maandag 19 oktober 2020

Rechtse autoritaristen (RWA+) hanteren het empirische principe niet

 

Laatst bijgewerkt: 20-10-2020 om 2.10 

 

In de NRC van zaterdag, 3 oktober 2020, kom ik een column van Tommy Wieringa tegen met de titel: 'Dat hoor je nergens'.

De column gaat over complotdenkers, maar uiteindelijk ook over wetenschap. Hij beschrijft eerst zijn overleden moeder, althans haar drang om vreemde zaken te geloven. Dan zitten we natuurlijk onmiddellijk in het probleem waar deze blog ondertussen al een tijd over gaat: waarom geloven mensen hartstochtelijk wilde beweringen? Laten we kijken naar wat Wieringa meldt.

 

Geloof in autoriteiten versus geloof in de empirie

Hij schrijft: "Ook zij had duidelijk genoeg van deskundigen, maar kon toch niet zonder mensen en ideeën om in te geloven." En even verder: "Ik heb mijn moeder vaak enthousiast horen praten over Lange Frans, niet omdat hij zo'n knappe rapper was maar omdat ze hem zo'n heldere denker vond, zo wakker. Als veel gelovigen verdeelde ze de wereld in wakkeren en slapers. Pas als je haar inzichten deelde, maakte je deel uit van de ontwaakten. Ik hoorde daar tot haar verdriet niet bij, terwijl ik toch op internet kon lezen hoe het allemaal zat. Ze vond de waarheid op plaatsen waar het licht van de rede gewoonlijk niet doordringt. Hoe meer hits op een zoekterm, hoe hoger het waarheidsgehalte; de onderzoeksmethode van eat shit, billions of flies can't be wrong. 'Gemtrails: kijk dan, 459.000 resultaten.'  'Vaccinatie + autisme: zie je wel, 195.000 keer.'  'Bilderberg + New World Order: 4.510.000 hits! Nu jij weer.' Zoals zovelen verwarde ze bevestiging met bewijs -- de echokamer was haar wetenschappelijke instituut."

Wat zou zij van corona gevonden hebben? Volgens Wieringa zouden ze daar 'hartstochtelijk en vruchteloos over gesoebat hebben'.

Hij gaat daarna verder: "In de invloedssfeer van Willem Engel, de grootmeester van het Nederlandse complotdenken, bevinden zich veel halftalenten uit de wereld van het entertainment. Zij zijn de nieuwe deskundigen. In Trouw kwam vorige week Playmate en Angelina Jolie-lookalike Dorien Rose Duinker aan het woord. Ze mocht onweersproken alles zeggen wat ze dacht, ook al kwam je dat 'in de staatsmedia' nergens tegen. Ze stond nog altijd vierkant achter #ikdoenietmeermee en Willem Engel was haar profeet: 'Willem weet alles'. Het virus was een griepje dat je te lijf kon gaan door je immuunsysteem te versterken. Artsen en wetenschappers in haar appgroep hadden het zelf gezegd. En of we wel wisten dat er per dag ongeveer 300.000 mensen stierven aan de lockdown? En dat het IMF Wit-Rusland 900.000 miljoen euro had geboden om in lockdown te gaan?"

Wieringa schrijft vervolgens: "De paradox van het complotdenken is dat het de autoriteit van wetenschap in het algemeen en de farmaceutische industrie in het bijzonder betwist, maar de eigen theorie graag kracht bijzet met 'artsen en wetenschappers'. Zulke anonieme wetenschappelijke autoriteit fungeert daar als de witte doktersjas in tandpastareclames."

Mooi geformuleerd, maar wat is hier precies de paradox? Het lijkt me begrijpelijk dat je autoriteiten die het met je eens zijn, meer ziet zitten, dan autoriteiten die het met je oneens zijn. Als je je beroept op de 'goede' autoriteiten, moet je natuurlijk niets hebben van de 'foute' autoriteiten.

Wieringa bedoelt kennelijk: complotdenkers verwerpen de autoriteit van de gevestigde wetenschap, maar omarmen de autoriteit van anonieme, onbekende wetenschappers. Ze zouden de gevestigde wetenschappers moeten vertrouwen, maar varen juist blind op kwakzalvers. Met andere woorden: complotdenkers kiezen de foute autoriteiten.

Ik begrijp dat argument wel en het is een argument dat je journalisten en schrijvers vaak hoort maken. Maar empirisch wetenschappelijk gezien, klopt het niet. Want in een empirische wetenschap zijn autoriteitsargumenten niet toegestaan. Punt!

Er zijn legio voorbeelden te vinden van beroemde wetenschappers die volstrekte onzin-beweringen verkocht hebben. Het gaat er dus niet om, wie het zegt, maar het gaat erom wat de waarnemingen (de data) zeggen.

Mijn ervaring met veel alfa-wetenschappers is dat dit punt voor hen een aantal bruggen te ver is. Het is zo onvoorstelbaar, het valt zo volledig niet te begrijpen, dat men het in geen honderd jaar in zijn mentale systeem krijgt. Toch is dit simpele principe de basis van alle empirische wetenschap. 

 

Einstein over het geloof in het empirische principe

Of trek ik nu te snel een conclusie op basis van een enkele zin? Wie de citaten uit de column hierboven doorleest, ziet staan: "Ze vond de waarheid op plaatsen waar het licht van de rede gewoonlijk niet doordringt." Wieringa gelooft in het 'licht van de rede' om waarheid te scheiden van onwaarheid. Met andere woorden: als je maar lang genoeg woorden produceert, komt het wel goed. Maar de ervaring leert juist dat mensen heel lang kunnen redeneren, maar dat het vervolgens helemaal niet goed komt.

Een voorbeeld waar ik in deze blog eerder uitgebreid aandacht aan heb besteed, is iemand als Jonathan Haidt. Hij produceert vaak bladzijden als een aap die kan typen, maar de inhoud is -- zodra je wat kritischer leest -- vaak diep triest. Hij heeft een probleem met betekenis. Het zijn fraai klinkende woorden, maar de koppeling met de realiteit is vaak problematisch.

Wieringa ziet dit probleem zelf ook en schrijft: "Het helpt niet om complotdenkers 'durf te denken' toe te roepen, die oude strijdkreet waarmee Kant de Verlichting ontstak."

Dat klinkt weer goed, maar als je beter leest, dan wordt 'denken' impliciet toch weer opgevoerd als activiteit waarmee je waarheid en onwaarheid van elkaar zou moeten kunnen scheiden. Empirische wetenschappers zien dat anders. Het is niet door denken, redeneren of eindeloze discussies dat je kwesties uiteindelijk beslist. Het is door waar te nemen, door te experimenteren en door onderzoek te doen, dat we uitvinden hoe het echt zit. Zoals de Engelsen zeggen: the proof of the pudding is in the eating.

Mag je dan niet denken? Mag je niet eerst uitgebreid discussiëren? Denken is toch goed? Stel je voor dat je eerst uitgebreid over de pudding gaat denken. Stel je voor dat je er maanden met een heel stel mensen over discussieert. Tenslotte ga je ook nog proeven. Op dat moment heeft iedereen zijn stellingen al betrokken en kan niemand zich meer een onbevangen oordeel veroorloven. Iedereen proeft dan precies wat hij had beweerd te zullen proeven.

De juiste volgorde is dus: eerst proeven en dan pas uitzoeken waarom het goed of slecht proeft. We moeten voortdurend uitgaan van de bekende waarnemingen en niet van de vooroordelen, die we koesteren.

Dan is er nog meer in die zin dat opvalt. Ontstak Kant echt de Verlichting? Begon met Kant de zegetocht van het rationele denken? Volgens mij begon die zegetocht met de wetenschappelijke revolutie. Je moet dus teruggaan naar Copernicus en Galilei. Het was niet een filosoof waarmee de zegetocht van het rationele denken begon, maar met de jarenlange, moeizame waarnemingen van een bevlogen sterrenkundige waardoor ons toenmalige wereldbeeld aan stukjes vloog.

Op dezelfde manier begonnen ook de valwetten van Galilei, waarmee ons geloof dat zware voorwerpen sneller vallen dan lichte de grond in werd geboord, niet met diepgaand denken, maar met waarnemingen.

Wie zich als bèta even in Kant verdiept via wat er over hem te vinden is, schrikt. Kijk bijvoorbeeld eens hier. Wie dat stuk nog niet voldoende overtuigend vindt, kan nalezen wat Einstein tussen neus en lippen door over Kant opmerkte (hier).

Ik citeer de passage waarin John Norton het citaat van Einstein vermeldt en zijn mening daarover geeft. Het citaat van Einstein heb ik cursief gezet.

"For completeness, I repeat here Einstein's famous pronouncement in his 1921 essay Geometry and Experience:

'... an enigma presents itself which in all ages has agitated inquiring minds. How can it be that mathematics, being after all a product of human thought which is independent of experience, is so admirably appropriate to the objects of reality? Is human reason, then, without experience, merely by taking thought, able to fathom the properties of real things?

In my opinion the answer to this question is, briefly, this: as far as the propositions of mathematics refer to reality, they are not certain; and as far as they are certain, they do not refer to reality...'

It is a thinly veiled repudiation of Kant. The veil would have been all but completely transparent to Einstein's German language readers of the early 1920s. They were steeped in Kant almost from birth. Einstein is insisting that mathematical proposition, which include those of geometry, can be synthetic ('refer to reality') or a prior ('certain'), but not both."

 

Einstein formuleert hier het basisprincipe van empirische wetenschap. Hij doet dat heel beknopt en volgens mij  heel meesterlijk. Hij stelt: als we het hebben over de werkelijkheid dan zijn onze veronderstellingen niet zeker; als onze veronderstellingen zeker zijn, dan hebben we het niet over de werkelijkheid.

Je weet het zeker. Zwanen zijn wit. Je hebt meer dan tienduizend zwanen onderzocht. Er is geen twijfel mogelijk. Dan komt op een dag een zwarte zwaan aanvliegen. Of je houdt vast aan je stelling: zwanen zijn wit. Dus dan kan het geen zwaan zijn. Of je past je denken aan. Kennelijk bestaan er toch ook zwarte zwanen. Einstein kiest de laatste optie.

Met andere woorden en Einstein volgend: wie in dogma's denkt, heeft het niet over de realiteit. Wie het over de realiteit heeft, moet bereid zijn zijn denken voortdurend aan te passen aan die realiteit.

Einstein brengt zijn stelling als 'opinie'. Het is zijn geloof, zijn overtuiging. Hij gaat er dus vanuit dat niet iedereen het zo zal zien. Sterker nog: hij was bekend met Kant. Hij wist dus dat niet iedereen het zo zag.

 

Het geloof in de empirie verdeelt de mensheid in twee culturen

Wat hebben we tot nu toe? Een columnist, een schrijver, kennelijk een alfa, die schrijft over het onderscheid tussen complottheorieën en wetenschap en gelooft dat het allemaal slechts een kwestie is van het volgen van de juiste autoriteiten. Iemand die geneigd is te denken dat je waarheid en onwaarheid altijd van elkaar kunt scheiden door diepgaand te redeneren. Iemand die of niet op de hoogte is met het empirische principe of zich dat om een of andere reden niet eigen wil of kan maken.

Dan hebben we mijn (jarenlange) ervaringen met alfa's die daar naadloos bij aansluiten. Alfa's kunnen of willen het empirische principe niet omarmen. Ze zien wetenschap totaal anders. Ze zien het als een ticket naar meer status, meer macht, een beter salaris en een betere functie. Ze hebben volledig niets met de inhoud, het gaat er slechts om je met behulp van 'wetenschap' te profileren.

Tenslotte hebben we Einstein die subtiel het empirische principe verwoordt (de waarnemingen zijn heilig, onze theorieën passen we aan aan de waarnemingen) en dat doet als bedekte kritiek op Kant, die zijn heil zoekt in de rede.

Einstein voegt echter een belangrijke beperking toe. Hij beschouwt het empirische principe als een geloof. Niet iedereen zal dat geloof delen, maar dat conflict is niet empirisch oplosbaar. Kennelijk bestaan er dus op de wereld op dit punt twee tegenovergestelde geloofsovertuigingen. Het ene soort mensen zoekt waarheid door de redeneringen van zijn autoriteiten te volgen, het andere soort zoekt waarheid door de waarnemingen te volgen.

De ene groep verklaart de dogma's van zijn autoriteiten heilig, de andere groep verklaart de waarnemingen heilig.

Valt er voor deze tweedeling bevestiging te vinden? Eliza van der Stelt schrijft op internet in haar samenvatting van het onderdeel Wetenschapsfilosofie (hier):

"Met betrekking tot deze kwesties [inzake kennis/weten] zijn traditioneel twee posities ingenomen:
1. Het rationalisme: echte kennis is afkomstig van de ratio, de rede;
2. Het empirisme: echte kennis is afkomstig van de zintuigelijke ervaring".

Plato was bij de oude Grieken de verdediger van de eerste optie, Socrates van de tweede. Het is dus inderdaad een punt waarover mensen al duizenden jaren van mening verschillen.

Wat wordt in dit verband precies bedoeld met 'rede'? Hoe krijg je kennis? In beginsel zijn daar slechts twee basis-manieren voor. Of je gaat zelf kijken, hoe het zit. Of je laat je vertellen, hoe het zit.

Maar daar beginnen de problemen. Als je wilt weten hoe iets zit en je gaat Plato raadplegen, is de aanvoer van je aanrecht een jaar later nog niet gerepareerd. Bij Plato krijg je een 'prachtig' verhaal dat erop neerkomt dat hij een ideale koning zou zijn, maar de waarnemingen waarop hij die conclusie baseert, blijven nogal onduidelijk.

Het probleem met de 'rede' is dus dat die vaak imponerende redevoeringen oplevert, die niet echt gebaseerd zijn op solide waarnemingen, maar vooral bedoeld zijn de spreker een hogere status in de groep te bezorgen.

Hoe beteugelen bèta's dat probleem? De basis is het geloof dat de data (de in getallen vastgelegde waarnemingen) heilig zijn. Het probleem begint met data. Zodra iemand een oplossing gevonden denkt te hebben, wordt die getoetst aan nieuwe data. Alles draait voortdurend om de data. (Alfa-hoogleraren blijken nogal eens niet precies te weten wat 'data' zijn. Dat klinkt voor bèta's misschien nogal onvoorstelbaar, maar het is de kille werkelijkheid.)

Aan de ene kant hebben we het geloof van bèta's dat het gaat om wat we waarnemen. Aan de andere kant hebben we het geloof van alfa's dat het gaat om de dogma's van hun autoriteiten, waarbij ze zelf graag een van die autoriteiten willen zijn.

Dit onderscheid (geloof in de empirie òf geloof in zijn autoriteiten) komt overeen met de alfa-bètafactor (bevooroordeeldheid). Bèta's (double lows) denken inductief, alfa's (double highs) denken dogmatisch.

De observatie dat totalitaire denkers niets hebben met harde feiten en dat hun taal los van de realiteit staat, is overigens niet nieuw en al vele malen vaker beschreven. Onder andere door Hannah Arendt en door George Orwell. De laatste doet dat onder andere in zijn roman 1984.

Wie een recent voorbeeld zoekt, kan denken aan de vele 'leugens' van Donald Trump. Ik schrijf leugens tussen aanhalingstekens in dit geval, omdat de man vermoedelijk niet bewust liegt. De kille werkelijkheid bestaat voor hem niet of vindt hij niet relevant. Hij is zich dus de strijdigheid van zijn opmerkingen met de kille feiten doorgaans vermoedelijk volstrekt niet bewust. Hij leutert maar wat, waarbij dat geleuter zo goed mogelijk wordt afgestemd op zijn achterban.

Voor alfa's is het uiterlijk belangrijk (het imponerende uniform, de glimmend gepoetste laarzen, de fraaie editie van het duur gedrukte, dikke boek, het keurige pak met de keurige das, het fraaie kapsel), maar is het (geestelijke) innerlijk doorgaans volstrekt leeg. Abel Herzberg wees ook op die innerlijke leegte die hij voortdurend onder de imponerende uiterlijke omhulsels dacht aan te treffen. Ook Max Pam besteedde ooit in een column al aandacht aan die ogenschijnlijk merkwaardige koppeling tussen schoonheid en criminaliteit.


Hoe zit het met de twee andere soorten mensen?

De alfa's en bèta's vormen de uiteinden van de bevooroordeeldheids-as. De bèta's zitten bij het nulpunt, de alfa's zitten bij de top. Daar tussenin zitten echter nog twee groepen: de 'gewone' gelovigen (niet sociaal dominant, maar wel autoritaristisch) en de 'men of action' (wel sociaal dominant, maar niet autoritaristisch). Hoe zit het voor die twee tussenliggende groepen met het geloof in het empirische principe?

Gewone gelovigen zijn groepsmensen. Ze zien de groep als superieur. We zien dat bijvoorbeeld in de Asch-experimenten. Dat betekent dus dat ze het empirische principe niet echt huldigen. Wat de groep vindt of de leider zegt, is voor hen de absolute waarheid. Ze zien dus misschien soms wel dat het groepsantwoord niet klopt, maar negeren die waarneming, omdat ze de groep zien als superieur.

De men of action is echter een ander verhaal. Ze zijn net als de double highs vastbesloten in het leven de top van de apenrots te bereiken. Mocht dat niet lukken, dat willen ze in ieder geval zo hoog mogelijk komen. Ze hebben het nadeel, vergeleken bij de alfa's, dat ze niet echt rechts autoritaristisch zijn. Ze kunnen dus de gelovigen van de strongman niet goed aanvoelen. Maar ze hebben het voordeel dat ze scherp kunnen denken. Met hun denken is weinig mis. Hun enige probleem is de gigantische drive naar de top.

Men of action hechten dus belang aan de harde werkelijkheid en zijn in beginsel in staat die te zien. Op het moment dat het gaat om het geloof van de groep zullen ze het sociale spel echter fanatiek meespelen. Vooroordelen en dergelijke zullen ze in zo'n geval dus enthousiast omarmen, maar minder enthousiast dan de double highs.

Met andere woorden: op het moment dat de strongman nog geen macht heeft opgebouwd, moet hij het volledig hebben van de gewone gelovigen. Dat betekent dat de strongman zal proberen zijn verhaal zo goed mogelijk af te stemmen op wat deze groep wil horen. De gewone gelovigen bepalen dus het verhaal van de alfa. Op het moment dat de alfa macht heeft opgebouwd, komen daar men of action op af, die fanatiek de indruk proberen te wekken zijn verhaal volledig over te nemen en te geloven. In werkelijkheid zien ze echter dat het verhaal niet klopt met de realiteit. Ze spelen het spel mee om een beter leven te hebben. 

Dat betekent dus -- als het voorgaande klopt -- dat alleen de autoritaristische gelovigen (zowel de gewone als de sociaal dominante) het empirische principe niet hanteren. Hanteren van het empirische principe is dan gekoppeld aan RWA-, terwijl niet hanteren hoort bij RWA+.

Wat is de evidentie dat dit klopt? In de Asch-experimenten hebben we de groep mensen die wel meegaat met de groep, maar tegelijkertijd ziet dat het groepsantwoord fout is. Omdat ze echter beslist niet uit de groep willen vallen, nemen ze bewust het foute groepsantwoord over.

De meest bevooroordeelde mensen in de Asch-experimenten, de double highs of alfa's, zien niet dat het groepsantwoord fout is, maar nemen het foute groepsantwoord voortdurend automatisch over zonder zich dat ook maar bewust te zijn.

Het is verder al heel lang bekend (zie daarover bijvoorbeeld het recent verschenen Authoritarian Nightmare, hier) dat rechtse autoritaristen extreem veel problemen hebben met helder en logisch denken. Dat zit er als het ware voor hen niet in. Het niet hanteren van het empirische principe zou die problemen kunnen verklaren. Het empirische principe is immers de grondslag van alle rationele denken. Als we ons denken (ons geleuter, de woorden die we produceren) niet afstemmen op en checken aan de harde realiteit, kan het alle kanten uitschieten.







 

 

 

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten