woensdag 21 oktober 2020

Het hanteren van subjectieve waarheid en de denkproblemen van volgelingen/gelovigen (RWA+)

 

Laatst bewerkt: 9-11-2020 om 3.35

 

Mijn vorige post viel onbedoeld nogal lang uit. In totaal meer dan 3000 woorden of zo'n zes A4 tekst. Door die grote lengte wordt het extra lastig de essentie eruit te halen. Kan het niet korter? In de wiskunde en de psychometrie lukt het soms een stelling te bewijzen met een vrij lang bewijs. Wie vervolgens een korter bewijs vindt, levert een belangrijke bijdrage. Hoe korter, hoe eenvoudiger, hoe beter. Laat ik een poging wagen voor mijn vorige post.

Hoe scheid je zin van onzin? Hoe kom je erachter wat waar is en wat niet waar is? De columnist die ik lees, denkt dat het kennelijk gaat om het volgen van de juiste autoriteiten. Accepteer wat de gevestigde wetenschappers beweren en volg niet allerhande kwakzalvers en vage figuren.

Dat is een begrijpelijk standpunt en een standpunt dat je vaker hoort. Ik las later ook nog een column van Robbert Dijkgraaf met ongeveer dezelfde strekking. Dwarsdenkers hebben meestal ongelijk, vond hij.

Dat is een interessante stelling, maar de data ontbraken in zijn geval. De stelling is dus in feite slechts een geloof. Als we Einstein volgen, dan is zo'n stelling volgens de spreker volstrekt waar, maar heeft die in dat geval geen betrekking op de realiteit.

Als je veronderstelt dat de stelling geen geloof is, maar wel betrekking heeft op de realiteit, dan zit je met het probleem: welke uitspraken selecteer je? Laten we niet al te moeilijk doen en laten we gewoon de uitspraken pakken die vandaag de dag in de grote Nederlandse kranten verschijnen. Dat zijn dan dus de uitspraken die aangeven, hoe we normaal denken. Volgens mij zijn de meeste van die uitspraken onzin en gebakken lucht. Moderne kranten staan vol wilde opinies, die op niets gebaseerd zijn behalve onderbuik-gevoelens. Als je dus de moeite neemt, de stelling van Dijkgraaf empirisch te toetsen, blijft er vermoedelijk weinig van over.

Het idee dat je je kunt baseren op de gevestigde standpunten komt dus veel vaker voor, maar is in ieder geval empirisch wetenschappelijk gezien niet juist. Dat wil zeggen: mits je accepteert dat de data (de waarnemingen) heilig zijn. De data, de waarnemingen bepalen of een uitspraak wel of niet waar is.

Met betrekking tot waarheidsvinding bestaan er dus bij mensen twee totaal verschillende opvattingen. De mensen die het empirische principe volgen, zeggen: kijk naar de bekende waarnemingen. Omdat die waarnemingen kunnen veranderen, kan het dus zijn dat je van een uitspraak eerst denkt dat die waar is en even later denkt, dat die niet waar is. De data bepalen de waarheid van de uitspraak.

De mensen die het andere principe volgen, baseren zich op de woorden van hun groep, van hun autoriteiten, van hun heilig boek of van zichzelf. Ik zeg het en dus is het zo! Wij vinden dit waar en dus is het waar!

De keuze voor welke vorm van waarheid je omarmt, is dus persoonlijk. Einstein, ik en veel andere empirische wetenschappers kiezen voor overeenstemming met de waarnemingen als waarheidscriterium. De column van Robbert Dijkgraaf suggereert dat hij meer voelt voor de waarheid van de machtige groep.

De eerste vorm van waarheid duiden we aan als 'feitelijke waarheid' of 'objectieve waarheid', de tweede vorm als 'subjectieve waarheid'. Bij de eerste vorm gaat het om de feiten, bij de tweede vorm om wat mensen voelen, denken of zeggen.

Het hanteren van objectieve waarheid koppelde ik vervolgens aan bèta's (double lows). Het hanteren van subjectieve waarheid aan alfa's (double highs). Dat lijkt me niet echt nieuw. Alfa's redeneren vanuit dogma's, vanuit wat ze denken te weten. Hun doel is mensen te overtuigen van hun gelijk of van hun grote waarde. Hun doel is normaal niet waarheidsvinding. Het doel is vooral de (sociale) werkelijkheid aan te passen aan hun dogma's.

Bèta's redeneren belangrijk anders. Ze beginnen bij waarnemingen en een probleem. Dat is de basis voor wat ze proberen te bedenken. Dat denkproces leidt vervolgens tot een conclusie of voorspelling. Die voorspelling wordt opnieuw getoetst aan de harde werkelijkheid.

Het is dus eigenlijk een soort interacteren met de harde werkelijkheid. De werkelijkheid verandert daar doorgaans niet echt van, maar de bèta kan zijn denken daardoor steeds beter afstemmen op die harde werkelijkheid.

Dit principe, deze 'waarneming' staat bekend als: bèta's denken inductief, alfa's dogmatisch. De eerste denkt van buiten naar binnen. De tweede denkt van binnen naar buiten. De eerste hanteert tacts, de tweede hanteert mands.

Die verschillende manieren van redeneren en evalueren resulteren in twee tegenovergestelde culturen: de alfacultuur en de bètacultuur. Iedere cultuur hanteert bij voorkeur haar eigen norm voor waarheid.

Tot hier is er eigenlijk niet sprake van echt iets nieuws. Al deze punten waren wel bekend voor de lezers van deze blog.

De keuze van het soort waarheid dat men hanteert, is dan gekoppeld aan de alfa-bètafactor. Aan bevooroordeeldheid dus. Maar bevooroordeeldheid kan opgesplitst worden in twee verschillende componenten: sociale dominantie (SDO) en rechts autoritarisme (RWA). Aan welke van die twee componenten zit de keuze voor het soort waarheid vast?

Volgelingen/gelovigen (RWA+) volgen en geloven natuurlijk hun leiders. Met andere woorden: het is in ieder geval gekoppeld aan rechts autoritarisme, zou je verwachten.

Is het ook gekoppeld aan sociale dominantie? Om daar een idee van te krijgen, moeten we dus kijken naar de 'men of action' (RWA-, SDO+). Dit zijn mensen die ten koste van alles sociaal hogerop willen komen (ze willen macht), maar het zijn ook mensen die ondanks die handicap wel scherp kunnen denken. Je verwacht dus: die laten zich geen knollen voor citroenen aansmeren. Kennelijk is het soort waarheid dat mensen uit zichzelf hanteren dus vooral gekoppeld aan RWA en niet aan SDO.

Is daar enige evidentie voor? De mensen die meegaan met de groep in de Asch-experimenten vallen uiteen in drie subgroepen. De eerste subgroep ziet de groep als superieur, de tweede subgroep ziet dat het groepsoordeel onzin is, maar gaat toch mee, omdat men ten koste van alles niet uit de groep wil vallen. De derde subgroep gaat automatisch vrijwel voortdurend mee met de groep en is dat zichzelf niet bewust. De tweede subgroep bevestigt dus dat de 'men of action' bewust zien, dat het groepsoordeel niet klopt.

Maar als dat alle evidentie is, is de stelling empirisch gezien nogal mager onderbouwd. Dat klopt, maar het niet volgen van het empirische principe heeft vermoedelijk zeer grote gevolgen voor je denken en de manier waarop je denkt. Bij rechtse autoritaristen (volgelingen gelovigen, RWA+) worden inderdaad voortdurend grote problemen met het denken gevonden. Het niet volgen van het empirische principe zou die denkproblemen dan simpel en eenvoudig kunnen verklaren.

In totaal zijn er dus twee redenen om te denken dat het wel of niet zien van feiten (en denken in termen van feiten) bepaald wordt door RWA. Allereerst de vele bekende problemen van mensen die hoog scoren op RWA met logisch en helder denken. Ten tweede de uitkomsten van Asch.









maandag 19 oktober 2020

Rechtse autoritaristen (RWA+) hanteren het empirische principe niet

 

Laatst bijgewerkt: 20-10-2020 om 2.10 

 

In de NRC van zaterdag, 3 oktober 2020, kom ik een column van Tommy Wieringa tegen met de titel: 'Dat hoor je nergens'.

De column gaat over complotdenkers, maar uiteindelijk ook over wetenschap. Hij beschrijft eerst zijn overleden moeder, althans haar drang om vreemde zaken te geloven. Dan zitten we natuurlijk onmiddellijk in het probleem waar deze blog ondertussen al een tijd over gaat: waarom geloven mensen hartstochtelijk wilde beweringen? Laten we kijken naar wat Wieringa meldt.

 

Geloof in autoriteiten versus geloof in de empirie

Hij schrijft: "Ook zij had duidelijk genoeg van deskundigen, maar kon toch niet zonder mensen en ideeën om in te geloven." En even verder: "Ik heb mijn moeder vaak enthousiast horen praten over Lange Frans, niet omdat hij zo'n knappe rapper was maar omdat ze hem zo'n heldere denker vond, zo wakker. Als veel gelovigen verdeelde ze de wereld in wakkeren en slapers. Pas als je haar inzichten deelde, maakte je deel uit van de ontwaakten. Ik hoorde daar tot haar verdriet niet bij, terwijl ik toch op internet kon lezen hoe het allemaal zat. Ze vond de waarheid op plaatsen waar het licht van de rede gewoonlijk niet doordringt. Hoe meer hits op een zoekterm, hoe hoger het waarheidsgehalte; de onderzoeksmethode van eat shit, billions of flies can't be wrong. 'Gemtrails: kijk dan, 459.000 resultaten.'  'Vaccinatie + autisme: zie je wel, 195.000 keer.'  'Bilderberg + New World Order: 4.510.000 hits! Nu jij weer.' Zoals zovelen verwarde ze bevestiging met bewijs -- de echokamer was haar wetenschappelijke instituut."

Wat zou zij van corona gevonden hebben? Volgens Wieringa zouden ze daar 'hartstochtelijk en vruchteloos over gesoebat hebben'.

Hij gaat daarna verder: "In de invloedssfeer van Willem Engel, de grootmeester van het Nederlandse complotdenken, bevinden zich veel halftalenten uit de wereld van het entertainment. Zij zijn de nieuwe deskundigen. In Trouw kwam vorige week Playmate en Angelina Jolie-lookalike Dorien Rose Duinker aan het woord. Ze mocht onweersproken alles zeggen wat ze dacht, ook al kwam je dat 'in de staatsmedia' nergens tegen. Ze stond nog altijd vierkant achter #ikdoenietmeermee en Willem Engel was haar profeet: 'Willem weet alles'. Het virus was een griepje dat je te lijf kon gaan door je immuunsysteem te versterken. Artsen en wetenschappers in haar appgroep hadden het zelf gezegd. En of we wel wisten dat er per dag ongeveer 300.000 mensen stierven aan de lockdown? En dat het IMF Wit-Rusland 900.000 miljoen euro had geboden om in lockdown te gaan?"

Wieringa schrijft vervolgens: "De paradox van het complotdenken is dat het de autoriteit van wetenschap in het algemeen en de farmaceutische industrie in het bijzonder betwist, maar de eigen theorie graag kracht bijzet met 'artsen en wetenschappers'. Zulke anonieme wetenschappelijke autoriteit fungeert daar als de witte doktersjas in tandpastareclames."

Mooi geformuleerd, maar wat is hier precies de paradox? Het lijkt me begrijpelijk dat je autoriteiten die het met je eens zijn, meer ziet zitten, dan autoriteiten die het met je oneens zijn. Als je je beroept op de 'goede' autoriteiten, moet je natuurlijk niets hebben van de 'foute' autoriteiten.

Wieringa bedoelt kennelijk: complotdenkers verwerpen de autoriteit van de gevestigde wetenschap, maar omarmen de autoriteit van anonieme, onbekende wetenschappers. Ze zouden de gevestigde wetenschappers moeten vertrouwen, maar varen juist blind op kwakzalvers. Met andere woorden: complotdenkers kiezen de foute autoriteiten.

Ik begrijp dat argument wel en het is een argument dat je journalisten en schrijvers vaak hoort maken. Maar empirisch wetenschappelijk gezien, klopt het niet. Want in een empirische wetenschap zijn autoriteitsargumenten niet toegestaan. Punt!

Er zijn legio voorbeelden te vinden van beroemde wetenschappers die volstrekte onzin-beweringen verkocht hebben. Het gaat er dus niet om, wie het zegt, maar het gaat erom wat de waarnemingen (de data) zeggen.

Mijn ervaring met veel alfa-wetenschappers is dat dit punt voor hen een aantal bruggen te ver is. Het is zo onvoorstelbaar, het valt zo volledig niet te begrijpen, dat men het in geen honderd jaar in zijn mentale systeem krijgt. Toch is dit simpele principe de basis van alle empirische wetenschap. 

 

Einstein over het geloof in het empirische principe

Of trek ik nu te snel een conclusie op basis van een enkele zin? Wie de citaten uit de column hierboven doorleest, ziet staan: "Ze vond de waarheid op plaatsen waar het licht van de rede gewoonlijk niet doordringt." Wieringa gelooft in het 'licht van de rede' om waarheid te scheiden van onwaarheid. Met andere woorden: als je maar lang genoeg woorden produceert, komt het wel goed. Maar de ervaring leert juist dat mensen heel lang kunnen redeneren, maar dat het vervolgens helemaal niet goed komt.

Een voorbeeld waar ik in deze blog eerder uitgebreid aandacht aan heb besteed, is iemand als Jonathan Haidt. Hij produceert vaak bladzijden als een aap die kan typen, maar de inhoud is -- zodra je wat kritischer leest -- vaak diep triest. Hij heeft een probleem met betekenis. Het zijn fraai klinkende woorden, maar de koppeling met de realiteit is vaak problematisch.

Wieringa ziet dit probleem zelf ook en schrijft: "Het helpt niet om complotdenkers 'durf te denken' toe te roepen, die oude strijdkreet waarmee Kant de Verlichting ontstak."

Dat klinkt weer goed, maar als je beter leest, dan wordt 'denken' impliciet toch weer opgevoerd als activiteit waarmee je waarheid en onwaarheid van elkaar zou moeten kunnen scheiden. Empirische wetenschappers zien dat anders. Het is niet door denken, redeneren of eindeloze discussies dat je kwesties uiteindelijk beslist. Het is door waar te nemen, door te experimenteren en door onderzoek te doen, dat we uitvinden hoe het echt zit. Zoals de Engelsen zeggen: the proof of the pudding is in the eating.

Mag je dan niet denken? Mag je niet eerst uitgebreid discussiëren? Denken is toch goed? Stel je voor dat je eerst uitgebreid over de pudding gaat denken. Stel je voor dat je er maanden met een heel stel mensen over discussieert. Tenslotte ga je ook nog proeven. Op dat moment heeft iedereen zijn stellingen al betrokken en kan niemand zich meer een onbevangen oordeel veroorloven. Iedereen proeft dan precies wat hij had beweerd te zullen proeven.

De juiste volgorde is dus: eerst proeven en dan pas uitzoeken waarom het goed of slecht proeft. We moeten voortdurend uitgaan van de bekende waarnemingen en niet van de vooroordelen, die we koesteren.

Dan is er nog meer in die zin dat opvalt. Ontstak Kant echt de Verlichting? Begon met Kant de zegetocht van het rationele denken? Volgens mij begon die zegetocht met de wetenschappelijke revolutie. Je moet dus teruggaan naar Copernicus en Galilei. Het was niet een filosoof waarmee de zegetocht van het rationele denken begon, maar met de jarenlange, moeizame waarnemingen van een bevlogen sterrenkundige waardoor ons toenmalige wereldbeeld aan stukjes vloog.

Op dezelfde manier begonnen ook de valwetten van Galilei, waarmee ons geloof dat zware voorwerpen sneller vallen dan lichte de grond in werd geboord, niet met diepgaand denken, maar met waarnemingen.

Wie zich als bèta even in Kant verdiept via wat er over hem te vinden is, schrikt. Kijk bijvoorbeeld eens hier. Wie dat stuk nog niet voldoende overtuigend vindt, kan nalezen wat Einstein tussen neus en lippen door over Kant opmerkte (hier).

Ik citeer de passage waarin John Norton het citaat van Einstein vermeldt en zijn mening daarover geeft. Het citaat van Einstein heb ik cursief gezet.

"For completeness, I repeat here Einstein's famous pronouncement in his 1921 essay Geometry and Experience:

'... an enigma presents itself which in all ages has agitated inquiring minds. How can it be that mathematics, being after all a product of human thought which is independent of experience, is so admirably appropriate to the objects of reality? Is human reason, then, without experience, merely by taking thought, able to fathom the properties of real things?

In my opinion the answer to this question is, briefly, this: as far as the propositions of mathematics refer to reality, they are not certain; and as far as they are certain, they do not refer to reality...'

It is a thinly veiled repudiation of Kant. The veil would have been all but completely transparent to Einstein's German language readers of the early 1920s. They were steeped in Kant almost from birth. Einstein is insisting that mathematical proposition, which include those of geometry, can be synthetic ('refer to reality') or a prior ('certain'), but not both."

 

Einstein formuleert hier het basisprincipe van empirische wetenschap. Hij doet dat heel beknopt en volgens mij  heel meesterlijk. Hij stelt: als we het hebben over de werkelijkheid dan zijn onze veronderstellingen niet zeker; als onze veronderstellingen zeker zijn, dan hebben we het niet over de werkelijkheid.

Je weet het zeker. Zwanen zijn wit. Je hebt meer dan tienduizend zwanen onderzocht. Er is geen twijfel mogelijk. Dan komt op een dag een zwarte zwaan aanvliegen. Of je houdt vast aan je stelling: zwanen zijn wit. Dus dan kan het geen zwaan zijn. Of je past je denken aan. Kennelijk bestaan er toch ook zwarte zwanen. Einstein kiest de laatste optie.

Met andere woorden en Einstein volgend: wie in dogma's denkt, heeft het niet over de realiteit. Wie het over de realiteit heeft, moet bereid zijn zijn denken voortdurend aan te passen aan die realiteit.

Einstein brengt zijn stelling als 'opinie'. Het is zijn geloof, zijn overtuiging. Hij gaat er dus vanuit dat niet iedereen het zo zal zien. Sterker nog: hij was bekend met Kant. Hij wist dus dat niet iedereen het zo zag.

 

Het geloof in de empirie verdeelt de mensheid in twee culturen

Wat hebben we tot nu toe? Een columnist, een schrijver, kennelijk een alfa, die schrijft over het onderscheid tussen complottheorieën en wetenschap en gelooft dat het allemaal slechts een kwestie is van het volgen van de juiste autoriteiten. Iemand die geneigd is te denken dat je waarheid en onwaarheid altijd van elkaar kunt scheiden door diepgaand te redeneren. Iemand die of niet op de hoogte is met het empirische principe of zich dat om een of andere reden niet eigen wil of kan maken.

Dan hebben we mijn (jarenlange) ervaringen met alfa's die daar naadloos bij aansluiten. Alfa's kunnen of willen het empirische principe niet omarmen. Ze zien wetenschap totaal anders. Ze zien het als een ticket naar meer status, meer macht, een beter salaris en een betere functie. Ze hebben volledig niets met de inhoud, het gaat er slechts om je met behulp van 'wetenschap' te profileren.

Tenslotte hebben we Einstein die subtiel het empirische principe verwoordt (de waarnemingen zijn heilig, onze theorieën passen we aan aan de waarnemingen) en dat doet als bedekte kritiek op Kant, die zijn heil zoekt in de rede.

Einstein voegt echter een belangrijke beperking toe. Hij beschouwt het empirische principe als een geloof. Niet iedereen zal dat geloof delen, maar dat conflict is niet empirisch oplosbaar. Kennelijk bestaan er dus op de wereld op dit punt twee tegenovergestelde geloofsovertuigingen. Het ene soort mensen zoekt waarheid door de redeneringen van zijn autoriteiten te volgen, het andere soort zoekt waarheid door de waarnemingen te volgen.

De ene groep verklaart de dogma's van zijn autoriteiten heilig, de andere groep verklaart de waarnemingen heilig.

Valt er voor deze tweedeling bevestiging te vinden? Eliza van der Stelt schrijft op internet in haar samenvatting van het onderdeel Wetenschapsfilosofie (hier):

"Met betrekking tot deze kwesties [inzake kennis/weten] zijn traditioneel twee posities ingenomen:
1. Het rationalisme: echte kennis is afkomstig van de ratio, de rede;
2. Het empirisme: echte kennis is afkomstig van de zintuigelijke ervaring".

Plato was bij de oude Grieken de verdediger van de eerste optie, Socrates van de tweede. Het is dus inderdaad een punt waarover mensen al duizenden jaren van mening verschillen.

Wat wordt in dit verband precies bedoeld met 'rede'? Hoe krijg je kennis? In beginsel zijn daar slechts twee basis-manieren voor. Of je gaat zelf kijken, hoe het zit. Of je laat je vertellen, hoe het zit.

Maar daar beginnen de problemen. Als je wilt weten hoe iets zit en je gaat Plato raadplegen, is de aanvoer van je aanrecht een jaar later nog niet gerepareerd. Bij Plato krijg je een 'prachtig' verhaal dat erop neerkomt dat hij een ideale koning zou zijn, maar de waarnemingen waarop hij die conclusie baseert, blijven nogal onduidelijk.

Het probleem met de 'rede' is dus dat die vaak imponerende redevoeringen oplevert, die niet echt gebaseerd zijn op solide waarnemingen, maar vooral bedoeld zijn de spreker een hogere status in de groep te bezorgen.

Hoe beteugelen bèta's dat probleem? De basis is het geloof dat de data (de in getallen vastgelegde waarnemingen) heilig zijn. Het probleem begint met data. Zodra iemand een oplossing gevonden denkt te hebben, wordt die getoetst aan nieuwe data. Alles draait voortdurend om de data. (Alfa-hoogleraren blijken nogal eens niet precies te weten wat 'data' zijn. Dat klinkt voor bèta's misschien nogal onvoorstelbaar, maar het is de kille werkelijkheid.)

Aan de ene kant hebben we het geloof van bèta's dat het gaat om wat we waarnemen. Aan de andere kant hebben we het geloof van alfa's dat het gaat om de dogma's van hun autoriteiten, waarbij ze zelf graag een van die autoriteiten willen zijn.

Dit onderscheid (geloof in de empirie òf geloof in zijn autoriteiten) komt overeen met de alfa-bètafactor (bevooroordeeldheid). Bèta's (double lows) denken inductief, alfa's (double highs) denken dogmatisch.

De observatie dat totalitaire denkers niets hebben met harde feiten en dat hun taal los van de realiteit staat, is overigens niet nieuw en al vele malen vaker beschreven. Onder andere door Hannah Arendt en door George Orwell. De laatste doet dat onder andere in zijn roman 1984.

Wie een recent voorbeeld zoekt, kan denken aan de vele 'leugens' van Donald Trump. Ik schrijf leugens tussen aanhalingstekens in dit geval, omdat de man vermoedelijk niet bewust liegt. De kille werkelijkheid bestaat voor hem niet of vindt hij niet relevant. Hij is zich dus de strijdigheid van zijn opmerkingen met de kille feiten doorgaans vermoedelijk volstrekt niet bewust. Hij leutert maar wat, waarbij dat geleuter zo goed mogelijk wordt afgestemd op zijn achterban.

Voor alfa's is het uiterlijk belangrijk (het imponerende uniform, de glimmend gepoetste laarzen, de fraaie editie van het duur gedrukte, dikke boek, het keurige pak met de keurige das, het fraaie kapsel), maar is het (geestelijke) innerlijk doorgaans volstrekt leeg. Abel Herzberg wees ook op die innerlijke leegte die hij voortdurend onder de imponerende uiterlijke omhulsels dacht aan te treffen. Ook Max Pam besteedde ooit in een column al aandacht aan die ogenschijnlijk merkwaardige koppeling tussen schoonheid en criminaliteit.


Hoe zit het met de twee andere soorten mensen?

De alfa's en bèta's vormen de uiteinden van de bevooroordeeldheids-as. De bèta's zitten bij het nulpunt, de alfa's zitten bij de top. Daar tussenin zitten echter nog twee groepen: de 'gewone' gelovigen (niet sociaal dominant, maar wel autoritaristisch) en de 'men of action' (wel sociaal dominant, maar niet autoritaristisch). Hoe zit het voor die twee tussenliggende groepen met het geloof in het empirische principe?

Gewone gelovigen zijn groepsmensen. Ze zien de groep als superieur. We zien dat bijvoorbeeld in de Asch-experimenten. Dat betekent dus dat ze het empirische principe niet echt huldigen. Wat de groep vindt of de leider zegt, is voor hen de absolute waarheid. Ze zien dus misschien soms wel dat het groepsantwoord niet klopt, maar negeren die waarneming, omdat ze de groep zien als superieur.

De men of action is echter een ander verhaal. Ze zijn net als de double highs vastbesloten in het leven de top van de apenrots te bereiken. Mocht dat niet lukken, dat willen ze in ieder geval zo hoog mogelijk komen. Ze hebben het nadeel, vergeleken bij de alfa's, dat ze niet echt rechts autoritaristisch zijn. Ze kunnen dus de gelovigen van de strongman niet goed aanvoelen. Maar ze hebben het voordeel dat ze scherp kunnen denken. Met hun denken is weinig mis. Hun enige probleem is de gigantische drive naar de top.

Men of action hechten dus belang aan de harde werkelijkheid en zijn in beginsel in staat die te zien. Op het moment dat het gaat om het geloof van de groep zullen ze het sociale spel echter fanatiek meespelen. Vooroordelen en dergelijke zullen ze in zo'n geval dus enthousiast omarmen, maar minder enthousiast dan de double highs.

Met andere woorden: op het moment dat de strongman nog geen macht heeft opgebouwd, moet hij het volledig hebben van de gewone gelovigen. Dat betekent dat de strongman zal proberen zijn verhaal zo goed mogelijk af te stemmen op wat deze groep wil horen. De gewone gelovigen bepalen dus het verhaal van de alfa. Op het moment dat de alfa macht heeft opgebouwd, komen daar men of action op af, die fanatiek de indruk proberen te wekken zijn verhaal volledig over te nemen en te geloven. In werkelijkheid zien ze echter dat het verhaal niet klopt met de realiteit. Ze spelen het spel mee om een beter leven te hebben. 

Dat betekent dus -- als het voorgaande klopt -- dat alleen de autoritaristische gelovigen (zowel de gewone als de sociaal dominante) het empirische principe niet hanteren. Hanteren van het empirische principe is dan gekoppeld aan RWA-, terwijl niet hanteren hoort bij RWA+.

Wat is de evidentie dat dit klopt? In de Asch-experimenten hebben we de groep mensen die wel meegaat met de groep, maar tegelijkertijd ziet dat het groepsantwoord fout is. Omdat ze echter beslist niet uit de groep willen vallen, nemen ze bewust het foute groepsantwoord over.

De meest bevooroordeelde mensen in de Asch-experimenten, de double highs of alfa's, zien niet dat het groepsantwoord fout is, maar nemen het foute groepsantwoord voortdurend automatisch over zonder zich dat ook maar bewust te zijn.

Het is verder al heel lang bekend (zie daarover bijvoorbeeld het recent verschenen Authoritarian Nightmare, hier) dat rechtse autoritaristen extreem veel problemen hebben met helder en logisch denken. Dat zit er als het ware voor hen niet in. Het niet hanteren van het empirische principe zou die problemen kunnen verklaren. Het empirische principe is immers de grondslag van alle rationele denken. Als we ons denken (ons geleuter, de woorden die we produceren) niet afstemmen op en checken aan de harde realiteit, kan het alle kanten uitschieten.







 

 

 

 


zaterdag 17 oktober 2020

Bevooroordeeldheid opnieuw bevestigd als strongman-variabele

Laatst bijgewerkt: 18-10-2020 om 23.55

 

De vraag die in het onderzoek naar fascisme en de opkomst van Hitler centraal stond, was: welke eigenschap leidt ertoe dat mensen voor het verhaal van de strongman vallen? Met andere woorden: welke eigenschap bepaalt het enthousiasme voor de dictator?

Het idee was dat Hitler alleen aan de macht kon komen, doordat bepaalde mensen hem door dik en dun steunden. De beschikbare cijfers bevestigen dat ook. Hitler kwam aan de macht doordat een minderheid van de Duitsers op hem en zijn partij stemden.

Verder was het idee dat je in ieder land mensen zou kunnen vinden met dezelfde mentaliteit. Mensen die een strongman graag op het schild zouden hijsen. Men veronderstelde dus dat het niet een typisch verschijnsel was dat alleen in nazi-Duitsland optrad, maar dat het ging om iets dat overal kon gebeuren. Dat specifieke soort mensen moest overal te vinden zijn.

 

Eerder onderzoek

Het probleem is dan: hoe meet je het enthousiasme voor de strongman? De eerste poging was The Authoritarian Personality (TAP) in 1950. Deze poging begon tijdens de Tweede Wereldoorlog en resulteerde in een dik boek, waarin de lezers en ook de auteurs zelf de draad kwijt raakten.

Wie echter precies weet, waar het om gaat en er ook de nodige tijd aan besteedt, ziet dat de auteurs driemaal dezelfde variabele hebben gevonden. Ze bedachten drie verschillende meetmethodes om het enthousiasme voor de strongman te meten. Deze drie methodes leverden -- na correctie voor onbetrouwbaarheid -- alle drie vrijwel hetzelfde resultaat.

De factor die de auteurs driemaal vonden, was: bevooroordeeldheid. Allereerst maten ze deze factor als etnocentrisme. Daarna maten ze Politiek Economisch Conservatisme (politiek rechts). Tenslotte maten ze met de F-schaal de onderliggende persoonlijkheid. Al die maten blijken na correctie voor onbetrouwbaarheid vrijwel perfect te correleren.

Hoe is dit mogelijk, speciaal in het geval van de F-schaal? De F-schaal bevatte vermoedelijk twee dimensies. De ene dimensie was rechts autoritarisme (RWA). De andere dimensie was vermoedelijk sociale dominantie (SDO). Doordat beide dimensies vrijwel ongecorreleerd zijn, leverde het totaal bevooroordeeldheid op.

Hoe kon het dat de auteurs bij de interpretatie van hun uitkomsten zo volledig de mist ingingen? Allereerst was hun boek veel te dik en niet primair bedoeld hun resultaten kort, simpel en duidelijk te rapporteren. Het boek was sterk bedoeld indruk te maken op de lezers. Dat deed het ook, maar daarbij verdwaalden niet alleen de lezers in het boek, maar ook de auteurs. Uiteindelijk begreep niemand, wat er precies was gevonden.

Ten tweede zagen de auteurs in doorsnee niet goed het belang van betrouwbare en gevalideerde meetinstrumenten. Men knoeide maar wat aan, zou je kunnen zeggen.

Ten derde beheersten de auteurs in doorsnee hun psychometrie en statistiek niet goed. Anders hadden ze de correctie voor onbetrouwbaarheid toegepast en gezien dat ze driemaal dezelfde variabele hadden gemeten. (Nadat ze eerst de alfa-betrouwbaarheden hadden berekend.)

Als je driemaal een bepaald begrip probeert te operationaliseren op verschillende manieren en je vindt driemaal dezelfde factor, dan is dat sterke evidentie dat je meet, wat je wilde meten. Je hebt drie verschillende manieren toegepast en al die manieren leveren hetzelfde op. Dat kan bijna geen toeval meer zijn.

Een tweede reden om te denken dat bevooroordeeldheid de strongman-variabele moet zijn, is het soortenmodel. (Op het moment dat ik dat opstelde, wist ik nog niet wat de auteurs van TAP precies hadden gevonden.) Het doel van het soortenmodel is slechts zo kort en zo simpel mogelijk samen te vatten, wat er via empirisch onderzoek bekend is over bevooroordeeldheid. 

Als je dat doet, lijkt de conclusie onmiskenbaar te zijn. Bevooroordeeldheid is de variabele die het fascistische systeem (de machtige groep, de lethal union) opspant. Het draait allemaal om bevooroordeeldheid. Dat is de factor die de drie soorten mensen die de machtige groep vormen, koppelt en samenbindt.

Een derde bron zijn twee verschillende onderzoeken die na de verkiezing van Trump tot president van de VS onafhankelijk van elkaar opleverden dat bevooroordeeldheid kennelijk de strongman-variabele is.

Er zijn dus goede redenen om te denken dat bevooroordeeldheid de strongman-variabele moet zijn, maar het gaat ook voortdurend om complexe redeneringen en afleidingen. Terwijl wat er is aan concreet onderzoek wat onduidelijk is.

 

Het onderzoek in het kader van Authoritarian Nightmare

Door het laatste boek van Bob Altemeyer, dat hij samen schreef met John W. Dean, Authoritarian Nightmare (2020), wordt echter definitief vrijwel alle twijfel weggenomen. Volgens Altemeyer is de strongman-variabele RWA (rechts autoritarisme) samen met SDO (sociale dominantie oriëntatie). Maar die twee variabelen samen voorspellen voor twee derde bevooroordeeldheid. Dan moet dus bevooroordeeldheid de strongman variabele moet zijn.

De online bijlage van het boek die als pdf op internet te vinden is (mhpbooks/books/authoritarian-nightmare) vermeldt in Table 2 van Appendix VI een serie correlaties voor Approval of Trump (p. 39). De correlatie die het beste Approval voorspelt, is de partij die men heeft of koestert (Dem of GOP). Deze correlatie bedraagt 0.86. De correlatie met Approval die daarna het hoogste is, is Prejudice. Deze bedraagt 0.81. (Wanneer de correlatie beperkt wordt tot alleen de witte respondenten, wordt deze 0.82.)

De auteurs schrijven over dit verband: "With a great deal of preliminary helpt from the Republican Party, and as predicted in chapters 5 and 6, Trump has attracted the most prejudiced white people in America like a magnet attracts metal filings." En even verder: "Nearly the whole barrel [Trump volgelingen] is significantly more prejudiced than average."

 

Hoeveel van de verschillen in bevooroordeeldheid worden verklaard door RWA en SDO?

Hoeveel verklaren SDO en RWA samen van de variantie in Prejudice? De auteurs vermelden in de eerder genoemde bijlage een waarde van 81.1 procent. Dat komt overeen met een (multiple) correlatie van 0.90.

In de praktijk maakt het dus weinig uit, wat men precies gebruikt. Of SDO en RWA samen of alleen Prejudice. Theoretisch gezien maakt het echter heel veel uit. Bevooroordeeldheid (prejudice) staat voor een bepaalde manier van denken, die heel herkenbaar is. Dat maakt dat bevooroordeeldheid de factor is die de mensen van de machtige groep samenbindt. Dat is het geheime teken waaraan men elkaar altijd feilloos herkent.

Terwijl gebrek aan bevooroordeeldheid het teken is, dat men met een bèta of double low van doen heeft. In de VS doorgaans omschreven als 'liberal'. De meest gehate mensensoort die er is, doordat alleen de mensen van de machtige groep haten en zij 'liberals' als de ultieme tegenstanders zien. Vergelijk het met katten en honden. De honden kiezen voor de strongman en hebben een aangeboren reflex om de katten op te jagen en zo mogelijk te doden.

De door Altemeyer gebruikte steekproef (N=990) is bedoeld een dwarsdoorsnede te geven van alle stemgerechtigde Amerikanen. Doordat men echter via e-mail heeft aangeschreven en er niet een vergoeding tegenover stond, was de response nogal laag. Het gevolg is dat vermoedelijk vooral de tegenstanders en de medestanders van Trump de moeite hebben genomen de online vragenlijst in te vullen.

Een reden om dit te denken is de relatief hoge correlatie die gevonden is tussen RWA en SDO (hier). Deze was nu 0.68, terwijl die normaal rond de 0.20 tot 0.30 ligt. De sterke selectie zal echter naar verwachting geen invloed hebben op de verhoudingen tussen de correlaties. De hoogste correlatie zal de hoogste blijven. De op een na hoogste zal de op een na hoogste blijven en zo verder. Deze uitkomst levert dus harde evidentie dat bevooroordeeldheid (prejudice, etnocentrisme) inderdaad de strongman-variabele is. Dat wil zeggen: bevooroordeeldheid is de beste voorspeller voor het steunen van de strongman.

Dat Altemeyer vooral focust op RWA en daarnaast (maar in mindere mate) op SDO als de maten voor 'fascisme' lijkt wel wat begrijpelijk. RWA was en is zijn geesteskind. De maat was bedoeld de F-schaal te vervangen en was bedoeld om fascisme te meten, maar meet in werkelijkheid slechts één van de twee onderliggende componenten.

Hoe goed verklaren die componenten in dit geval bevooroordeeldheid? Op dit punt presenteert Altemeyer (mogelijk onbedoeld) de gegevens op een manier dat het lijkt alsof RWA dat heel goed doet en SDO een stuk slechter. RWA blijkt volgens Altemeyer 0.84 te correleren met bevooroordeeldheid. SDO heeft hij echter opgesplitst in twee stukken. Daardoor valt niet meer goed te zien, hoe hoog SDO in totaal correleert met bevooroordeeldheid, maar vallen de door hem vermelde correlatie relatief laag uit.

De eigenaar van de data (hier) vermeldt echter dat de correlatie tussen SDO en bevooroordeeldheid 0.80 is. SDO correleert dus iets slechter in dit geval met bevooroordeeldheid dan RWA. Eerder werd het omgekeerde doorgaans gevonden.

 

Bevooroordeeldheid is goed meetbaar en levert grote verschillen

Valt bevooroordeeldheid goed te meten? Het antwoord moet 'ja' zijn. Altemeyer vermeldt een alfa-betrouwbaarheid van (afgerond) 0.96. De gebruikte schaal was 24 items lang. Ieder item leverde van 1 tot 9 punten op. De mogelijke score liep van minimaal 24 tot maximaal 216. De gemiddelde score voor deze steekproef was afgerond 93. De standaarddeviatie was afgerond 45.

Gemiddeld werden de items dus beantwoord met 3,9. Het midden van de schaal is 5. Overwegend was men het dus licht oneens met de items. Men zit 1 punt onder het schaalmidden. Wie maximaal negatief antwoordt, haalt 4 punten onder het schaalmidden.

Als je kijkt naar de standaarddeviatie vond men grote verschillen tussen de personen. De laagste score was 24, de hoogste 214. De personen werden over de hele schaal verspreid. Die grote spreiding klopt natuurlijk met de hoge betrouwbaarheid, die men vond. Conclusie: mensen verschillen sterk in de mate van bevooroordeeldheid. Iets dat we eerder al concludeerden op grond van de experimenten van Asch.
















woensdag 7 oktober 2020

De 'Rose Garden event' als voorbeeld van koppeling tussen bevooroordeeldheid, dubbel gestoorde waarneming en focus op sociaal babbelen

 

Laatst bijgewerkt: 8-10-2020 om 1.55

 

Bevooroordeeldheid is de centrale variabele in de machtige groep. In het 'fascistische systeem', in wat Bob Altemeyer de 'dodelijke vereniging' noemt.

Maar wat is 'bevooroordeeldheid' precies? We meten het als het instemmen met populaire vooroordelen. Verder is uit empirisch onderzoek bekend, dat je bevooroordeeldheid grotendeels kunt verklaren (voorspellen) met twee onderling vrijwel ongecorreleerde variabelen: sociale dominantie (SDO) en rechts autoritarisme (RWA). Je kunt het dus opsplitsen in twee verschillende componenten.

Sociale dominantie is kort geformuleerd het streven naar macht. Het streven om Heer of Koning te worden. Rechts autoritarisme is daar in feite de tegenhanger van. Het is de bereidheid zich te onderwerpen aan een machtig Heer en diens woorden als absolute waarheid te zien. Je zou het dus ook onderwerpingsdrift kunnen noemen.

De een werpt zich op als de Grote Leider, de ander werpt zich op als de nederige dienaar, die voor zijn Heer tot alles, inclusief geweld, bereid is. Wat de twee bindt, is hun gezamenlijke bevooroordeeldheid. Niet in dezelfde mate, maar bij beide partijen onmiskenbaar aanwezig.

De Asch-experimenten leveren een duidelijk model voor de manier waarop bevooroordeeldheid werkt. Bevooroordeelde mensen nemen de onzin die een groep gelooft en verkondigt automatisch en onbewust over. Het is alsof ze zo in elkaar zitten, dat ze niet anders kunnen.

Bevooroordeeldheid blijkt echter nog een aspect te hebben. Waar bevooroordeeldheid is, is ook DGW (dubbel gestoorde waarneming). Niet alleen de onzin van de groep wordt overgenomen, maar men ziet ook niet langer, wat er wel is. De blik keert als het ware naar binnen. Men focust volledig op het sociale gebabbel in de groep, met het doel zo goed mogelijk in de groep te passen en in de groep zo hoog mogelijk te komen.

Waar dus sprake is van bevooroordeeldheid, is ook sprake van DGW en is men tegelijk volledig gefocust op het sociale gebabbel in de groep.

Op de nieuwssite van de BBC (hier) kwam ik een item tegen over de 'Rose Garden event'. President Trump heeft COVID-19 opgelopen en buiten hem, nog een aantal andere medestanders van hem. Enkele dagen eerder speelde deze gebeurtenis in de Rozentuin van het Witte Huis. Een feestelijk gebeuren.

Maar als je de videoclips van de gebeurtenis ziet (ook nog: hier, hier en hier) dan valt je op dat men dat uiterst besmettelijke virus kennelijk voor het gemak even volledig vergeten is. Men is met andere zaken druk. Het virus moet maar even wachten. Het is er als het ware gewoon niet. Dat wil zeggen: in de voorstelling die de aanwezigen in hun hoofd lijken te hebben.

Dit is dus een concreet voorbeeld uit het volle leven van het gedrag dat we uit het laboratorium-onderzoek van Asch afgeleid hebben.

Het ging in de resultaten die we uit het onderzoek van Asch konden afleiden, om drie zaken die gekoppeld bleken. Het ging allereerst om bevooroordeelde mensen. Om groepsmensen dus, om mensen die de vooroordelen (het geloof) van hun groep omarmen. Van Trump-aanhangers is bekend dat ze hoog scoren op bevooroordeeldheid. Zie bijvoorbeeld het laatste boek van Altemeyer: Authoritarian Nightmare.

Ten tweede moet er in dat geval ook sprake zijn van dubbel gestoorde waarneming. Men omarmt niet alleen de (vaak onjuiste) groepsstandpunten (zoals het getwitter van Trump), maar men neemt ook niet meer waar, wat er wel is. Het virus is natuurlijk in beginsel overal aanwezig, maar afgaande op het gedrag van deze mensen lijkt het er even niet meer te zijn.

Ten derde zien we hier de verklaring voor ons. Men focust volledig op sociaal babbelen, op de sociale interactie. Aan de ene kant omarmt men daardoor automatisch de onzin die de groep produceert, aan de andere kant ziet men daardoor niet langer wat er wel is. De aandacht is volledig gericht op het maximaal scoren in de groep. De videos lijken op dit punt weinig twijfel te laten.

We zien hier dus het mechanisme dat we konden afleiden uit de experimenten van Asch als het ware voor ons in het volle leven. We zien het mechanisme hier bevestigd. Aan de andere kant is dit natuurlijk geen harde toets. Bij een echte toets proberen we -- overeenkomstig Popper -- juist een voorbeeld te vinden, waar het niet opgaat.


 

 

 

 

 

 

 

zaterdag 3 oktober 2020

De uitkomsten van de Asch-experimenten naar conformiteit in elf punten: bevooroordeeldheid is geneigdheid tot (geloof in) kletspraat

 

Laatst bijgewerkt: 4-10-2020 om 2.54

 

De afgelopen tijd heb ik een serie posts besteed aan de experimenten van Asch naar conformiteit. (De eerste daarvan staat hier.) Het artikel van Asch is niet kort en bepaald geen lichte kost. Maar inmiddels beginnen al die blogposts over zijn onderzoek ook een soort uitdijend universum te vormen. De vraag is dus: wat heeft die man nu precies gevonden? En dan graag een beetje beknopt.

Waarom is dat relevant voor deze blog? De variabele waar het bij discriminatie en agressie voortdurend om draait, is bevooroordeeldheid. Maar we weten nu, dat was precies de variabele die Asch met zijn experimenten in kaart bracht. Als we dus willen begrijpen hoe discriminatie en agressie werken, moeten we helder hebben wat we van zijn experimenten kunnen leren.

 

1.  In een sociale omgeving uiten mensen gemakkelijk onzin: ze 'zien' dingen die er niet zijn op grond van wat ze gehoord hebben

Laten we bij het begin beginnen. Asch gaf mensen een eenvoudige waarnemingstaak. Ze kregen links een lijntje te zien en rechts drie andere lijntjes. Het lijntje links was het lijntje dat beoordeeld moest worden, de lijntje rechts waren de mogelijke antwoorden. Het ging erom te zeggen, welke van die drie lijntjes rechts dezelfde lengte had als de te beoordelen lijn links. Daarom waren ze genummerd als 1, 2 en 3.

In de controlegroep, als mensen werkten zonder dat ze het antwoord van anderen konden horen, ging het bijna altijd goed. Het aantal foute antwoorden was minder dan 1 procent. In de experimentele groep was het echter een totaal ander verhaal.

In totaal kregen iedere proefpersoon 18 lijntjes te beoordelen. Van die 18 waren er 12 'kritisch'. Bij deze kritische items gaven alle zeven overige mensen in de 'groep' hetzelfde foute antwoord. De proefpersoon wist uiteraard niet dat de andere mensen in de groep mensen waren die voor Asch werkten.

Een belangrijk punt in het verhaal is, dat het niet ging om een echte groep, maar gewoon om een aantal toevallige studenten in een lokaal. De proefpersoon werd gevraagd even in te vallen voor iemand die op het laatste moment zogenaamd verhinderd was. Op deze manier werd ervoor gezorgd dat de proefpersoon altijd op plaats zeven kwam te zitten.

Als mensen eerst voortdurend hetzelfde foute antwoord hoorden, ging het vaak fout. De controlegroep had, zoals al opgemerkt, minder dan 1 procent foute antwoorden. De experimentele groep had bijna 40 procent foute antwoorden bij de kritische items (voor het gemak rond ik alles af). Het aantal fouten lag vijftig keer zo hoog als in de controlegroep.

Het eerste punt dat we dus kunnen leren, is dat dingen die in een groep unaniem beweerd worden, een groot effect hebben op wat mensen zeggen. Zelfs in dit geval, waarin de taak simpel was en ze op het hart was gedrukt om precies te rapporteren, wat ze zagen. Met andere woorden: de dingen die mensen beweren, zeggen mensen vaak niet, omdat ze zo zijn, maar omdat ze in de groep willen passen.


2.  Als de taak moeilijker wordt, uiten mensen nog sneller onzin die ze in hun sociale omgeving opgevangen hebben

Het tweede punt is simpel en voor de hand liggend. Asch liet zien dat de drie items (ieder item werd vier keer aangeboden, het totaal was dus 12) niet allemaal even moeilijk waren.  Het moeilijkste item ging veel vaker fout dan het gemakkelijkste. Als de taak dus iets lastiger wordt, wordt de kans dat mensen met de groep meegaan, snel groter.


3.  De hoeveelheid overgenomen onzin verandert niet als het langer duurt; het is dus niet zo dat mensen gehoorde onzin in verhouding steeds vaker gaan overnemen.

Je zou verwachten dat mensen na verloop van tijd steeds vaker toegeven aan de druk die de groep op hen uitoefent om zich te conformeren. Asch verwachtte dat ook, maar kreeg die veronderstelling niet bevestigd. De data laten zien dat de duur van het experiment niet uitmaakt. Alle mensen blijven voortdurend trouwen aan hun eigen strategie ten opzichte van de groep, ongeacht de duur van het experiment.


4.  De hoeveelheid geuite onzin (de mate van conformiteit) verschilt per persoon en hangt volledig af van de persoon. Ongeveer een kwart doet het niet, ongeveer een kwart doet het bijna steeds en de rest zitten tussen beide uitersten in.

Het vierde punt is minder bekend. Asch liet zien dat de neiging om met de groep mee te gaan, verschilt per persoon en dat deze neiging voor iedere persoon een bepaalde vaste waarde heeft. Met andere woorden: meegaan met de groep is een persoonseigenschap.

Verklaart die persoonseigenschap inderdaad het meegaan met de groep of speelt toeval ook nog een rol? Ik kon op basis van de gegevens die Asch vermeldt een betrouwbaarheid (coëfficiënt alfa) van 0.89 berekenen. Dat betekent dat het persoonskenmerk 89% van de verschillen tussen personen in het meegaan met de groep verklaart. Er zit dus maar weinig toeval in.


5.  De verschillen in de mate waarin de gehoorde onzin wordt overgenomen (de mate van conformiteit) zijn zeer groot

Mensen verschillen extreem. Je hebt mensen die steeds met de groep meegaan en je hebt mensen die dat nooit doen. Mensen zijn op dit punt totaal verschillend. De verdeling die ik op basis van de gegevens van Asch eerder maakte, was als volgt.

"In de eerste categorie zit 24%. Dit zijn de mensen die geen enkel item fout hadden. In de tweede categorie zit 33%. Deze mensen hadden maximaal vier fouten. In de derde categorie zit 25% met maximaal 8 fouten. In de vierde categorie zit de resterende 18%."

Als we alle mogelijkheden beperken tot deze vier categorieën, vinden we in ieder categorie ongeveer even veel. De verdeling is niet echt normaal, maar eerder recht.

Verder kunnen we zien dat meer dan drie vierde van alle proefpersonen bij deze simpele taak soms of voortdurend met de groep meegaat. Men heeft voor zijn neus een duidelijke A, maar men zegt B. 

 

6.  Mensen die geen onzin uiten, richten zich op hun taak; mensen die wel onzin uiten, richten zich op de groep

Is dat alles dat we van Asch kunnen leren? Nee, Asch heeft na afloop van het experiment ook interviews afgenomen bij veel van zijn proefpersonen. Zijn verslag van die interviews is uitgebreid en lastig samen te vatten. Wie de moeite neemt, zich er in te verdiepen, kan er echter veel informatie uithalen.

Het zesde punt is dat de mensen die met de groep meegaan, inderdaad blijken te focussen op de groep. Het zijn groepsmensen. Ze weten precies hoe vaak ze afweken van de groep. De mensen die niet met de groep meegaan, focussen op de taak die ze moeten doen. Het zijn taakmensen. Ze weten precies hoe vaak ze een fout antwoord gaven. 

 

7.  Taakmensen hebben dubbel werkende waarneming (DWW); groepsmensen hebben dubbel gestoorde waarneming (DGW)

Het zevende punt is het verschijnsel van dubbel werkende waarneming (DWW) bij taakmensen en het verschijnsel van dubbel gestoorde waarneming (DGW) bij groepsmensen.

Taakmensen weten precies hoe vaak ze een fout antwoord gaven. Verder blijken ze in doorsnee (qua gemiddelde) ook nog te weten, hoe vaak ze het oneens waren met de groep. Aan de ene kant hebben ze de lijntjes precies waargenomen, aan de andere kant hebben ze op de achtergrond ook nog geregistreerd of ze het oneens waren met de groep. Ze beschikken over dubbel werkende waarneming (DWW). Hun bewuste waarneming was gericht op de lijntjes, hun automatisch werkende onbewuste waarneming registreerde de groepsantwoorden.

De groepsmensen weten vrijwel precies hoe vaak ze het oneens waren met de groep. Maar ze hebben geen flauw idee over het aantal keer dat ze een fout antwoord gaven. Eerst gaven ze een antwoord dat onzin was, vervolgens blijken ze de lijntjes niet echt gezien te hebben. Ze lijden aan dubbel gestoorde waarneming (DGW). Eerst gaven ze een onzin antwoord, vervolgens blijken ze het te beoordelen lijntje ook niet gezien te hebben. 

 

8.  Conformiteit en bevooroordeeldheid zijn hetzelfde

Het achtste punt. De grote vraag is natuurlijk: welke eigenschap heeft Asch met zijn experimenten precies gemeten? Je zou verwachten dat hij bevooroordeeldheid gemeten moet hebben. Het overnemen van vooroordelen die de groep heeft. Maar is dat ook zo?

Dat blijkt inderdaad zo te zijn. In zijn verslag beschrijft Asch drie soorten redenen die mensen geven om met de groep mee te gaan. Maar die drie groepen mensen, zijn precies de groepen die je verwacht als het om bevooroordeeldheid gaat. Er lijkt op dit punt dus geen verdere twijfel mogelijk te zijn.

Natuurlijk voegt iedere meetmethode wat unieke variantie toe. In de praktijk zal de correlatie dus niet volledig 1 zijn. Maar in essentie gaat het om dezelfde factor die op verschillende manieren gemeten kan worden.

 

9.  Taakmensen hanteren vooral systeem 2, groepsmensen hanteren vooral systeem 1

Het negende punt. Asch vindt bij de interviews iets vreemds. Sommige mensen gingen steeds met de groep mee (of bijna steeds), maar zijn dat zichzelf volledig niet bewust. Ze volgen steeds de groep met hun antwoord, maar ze geloven oprecht zelf naar beste vermogen de waargenomen lengtes gerapporteerd te hebben. Met andere woorden: het voortdurend meegaan met de groep ging kennelijk automatisch en onbewust.

Maar dat klopt precies met het zesde punt. Het beoordelen van de lijntjes gaat kennelijk via systeem 2, het systeem van gericht, kritisch denken. Het volgen van de groep gaat kennelijk via systeem 1, het automatisch werkende emotionele systeem. We veronderstelden dit wel vaak, maar door het onderzoek van Asch hebben we daar nu ook bevestiging van.

Je kunt dit punt ook anders formuleren. Bevooroordeeldheid geeft aan dat je een systeem 1 'denker' bent, terwijl een lage score aangeeft dat je liever systeem 2 gebruikt, zodra dat mogelijk is. In de praktijk kan natuurlijk niemand zonder dat aangeboren systeem 1. Dus ook mensen die veel en graag systeem 2 hanteren, zullen toch ook vaak terug moeten vallen op het automatisch werkende systeem 1.

 

10.  Bevooroordeeldheid en dubbel gestoorde waarneming (DGW) zijn vrijwel hetzelfde

Het tiende punt. Bevooroordeeldheid en DGW (dubbel gestoorde waarneming) zijn vrijwel hetzelfde. Waar bevooroordeeldheid is, is ook DGW en omgekeerd. De correlatie die ik uit de interview-gegevens van Asch kon berekenen was 0.90.

 

11.  De verklaring van bevooroordeeldheid en DGW is hetzelfde: men focust op sociaal babbelen

Hoe kan dat? Hoe is het mogelijk dat bevooroordeeldheid en DGW vrijwel hetzelfde zijn?

De verklaring is simpel. Bevooroordeelde mensen zijn groepsmensen. Ze focussen volledig op de groep. Dat doen ze via hun systeem 1. Het systeem dat automatisch werkt via emoties. Door die automatische werking nemen ze automatisch alles van de groep over (ze verkondigen alle vooroordelen die in de groep leven), maar doordat ze volledig focussen op de groep, zien ze niet, wat er verder nog is. Hun bewuste waarneming en informatieverwerking is uitgeschakeld. Ze zijn zo druk bezig met sociaal babbelen via systeem 1, dat het moeizame systeem 2 niet gehanteerd wordt.

Asch laat zien hoe vooroordelen en irrationeel geloof ontstaan en verspreid worden. Aan de ene kant hebben we mensen in de groep die iets populairs beweren, aan de andere kant hebben we mensen die die onzin onmiddellijk enthousiast overnemen. Behalve dat ze de onzin overnemen, zien ze ook niet, wat er ondertussen wel te zien valt. Ze zijn zo druk met sociaal babbelen, dat ze geen aandacht meer hebben voor andere zaken. Ze lijden aan DGW (dubbel gestoorde waarneming). Anders geformuleerd: bevooroordeeldheid is niets anders dan geneigdheid tot (geloof in) borrel- en kletspraat.

Dat neemt echter niet weg dat bevooroordeeldheid grote en vreselijke consequenties kan en zal hebben. Het punt is natuurlijk dat de betrokkenen zich niet realiseren dat het om borrelpraat gaat, maar die borrelpraat zien als absolute waarheid.

Het onderscheid in 'denken' dat Kahneman in 2011 met zijn boek Thinking Fast and Slow populair zou maken (maar dat in feite niet door hem zelf was bedacht), was al in 1956 door Asch aangetoond als persoonlijkheidsvariabele, nauwkeurig gemeten, in kaart gebracht en uitgebreid beschreven.

 

Conclusie

Aan het einde van mijn post over de interview-uitkomsten van Asch schreef ik over 'extreme groepsmensen'. Ik gebruikte die extreme groep om duidelijk te krijgen, wat Asch precies gevonden had. Inmiddels kunnen we die conclusie echter uitbreiden naar alle groepsmensen. Naar alle mensen die in enigerlei mate vooroordelen omarmen. Ik laat die conclusie daarom hier nog een keer in bewerkte vorm volgen.

 

Het laatste resultaat is misschien het meest verontrustend. Het omarmen van foute informatie (vooroordelen) door groepsmensen gaat automatisch en onbewust. Een grasmaaier maait gras. Een groepsmens omarmt foute informatie, zodra die door de groep wordt aangeboden. Er vindt geen enkele vorm van toetsing plaats. Het feit dat de groep het vindt, is voldoende. Groepsmensen leven op basis van vooroordelen, sociaal gebabbel, borrel- en kletspraat. Het vormt de basis voor hun manier van bestaan.

 




 

 

 

 

 


donderdag 24 september 2020

Gewone rechtse autoritaristen (SDO-, RWA+): de 'vechthonden' van de strongman

 

Laatst bijgewerkt: 28-9-2020 om 4.23

 

Hoe komt een dictator in een democratie aan de macht? In eerste instantie is het iemand die op een zeepkist staat te schreeuwen. Als iedereen rustig doorloopt, komt hij niet verder. Om verder te komen heeft hij volgelingen/gelovigen nodig.

Zodra hij een behoorlijke achterban heeft opgebouwd van volgelingen/gelovigen die hem door dik en dun steunen (en ook bereid zijn het vuile werk voor hem op te knappen) levert die macht meer aanhangers op. Die worden aangetrokken door zijn macht en willen daarin delen.

Doordat de strongman trekt met zijn 'mooie' verhaal en trekt met zijn macht (de strongman trekt dubbel), trekt hij uiteindelijk drie verschillende soorten mensen aan, die verschillen op twee variabelen. De eerste van die variabelen is sociale dominantie (SDO): het streven naar macht. De tweede variabele is rechter vleugel autoritarisme (RWA). Afgekort: 'rechts autoritarisme'. (Denk niet dat er ook 'links autoritarisme' bestaat, want dat is -- ondanks intensief zoeken -- nog nooit gevonden.)

De drie groepen die de strongman uiteindelijk aantrekt, zijn in volgorde van aantrekken de volgende.

1. Gewone (niet sociaal dominante) volgelingen/gelovigen. Ze scoren laag op SDO, maar hoog op RWA. Ze worden aangetrokken door het 'mooie' verhaal van de strongman en zijn rol als Grote Leider. Deze mensen zijn de soldaten, de stormtroopers van de strongman. Dit is qua status de onderste laag in het 'autoritaire systeem'. Qua bevooroordeeldheid komen deze mensen op de derde plaats, na de double highs en na de 'men of action'.

2. Double highs. Dit zijn sociaal dominante volgelingen/gelovigen. Ze scoren hoog op SDO en hoog op RWA. Ze worden aangetrokken door het 'mooie' verhaal van de strongman en door zijn macht. Ze worden dus dubbel aangetrokken, zodra de strongman macht heeft. Deze mensen vormen de elite van de strongman en hopen op een kans om zelf ooit de macht te kunnen grijpen. Dit is qua status de toplaag van het autoritaire systeem. Dit zijn ook de meest bevooroordeelde mensen ter wereld, die er zijn.

3. 'Men of action'. Deze zijn sociaal dominant, maar geen echte volgeling/gelovige. Ze scoren hoog op SDO, maar laag op RWA. Ze worden slechts aangetrokken door de macht van de strongman. Deze mensen leveren de strongman zijn generaals en officieren. Deze mensen vormen qua status de middelste laag in het autoritaire systeem. Qua bevooroordeeldheid komt deze groep op de tweede plaats. De double highs zijn nog bevooroordeelder.

De mensen die laag op SDO en RWA scoren, de zogenaamde 'double lows' (of bèta's) maken niet deel uit van de machtige groep en dienen slechts voor productie. Zij vormen dus een outgroup. Dit zijn de mensen die niets van vooroordelen en irrationeel geloof moeten hebben.

In deze blogpost gaat het om de vraag: wat is 'rechts autoritarisme' (RWA) precies? Uitgaande van het soortenmodel verwacht ik, dat dat is: het geloof in het 'mooie' verhaal van de strongman is, op het moment dat hij nog niet echt macht heeft. Zodra de strongman macht krijgt, gaat hij door zijn macht ook sociaal dominante personen aantrekken.

Dat 'mooie' verhaal bevat in beginsel twee belangrijke bestanddelen. De X deugen niet en zijn de oorzaak van alle problemen. De X zijn gevaarlijk en moeten worden bestreden. Ze moeten worden weggejaagd of gedood. (De laatste optie verdient in de optiek van de strongman natuurlijk de voorkeur. Anders heb je de kans dat de X onverwachts bewapend terugkomen en de rollen omdraaien.)

Het tweede bestanddeel van het 'mooie' verhaal is: volg mij en je krijgt een gouden toekomst. De strongman werpt zich op als de Grote Leider en belooft zijn volgelingen/gelovigen een heerlijke, nieuwe wereld.

Aan de ene kant activeert de strongman de angsten van zijn volgelingen/gelovigen door de X op te voeren als de bron van alle problemen. Maar voor de volgelingen/gelovigen wordt daar onmiddellijk iets verleidelijks aangekoppeld. De X moeten bestreden worden. En weggejaagd of gedood. Door hun agressie te richten op de X en de vrije loop te laten, zullen alle problemen opgelost worden.

Vervolgens houdt de strongman de volgelingen/gelovigen een tweede dubbele worst voor. Ze zullen een gouden toekomst krijgen, mits ze bereid zijn hem te volgen. Het eerste deel van deze worst is de gouden toekomst. Het tweede deel van deze worst is het volgen.

Alle volgelingen/gelovigen willen graag iemand volgen, zowel de gewone als de sociaal dominante. Ze willen graag iemand die vertelt, wat ze moeten doen. Iemand die de leiding op zich neemt. De sociaal dominante volgelingen/gelovigen willen dan ook nog eens zo dicht mogelijk bij hun Grote Leider zijn, omdat ze dubbel worden aangetrokken. Ze willen dus tot zijn elite behoren. Vervolgens willen ze zelf graag de rol van Grote Leider overnemen. Gewone, niet sociaal dominante volgelingen/gelovigen zijn tevreden met de rol van (gewone) volgeling/gelovige.

In dit verhaal gebaseerd op het soortenmodel, zitten twee belangrijke bestanddelen. De gewone volgeling/gelovige valt voor het 'mooie' verhaal, dat sterke emoties bij hem oproept. Verder is dat verhaal afkomstig van de man (het zijn bijna altijd mannen) die zich opwerpt als Grote Leider. Iets waar volgelingen/gelovigen naar op zoek zijn.

Klopt dit verhaal? Het is gebaseerd op het soortenmodel en het heeft dus een stevige empirische ondergrond, maar je kunt je toch voorstellen dat er mogelijk ergens een onjuistheid in is geslopen. Het blijft dus zaak om te checken.

Er zijn drie checks mogelijk. Allereerst kunnen we kijken naar de definitie van RWA zoals die door Altemeyer is geformuleerd. Ten tweede kunnen we kijken naar de conformiteits-experimenten van Asch. Hij liet immers via zijn experimenten zien, hoe bevooroordeeldheid werkt. Ten derde kunnen we kijken naar wat er verder nog bekend is over mensen die hoog scoren op RWA.

 

De check via de definitie van RWA 

Laten we eerst kijken naar de definitie die Altemeyer hanteert voor (de items van) zijn RWA-schaal. Het lijkt misschien wat vreemd om een definitie te hanteren voor het checken van iets, want definities zijn in beginsel natuurlijk vrij. Als je begrip X wilt meten met operationalisatie Y dan doe je dat maar. Het is aan jou om aan te tonen, dat je met dat begrip X vervolgens inderdaad iets kunt voorspellen.

In het geval van RWA is de definitie echter precies andersom tot stand gekomen. Altemeyer vond in de data van de F-schaal (om fascisme te meten) drie subschalen die onderling duidelijk bleken te correleren. Die drie subschalen meten dus dezelfde factor. Deze drie subschalen vormen nog steeds de basis van RWA. (Bij de RWA-schaal is echter ieder item bedoeld alle drie punten te meten. Deze schaal is dus niet opgesplitst in drie verschillende subschalen.)

De definitie vertelt ons dus dat deze drie eigenschappen bij mensen voortdurend samengaan. Als mensen hoog scoren op de eerste, scoren ze doorgaans ook hoog op de tweede en de derde eigenschap. Wat zijn de drie eigenschappen die dienen als definitie van RWA?
    1.  A high degree of submission to authorities.
    2.  High levels of aggression in the name of their authorities.
    3.  A high level of conventionalism.
Mensen die hoog scoren op RWA bezitten dus in doorsnee deze drie eigenschappen.

Laten we naar de eerste eigenschap kijken. RWA'ers onderwerpen zich in hoge mate aan hun leiders. Dat was precies het punt dat ik hiervoor al aanvoerde. Volgelingen/gelovigen willen geleid worden door hun leiders.

Je bent mogelijk geneigd te denken, dat dat komt door hun lage sociale dominantie, maar dat idee klopt niet. Want die geneigdheid naar onderwerping wordt gemeten bij alle mensen die hoog scoren op RWA, dus ook bij sociaal dominante volgelingen/gelovigen. Het gaat dus echt om een eigenschap die kenmerkend is voor alle rechtse autoritaristen (mensen die hoog scoren op RWA).

Het tweede punt van de definitie zit niet in mijn verhaal over RWA dat ik op basis van het soortenmodel opstelde. Ik heb dit punt niet gebruikt om duidelijk te maken wat rechtse autoritaristen zijn. Dit punt, het gaat om agressieve mensen, krijgen we via de empirische definitie als het ware toe.

Het punt zit natuurlijk wel in het soortenmodel en speelt daar ook een belangrijke rol in. RWA is één van de aansturende variabelen van bevooroordeeldheid. Bevooroordeeldheid is de standaard maat voor discriminatie en agressie. En het is ook wat alle drie soorten mensen die een 'autoritair systeem' vormen, gemeenschappelijk hebben. Bevooroordeeldheid is de centrale variabele. Met andere woorden: het doel van het autoritaire systeem (wat Altemeyer de 'dodelijke vereniging' noemt) is discriminatie en agressie. Door het uitoefenen van macht en geweld probeert men zichzelf te verrijken.

Terug naar het tweede punt van de RWA-definitie. Volgelingen/gelovigen zijn agressief, maar ze zijn ook submissief (het eerste punt). Dat betekent dus, dat ze pas agressief durven te worden op het moment dat hun meerderen dat (stilzwijgend) goedkeuren of toestaan. Bij gewone volgelingen/gelovigen is dat submissieve karakter natuurlijk nog belangrijk dwingender dan bij sociaal dominante volgelingen/gelovigen, die sterk de neiging hebben zich van regels weinig aan te trekken in hun streven naar absolute macht.

Verder vertelt die hoge mate van agressie nog iets. Het gaat om mensen die bevooroordeeld zijn, die irrationeel geloven. Dat suggereert niet alleen geneigdheid tot discriminatie en agressie, maar ook dat men vooral systeem 1, het automatisch werkende emotionele systeem, hanteert om informatie te verwerken. Men denkt dus niet gericht, kritisch, maar men gaat af op zijn onderbuik-gevoelens.

Het derde punt van de RWA-definitie vertelt dat het om mensen gaat, die hangen aan vaste gewoontes en tradities. Met andere woorden: ze denken niet functioneel, maar associatief. Ook dit suggereert weer dat ze vooral 'denken' via systeem 1. Men voelt waarheid, maar men baseert zijn oordeel niet op argumenten of expliciete waarnemingen.

Dat geeft de strongman de kans zijn volgelingen/gelovigen via hun automatisch werkende systeem 1 te conditioneren. De strongman roept eerst met zijn 'mooie' verhaal gerichte emoties op (de X deugen niet en zijn gevaarlijk; zijn volgelingen/gelovigen zijn geweldige mensen, die uitverkoren zijn; de strongman zal hen naar een gouden toekomst leiden. Het resultaat is dat ze de strongman goed gaat voelen en dat ze die gaan zien als hun Grote Leider. Als ze hem volgen, zal alles goed komen.

De punten in de RWA-definitie bevestigen dus via punt 1 en 3 het verhaal over RWA op basis van het soortenmodel. Punt 2 van de definitie krijgen we cadeau. Deze mensen zijn niet alleen vatbaar voor een 'mooi' verhaal en willen graag geleid worden, ze hebben ook nog eens een agressieve instelling. Er wordt in dit verband gesteld, dat het om borrelende vaten gaat. De agressie wacht slechts op een kans om naar buiten te komen.

Wat betekent dit? Hier heb je een verzameling mensen die door de strongman geconditioneerd kan worden. Die conditionering verloopt via het automatisch werkende systeem, de persoon zelf heeft daar geen controle over. Althans niet, zo lang men zijn systeem 2 niet actief inschakelt om de conditionering bewust ongedaan te maken. Omdat deze mensen systeem 2 niet of amper benutten, doen ze dat niet. Deze mensen kunnen dus door de strongman geprogrammeerd worden, zoals hem goed dunkt.

Vervolgens gaat het ook nog eens om uitgesproken submissieve mensen. Mensen die graag doen wat hun leiders hen opdragen, mits het maar geen precisiewerk is of mentale inspanning vereist. Tenslotte gaat om agressieve mensen. Mensen die wachten op een kans om geweld te mogen gebruiken.

Met andere woorden: we hebben het hier over de 'vechthonden' van de strongman. Manipuleerbaar, onderworpen en agressief. Dit zijn de ideale strongman stormtroopers. Afgekort: SS. In nazi-Duitsland werden deze mensen in eerste instantie betiteld als: SA [Sturmabteilung]. De afkorting SS stond voor: Schutzstaffel (lijfwacht).

Wanneer we dus uitgaan van de empirische definitie van de RWA-schaal, dan valt te verwachten dat de mensen die daar hoog op scoren, extreem gevoelig zullen zijn voor het propaganda-verhaal van de strongman. Dat verhaal bevat voor hen als het ware meerder worsten. Verder suggereren twee van de drie punten in de RWA-definitie dat deze mensen vooral informatie verwerken via het emotionele systeem, zodat ze normaal niet door het 'mooie' verhaal van de strongman heen zullen prikken.

Nadat de strongman zichzelf in de hoofden van zijn volgelingen/gelovigen heeft weten te nestelen als de Grote Leider, zullen ze hem blindelings volgen, zich aan hem onderwerpen en na een wenk van hem overgaan tot agressieve acties jegens politieke tegenstanders en minderheden.

Deze eerste check op basis van de definitie van RWA levert dus belangrijk meer op, dan waar we om vroegen. De stelling was dat gewone (niet sociaal dominante) rechtse autoritaristen voor het verhaal van de strongman zullen vallen op een moment dat hij nog geen macht heeft. De check levert op, dat we dat inderdaad moeten verwachten. De toegift is, dat deze mensen daarna de ideale 'vechthonden' van de strongman zijn: verstandelijk beperkt, onderworpen en agressief.













zaterdag 19 september 2020

Wat is 'rechter vleugel autoritarisme' (RWA) precies?

 

Laatst bijgewerkt op 24-09-2020 om 2.24

 

Mijn voorlaatste blogpost eindigde met:

"Kortom, als je de geneigdheid tot irrationeel geloven meet via bevooroordeeldheid, wat meet Altemeyer dan precies met zijn 'rechter vleugel autoritarisme'?"


Het empirische discriminatie- en agressie-onderzoek draait om drie variabelen. Allereerst hebben we bevooroordeeldheid. Het instemmen met populaire vooroordelen. De standaard maat voor agressie en discriminatie. Ook de maat die door de auteurs van The Authoritarian Personality (1950) met drie verschillende vragenlijsten om 'fascisme' te meten drie keer gevonden werd, zonder dat ze dat zelf door hadden.

Vervolgens hebben we twee variabelen die het grootste deel van bevooroordeeldheid verklaren, dat wil zeggen: voorspellen. Die twee verklarende variabelen zijn: sociale dominantie (SDO) en rechter vleugel autoritarisme (RWA). Ook wel benoemd als: 'rechts autoritarisme'.

Wat sociale dominantie inhoudt, lijkt duidelijk te zijn. Iemand is ervan overtuigd dat de wereld uitermate ongelijk is, en dat het zaak is om zelf, koste wat het kost, de top te bereiken. Men zoekt voor alles en ten koste van alles: status en macht.

Maar wat is 'rechts autoritarisme' precies? Bob Altemeyer, de geestelijke vader van deze maat, betitelt mensen die hoog scoren op deze maat als 'volgelingen'. Dit zijn de volgelingen van de strongman. Maar een kenmerk van volgelingen is dat ze geloven wat de goeroe vertelt. Ik maakte daar van: 'volgelingen/gelovigen'. Daarmee lijkt behoorlijk duidelijk, waar deze maat voor staat, zou je denken.

Maar dan wordt duidelijk dat je bevooroordeeldheid moet zien als de maat voor geneigdheid tot irrationeel geloven. Maar als dat de maat voor irrationeel geloof is, hoe kun je dan mensen die hoog scoren op RWA betitelen als 'volgeling/gelovige'? Dat suggereert dat RWA de maat voor geloof is. In werkelijkheid halen deze mensen echter slechts de derde plaats qua bevooroordeeldheid. Wat Altemeyer betitelt als: de 'bronzen medaille'. Kennelijk wringt er dus iets. Dat bracht me tot de vraag: wat meet RWA dan precies?

Je bent geneigd te denken dat die vraag ondertussen geen probleem meer kan zijn. Maar wanneer je het laatste boek (Authoritarian Nightmare, 2020) van Bob Altemeyer, de vader van RWA, leest, dan zie je dat hij maar liefst twee hoofdstukken nodig heeft om uit te leggen wat een 'rechter vleugel autoritarist' is.

Het probleem is niet dat de maat onduidelijk gedefinieerd is. We hebben de RWA-vragenlijst, dus de maat is operationeel gedefinieerd. Het probleem is ook niet, dat de maat niet betrouwbaar zou zijn, want dat is de maat wel. Het probleem is ook niet, dat de maat niet valide zou zijn, want alles dat we weten, wijst erop dat de maat dat wel is.

Het probleem is dat de maat zo veelomvattend is, dat hij niet meer eenvoudig valt samen te vatten. Wanneer je twee hoofdstukken nodig hebt om een maat te beschrijven, mag dat heel indrukwekkend lijken, maar empirisch wetenschappelijk gezien betekent het, dat je niet goed weet, wat je precies meet. Je hebt geen beknopte, heldere theorie, die alles wat je hebt aan feiten handzaam samenvat.

De beste oplossing voor dat probleem is, denk ik, het soortenmodel. Allereerst is het soortenmodel volledig gebaseerd op wat we tot nu toe weten via hard onderzoek over de drie variabelen waar alles in het discriminatie- en agressie-onderzoek om draait. Ten tweede schetst het een logisch kader. Het verklaart de vreemde samenhang tussen die drie variabelen. Wat zegt het soortenmodel over 'rechts autoritarisme'?

Na de uitvinding van de landbouw wordt geleidelijk aan duidelijk dat niet iedereen geschikt is om te boeren. Als boer moet je hard werken en lange dagen maken, terwijl de beloning -- als die al komt -- maanden later komt. Als boer moet je dus heel erg op de lange termijn denken en ook aan het werk gaan op momenten, dat dat nog niet urgent lijkt te zijn. Op momenten dat er nog volop voedsel is.

Er ontstaat dus een klasse van mensen die niet boeren. Maar boeren hebben doorgaans rijke voorraden, omdat de oogst makkelijk een reeks jaren kan mislukken. In een samenleving met overvloedig voedsel doe je natuurlijk niet moeilijk als mensen daar van mee willen eten. Het resultaat is dus een verzameling klaplopers, die wel eet, maar niets uitvoert.

Vervolgens is er slechts een slimme en doortrapte geest nodig, die de klaplopers organiseert. Het zijn niet zij, de klaplopers die niet deugen, nee, het zijn die stinkend rijke boeren. Ze hoeven alleen maar naar hem te luisteren en te doen, wat hij zegt en ze krijgen allemaal een prachtige toekomst.

De strongman organiseert de klaplopers en grijpt de macht. Nu zijn de rollen omgedraaid. De rijke boeren hebben opeens niets meer te vertellen. Het is de strongman die de absolute macht heeft over de klaplopers en de voorheen rijke boeren.

Het duurt natuurlijk niet lang of er zijn veel meer mensen die zich realiseren, dat het werk voor de dommen is (althans zo zien zij dat) en dat als je vooruit wilt komen in het leven, je vooral macht nodig hebt. We kunnen dus begrijpen, dat er een variabele als sociale dominantie ontstaat. Want macht biedt veel voordelen, dus wie gaat voor macht, zit uiteindelijk vaak prima.

Verder hadden we natuurlijk al dat verschil tussen de mensen die aanleg hadden om te boeren en de mensen die dat helemaal niks vonden. Die liever gezellig onder elkaar wat kletsten, een goed glas dronken en zich specialiseerden in borrelpraat.

Nu formuleer ik het misschien wat ongelukkig. Om te boeren heb je een bepaalde aanleg nodig. Je moet denken en werken op de lange termijn. Je hebt te maken met de harde natuur. In beginsel hebben alle mensen die aanleg, maar moet je die aanleg ook ontwikkelen. Bij de mensen die boer werden, ging dat beter dan bij de klaplopers. Het waren dus vermoedelijk niet de klaplopers die vooral een bepaalde aanleg ontwikkelden, maar de boeren. De klaplopers ontwikkelden zich op dat punt juist niet.

Een tweede eigenschap van de klaplopers was dat de strongman ze met een 'mooi' verhaal kon overhalen. Het zijn dus mensen die geneigd zijn, het 'mooie' verhaal van een beginnende strongman te geloven. En bij dat geloof uiteindelijk misschien ook nog vaak baat hebben.

Als het soortenmodel klopt, verwacht je dus dat 'rechts autoritarisme' de maat is die het verschil meet tussen de rationeel denkende en op productie gerichte 'boeren' en de mensen die vallen voor het 'mooie' verhaal van de strongman. De eerste groep moet niets hebben van het 'mooie' verhaal van de strongman. De tweede groep valt er massaal voor en ziet de strongman als de man die hen naar een gouden toekomst leidt.

Is het plausibel dat de strongman zijn aanhang in eerste instantie vooral zoekt onder de niet sociaal dominante mensen? Ja, want in eerste instantie zijn er natuurlijk niet zo veel extreem sociaal dominante mensen. Verder zijn die sociaal dominante mensen ook nog eens mensen die precies hetzelfde willen als de strongman. Het valt dus te begrijpen dat een beginnende strongman zijn aanhang vooral zoekt onder de 'gewone' (niet sociaal dominante) mensen.

Volgens het soortenmodel blijven er dan slechts twee soorten mensen over: de double lows (de boeren of bèta's) en de 'gewone' (niet sociaal dominante) volgelingen/gelovigen. Deze laatste groep mensen bestaat dus uit personen, die hoog op RWA scoren, maar laag op SDO.  De eerste groep moet niets hebben van het 'mooie' verhaal van de strongman, want een 'mooi' verhaal kun je niet eten. Maar voor de tweede groep ligt dat totaal anders.

Hoe moet je 'rechts autoritarisme' dan omschrijven? Als vallen voor het 'mooie' verhaal van de strongman op het moment dat hij nog niet echt macht heeft. Zodra de strongman macht heeft, gaat hij door die macht sociaal dominante personen aantrekken. In eerste instantie begint de opmars van de strongman met de 'gewone' (niet sociaal dominante) volgelingen/gelovigen. Mensen die dus hoog op RWA scoren, maar laag op SDO.

 

Hoe moet je 'rechts autoritarisme' omschrijven? Als vallen voor het 'mooie' verhaal van de strongman op het moment dat hij nog niet echt macht heeft.

 

Hoe kan het dan dat de gewone (niet sociaal dominante) volgelingen/gelovigen niet het hoogst scoren op bevooroordeeldheid? Bevooroordeeldheid is het instemmen en omarmen van de vooroordelen die in de groep leven. De ene reden om dat te doen is 'rechts autoritarisme', de andere reden is 'sociale dominantie'. Als je dichter bij de strongman wilt komen, moet je actiever en fanatieker zijn evangelie omarmen en uitdragen. Dat is echter niet wat de gewone volgelingen/gelovigen willen. Die willen voor alles een veilig onderkomen in de groep en verder vooral: brood en spelen.

De gewone rechtse autoritaristen hebben slechts één reden om bevooroordeeld te zijn, om irrationeel te geloven. De sociaal dominanten hebben ook een reden om bevooroordeeld te zijn, maar een totaal andere. De double highs tenslotte hebben beide redenen om bevooroordeeld te zijn en halen dan ook inderdaad voortdurend de toppositie qua bevooroordeeldheid.

Wanneer je bevooroordeeldheid wilt begrijpen, dan zijn de gewone volgelingen/gelovigen van groot belang. Want dat is de groep waar de aspirant strongman met zijn 'mooie' verhaal grip op moet krijgen. Hij moet een verhaal produceren en zo presenteren dat hij deze groep als eerste over de streep trekt. Zodra dat gelukt is, komen de sociaal dominanten ook wel.

Het voorgaande verklaart misschien waarom we 'rechts autoritarisme' zo'n moeilijk te begrijpen variabele vinden. Het gaat misschien om klaplopers, maar het zijn wel klaplopers met macht. Het zijn de soldaten, dienaren en ambtenaren van de strongman (of koning). Bovendien is die strongman (of koning) zelf natuurlijk ook meestal een 'rechtse autoritarist'. Alleen op die manier voelt hij perfect aan wat zijn gewone volgelingen/gelovigen willen horen.

Dus, kijk uit met wat je zegt, voor je het weet kan zo'n foute opmerking veel problemen opleveren. Met andere woorden: we hebben een soort ingebouwd instinct om 'rechts autoritarisme' vooral niet te zien. Het is veiliger om het gewoon helemaal niet te zien. Het is sociaal gezien een volledig 'foute' variabele, omdat de consequentie uiteindelijk is dat de strongman (of koning) niet deugt.

Klopt dit verhaal over rechts autoritarisme? Ik ben uitgegaan van het soortenmodel. Dat is volledig gebaseerd op dat merkwaardige verband tussen bevooroordeeldheid en die twee aansturende variabelen (SDO en RWA) en wat we verder via validiteitsonderzoek over die variabelen weten. Als het goed is, is het verhaal dus stevig gefundeerd.

Voor een eerste check kunnen we kijken naar de definitie van RWA zoals die door Altemeyer is geformuleerd. Een tweede check is te kijken naar naar de conformiteits-experimenten van Asch. Hij liet immers via zijn experimenten zien, hoe bevooroordeeldheid precies ontstaat en werkt. Een derde check is te kijken naar wat er verder bekend is over mensen die hoog scoren op RWA. Die drie checks bewaar ik voor volgende blogposts.










dinsdag 15 september 2020

Het stel dat niet kon trouwen

 

In de vorige post ging het over het meten van de geneigdheid tot irrationeel geloof. Je gelooft iets heilig, maar er zijn geen harde feiten, waar je dat geloof op baseert. Het is allemaal slechts idee.

Die irrationele ideeën komen er uiteindelijk vooral op neer dat de spreker heel goed is, zijn naaste vriendjes ook, maar dat de rest van de wereld niet deugt en daarom terecht kwalijk behandeld mag worden.

Irrationeel geloof is dus de basis van discriminatie en agressie. Discriminatie begint doorgaans niet met een holocaust, maar met een gerucht of bewering. Het begint allemaal niet met een moord, nee, het begint doorgaans met een terloopse opmerking.

De geneigdheid tot irrationeel geloven moet je -- dat lijkt mij althans wel behoorlijk zeker -- meten via bevooroordeeldheid. Het mag natuurlijk in beginsel ook via een andere methode, mits die hetzelfde resultaat oplevert. Bevooroordeeldheid kun je -- lijkt het -- op eindeloos veel manieren meten. Het is een variabele die voortdurend weer lijkt op te duiken.

Maar als je het hebt over het meten van een variabele, dan wordt het een heel abstract probleem. Het gevaar daarvan bij mensen, is dat ze de betekenis achter al die woorden, niet meer zien. Het worden imponerende woorden waarvan men de betekenis kwijt is.

Om dat probleem te voorkomen, helpt het om met concrete voorbeelden te werken. Op de site van de BBC vind ik een artikel van Adaobi Tricia Nwaubani over een stel in Nigeria (https://www.bbc.com/news/world-africa-54088880). Een van de twee stamt af van voormalige slaven. Het heersende geloof zegt dat je met zo'n iemand niet moet of kunt trouwen.

Het stel heeft zelfmoord gepleegd en een briefje achtergelaten met de tekst: "They're saying we can't get married... all because of an ancient belief".

Je kunt dus zeggen: het begint allemaal met een irrationeel geloof. En inderdaad: het eindigt met moord.

Is het verstandig om in zo'n geval zelfmoord te plegen? De vraag stellen, is deze beantwoorden. Het punt waar het mij om gaat, is de link tussen de twee. Je hebt een irrationeel geloof dat men niet kan loslaten. En je hebt even later een dubbele zelfmoord. Beide passen bij een hoge 'zooifactor'. Een ander woord voor de variabele waar het allemaal om draait: 'bevooroordeeldheid'.

Een manier van denken die past bij kinderen en de kroeg. Maar ook een manier van denken die in moderne samenlevingen steeds meer de norm wordt. Het verabsoluteren van het gevoel. Feiten en normen als niet relevant zien. Ja, sterker nog, niet eens echt weten, wat dat zijn.



 

 

 

maandag 7 september 2020

Hoe moet je geneigdheid tot irrationeel geloven meten? Via bevooroordeeldheid dus

 

Laatst bijgewerkt: 15-9-2020 om 1.49

 

In mijn post over dubbel gestoorde waarneming (DGW) en bevooroordeeldheid (https://stopdiscriminatie.blogspot.com/2020/08/dubbel-gestoorde-waarneming-is-een.html) formuleerde ik de volgende conclusie.

"Bevooroordeeldheid en DGW zijn een innig koppel. Waar de een is, is ook de ander. Anders geformuleerd: gelovigen (bevooroordeelde mensen) vertellen niet alleen een verhaal, dat niet klopt, ze zien ook niet, wat er is."

In dit citaat heb ik het over 'gelovigen', terwijl het eigenlijk over 'bevooroordeelde mensen' zou moeten gaan. De variabele die Asch meet met zijn experiment (conformiteit) bleek immers na onderzoek (hier: https://stopdiscriminatie.blogspot.com/2020/08/is-conformiteit-hetzelfde-als.html) hetzelfde te zijn als bevooroordeeldheid.

Tot nu toe, was het zo, dat ik met de term 'volgeling/gelovige' mensen aanduidde, die hoog scoren op (rechter vleugel) autoritarisme (RWA). Nu koppel ik die term echter, misschien min of meer per ongeluk, aan bevooroordeeldheid. De strongman-variabele, de alfa-bètavariabele, de standaard maat voor discriminatie/agressie en een maat voor corruptie en irrationaliteit.

Dus, klopt dat wel? Gaat het hier inderdaad om een verschrijving of zijn er goede argumenten om te denken dat we de geneigdheid tot geloven moeten meten via 'bevooroordeeldheid'?

 

Hoe moeten we de bereidheid tot irrationeel geloven meten: RWA of bevooroordeeldheid?

De vraag is dus: hoe moeten we bereidheid tot geloven meten? Er lijken op basis van het bestaande onderzoek slechts twee antwoorden mogelijk te zijn: RWA aan de ene kant of bevooroordeeldheid (generalized prejudice, etnocentrisme, links-rechts) aan de andere kant.

Beide variabelen zijn gecorreleerd, maar lang niet perfect. De correlatie tussen bevooroordeeldheid en RWA bedraagt doorgaans iets van ongeveer 0.50 tot 0.60, dacht ik. (Altemeyer rapporteert in de online bijlage bij zijn laatste boek [Authoritarian Nightmare, Trump and his Followers, 2020] een correlatie van [afgerond] 0.84, maar die steekproef is tot stand gekomen door zelfselectie en bevat daardoor vermoedelijk vooral veel mensen die fel voor of fel tegen Trump zijn, waardoor de correlatie belangrijk hoger kan zijn uitgevallen.)

De andere onderliggende variabele van bevooroordeeldheid is sociale dominantie, gemeten als SDO. Een alles overheersende zucht naar macht en een heilig geloof in het goede van ongelijkheid. Samen bepalen die twee aansturende variabelen (RWA en SDO) normaal ongeveer twee derde van de totale variantie in bevooroordeeldheid (na correctie voor onbetrouwbaarheid).

Je zou de vraag dus ook anders kunnen formuleren. Bestaat de motivatie om te geloven alleen uit RWA of bevat die motivatie ook SDO? Als de motivatie zowel RWA als SDO bevat, dan verwacht je, dat we het moeten meten met het resultaat van die twee: bevooroordeeldheid. Als de motivatie voor geloof geen SDO bevat, moeten we het meten met RWA.

Laten we eerst nagaan, wat we precies bedoelen met 'geneigdheid tot geloven'. Strikt genomen hebben we twee soorten geloof. Dat morgen de zon vermoedelijk weer opgaat, lijkt niet zo'n problematisch geloof. Tot nu toe klopte dat altijd. Maar je hebt ook geloof als: COVID-19 wordt verspreid door 5G. Voor dat laatste geloof is tot nu toe niet echt evidentie beschikbaar.

We bedoelen dus eigenlijk niet geloof in het algemeen, maar het onderscheid tussen rationeel geloof (gebaseerd op harde feiten) en irrationeel geloof (gebaseerd op opinies, overtuigingen, geleuter en sociale bijval). Maar als het inderdaad gaat om het onderscheid tussen rationeel en irrationeel geloof gaat, dan moet je vrijwel zeker bevooroordeeldheid hebben. Want die variabele kun je ook opvatten als lopend van rationeel naar irrationeel.

De basis van de groep is bevooroordeeldheid. Bevooroordeeldheid is de strongman-variabele. En geloof is wat de groep bij elkaar houdt. Als al die veronderstellingen kloppen, moet je dus verwachten dat bevooroordeeldheid de variabele is, die de geneigdheid tot irrationeel geloven weergeeft. Precies wat ik al opmerkte.

Verder kun je bevooroordeeldheid ook opvatten als het omarmen van vooroordelen. Zo is die variabele gedefinieerd. Leg een hele reeks populaire vooroordelen voor en de mate, waarin men daarmee instemt, levert je 'bevooroordeeldheid'. Maar wat is het instemmen met populaire vooroordelen anders dan het omarmen van het irrationele geloof van een groep?

Een vooroordeel had in mijn opvatting vier kenmerken. Het was niet op feiten (objectieve waarnemingen) gebaseerd. Het had betrekking op één of meer (bepaalde) mensen. Het bevatte emotie. En het was gericht. Het ging om positieve of om negatieve emotie met betrekking tot die persoon of personen.

Het idee achter geloof is vaak dat de mensen met hetzelfde geloof, goede mensen zijn. En dat mensen met een ander geloof dwalen of zelfs bestreden moeten worden. Als je het zo bekijkt, verwacht je dus dat bevooroordeeldheid hetzelfde moet zijn als geneigdheid tot irrationeel geloven.

Wat is irrationeel geloof precies? De basis is dat iemand iets beweert dat niet op feiten of waarnemingen is gebaseerd. Vervolgens neemt de onkritische luisteraar die stelling klakkeloos over. Bij het Asch-experiment viel het mechanisme goed te zien. Iemand verkondigt zichtbare onzin, maar een belangrijk deel van de proefpersonen nam die onzin enthousiast over. Ik overdrijf nu wat, want in dit geval verkondigde de hele overige 'groep' die onzin. Maar aan het basisprincipe doet dat natuurlijk niet af.

De basis van irrationeel geloof is dus napraten om toch maar vooral goed in de groep te passen. De mensen die zich schuldig maakten aan dat napraten van de onzin bleken bij het Asch-experiment volledig op de groep te focussen en niet op hun taak. Ze wisten wel hoe vaak ze het oneens waren geweest met de groep, maar niet hoe vaak ze een onjuist antwoord gegeven hadden.

Wat het Asch-experiment dus duidelijk maakt, is dat we groepsmensen en taakmensen hebben. Het ene soort focust volledig op zijn positie in de groep. Het andere soort focust volledig op de taak die men moet uitvoeren. Het onderscheid tussen beide soorten mensen meten we als conformiteit, maar dat blijkt precies hetzelfde te zijn als bevooroordeeldheid.

Bevooroordeeldheid is dus in dit verband het napraten van anderen om op die manier zelf sociaal te scoren. Maar in andere gevallen kan het natuurlijk ook gaan om het produceren van het 'mooie' verhaal.

Bij het Asch-experiment vonden we precies de drie zelfde groepen terug bij de mensen die 'yielden' als voorspeld wordt door het soortenmodel. Van die drie groepen zijn er volgens het soortenmodel twee sociaal dominant. Dat betekent dus dat een meerderheid van de groepsmensen geneigd is actief 'mooie' verhalen te produceren om op die manier sociaal te scoren.

Voor bijvoorbeeld een double high (denk aan Hitler) is het niet relevant, hoe men precies aan het 'mooie' verhaal komt, maar is relevant of het 'mooie' inderdaad het bedoelde sociale effect heeft. Hitler haalde de inspiratie voor zijn toespraken vaak uit kranten, is bekend.

Voor de duidelijkheid, niet alle religies omarmen altijd een irrationeel geloof. De basis van het Oude Testament wordt gevormd door de Tien Geboden. In die Tien Geboden zit weinig tot niets irrationeels. Het gaat om normale zaken. Je mag niet doodslaan, je mag niet begeren wat van iemand anders is, je mag niet liegen, je mag geen beelden van goden maken. Ook niet de eigen 'God'. Er wordt keurig eerst ook nog een definitie gegeven van 'God'. Het is kortom een behoorlijk rationeel stuk werk.

Ook de essentie van het verhaal van Jezus in het Nieuwe Testament sluit daarbij aan. Iets dat misschien niet zo verwonderlijk is, want in feite was hij geboren en getogen in de Joodse leer. Hij vereenvoudigt de Tien Geboden tot twee. Je moet 'God' liefhebben boven alles en andere mensen als jezelf. Geen aanbevelingen waardoor je rottigheid (zooi) zult gaan produceren. Integendeel.

Het gaat dus echt om niet op feiten gebaseerde opvattingen die tot doel hebben bepaalde mensen op achterstand te zetten en de spreker of gelovige zelf voordeel te geven. Dat is in feite wat we bedoelen met irrationeel geloof. En het zal duidelijk zijn, dat een dergelijk geloof koppelt aan discriminatie en agressie. We brengen verschillen aan tussen mensen, die niet op feiten gebaseerd zijn.


Waarom bevooroordeeldheid de strongman-variabele is

Voor de volledigheid, waaruit blijkt dat bevooroordeeldheid de strongman-variabele is en dat RWA (rechter vleugel autoritarisme) dat niet is? De populariteit van Trump bij zijn achterban wordt niet goed verklaard door alleen autoritarisme. Bevooroordeeldheid verklaart beter welke mensen hem en zijn opvattingen omarmen.

Ook de 'vader' van rechter vleugel autoritarisme (RWA), Bob Altemeyer, rapporteert in zijn eerder vermelde laatste boek (Authoritarian Nightmare) dat bevooroordeeldheid 0.81 correleert met 'Approval of Trump', terwijl RWA niet verder kwam dan 0.74. Dit is echter een sterk geselecteerde steekproef, normaal is het verschil nog belangrijk groter. Van de 223.138 stemgerechtigden die via de mail werden aangeschreven, vulden slechts 990 respondenten de vragenlijst volledig of bijna volledig in. Dat is een response van minder dan een half procent (p. 6 van de online appendix bij het boek).

Dat bevooroordeeldheid inderdaad de strongman-variabele is, blijkt ook uit (mijn samenvatting van) het onderzoek dat in The Authoritarian Personality beschreven staat. Wanneer we de uitkomsten corrigeren voor onbetrouwbaarheid, blijkt de drie variabelen die de auteurs geconstrueerd hebben om 'fascisme' te meten, allemaal precies hetzelfde meten. De drie variabelen waren: etnocentrisme (bevooroordeeldheid), politiek economisch conservatisme (politiek rechts) en de F-schaal, die bedoeld was de aanleg voor 'fascisme' te meten via onderliggende drijfveren. Er lijkt daarmee dus weinig twijfel mogelijk: de geneigdheid tot irrationeel geloven kun je meten via de mate van bevooroordeeldheid.

Maar, hoe is het dan mogelijk dat we tot voor kort RWA (rechter vleugel autoritarisme) hielden voor de variabele die onderscheid maakt tussen rationeel en irrationeel geloven? De bron van dat idee is Bob Altemeyer, de 'vader' van RWA. Altemeyer heeft het echter over 'volgelingen' en niet over 'gelovigen'. Maar volgelingen geloven natuurlijk ook, dus mijn idee dat het dan ook om gelovigen moet gaan, is dan misschien niet zo vreemd.

Kortom, als je de geneigdheid tot irrationeel geloven meet via bevooroordeeldheid, wat meet Altemeyer dan precies met zijn 'rechter vleugel autoritarisme'?





 

 


zondag 6 september 2020

De verklaring van dubbel gestoorde waarneming (DGW)

Laatst bijgewerkt: 6-9-2020 om 15.46

 

De geschiedenis van de 'anti-racist' die andere mensen beschuldigt van 'racisme', maar daar zelf kennelijk hoog op scoort, heeft deze blog tot nu toe twee belangrijke posts opgeleverd.

Allereerst leidde dit verhaal tot de vraag, wat nu precies de relatie is tussen DGW (dubbel gestoorde waarneming)  en 'bevooroordeeldheid' (de variabele die we meten door een reeks uiteenlopende vooroordelen voor te leggen). In eerste instantie ging ik in dit specifieke geval op zoek naar DGW en vond dat ook. Vervolgens wilde ik concluderen dat het kennelijk om een extreem bevooroordeeld iemand ging. Op dat moment was die conclusie echter nog niet gerechtvaardigd. Er was immers alleen van extreem bevooroordeelde mensen aangetoond dat ze DGW vertoonden, maar het omgekeerde was niet aangetoond. Het zou kunnen dat ook minder bevooroordeelde mensen DGW vertonen.

Deze vraag leidde in combinatie met nieuw onderzoek op basis van de gegevens van Asch tot de conclusie, dat het om twee kanten van dezelfde medaille gaat. Bevooroordeeldheid en DGW zijn innig gekoppeld. Waar het een is, is ook het ander. De twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. (Deze post staat hier: https://stopdiscriminatie.blogspot.com/2020/08/dubbel-gestoorde-waarneming-is-een.html.) 

De tweede post over dit bizarre geval was de vorige (https://stopdiscriminatie.blogspot.com/2020/08/een-anti-racist-die-andere-mensen.html). Maar hoe moet je het resultaat van die post samenvatten?

Allereerst is het natuurlijk een bizar verhaal. Iemand die zichzelf nadrukkelijk opwerpt als 'anti-racist' gaat vervolgens fanatiek 'racisme' opsporen. En inderdaad: overal waar deze zelfbenoemde opsporingsambtenaar kijkt, ontwaart hij 'racisme' van het zuiverste soort. Uiteraard moet dat fanatiek door hem bestreden worden en publiekelijk aan de schandpaal genageld. En de daders moeten liefst onmiddellijk op basis van zijn constateringen worden ontslagen.

Maar dat is inderdaad wel ongeveer, hoe bevooroordeelde mensen de wereld zien. Het volledig omdraaien van de werkelijkheid. Zij zijn 'goed', maar alle anderen zijn 'fout' en moeten bestreden en vernietigd worden. Men heeft een simpel wereldbeeld en het doel is de rest van de wereld, samen met zijn volgelingen/gelovigen, te onderwerpen. Men denkt pas rust te hebben als dat doel bereikt is. Maar ook dan heeft men nog geen rust, want tussen de gordijnen staan al een aantal van de trouwste volgelingen/gelovigen met messen klaar, om de macht over te nemen en zelf de macht over te nemen.

Ten tweede levert dit verhaal een voorbeeld uit het volle leven dat DGW demonstreert. In eerste instantie konden we DGW afleiden uit de gegevens en het verslag van Asch. Asch vond het hele idee van 'yielding without awareness' zo onvoorstelbaar en vreemd, dat hij het niet zonder verder onderzoek wilde geloven. Door dat geloof zag hij niet dat zijn kwantitatieve gegevens harde resultaten leverden voor het bestaan van het fenomeen. Op die manier lijkt hij zelf ook een slachtoffer geworden te zijn van het verschijnsel.

Maar ook na die conclusie uit de gegevens van Asch, is het vervolgens nodig om na te gaan of het verschijnsel ook verder valt waar te nemen. De informatie in het bizarre verhaal beantwoordt die vraag bevestigend. DGW doet zich dus ook in 'real life' situaties voor en kan soms eenvoudig aangetoond worden, indien men er bewust naar gaat zoeken.

 

De verklaring van DGW

Tenslotte -- en dat is misschien wel het belangrijkste -- levert het bizarre verhaal ons een verklaring voor de koppeling tussen DGW en bevooroordeeldheid. (De correlatie tussen beide ligt boven de 0.90.)

Die verklaring is simpel. Het agressieve getwitter is sociaal gebabbel. Het doel is slechts sociaal te scoren bij het publiek (de volgelingen/gelovigen). Het doel is aanhang te verwerven om op die manier hoger op de apenrots te komen. Of uitspraken overeenstemmen met de feiten, doet daardoor voor de spreker/schrijver niet meer ter zake. De focus ligt volledig op het bereiken van een bepaald effect bij het publiek.

Met deze verklaring bevestigt het bizarre verhaal het -- volledig op empirisch onderzoek gebaseerde -- soortenmodel. Volgens het soortenmodel bestaat een moderne samenleving (zoals die ontstaan zijn na de uitvinding van de landbouw) uit twee tegenovergestelde culturen. In de bèta-cultuur draait het bij uitspraken om feitelijke juistheid, in de alfa-cultuur gaat het slechts om het sociale effect op de toehoorders. In de ene cultuur moeten uitspraken kloppen met de harde werkelijkheid, in de andere cultuur moeten ze gevoelens oproepen bij het publiek. Vaak 'mooie' gevoelens en ook maar al te vaak minder mooie gevoelens.

In de ene cultuur moeten uitspraken kloppen met de waarneembare werkelijkheid. Men bedrijft wetenschap. In de andere cultuur moeten uitspraken 'mooi' zijn. Een goed gevoel oproepen. Men bedrijft 'propaganda' voor het eigen doel. Hoger komen in de sociale rangorde.