslag beschrijft Asch drie soorten redenen die mensen geven om met de groep mee te gaan. Maar die drie groepen mensen, zijn precies de groepen die je verwacht als het om bevooroordeeldheid gaat. Er lijkt op dit punt dus geen verdere twijfel mogelijk te zijn.

Natuurlijk voegt iedere meetmethode wat unieke variantie toe. In de praktijk zal de correlatie dus niet volledig 1 zijn. Maar in essentie gaat het om dezelfde factor die op verschillende manieren gemeten kan worden.

 

9.  Taakmensen hanteren vooral systeem 2, groepsmensen hanteren vooral systeem 1

Het negende punt. Asch vindt bij de interviews iets vreemds. Sommige mensen gingen steeds met de groep mee (of bijna steeds), maar zijn dat zichzelf volledig niet bewust. Ze volgen steeds de groep met hun antwoord, maar ze geloven oprecht zelf naar beste vermogen de waargenomen lengtes gerapporteerd te hebben. Met andere woorden: het voortdurend meegaan met de groep ging kennelijk automatisch en onbewust.

Maar dat klopt precies met het zesde punt. Het beoordelen van de lijntjes gaat kennelijk via systeem 2, het systeem van gericht, kritisch denken. Het volgen van de groep gaat kennelijk via systeem 1, het automatisch werkende emotionele systeem. We veronderstelden dit wel vaak, maar door het onderzoek van Asch hebben we daar nu ook bevestiging van.

Je kunt dit punt ook anders formuleren. Bevooroordeeldheid geeft aan dat je een systeem 1 'denker' bent, terwijl een lage score aangeeft dat je liever systeem 2 gebruikt, zodra dat mogelijk is. In de praktijk kan natuurlijk niemand zonder dat aangeboren systeem 1. Dus ook mensen die veel en graag systeem 2 hanteren, zullen toch ook vaak terug moeten vallen op het automatisch werkende systeem 1.

 

10.  Bevooroordeeldheid en dubbel gestoorde waarneming (DGW) zijn vrijwel hetzelfde

Het tiende punt. Bevooroordeeldheid en DGW (dubbel gestoorde waarneming) zijn vrijwel hetzelfde. Waar bevooroordeeldheid is, is ook DGW en omgekeerd. De correlatie die ik uit de interview-gegevens van Asch kon berekenen was 0.90.

 

11.  De verklaring van bevooroordeeldheid en DGW is hetzelfde: men focust op sociaal babbelen

Hoe kan dat? Hoe is het mogelijk dat bevooroordeeldheid en DGW vrijwel hetzelfde zijn?

De verklaring is simpel. Bevooroordeelde mensen zijn groepsmensen. Ze focussen volledig op de groep. Dat doen ze via hun systeem 1. Het systeem dat automatisch werkt via emoties. Door die automatische werking nemen ze automatisch alles van de groep over (ze verkondigen alle vooroordelen die in de groep leven), maar doordat ze volledig focussen op de groep, zien ze niet, wat er verder nog is. Hun bewuste waarneming en informatieverwerking is uitgeschakeld. Ze zijn zo druk bezig met sociaal babbelen via systeem 1, dat het moeizame systeem 2 niet gehanteerd wordt.

Asch laat zien hoe vooroordelen en irrationeel geloof ontstaan en verspreid worden. Aan de ene kant hebben we mensen in de groep die iets populairs beweren, aan de andere kant hebben we mensen die die onzin onmiddellijk enthousiast overnemen. Behalve dat ze de onzin overnemen, zien ze ook niet, wat er ondertussen wel te zien valt. Ze zijn zo druk met sociaal babbelen, dat ze geen aandacht meer hebben voor andere zaken. Ze lijden aan DGW (dubbel gestoorde waarneming). Anders geformuleerd: bevooroordeeldheid is niets anders dan geneigdheid tot (geloof in) borrel- en kletspraat.

Dat neemt echter niet weg dat bevooroordeeldheid grote en vreselijke consequenties kan en zal hebben. Het punt is natuurlijk dat de betrokkenen zich niet realiseren dat het om borrelpraat gaat, maar die borrelpraat zien als absolute waarheid.

Het onderscheid in 'denken' dat Kahneman in 2011 met zijn boek Thinking Fast and Slow populair zou maken (maar dat in feite niet door hem zelf was bedacht), was al in 1956 door Asch aangetoond als persoonlijkheidsvariabele, nauwkeurig gemeten, in kaart gebracht en uitgebreid beschreven.

 

Conclusie

Aan het einde van mijn post over de interview-uitkomsten van Asch schreef ik over 'extreme groepsmensen'. Ik gebruikte die extreme groep om duidelijk te krijgen, wat Asch precies gevonden had. Inmiddels kunnen we die conclusie echter uitbreiden naar alle groepsmensen. Naar alle mensen die in enigerlei mate vooroordelen omarmen. Ik laat die conclusie daarom hier nog een keer in bewerkte vorm volgen.

 

Het laatste resultaat is misschien het meest verontrustend. Het omarmen van foute informatie (vooroordelen) door groepsmensen gaat automatisch en onbewust. Een grasmaaier maait gras. Een groepsmens omarmt foute informatie, zodra die door de groep wordt aangeboden. Er vindt geen enkele vorm van toetsing plaats. Het feit dat de groep het vindt, is voldoende. Groepsmensen leven op basis van vooroordelen, sociaal gebabbel, borrel- en kletspraat. Het vormt de basis voor hun manier van bestaan.