vrijdag 31 juli 2020

De meeste mensen deugen-paradox


In de twee voorgaande blogposts probeerde ik te laten zien, dat er goede redenen zijn om te denken dat de stelling 'veel mensen deugen niet' nog veel te zwak is geformuleerd. De overgrote meerderheid deugt niet.

Verder probeerde ik te laten zien, dat die grote meerderheid van niet deugende mensen niet een klein defect heeft, maar dat het een defect is, dat grote gevolgen heeft. Misschien is het maar een schakelaar die verkeerd staat, maar de gevolgen zijn enorm.

Het voorgaande betoog was niet echt kort. Het is misschien goed het even samen te vatten, zodat de kern van het betoog duidelijker wordt en we eventuele redeneerfouten gemakkelijker kunnen zien.

Waarom deugt een grote meerderheid niet? Het 'niet deugen' meten we met bevooroordeeldheid (etnocentrisme, generalized prejudice). Een variabele die ik ook wel omschrijf als 'zooifactor'. Waar zooi is, is doorgaans ook de zooifactor en omgekeerd. Zodra mensen hoog scoren op de zooifactor, is het vaak slechts een kwestie van wachten voordat de zooi komt.

Hoe weten we dat? Allereerst hebben we de geschiedenis. Denk aan bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog. Denk aan de Joodse opstand tegen de Romeinen, die uiteindelijk volledig mislukte. Dan hebben we simulaties. Bob Altemeyer beschrijft in The Authoritarians hoe snel en hoe onnodig de zaak dan uit de hand loopt. Maar je kunt de zooifactor ook operationaliseren als de enige betrouwbare factor in de World Values Survey. De landen die hoog eindigen zijn vrijwel zonder uitzondering toonbeelden van armoede, geweld en oorlog. Soms burgeroorlog.

Hoe hoog moet je scoren om bestempeld te worden als 'niet deugend'? Dat blijft wat subjectief. Op theoretische gronden zou het iets van 25 procent kunnen zijn. Maar we leven al heel lang in een zeer rijk land. Het resultaat is dat de zooifactor steeds hoger komt te liggen. Afgaande op wereldwijd discriminatie-onderzoek naar sekse discrimineert slechts een 12 tot 13 procent van de wereldbevolking op dat punt niet.

Ik zou dus denken aan iets van 15 procent. Je bent dan vermoedelijk dermate onbevooroordeeld dat je wars bent van alle discriminatie en vooroordelen. Met een dergelijke lage score lijk je niet langer geschikt als volgeling/gelovige voor het leger van de Grote Leider.

Je ziet nu ook, het is maar, hoe je de zaak bekijkt. Vanuit het standpunt van de Grote Leider en zijn aanhang deugt de 15 procent lage scoorders (bèta's) niet. Geef ze eventueel productiewerk, maar deugen doen ze niet. Dit zijn de mensen die de Grote Leider ten koste van alles uit zijn buurt wilt houden. Dit zijn de mensen met een status lager dan zijn trouwe volgelingen/gelovigen. Voor de Grote Leider en zijn aanhang zijn dit gevaarlijke mensen. Dat zijn de mensen die zijn holheid en leegheid zien en kunnen verwoorden en dat soms ook zullen doen.

Vanuit het standpunt dat we discriminatie en dictatuur willen verminderen en zo mogelijk willen stoppen, vormen de bèta's echter het zout van de samenleving. Dit zijn de mensen die zelfstandig nadenken. Dit zijn de mensen die nieuwe gebieden intrekken, in kaart brengen en ontginnen. Dit zijn de mensen die automatisch denken als empirische wetenschappers.

Zijn dit ook de mensen van de 'resistance'? De mensen die het verzet tegen de Grote Leider organiseren en plegen? Naar alle waarschijnlijkheid niet. Zodra de koning sterft, geldt: lange leve de koning. Een nieuwe machthebber neemt de plaats in van de oude. De onderste laag van de samenleving (de 'kleine luyden' en kleine zelfstandigen) schiet niets op met revolutie en gelooft daar niet in. Als men iets gelooft, dan is het evolutie. De eventuele vooruitgang moet met kleine stapjes gebeuren.

Mijn tweede punt. De mensen die we indelen als 'niet-deugend' deugen doorgaans heel erg niet. Allereerst kun je het statistisch bekijken. Dan gaat het om een groot verschil met de mensen die wel deugen. Maar ook qua praktische consequenties heeft niet-deugen grote gevolgen. Zo groot, dat we ons een samenleving met alleen maar deugende mensen niet meer goed kunnen voorstellen.

Op welke manieren levert niet-deugen (bevooroordeeldheid) problemen op? Allereerst is er natuurlijk het punt van discriminatie en agressie. Mensen keren zich tegen andere mensen. Ongelijkheid en geweld spelen in de moderne samenleving een grote rol. Wie een check wil: bekijk eens een paar tv-programma's en kijk of er geweld en statusverschillen in voorkomen.

Er is echter nog een punt waarop bevooroordeeldheid problemen veroorzaakt.  Bevooroordeelde mensen begrijpen de werking van de harde natuur niet langer. Men ziet de natuur als ondergeschikt, als iets dat niet zo moet zeuren. Men raakt in conflict met de harde werkelijkheid. Men denkt de harde werkelijkheid te kunnen gebieden, maar die laat zich niet gebieden en ook niet smeken.

Kan ik dit illustreren? In de NRC stond (18 juli 2020) op pagina 2-3 een 'analyse'. De titel was: Populisten ogen als slappe vaders bij aanpak corona. Het valt de redacteur van de NRC, Merijn de Waal, op dat de sterke mannen van tegenwoordig er bij de aanpak van het nieuwe corona-virus zo'n zooi van maken. Trump is op dit punt een bekend en afschrikwekkend voorbeeld. Door de irrationele manier van reageren zorgen deze 'leiders' ervoor dat een virus met een relatief lage mortaliteit, op grote schaal slachtoffers kan maken.

Ook zonder een formele maat als bevooroordeeldheid is de conclusie dat er met de mensheid iets stevig mis is, al veel vaker en veel eerder getrokken. Het uitgangspunt van de Bijbel is de zondeval. Er is met de mensheid -- na de uitvinding van de landbouw -- iets ernstig mis gegaan. Het uitgangspunt van het empirische discriminatie- en agressie-onderzoek is de Holocaust. Een overbodige, volledig door mensen aangerichte moordpartij. Andere wetenschappers worstelen met de klimaatopwarming. Biologen waarschuwen dat we in een massale uitstervingsgolf zitten.


De paradox

Samenvattend: een grote meerderheid van de mensen deugt niet en in doorsnee deugt men vaak heel erg niet. Maar dan valt er iets vreemds op. Het boek van Rutger Bregman vliegt over de toonbank. Veel mensen willen dolgraag zijn boodschap geloven.

Wie bereid is te kijken naar wat er bekend is, is geneigd te concluderen dat er met de mensheid iets heel erg mis moet zijn. De lezers van Bregman zien het echter totaal anders. Ze vinden zijn verhaal 'prachtig'. Eindelijk een positief verhaal. Ik heb in dit verband heel wat reacties op de site van De Correspondent doorgespit. Het is om moedeloos van te worden.

Alles dat we weten, wijst op een groot probleem dat in de aard van het menselijke beestje zit. Dat weten we niet sinds kort, dat weten we al meer dan -- pakweg -- tienduizend jaar. Vervolgens krijg je hier een grote groep mensen die heilig gelooft, dat er met de meeste mensen niets mis is.

Hoe is die paradox mogelijk? Hoe valt die tegenstelling te begrijpen? De verklaring is volgens mij simpel. Niet-deugende (bevooroordeelde) mensen zien dingen, die er niet zijn.

Wanneer je dingen ziet, die er niet zijn, hallucineer je. Welke andere termen levert Google bij 'dingen zien die er niet zijn'? 'Psychose, waanbeelden, schizofrenie'. Termen die het ergste over de psychische gezondheid doen vermoeden.

Partijdige mensen (dat klinkt handzamer dan 'bevooroordeelde' mensen) zien dingen die er niet zijn. Dat is verontrustend. Maar we moeten ook realistisch blijven. Als we alle partijdige mensen zouden opsluiten als psychiatrisch patiënt, zouden we vermoedelijk meer dan drie vierde van de bevolking onderdak moeten verschaffen. Voor de deugende minderheid wordt dat een taak, die niet valt te behappen. We zullen dus met dit kwalijke verschijnsel moeten leren leven, ondanks de problemen die het oplevert.

Hoe werkt het? Op welke manier leidt partijdigheid (bevooroordeeldheid) tot het zien van dingen, die er niet zijn?









donderdag 30 juli 2020

Met mensen is iets heel erg mis


De strekking van mijn vorige blogpost was: de meeste mensen deugen niet. Dat klinkt nogal heftig. De reden om zo negatief te denken, is iets dat we kunnen meten: bevooroordeeldheid. Het omarmen van vooroordelen. De factor die in de praktijk vaak snel en veel zooi produceert.

Wanneer we deugen definiëren als een lage score op bevooroordeeldheid (de zooifactor), dan zijn er slechts weinig mensen die deugen. Dat wil zeggen: die niets moeten hebben van vooroordelen, irrationaliteit, discriminatie en agressie.


Hoe groot is het verschil tussen deugende en niet-deugende mensen?

Als je 'deugen' opvat als de score op bevooroordeeldheid -- en daar zijn goede redenen voor -- dan is de volgende vraag: hoe groot is het verschil? Gaat het om een klein verschil of een groot verschil? Natuurlijk, het verschil varieert. Maar als je de groep deugende mensen vergelijkt met de groep niet-deugende mensen gaat het dan -- kijkend naar de gemiddelden -- om een klein verschil of een groot verschil? En maakt dat verschil in de praktijk uit? Wat betekent het verschil precies? Wat is de praktische relevantie?

Laten we eerst kijken naar de grootte van het verschil in statistische zin. Vooroordelen zijn waarde-oordelen over mensen die lid zijn van bepaalde groepen, die niet gebaseerd zijn op feiten. We omarmen die, of verwerpen die op basis van onze gevoelens. Als we ons dus aan de feiten zouden houden, zouden we laag moeten scoren op bevooroordeeldheid. Maar bevooroordeeldheid is normaal verdeeld. Er zijn slechts weinig mensen die niet of amper bevooroordeeld zijn.

Wanneer je uitgaat van 15 procent onbevooroordeelde mensen en de rest van de mensheid als bevooroordeeld ziet, is het verschil tussen beide groepen 1,7 standaarddeviatie. Althans dat beweert mijn statistiekprogramma als ik het uitprobeer met een gesimuleerde steekproef van 1000 mensen die normaal verdeeld zijn. In de sociale wetenschappen beschouwt men een verschil van 0,5 standaarddeviatie tussen twee groepen als groot. Dit verschil is ruim drie keer zo groot.

Als ik zorg dat de scores beginnen bij 0 voor de laagst scorende persoon, terwijl de standaarddeviatie van mijn normaalverdeling 1 is, dan scoort de hoogst deugende persoon 2,07. De deugende mensen bestrijken een gebied van ruim twee standaarddeviaties. De niet-deugende personen beginnen vervolgens bij 2,08 en lopen door tot 5,84. Een gebied van bijna vier standaarddeviaties. Als je dus uitgaat van die 15 procent deugende mensen, is ongeveer 1/3 van het scoregebied voor deugende mensen en 2/3 voor niet-deugende mensen.


Behoren tot een afwijkende minderheid

Wat betekent het verschil in de praktijk? Als iedereen volledig onbevooroordeeld was, waren we alle problemen op het gebied van niet-deugen, discriminatie en agressie kwijt. Wat dat betekent, valt moeilijk voor te stellen. Laat ik een poging doen de betekenis te verhelderen.

Als openlijk 'foute' man met iets van 50 jaar ervaring met 'vreemde' reacties van andere mensen heb ik een belangrijk voordeel. Als je discriminatie en agressie wilt onderzoeken, helpt het als je dat zelf hebt meegemaakt. Het gaat niet langer om een abstract probleem, maar om iets dat je leven soms ingrijpend heeft beïnvloed. Het is niet langer een onderwerp om gezellig over te keuvelen bij het haardvuur. Nee, het is iets dat je soms bij de strot heeft gepakt. Iets dat soms levensbedreigend was.

Dat laatste is moeilijk voorstelbaar voor een 'normaal' mens zonder ervaringen op dit gebied, merkte ik nog onlangs, toen ik het hier met iemand over had. Volgens het laatste onderzoek dat ik op dit punt zag (hier), lag de sterfte voor openlijke transgenders (mensen die openlijk afwijken van het normale sekse-stereotype) over een periode van ruim 10 jaar driemaal zo hoog als in de controlegroep. De redenen voor die extra sterfte zijn: 1. moord, 2. zelfmoord, 3. hart- en vaatziekten en beroertes. Ieder van die drie categorieën is ongeveer goed voor een derde van de extra sterfte. De laatste twee categorieën kun je ook samen nemen en aanduiden als 'sociale stress'.

Dit Zweedse onderzoek is gebaseerd op transseksuelen die een sekse-operatie of behandeling hebben ondergaan. Medisch gezien is dat echter geen reden om een veel hogere sterfte te verwachten. Is het elders beter? Zweden is qua bevooroordeeldheid (zooifactor) vermoedelijk een van de laagst scorende landen ter wereld. Vrijwel overal elders is het op dit punt vaak stukken slechter.

Het onderzoek dateert van 2011. Is het nu beter? Wereldwijd is de zooifactor (bevooroordeeldheid) vermoedelijk vrijwel overal toegenomen. Op het punt van ongelijkheid en discriminatie is het niet beter, maar slechter geworden.

Zijn de cijfers in dit onderzoek te somber? De transgenders in dit onderzoek zijn in doorsnee slechts ruim 11 jaar gevolgd. De effecten van sociale stress worden normaal pas duidelijk na ongeveer 10 jaar. De grote klap moet voor deze groep dus vermoedelijk nog komen.

Op een punt moet ik de cijfers echter wel nuanceren. Bij mensen die te maken krijgen met achterstelling, discriminatie en dergelijke speelt de mindset een grote rol. Is iemand voorbereid op wat hem te wachten staat of leeft hij in een grote, roze wolk? Transgenders in rijke landen, die in de kast zijn opgegroeid, hebben hun mindset vaak niet mee. Ze zitten vermoedelijk veel te hoog op de zooifactor (bevooroordeeldheid). Ze zijn geestelijk niet goed voorbereid op de problemen die ze in de harde praktijk het hoofd moeten bieden.

Als dat idee klopt, hebben we hier dus de vreemde situatie dat bevooroordeeldheid aan de ene kant de bron is van al die negatieve, sociale acties, en aan de andere kant ook de factor is, die het slachtoffer de verkeerde richting uitstuurt. Bevooroordeeldheid activeert de daders tot negatieve acties en stimuleert de slachtoffers tot een emotionele response, waardoor het rationele denksysteem geblokkeerd wordt. Met andere woorden: de zooifactor werkt in dat geval dubbel.


Manieren om niet te deugen en de gevolgen daarvan

Wat moeten we ons bij niet-deugen, discriminatie en agressie voorstellen? In dit verband helpt de discriminatie-ladder van Allport (The Nature of Prejudice, 1954). Ik noem het 'ladder', maar Allport zelf gebruikte de wat misleidende term 'scale'. Het is geen echte schaal of vragenlijst, die een betrouwbare score oplevert. Het is meer een poging de ernst van discriminatie te omschrijven.

Allport had het zelf over 'graden van negatieve actie' (p. 14). Hij zag dergelijke negatieve acties als het gevolg van vooroordelen. De titel van deze paragraaf in zijn boek luidt: Acting Out Prejudice. Het omzetten van (negatieve) vooroordelen in (negatieve) acties.

Vooroordelen kunnen natuurlijk ook de andere kant kunnen uitwerken: ze kunnen ook positief zijn. Je kunt mensen die lid zijn van je eigen groep of een superieure groep bevoordelen, omdat je ze al bij voorbaat positief evalueert. Allport beperkt zich in dit geval echter even tot negatieve vooroordelen.

De eerste graad of fase die Allport zag, was 'antilocution'. Hij bedoelt daarmee 'negatieve opmerkingen' en 'negatief gepraat'. Je kunt over iemand roddelen, je kunt iemand zonder enige evidentie beschuldigen, je kunt iemand uitschelden, je kunt een onwaarheid over iemand vertellen.

In de optiek van Allport is deze eerste fase vrij 'mild'. Er lijken nog geen ernstige dingen te gebeuren. Wanneer je Mein Kampf gelezen hebt, weet je dat die ernstige dingen iets later wel gebeurden. Roddels en gehits zijn dus bepaald niet altijd zo onschuldig als Allport veronderstelde.

Een buurvrouw die een kwalijk gerucht effectief weet te verspreiden, kan voldoende zijn voor het beoogde slachtoffer om iets later door enkele mensen die sociaal willen scoren, vermoord te worden. Uiteraard zal men dat anders noemen en zien als een terechte terechtstelling, maar voor het slachtoffer verandert die terminologische gladpraterij weinig aan de uitkomst.

Als negatieve actie van de tweede graad zag Allport 'avoidance'. Men probeert iemand te mijden. Het begint met wegkijken. Daarna komt het weglopen en verwijderen.

Uit deze categorie heb ik mogen meemaken dat een hooggeplaatst iemand een mail liet rondgaan aan iedereen binnen het instituut. Wie contact had met mij, zou een probleem krijgen met hem. Is dit een voorbeeld van de eerste categorie of van de tweede? Strikt genomen is het een voorbeeld van de eerste categorie, dat bedoeld is door te werken. De consequenties van de mail liggen echter in de tweede categorie.

Dergelijke sociale isolatie kan een grote invloed hebben op het slachtoffer. Als je financieel afhankelijk bent van je werk en je werkt vijf dagen per week, dan voel je je niet echt prettig en ontspannen als iedereen je mijdt en met de nek aankijkt. Wanneer je vervolgens thuiskomt, sjouw je dat probleem met je mee.

De sociale stress blijft en wordt langdurig. Langdurige, sociale stress is vaak dodelijk. In de cijfers over openlijke transgenders zie je dat de 'sociale stress' vermoedelijk verantwoordelijk is voor twee derde van de totale extra sterfte. De andere oorzaak (moord en geweld) is slechts verantwoordelijk voor een derde van de extra doden. Sociale stress is dus vaak een belangrijkere doodsoorzaak dan openlijk geweld.

Als derde graad komt 'discrimination'. Je geeft de betrokkene geen baan, je wilt niet van zijn diensten gebruik maken, je wilt hem geen kamer verhuren of je vraagt een hogere huurprijs, je wilt hem geen stemrecht geven, je wilt niet dat hij een cursus of opleiding volgt, je wilt hem niet toelaten in je kerk, je wilt hem niet in je ziekenhuis, je wilt hem niet medisch behandelen, je wilt hem niet opereren, je wilt niet dat hij bij je in de buurt woont.

Ik denk dat hier ook bij hoort, het onthouden van voordelen. Iedereen krijgt geld of eten, maar de 'foute' persoon natuurlijk niet of belangrijk minder. De daders zelf zien dat doorgaans niet als 'discriminatie', maar als een terechte actie van hun kant. Het is niet hun schuld dat iemand 'niet deugt', vinden ze.

Een voorbeeld dat ik zelf mocht meemaken, was mijn gratificatie na 40 jaar in dienst geweest te zijn als ambtenaar. De uitkering van de desbetreffende gratificatie was door mijn werkgever geautomatiseerd. Alles zou dus automatisch goed moeten gaan. Normaal gaat alles ook automatisch goed. In mijn geval ging alles echter automatisch niet goed. Iemand had kennelijk opzettelijk in het systeem ingegrepen om te zorgen dat de gratificatie niet uitbetaald werd. Daar een lager geplaatst iemand een dergelijke handeling niet zo maar zal uitvoeren, is het plausibel dat iemand die boven hem stond, de opdracht gegeven moet hebben.

Gelukkig was ik op de hoogte met de datum dat ik recht kreeg op deze gratificatie. Sterker nog: ik had dit probleem al een aantal jaren eerder verwacht en aan zien komen. Een vooruitziende blik kan voor een (beoogd) slachtoffer van discriminatie het verschil tussen leven en dood betekenen. De mindset van het (beoogde) slachtoffer is het belangrijkste wapen om de schade te beperken en te overleven.

De vierde graad is volgens Allport de lichamelijke aanval: 'physical attack'. Merkwaardig genoeg rekent hij hiertoe ook het beschadigen van Joodse grafstenen. Ik denk dat je als Jood toch echt onderscheid zult zien tussen een lichamelijke aanval en het besmeuren of vernielen van de grafsteen van een overleden familielid. Beide zaken zijn ernstig, maar ze zijn qua directe consequenties toch belangrijk verschillend.

Met deze vierde categorie bedoelt Allport als je zijn tekst beter leest: 'acts of violence or semiviolence'. Het gaat hem kennelijk niet slechts om lichamelijk geweld, maar om alle acties die bedoeld zijn lichamelijke, materiële of andere schade te veroorzaken.

De zogenaamde 'mini-holocaust' (een samenwerkende groep mensen probeert gericht een of meer andere mensen te beschadigen en onderuit te halen) hoort in deze categorie. Een dergelijke actie van een groep die langdurig doorgaat, heb ik zelf in ieder geval drie keer mogen meemaken. Het komt dus vermoedelijk veel vaker voor dan we ons realiseren.

Ook nu is de mindset van het beoogde slachtoffer weer van belang. De eerste prioriteit is niet je gelijk halen, maar te overleven en de lichamelijke en overige schade te beperken. Vergelijk het met een soldaat die plotseling onder vuur komt te liggen. De normale reactie is een emotionele. Je bent verrast, je wordt boos, je wordt bang, je wordt verdrietig. De juiste reactie is echter: onmiddellijk dekking zoeken.

De vijfde graad van negatieve actie is volgens Allport: 'extermination'. Hij rekent daartoe lynchpartijen, pogroms, 'massacres' en genocides, zoals de Holocaust. Het simpelweg vermoorden van iemand noemt hij hier niet, maar wanneer de kennelijke bedoeling is iemand ernstig te beschadigen, zodat diegene het mogelijk niet overleeft, dan hoort dat mijns inziens ook in deze categorie.

Terug naar de cijfers van de transgender-statistiek. Hoe moet je die op deze schaal indelen? In een derde van de gevallen ging het om moord en geweld. Die gevallen kunnen dus probleemloos worden ingedeeld in deze vijfde categorie.

In twee derde van alle gevallen ging het echter om zelfmoord, hart-, vaatziekten en beroertes. Zaken die vaak het gevolg zijn van langdurige sociale stress. Die stress ontstaat door sociale uitsluiting (de tweede categorie), het uitsluiten van voordelen, banen, woonruimte (de derde categorie). Verder leiden openlijke aanvallen (uit de vierde en vijfde categorie) ook tot stress en het niet meer zien zitten.

Dat betekent dus dat zaken die volgens de ladder van Allport relatief onschuldig zijn, op termijn wel degelijk kunnen leiden tot 'extermination' (dood, totale vernietiging). De 'ladder' helpt om de gedachten over 'discriminatie' te concretiseren, maar werkt met betrekking tot de uiteindelijke consequenties niet altijd even goed.

De 'ladder' van Allport helpt om de blik te focussen op de gevolgen van negatieve acties. Mensen hebben tegenwoordig de neiging om te doen alsof een negatieve blik of opmerking van iemand hetzelfde is als actieve participatie in de Holocaust. De meeste slachtoffers leven echter na een negatieve blik echter nog steeds, terwijl dat bij de Holocaust niet zo was. Het is dus van belang bij negatieve acties van andere mensen niet onmiddellijk in een emotionele reactie te vervallen, maar eerst naar de (mogelijke) gevolgen te kijken. Niet iedere negatieve actie is even erg.


Verontrustende feiten

Hoewel we niet in een emotionele respons moeten schieten, zijn de feiten op het gebied van discriminatie en agressie niet echt geruststellend. Het onderzoek op dit gebied begon met iets, dat we als heel enorm zagen: de Holocaust. Maar zodra je weet dat bevooroordeeldheid de strongman-variabele is en je steeds meer leert over autoritarisme en sociale dominantie, komt ook de Tweede Wereldoorlog in beeld. Van zes miljoen overbodige doden ga je naar 65 miljoen overbodige doden.

Als de Tweede Wereldoorlog door de zooifactor (bevooroordeeldheid) verklaard kan worden, gaat dat dan ook niet op voor de Eerste Wereldoorlog? Daarna valt er in de historie nog wel wat meer aan overbodige oorlogen en conflicten te vinden.

Laten we naar het heden kijken. Een wereldwijde pandemie. Op zich iets dat al veel doden oplevert, maar kijk dan naar de manier waarop mensen met die pandemie omgaan. Het probleem is vaak niet meer het virus, maar de irrationele manier waarop mensen op dat virus reageren. Het handelen als een kip zonder kop. Het resultaat: grote aantallen overbodige doden.

Laten we naar de toekomst kijken. Als we zo doorgaan blijven er amper soorten over. We zitten midden in een van de meest massale extincties die ooit heeft plaatsgevonden. Dat is nog niet alles. Als we zo doorgaan, is Nederland over een aantal jaren voor een belangrijk deel veranderd in een ondiepe zee.

Daar stopt het niet. De temperatuur in een gematigd land als Nederland bereikt nu soms al 40 graden Celsius. Als we zo doorgaan, wordt dat uiteindelijk 50 en mogelijk hoger. Temperaturen die je als mens niet meer kunt overleven. De zogenaamde Wet Bulb Temperature (WBT) die mensen nog net zonder problemen aankunnen, is slechts 32 graden Celsius. (De WBT is de temperatuur die je vindt, wanneer je je kwikthermometer koelt door de onderkant in een vochtig kousje te plaatsen en die te koelen met een luchtstroom. Je laat de thermometer als het ware optimaal zweten.)


Het onderscheid tussen feit en opinie lukt niet meer

Kijk naar een simpel gegeven. Moderne (hbo-)studenten kunnen niet langer goed onderscheid maken tussen feit en mening. Keer op keer vonden we dezelfde uitkomst. Wanneer je beter gaat kijken, wordt het resultaat nog vreemder. Ze scoren vaak niet eens rond de toevalsscore, maar zelfs iets daaronder. Ze hebben de begrippen omgedraaid. Feiten zijn in hun opvatting zaken, waar je nooit helemaal zeker van kunt zijn. Meningen zijn zaken die mensen beweren. Je kunt ze dus horen. Dus ben je daar absoluut zeker van. Je hebt het toch zelf gehoord, dus dan moet het wel zo zijn.

Wanneer het onderscheid tussen feit en mening wegvalt, krijg je vreemde dingen. Je vindt dat het dak van de parkeergarage gewoon zijn werk moet doen. Het behoort niet in te storten. Maar dat 'foute' dak trekt zich niets van jouw mening aan en stort toch in.

Ik ben niet de eerste die in dit verband wijst op de koppeling met fascisme en totalitaire regiems. George Orwell schreef in 1943: "Nazi theory indeed specifically denies that such a thing as "the truth" exists. ... The implied objective of this line of thought is a nightmare world in which the Leader, or some ruling clique, controls not only the future but the past. If the Leader says of such and such an event, "It never happened" – well, it never happened. If he says that two and two are five – well, two and two are five. This prospect frightens me much more than bombs" (hier).

In 1949 schreef hij: "In the end the Party would announce that two and two made five, and you would have to believe it. It was inevitable that they should make that claim sooner or later: the logic of their position demanded it. Not merely the validity of experience, but the very existence of external reality, was tacitly denied by their philosophy. The heresy of heresies was common sense" (hier).

Orwell realiseerde zich wel dat het loslaten van de fysische realiteit iets beangstigends had. Hij zag echter niet, wat precies het probleem was, dat daardoor ontstond. Hij realiseerde zich niet, dat het denken daardoor reduceert tot een sociale waanvoorstelling, die geen koppeling meer heeft met de fysische realiteit.


Leven in collectieve waanvoorstellingen

Terug naar het verhaal van Bregman. Het is niet zo dat de meeste mensen deugen. Met bijna alle mensen is iets mis. In doorsnee gaat het niet om een kleinigheid, maar is er iets heel erg mis. We zijn niet een beetje in de war, nee, we zijn heel erg in de war. We zijn niet een beetje ziek, we zijn heel erg ziek.

Misschien moet ik het aardiger formuleren. Er gaat iets mis, maar wat er mis gaat zit op een fundamenteel niveau. Er gaat misschien slechts een kleinigheid mis, maar wat er mis gaat, is zo fundamenteel, dat het grote gevolgen heeft voor ons 'cognitieve functioneren'. Er gaat iets mis met ons denken. Ons denken is corrupt geworden.

Wat gaat er precies mis? Simpel en kort geformuleerd: we geloven dingen, die niet waar zijn. Vervolgens handelen we vanuit die collectieve wanen. We zijn in de war. We zijn de band met de realiteit kwijt. Of zoals men het vroeger formuleerde: we zijn van God los. Of zoals we het nu formuleren: we lijden aan waanvoorstellingen. We zijn de kluts kwijt. We vertonen irrationeel gedrag.

Natuurlijk kun je over dat grote verschil in bevooroordeeldheid tussen wel en niet bevooroordeelde mensen je schouders over ophalen. Vroeger deed iedereen dat ook. Ach ja, dat was nu eenmaal zo. Dat zou wel niets te betekenen hebben.

Inmiddels hebben we echter onderzoek over autoritaristen (mensen die hoog scoren op RWA), over sociaal dominante personen en over zogenaamde 'double highs'. Inmiddels hebben we veel duidelijker wat 'bevooroordeeldheid' betekent. Al dat onderzoek wijst dezelfde richting uit.

Wat mij is bijgebleven van al die jaren en wat ook bevestigd wordt door het onderzoek dat er is, kun je samenvatten in een enkel punt. Met mensen is iets heel erg mis. Niet met iedereen in dezelfde mate. En niet met iedereen. Maar in doorsnee onmiskenbaar. En het lijkt zelfs alsof het jaarlijks erger wordt.





















zondag 5 juli 2020

Deugen de meeste mensen?


Laatst bijgewerkt: 30-9-2020 om 23.35


In de Gulliver-bijlage van het Nederlands Dagblad van vrijdag, 3 juli 2020, kom ik een essay tegen van Pieter van Os. De titel is: 'Deugen de meeste mensen? Dat is een zinloze vraag'. Het stuk is inderdaad geschreven in reactie op de bestseller van Rutger Bregman: De meeste mensen deugen.

Pieter van Os heeft zelf het bekroonde boek Liever dier dan mens geschreven. Het verhaal van de Joodse Mala Rivka Kizel. Ze wist de oorlog te overleven door zich eerst voor te doen als katholieke Pool en later als 'Volksduitse'. In een eerdere blogpost besteedde ik al even aandacht aan dat boek en het contrast met de boodschap van Bregman (hier).


Manifestaties van het kwaad

Het essay begint heftig. Van Os beschrijft eerst hoe in het najaar van 1939 in het Poolse stadje Zamosc orthodoxe Joden die door de Duitsers bijeen zijn gedreven, sadistische spelletjes moeten ondergaan. Hoe de soldaten van alles fotootjes maken voor het thuisfront. Hoe een jongen zijn vader van het paard ziet vallen. Hoe de vader zijn botten breekt en een paar dagen later overlijdt aan zijn verwondingen. Hoe Duitse soldaten Joodse vrouwen verkrachten die gevlucht zijn naar de synagoge. Dan stelt hij de vraag: deugen deze mensen?

'Rutger Bregman gaat in zijn bestseller niet in op dergelijke, gedetailleerde manifestaties van het kwaad', schrijft Van Os. Wel schrijft hij over de Holocaust. Ja, dat moorden was vreselijk, maar dat is geen bewijs voor de 'vernistheorie'. De gedachte dat beschaving slechts een dun laagje vernis is, waaronder het kwaad verborgen gaat. Mensen zijn geneigd tot het goede, aldus Bregman. (Ik volg nog steeds de tekst van Van Os.)

Hoe verklaart Bregman zo'n kwalijke gebeurtenis dan? Mensen zijn geneigd tot het goede, tot vruchtbare samenwerking, juist in situaties van tegenslag en crisis. De Duitse soldaten waren, volgens Bregman, zo geïndoctrineerd door de nazi-propaganda, dat ze dachten het goede te doen als ze Joodse vrouwen en kinderen vermoordden. Ze waren dus niet slecht, of kwaadaardig. Ze waren slechts misleid, aldus Van Os.


Een 'mooi' verhaal

Valt het verhaal van Bregman goed? Ja, want er zijn inmiddels zo'n 250.000 exemplaren van het boek verkocht en dat aantal loopt nog verder op, aldus Van Os. Het boek van Van Os over de niet altijd even prettige belevenissen van dit Joodse meisje verkocht daarentegen -- ondanks de onderscheiding die het kreeg -- belangrijk minder goed. Uit de tekst kan ik opmaken dat er minder dan 7000 exemplaren van verkocht zijn. Volgens Van Os scheelt het een factor 40. We lezen liever iets leuks, dan iets vreselijks.

De populariteit van Bregmans boek bevestigt een idee dat ik al lang heb. Het boek van Bregman is vooral een 'mooi' verhaal. Het is een verhaal dat we graag willen geloven. Dat ons een goed gevoel bezorgt. Hij preekt wat zijn volgelingen/gelovigen graag willen horen.

Van Os is het op dit punt met me eens. Hij schrijft: 'Bregman schreef een lekker geschreven hoopgevend boek zonder enige waarde voor het samenleven van mensen.' Het is een 'mooi' verhaal, maar je hebt er verder niets aan.


Een zinloze vraag?

Van Os stelt dat de vraag 'De meeste mensen deugen?' zinloos is. Stel, dat het inderdaad zo zou zijn. Dan nog geldt, dat als de minderheid aan de macht komt, die minderheid de wereld in korte tijd kan veranderen in een totale hel. Dus ook al zou de meerheid deugen, in de praktijk koop je daar weinig voor.

Daar zit iets in, maar toch ben ik het op dit punt niet helemaal met hem eens. Laten we die vraag eens stellen en proberen te beantwoorden.

Allereerst zitten we met het probleem, wat bedoelen we precies met 'deugen'? Hoe gaan we dat meten? In het kader van de Holocaust lijkt me daar zo langzamerhand weinig twijfel meer over mogelijk. We meten het kwaad (de aanleg voor 'fascisme') met bevooroordeeldheid. Andere termen voor hetzelfde: etnocentrisme, generalized prejudice en zooifactor.

Een factor die op veel manieren gemeten kan worden en ook bepaald kan worden door simpelweg een stuk tekst of een taaluiting van iemand te analyseren. Bevooroordeeldheid is ook de maat die gebruikt wordt om geneigdheid tot discriminatie en agressie te meten. En het is de maat die aangeeft via welk systeem mensen denken. Hoe ze hun taal hanteren.

De tweede stap is dat we iets van een norm nodig hebben. Wanneer zit je te hoog op bevooroordeeldheid? Wanneer wordt het een probleem? In de praktijk wordt het een probleem, zodra je door je score min of meer voorbestemd bent te dienen in het leger van de Grote Leider. Dat is dus zeker het geval als je hoger dan gemiddeld scoort op 'rechter vleugel autoritarisme' (RWA) of als je hoger dan gemiddeld scoort op sociale dominantie (SDO). Daar beide variabelen amper gecorreleerd zijn, betekent dat, dat zo'n 75% van de mensheid op dit punt niet echt deugt.

Ik vrees dat we dan nog wat te optimistisch zijn. We leven in een uiterst rijke samenleving, waarin de alfaïsering al tientallen jaren in hoog tempo doorgaat. Op basis daarvan zou je verwachten dat we al een heel stuk voorbij die theoretische 75 procent moeten zitten. Een tijdje geleden zag ik cijfers over het discrimineren op grond van sekse. Het ging om een wereldwijd onderzoek. Slechts iets meer dan 10% van de respondenten bleek dan volledig niet te discrimineren. Zeg dat het 12 of 13 procent was.

Wanneer we dus kijken naar de beschikbare gegevens op dit punt is de conclusie niet opwekkend. De overgrote meerderheid van de mensheid deugt, zo bekeken, niet.


Wat betekent 'een overgrote meerderheid van niet deugende mensen'?

Maar wat bedoelen we daar precies mee? Anti-racisme demonstranten claimden kort geleden dat iedereen discrimineert. Max Pam in de Volkskrant reageerde toen met een tegengeluid. Als iedereen discrimineert dan heeft het niet langer zin ons druk te maken over discriminatie. Dan is het kennelijk een vaste menselijke eigenschap. Hij dacht dat dat standpunt te extreem was en niet goed houdbaar.

Als je je verdiept in de 'zooifactor' (in bevooroordeeldheid), dan zie je dat mensen van origine beschikken over twee denksystemen: snel denken (systeem 1) en traag denken (systeem 2). Wat wij bevooroordeeldheid noemen, is in werkelijkheid denken via systeem 1. Dat systeem is vrijwel aangeboren, hoeft amper geleerd te worden. Is snel, kost weinig energie en is het systeem dat in een sociale omgeving perfect functioneert.

Als je het op die manier bekijkt, zijn we van nature en in beginsel allemaal bevooroordeeld. Hoe kan het dan, dat sommige mensen scoren als onbevooroordeeld? Dat kan zodra systeem 2 geleerd wordt en ontwikkeld wordt. Zodra mensen vooral systeem 2 gaan hanteren. Voor een deel is die vaardigheid natuurlijk ook een kwestie van aanleg.

Het is dus niet zo dat mensen van nature niet deugen. In beginsel beschikken alle mensen over beide systemen. Het probleem is alleen dat in een moderne, rijke samenleving systeem 2 niet langer automatisch goed geleerd wordt.

Ik denk dus dat die vraag 'Deugen de meeste mensen?' op deze manier toch zinvol kan zijn. Het niet-deugen van veel mensen wordt gereduceerd tot een ontwikkelingsprobleem. Tot iets dat mensen onvoldoende geleerd hebben.

Helaas lijkt het ook zo te zijn, dat de evolutie hier een kwalijke rol speelt. Moderne mensen lijken steeds meer problemen te krijgen met systeem 2 denken. Ze lijken erfelijk minder goed toegerust zijn om systeem 2 te ontwikkelen. Na de uitvinding van de landbouw is de mensheid kennelijk op een hellend vlak, richting afgrond, beland.

Mijn verhaal wordt nog minder 'mooi'. Natuurlijk moet systeem 2 denken geleerd worden en heb je vermoedelijk ook een bepaalde aanleg nodig. Maar de belangrijkste factor is toch motivatie. Wie dus gefocust is op mensen en sociale relaties, zal in een rijke samenleving veel moeite moeten investeren, terwijl dat uiteindelijk weinig oplevert. De meeste mensen zijn liever Epstein in zijn goeie dagen dan Spinoza. Het is niet alleen een leerprobleem, maar ook een motivatieprobleem.

Nu terug naar Bregman. Hij gelooft dat de mens van nature deugt en dat de vernis-theorie niet klopt. De beschaving is niet slechts een dun laagje, waaronder een niet deugend mens schuil gaat, aldus Bregman.

De werkelijkheid is helaas precies omgekeerd. In beginsel zijn we allemaal niet deugende wezens die zich laten leiden door hun blinde emoties. Maar door de omgang met de harde natuur en door vakken als wiskunde en dergelijke ontwikkelen we ons systeem 2 denken. We krijgen een rationele bolster waardoor we niet langer onze diepe emoties volgen, maar proberen na te denken, voordat we iets gaan doen. Zodra die bolster wegvalt of er niet meer is, reduceren we tot een borrelend vat vol agressie die er bij het minste of geringste uitspuit.

Het enige dat we dus hoeven te doen om te zorgen dat we allemaal voortaan wel deugen, is te zorgen dat iedereen zo'n rationele bolster ontwikkelt. Is dat te veel gevraagd?

Wel, wees ervan overtuigd: dit is een 'solve it or perish'-probleem (zie hier). Of we lossen het op of we gaan als mensheid uiteindelijk collectief ten onder. Op dit punt hebben we geen keus. Of we lossen het probleem tijdig op of het probleem lost ons op.

















Wil het echte 'autoritarisme' opstaan?


Laatst bijgewerkt: 5-7-2020 om 15.26


De vraag waar het in deze blogpost over gaat, lijkt simpel. Wat bedoelen we precies met 'autoritarisme'? Als je het nog specifieker zou formuleren: hoe moeten we 'autoritarisme' meten? Maar de werkelijkheid is helaas complex. Er blijken in totaal vier verschillende definities van 'autoritarisme' in omloop te zijn.

De betekenis die het meest gehanteerd wordt en vermoedelijk het oudst is, is die van dictatoriale staatsvorm. De vorst met zijn clan heeft de absolute macht. De staat heeft de absolute macht over haar burgers.

In deze betekenis werd het woord in Nederland al in 1939 gebruikt (hier). Het stuk is getiteld: De crisis van het autoritarisme. De auteur doelde vermoedelijk vooral op fascistische regimes die in die tijd een groot probleem begonnen te worden.

Dan kom ik bij de overige betekenissen. Autoritarisme als persoonlijkheidskenmerk. Het idee achter deze psychologische betekenissen, is dat een staatsbestel waarin een kleine groep de absolute macht bezit, alleen kan bestaan in combinatie met bepaalde typen mens.

De Wikipedia omschrijft deze betekenis zo: 'persoonlijkheidskenmerken die voorspellen dat een individu een sterke neiging naar fascistische en antidemocratische overtuigingen en gedragingen zal hebben'.


'Autoritarisme' als bevooroordeeldheid

Maar om welke persoonlijkheidskenmerken gaat het dan precies en hoe meten we die? Wie verder zoekt bij Wikipedia komt via een doorverwijspagina (hier) uit bij een verhaal dat vrijwel volledig is gebaseerd op het boek The Authoritarian Personality (TAP). In de voorgaande blogposts ben ik uitvoerig op de inhoud van dit boek ingegaan.

Eigenlijk kom je met dit verhaal van de regen in de drup. Want TAP is een dik en wollig boek. Verder blijkt van de hele theorie over de 'autoritaire persoonlijkheid' die in dat boek vermeld staat, het meeste niet te kloppen. Van de negen subschalen van de F-schaal leverden slechts drie duidelijk correlerende uitkomsten op.

Gelukkig konden we echter in de voorgaande blogposts zien, dat uiteindelijk alles op zijn pootjes terecht komt. De auteurs van TAP hebben de autoritaire persoonlijkheid op drie verschillende manieren meetbaar gemaakt. Als etnocentrisme, als politiek links-recht en met de F-schaal.

Wie die resultaten van TAP corrigeert voor onbetrouwbaarheid, ziet dat de drie maten vrijwel hetzelfde opleveren. De gecorrigeerde correlaties zijn bijna 1. De auteurs van TAP hebben 'autoritarisme' (aanleg voor fascisme) op drie verschillende manieren gemeten, die alle drie dezelfde resultaten opleveren. Etnocentrisme (bevooroordeeldheid, generalized prejudice) is daarbij de best geconstrueerde maat.


'Autoritarisme' als rechtervleugel autoritarisme (RWA)

Tot nu toe was dit echter niet of amper bekend. De auteurs van TAP stelden in 1950 dat vooral de F-schaal de grote doorbraak was. Maar met die F-schaal waren juist allerhande problemen. De subschalen correleerden niet goed. De theorie achter de F-schaal leek daarmee ook niet te deugen. De gemiddelde correlatie tussen de items onderling leek tegen te vallen. Er ontbrak een andere variabele om fascisme te meten, die bevestigde dat men inderdaad de aanleg voor fascisme mat, die men hoopte te meten. En tenslotte waren de items niet goed gebalanceerd. Wie steeds bevestigend antwoordde, werd automatisch ingedeeld als 'fascistisch'.

Door al die problemen was de uitwerking van TAP bij de lezers dat niemand meer precies wist, hoe je de aanleg voor fascisme moest meten. De informatie was een onontwarbaar kluwen geworden. Door een toeval raakte Bob Altemeyer in 1965 bij dat kluwen betrokken. Hij hield van puzzelen en zette zichzelf aan het werk om de problemen van de F-schaal via empirisch onderzoek op te lossen. Na bijna veertig jaar hadden we zijn resultaat: de RWA-schaal (Right Wing Authoritarianism-schaal). De schaal die meet of iemand geschikt is als volgeling/gelovige.

Hoe duid je die schaal kort aan? Precies, als 'autoritarisme'. In deze betekenis heb ik het woord dus veelvuldig gebruikt in deze blog. Uit de tekst zal echter doorgaans wel duidelijk geweest zijn dat ik de RWA-score bedoelde. Het kenmerk van de volgeling/gelovige. Maar eigenlijk zou je dus moeten zeggen: 'right wing autoritarisme' (rechtervleugel autoritarisme).

Soms leidt het woord 'autoritarisme' in samenhang met RWA echter wel degelijk tot problemen. De Engelstalige Wikipedia schrijft bijvoorbeeld: 'Bob Altemeyer used the right-wing authoritarianism (RWA) scale, to identify, measure, and quantify the personality traits of authoritarian people' (hier). Die zin suggereert dat de RWA-schaal autoritarisme meet. Het autoritarisme van de RWA-schaal is echter belangrijk beperkter dan wat de F-schaal oorspronkelijk mat.

Het autoritarisme van Altemeyer (RWA) is één van de twee belangrijke componenten van bevooroordeeldheid. Het voorspelt bevooroordeeldheid, maar slechts voor een deel. De andere component is sociale dominantie (SDO). Samen voorspellen deze twee variabelen het grootste deel van de totale bevooroordeeldheid, maar nog steeds lang niet alles. Wie een schatting wil, moet denken aan ongeveer 60 procent van de variantie, die verklaard wordt.

Het valt natuurlijk ook niet uit te sluiten, dat we in de toekomst nog een derde belangrijke component vinden en zullen toevoegen. Op dit moment is bijvoorbeeld al duidelijk dat sekse (of je man of vrouw bent) een belangrijke voorspellende waarde heeft voor het restant van bevooroordeeldheid. Vrouwen zijn op een of andere manier door de natuur belangrijk minder bevooroordeeld geschapen dan mannen. Ondanks alle heftige beweringen van mensen die zeker weten dat beide geslachten op geen enkel punt echt van elkaar verschillen.

Wanneer we ons dus beperken tot de psychologische betekenissen van 'autoritarisme' hebben we tot nu toe te maken met twee verschillende definities. De opvatting van de auteurs van TAP die neerkomt op de mate van bevooroordeeldheid. En het rechter-vleugel autoritarisme van Altemeyer, die gaandeweg de F-schaal inperkte tot iets dat veel beperkter was dan de oorspronkelijke F-schaal.


'Autoritarisme' als combinatie van sociale dominantie en rechtervleugel autoritarisme

Maar we zijn er nog niet. Altemeyer had zijn maat 'autoritarisme' genoemd, weliswaar met de toevoeging 'right wing', maar in zijn optiek ging het toch echt om 'autoritarisme'. Toen duidelijk werd dat sociale dominantie (SDO) bevooroordeeldheid nog beter voorspelde dan de RWA-schaal, zag hij in deze nieuwe voorspeller van bevooroordeeldheid prompt een andere vorm van autoritarisme.

In zijn optiek was RWA de variabele die voorspelde of iemand geschikt was als volgeling/gelovige en was SDO de variabele die voorspelde of iemand geschikt was als autoritair leider. Op zich allemaal heel plausibel.

De consequentie van die opvatting is echter dat je 'autoritarisme' definieert als combinatie van RWA-score en SDO-score samen. In plaats van een enkele variabele voor 'autoritarisme' heb je opeens twee variabelen nodig voor het meten van 'autoritarisme'. Die twee variabelen voorspellen samen wel het grootste deel van bevooroordeeldheid, de variabele waar het bij 'fascisme' volgens vrijwel iedereen helemaal om draait, maar lang niet volledig.

In de optiek van Altemeyer gaat het er slechts om bevooroordeeldheid te voorspellen. Die manier van denken stemt vermoedelijk overeen met hoe de auteurs van TAP het probleem zagen. Het rechtstreeks meten van bevooroordeeldheid (via etnocentrisme) was prima, maar waar het om ging, was te laten zien dat de aanleg voor fascisme een dieper iets in de de persoonlijkheid was. Dat kenmerk moest met de F-schaal indirect gemeten worden. Op die manier wilde men laten zien dat het om een 'echt' persoonlijkheidskenmerk ging.

In mijn optiek gaat het er echter in de eerste plaats om dat je 'fascisme' probeert te meten: het enthousiasme voor de strongman. Voor zover we nu weten, gaat dat het beste via bevooroordeeldheid. En ook Altemeyer gaat van die veronderstelling uit, want hij probeert uiteindelijk slechts bevooroordeeldheid zo goed mogelijk te voorspellen.

Waarom gaat het meten van 'autoritarisme' via een directe maat kennelijk beter dan via een indirecte maat? De leden van de machtige groep worden verenigd door hun geloof, door hun manier van praten. Het is dus niet de huidskleur, het is niet de kleding, het is niet het uiterlijk, het is zelfs niet de taal, maar het is de bevooroordeelde manier van praten, waarmee de leden van de machtige groep elkaar herkennen.

In het op één na ergste geval is iemand niet van de juiste geloofsovertuiging, maar dat geeft niet, want zo'n iemand kan altijd nog bekeerd worden. Het ergste is de ongelovige, de 'liberal', de vrijdenker, de bèta, want die valt niet te bekeren. Maar die valt wel te herkennen aan die 'foute' manier van praten. En dan weet men doorgaans wel, wat men moet doen. Want de geneigdheid tot discriminatie en agressie bij de leden van de machtige groep ligt hoog, erg hoog.


Conclusie

Samenvattend, het gaat om de psychologische betekenis van 'autoritarisme'. Hoe moet je de aanleg voor 'fascisme' meten. Op dit moment bestaan daar drie verschillende definities voor. Je kunt 'autoritarisme' meten als:
1. bevooroordeeldheid (etnocentrisme, generalized prejudice, de zooifactor);
2. Right Wing Authoritarianism (RWA);
3. RWA en sociale dominantie (SDO).

De tweede optie vervalt. De schaal van Altemeyer heeft wel 'autoritarisme' in de naam, maar is aantoonbaar beperkter dan algemene bevooroordeeldheid. Ook mensen die hoog scoren op SDO (en laag op RWA) kunnen gemakkelijk vallen voor de strongman. Het moet dus duidelijk zijn dat we slechts de RWA-score bedoelen, anders is 'autoritarisme' in dat geval een misleidende term.

De derde optie wordt bij mijn weten tot nu toe alleen door Altemeyer gepropageerd (hier). Mijn bezwaar is dat je dan twee totaal verschillende variabelen nodig hebt. Dat lijkt verwarrend en onhandig. Vervolgens kun je bevooroordeeldheid -- de variabele waarvan vrijwel iedereen denkt dat alles daar om draait -- met die twee variabelen nog steeds niet volledig voorspellen.

Wat mij betreft, blijft alleen de eerste optie over. Bevooroordeeldheid (etnocentrisme, generalized prejudice, de zooifactor) is de maat om 'autoritarisme' (aanleg voor 'fascisme') te meten. Dit was de maat, die de de auteurs van TAP driemaal terugvonden (zonder dat zelf overigens door te hebben). Er is tot nu toe geen enkele evidentie dat een andere variabele het enthousiasme voor de strongman even goed voorspelt.