zaterdag 3 oktober 2020

De uitkomsten van de Asch-experimenten naar conformiteit in elf punten: bevooroordeeldheid is geneigdheid tot (geloof in) kletspraat

 

Laatst bijgewerkt: 4-10-2020 om 2.54

 

De afgelopen tijd heb ik een serie posts besteed aan de experimenten van Asch naar conformiteit. (De eerste daarvan staat hier.) Het artikel van Asch is niet kort en bepaald geen lichte kost. Maar inmiddels beginnen al die blogposts over zijn onderzoek ook een soort uitdijend universum te vormen. De vraag is dus: wat heeft die man nu precies gevonden? En dan graag een beetje beknopt.

Waarom is dat relevant voor deze blog? De variabele waar het bij discriminatie en agressie voortdurend om draait, is bevooroordeeldheid. Maar we weten nu, dat was precies de variabele die Asch met zijn experimenten in kaart bracht. Als we dus willen begrijpen hoe discriminatie en agressie werken, moeten we helder hebben wat we van zijn experimenten kunnen leren.

 

1.  In een sociale omgeving uiten mensen gemakkelijk onzin: ze 'zien' dingen die er niet zijn op grond van wat ze gehoord hebben

Laten we bij het begin beginnen. Asch gaf mensen een eenvoudige waarnemingstaak. Ze kregen links een lijntje te zien en rechts drie andere lijntjes. Het lijntje links was het lijntje dat beoordeeld moest worden, de lijntje rechts waren de mogelijke antwoorden. Het ging erom te zeggen, welke van die drie lijntjes rechts dezelfde lengte had als de te beoordelen lijn links. Daarom waren ze genummerd als 1, 2 en 3.

In de controlegroep, als mensen werkten zonder dat ze het antwoord van anderen konden horen, ging het bijna altijd goed. Het aantal foute antwoorden was minder dan 1 procent. In de experimentele groep was het echter een totaal ander verhaal.

In totaal kregen iedere proefpersoon 18 lijntjes te beoordelen. Van die 18 waren er 12 'kritisch'. Bij deze kritische items gaven alle zeven overige mensen in de 'groep' hetzelfde foute antwoord. De proefpersoon wist uiteraard niet dat de andere mensen in de groep mensen waren die voor Asch werkten.

Een belangrijk punt in het verhaal is, dat het niet ging om een echte groep, maar gewoon om een aantal toevallige studenten in een lokaal. De proefpersoon werd gevraagd even in te vallen voor iemand die op het laatste moment zogenaamd verhinderd was. Op deze manier werd ervoor gezorgd dat de proefpersoon altijd op plaats zeven kwam te zitten.

Als mensen eerst voortdurend hetzelfde foute antwoord hoorden, ging het vaak fout. De controlegroep had, zoals al opgemerkt, minder dan 1 procent foute antwoorden. De experimentele groep had bijna 40 procent foute antwoorden bij de kritische items (voor het gemak rond ik alles af). Het aantal fouten lag vijftig keer zo hoog als in de controlegroep.

Het eerste punt dat we dus kunnen leren, is dat dingen die in een groep unaniem beweerd worden, een groot effect hebben op wat mensen zeggen. Zelfs in dit geval, waarin de taak simpel was en ze op het hart was gedrukt om precies te rapporteren, wat ze zagen. Met andere woorden: de dingen die mensen beweren, zeggen mensen vaak niet, omdat ze zo zijn, maar omdat ze in de groep willen passen.


2.  Als de taak moeilijker wordt, uiten mensen nog sneller onzin die ze in hun sociale omgeving opgevangen hebben

Het tweede punt is simpel en voor de hand liggend. Asch liet zien dat de drie items (ieder item werd vier keer aangeboden, het totaal was dus 12) niet allemaal even moeilijk waren.  Het moeilijkste item ging veel vaker fout dan het gemakkelijkste. Als de taak dus iets lastiger wordt, wordt de kans dat mensen met de groep meegaan, snel groter.


3.  De hoeveelheid overgenomen onzin verandert niet als het langer duurt; het is dus niet zo dat mensen gehoorde onzin in verhouding steeds vaker gaan overnemen.

Je zou verwachten dat mensen na verloop van tijd steeds vaker toegeven aan de druk die de groep op hen uitoefent om zich te conformeren. Asch verwachtte dat ook, maar kreeg die veronderstelling niet bevestigd. De data laten zien dat de duur van het experiment niet uitmaakt. Alle mensen blijven voortdurend trouwen aan hun eigen strategie ten opzichte van de groep, ongeacht de duur van het experiment.


4.  De hoeveelheid geuite onzin (de mate van conformiteit) verschilt per persoon en hangt volledig af van de persoon. Ongeveer een kwart doet het niet, ongeveer een kwart doet het bijna steeds en de rest zitten tussen beide uitersten in.

Het vierde punt is minder bekend. Asch liet zien dat de neiging om met de groep mee te gaan, verschilt per persoon en dat deze neiging voor iedere persoon een bepaalde vaste waarde heeft. Met andere woorden: meegaan met de groep is een persoonseigenschap.

Verklaart die persoonseigenschap inderdaad het meegaan met de groep of speelt toeval ook nog een rol? Ik kon op basis van de gegevens die Asch vermeldt een betrouwbaarheid (coëfficiënt alfa) van 0.89 berekenen. Dat betekent dat het persoonskenmerk 89% van de verschillen tussen personen in het meegaan met de groep verklaart. Er zit dus maar weinig toeval in.


5.  De verschillen in de mate waarin de gehoorde onzin wordt overgenomen (de mate van conformiteit) zijn zeer groot

Mensen verschillen extreem. Je hebt mensen die steeds met de groep meegaan en je hebt mensen die dat nooit doen. Mensen zijn op dit punt totaal verschillend. De verdeling die ik op basis van de gegevens van Asch eerder maakte, was als volgt.

"In de eerste categorie zit 24%. Dit zijn de mensen die geen enkel item fout hadden. In de tweede categorie zit 33%. Deze mensen hadden maximaal vier fouten. In de derde categorie zit 25% met maximaal 8 fouten. In de vierde categorie zit de resterende 18%."

Als we alle mogelijkheden beperken tot deze vier categorieën, vinden we in ieder categorie ongeveer even veel. De verdeling is niet echt normaal, maar eerder recht.

Verder kunnen we zien dat meer dan drie vierde van alle proefpersonen bij deze simpele taak soms of voortdurend met de groep meegaat. Men heeft voor zijn neus een duidelijke A, maar men zegt B. 

 

6.  Mensen die geen onzin uiten, richten zich op hun taak; mensen die wel onzin uiten, richten zich op de groep

Is dat alles dat we van Asch kunnen leren? Nee, Asch heeft na afloop van het experiment ook interviews afgenomen bij veel van zijn proefpersonen. Zijn verslag van die interviews is uitgebreid en lastig samen te vatten. Wie de moeite neemt, zich er in te verdiepen, kan er echter veel informatie uithalen.

Het zesde punt is dat de mensen die met de groep meegaan, inderdaad blijken te focussen op de groep. Het zijn groepsmensen. Ze weten precies hoe vaak ze afweken van de groep. De mensen die niet met de groep meegaan, focussen op de taak die ze moeten doen. Het zijn taakmensen. Ze weten precies hoe vaak ze een fout antwoord gaven. 

 

7.  Taakmensen hebben dubbel werkende waarneming (DWW); groepsmensen hebben dubbel gestoorde waarneming (DGW)

Het zevende punt is het verschijnsel van dubbel werkende waarneming (DWW) bij taakmensen en het verschijnsel van dubbel gestoorde waarneming (DGW) bij groepsmensen.

Taakmensen weten precies hoe vaak ze een fout antwoord gaven. Verder blijken ze in doorsnee (qua gemiddelde) ook nog te weten, hoe vaak ze het oneens waren met de groep. Aan de ene kant hebben ze de lijntjes precies waargenomen, aan de andere kant hebben ze op de achtergrond ook nog geregistreerd of ze het oneens waren met de groep. Ze beschikken over dubbel werkende waarneming (DWW). Hun bewuste waarneming was gericht op de lijntjes, hun automatisch werkende onbewuste waarneming registreerde de groepsantwoorden.

De groepsmensen weten vrijwel precies hoe vaak ze het oneens waren met de groep. Maar ze hebben geen flauw idee over het aantal keer dat ze een fout antwoord gaven. Eerst gaven ze een antwoord dat onzin was, vervolgens blijken ze de lijntjes niet echt gezien te hebben. Ze lijden aan dubbel gestoorde waarneming (DGW). Eerst gaven ze een onzin antwoord, vervolgens blijken ze het te beoordelen lijntje ook niet gezien te hebben. 

 

8.  Conformiteit en bevooroordeeldheid zijn hetzelfde

Het achtste punt. De grote vraag is natuurlijk: welke eigenschap heeft Asch met zijn experimenten precies gemeten? Je zou verwachten dat hij bevooroordeeldheid gemeten moet hebben. Het overnemen van vooroordelen die de groep heeft. Maar is dat ook zo?

Dat blijkt inderdaad zo te zijn. In zijn verslag beschrijft Asch drie soorten redenen die mensen geven om met de groep mee te gaan. Maar die drie groepen mensen, zijn precies de groepen die je verwacht als het om bevooroordeeldheid gaat. Er lijkt op dit punt dus geen verdere twijfel mogelijk te zijn.

Natuurlijk voegt iedere meetmethode wat unieke variantie toe. In de praktijk zal de correlatie dus niet volledig 1 zijn. Maar in essentie gaat het om dezelfde factor die op verschillende manieren gemeten kan worden.

 

9.  Taakmensen hanteren vooral systeem 2, groepsmensen hanteren vooral systeem 1

Het negende punt. Asch vindt bij de interviews iets vreemds. Sommige mensen gingen steeds met de groep mee (of bijna steeds), maar zijn dat zichzelf volledig niet bewust. Ze volgen steeds de groep met hun antwoord, maar ze geloven oprecht zelf naar beste vermogen de waargenomen lengtes gerapporteerd te hebben. Met andere woorden: het voortdurend meegaan met de groep ging kennelijk automatisch en onbewust.

Maar dat klopt precies met het zesde punt. Het beoordelen van de lijntjes gaat kennelijk via systeem 2, het systeem van gericht, kritisch denken. Het volgen van de groep gaat kennelijk via systeem 1, het automatisch werkende emotionele systeem. We veronderstelden dit wel vaak, maar door het onderzoek van Asch hebben we daar nu ook bevestiging van.

Je kunt dit punt ook anders formuleren. Bevooroordeeldheid geeft aan dat je een systeem 1 'denker' bent, terwijl een lage score aangeeft dat je liever systeem 2 gebruikt, zodra dat mogelijk is. In de praktijk kan natuurlijk niemand zonder dat aangeboren systeem 1. Dus ook mensen die veel en graag systeem 2 hanteren, zullen toch ook vaak terug moeten vallen op het automatisch werkende systeem 1.

 

10.  Bevooroordeeldheid en dubbel gestoorde waarneming (DGW) zijn vrijwel hetzelfde

Het tiende punt. Bevooroordeeldheid en DGW (dubbel gestoorde waarneming) zijn vrijwel hetzelfde. Waar bevooroordeeldheid is, is ook DGW en omgekeerd. De correlatie die ik uit de interview-gegevens van Asch kon berekenen was 0.90.

 

11.  De verklaring van bevooroordeeldheid en DGW is hetzelfde: men focust op sociaal babbelen

Hoe kan dat? Hoe is het mogelijk dat bevooroordeeldheid en DGW vrijwel hetzelfde zijn?

De verklaring is simpel. Bevooroordeelde mensen zijn groepsmensen. Ze focussen volledig op de groep. Dat doen ze via hun systeem 1. Het systeem dat automatisch werkt via emoties. Door die automatische werking nemen ze automatisch alles van de groep over (ze verkondigen alle vooroordelen die in de groep leven), maar doordat ze volledig focussen op de groep, zien ze niet, wat er verder nog is. Hun bewuste waarneming en informatieverwerking is uitgeschakeld. Ze zijn zo druk bezig met sociaal babbelen via systeem 1, dat het moeizame systeem 2 niet gehanteerd wordt.

Asch laat zien hoe vooroordelen en irrationeel geloof ontstaan en verspreid worden. Aan de ene kant hebben we mensen in de groep die iets populairs beweren, aan de andere kant hebben we mensen die die onzin onmiddellijk enthousiast overnemen. Behalve dat ze de onzin overnemen, zien ze ook niet, wat er ondertussen wel te zien valt. Ze zijn zo druk met sociaal babbelen, dat ze geen aandacht meer hebben voor andere zaken. Ze lijden aan DGW (dubbel gestoorde waarneming). Anders geformuleerd: bevooroordeeldheid is niets anders dan geneigdheid tot (geloof in) borrel- en kletspraat.

Dat neemt echter niet weg dat bevooroordeeldheid grote en vreselijke consequenties kan en zal hebben. Het punt is natuurlijk dat de betrokkenen zich niet realiseren dat het om borrelpraat gaat, maar die borrelpraat zien als absolute waarheid.

Het onderscheid in 'denken' dat Kahneman in 2011 met zijn boek Thinking Fast and Slow populair zou maken (maar dat in feite niet door hem zelf was bedacht), was al in 1956 door Asch aangetoond als persoonlijkheidsvariabele, nauwkeurig gemeten, in kaart gebracht en uitgebreid beschreven.

 

Conclusie

Aan het einde van mijn post over de interview-uitkomsten van Asch schreef ik over 'extreme groepsmensen'. Ik gebruikte die extreme groep om duidelijk te krijgen, wat Asch precies gevonden had. Inmiddels kunnen we die conclusie echter uitbreiden naar alle groepsmensen. Naar alle mensen die in enigerlei mate vooroordelen omarmen. Ik laat die conclusie daarom hier nog een keer in bewerkte vorm volgen.

 

Het laatste resultaat is misschien het meest verontrustend. Het omarmen van foute informatie (vooroordelen) door groepsmensen gaat automatisch en onbewust. Een grasmaaier maait gras. Een groepsmens omarmt foute informatie, zodra die door de groep wordt aangeboden. Er vindt geen enkele vorm van toetsing plaats. Het feit dat de groep het vindt, is voldoende. Groepsmensen leven op basis van vooroordelen, sociaal gebabbel, borrel- en kletspraat. Het vormt de basis voor hun manier van bestaan.

 




 

 

 

 

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten