vrijdag 2 juni 2017

'Mein Kampf' en twee totaal verschillende manieren van omgaan met informatie


Laatst aangepast op 4 juni 2017.


Is Mein Kampf bijzonder? Dit was de vraag die ik in mijn vorige blogpost probeerde te beantwoorden. Ik vond het boek niet bijzonder, maar wel belangrijk.

Nu heb ik de vervelende gewoonte overal losse eindjes te zien: dingen die niet kloppen. Hier dacht ik zo iets te zien. Kun je een boek tegelijkertijd niet bijzonder vinden, maar wel belangrijk?

Zijn die waarde-oordelen niet strijdig met elkaar? Als Mein Kampf niet bijzonder is, zou je verwachten dat het boek ook niet belangrijk is.

Dit lijkt misschien een onbelangrijk punt, maar het antwoord heeft consequenties voor het omgaan met een boek als Mein Kampf, het begrijpen van discriminatie en agressie en mogelijk nog meer zaken.


Twee manieren van omgaan met Mein Kampf

Met de stelling dat Mein Kampf belangrijk is, bedoel ik dat het boek belangrijke informatie bevat. Het boek geeft een kijkje in de geest van Hitler. Als je wilt weten, hoe die man dacht, moet je Mein Kampf lezen. Om die reden is het een belangrijk boek.

Mein Kampf geeft niet alleen een blik in de geest van Hitler, het laat ook zien hoe strongmen denken. Het belang van het boek gaat daarmee nog verder dan alleen het begrijpen van de Tweede Wereldoorlog.

Waarom is Mein Kampf niet bijzonder? Het verhaal dat Mein Kampf een heel bijzonder boek zou zijn, is het geloof van volgelingen/gelovigen (autoritaristen). Het soort mensen waar Hitler op mikte en ook het soort mensen dat geen heil ziet in het lezen en moeizaam bestuderen van een boek.

In de associatieve denkwereld van volgelingen/gelovigen is Hitler het toppunt van slechtheid of het toppunt van goedheid, afhankelijk van de groep waartoe men behoort. Omdat men Mein Kampf associatief koppelt aan Hitler, krijgt het boek vervolgens de eigenschappen die men aan Hitler toeschrijft.

Het boek zou of het toppunt van slechtheid zijn of, als men in een ultra-rechtse groep zit: het toppunt van goedheid.

De volgelingen/gelovigen die geloven dat het boek het toppunt van slechtheid is, willen het verbieden en verbranden. Het moet weg. Ze denken dat het een gevaarlijk boek is.

De volgelingen/gelovigen die geloven dat het boek het toppunt van goedheid is, willen het bezitten, betasten en aanbidden. Het boek moet verdedigd. Ze denken dat het hun ticket naar een betere toekomst is.

Vrijwel geen enkele volgeling/gelovige zal het boek echter serieus lezen. In hun optiek is dat een saaie en zinloze activiteit, hoewel men tegenover anderen met kracht het tegenovergestelde zal beweren.

Als ik zeg dat Mein Kampf belangrijk is, bedoel ik dat het boek belangrijke informatie bevat. Als ik zeg dat Mein Kampf niet bijzonder is, bedoel ik dat het boek geen vrijbrief mag zijn voor allerhande wilde en ongefundeerde beweringen zoals volgelingen/gelovigen (autoritaristen) die geneigd zijn te verkondigen.

Wanneer we het dus hebben over een boek als Mein Kampf moeten we kiezen: of we treden in de voetsporen van Hitler en zijn aanhangers en we babbelen er vrolijk op los, met uiteindelijk soms vreselijke consequenties, of we kiezen de tegenovergestelde, rationele benadering. 


Een veelomvattend probleem

Eigenlijk is het probleem nog groter. Het gaat er niet alleen om, hoe we omgaan met een boek als Mein Kampf. Het gaat er in het algemeen om, hoe we omgaan met boeken, teksten en informatie.

Als je je realiseert dat de emotionele, autoritaristische manier van omgaan met teksten niet de juiste is, moet je proberen zo consequent mogelijk de tegenovergestelde, rationele manier van omgaan met teksten en informatie toe te passen.

Dat klinkt simpel, maar is het vermoedelijk niet. Ik zie twee problemen waardoor het beter en vaker toepassen van de rationele benadering nog niet zo simpel is.

Ten eerste: wat houdt die rationele manier van omgaan met teksten en informatie precies in? Wat is precies het verschil met de irrationele, emotionele benadering?

Het tweede probleem is de vraag of mensen wel zin hebben in zo'n rationele benadering. Uitgaande van het soortenmodel levert autoritarisme mensen vaak voordeel op.

In die omstandigheden is het voordeliger irrationeel, emotioneel te reageren dan rationeel. Je kunt dan moeilijk verwachten dat men spontaan zijn gedrag gaat bijstellen.

Aan de andere kant is het ook te somber om onmiddellijk te denken, dat het niet zou kunnen.

Wanneer alle mensen beschikken over twee fundamenteel verschillende manieren van reageren op informatie — de stelling die lijkt te volgen uit de vorige blogpost — is het misschien al voldoende één van die manieren extra in te oefenen om te zorgen dat die manier gemakkelijker gekozen wordt.

Het resultaat zou dan kunnen zijn, bij toepassing op behoorlijke schaal, dat de cultuur wegschuift van discriminatie, agressie, oorlog en genocide, terwijl zaken als rationeel denken, mensenrechten en productie versterkt zouden worden.

Eerst moet we echter duidelijk krijgen, wat het verschil is tussen beide manieren van reageren. Wat is precies het verschil tussen de rationele en irrationele benadering?

Voor het antwoord op deze vraag gebruik ik een aantal voorbeelden uit het 'moderne' discriminatie-onderzoek zoals dat in de Tweede Wereldoorlog begon. Ik probeer te laten zien, dat beide manieren van reageren in het onderzoek een belangrijke rol hebben gespeeld.


Voorbeeld 1: Fromm over de oorzaak van de Holocaust

Na het aan de macht komen van Hitler in 1933 begonnen leden van de Frankfurter Schule zich af te vragen of er een diepere oorzaak was voor het steeds verder toenemende antisemitisme. 

Erich Fromm stelde in 1941 (hier) op grond van zijn ervaringen met het fascisme dat veel mensen bang zijn voor de vrijheid die een democratie biedt en veiligheid en structuur zoeken in een groter geheel waar ze onderdeel van proberen te worden (hier).

Hij noemde in dat verband autoritarisme ('authoritarianism') als eerste kenmerk van dit soort mensen: mensen die zich aangetrokken voelen tot een hiërarchische relatie. In zijn termen geformuleerd: een sadomasochistische meester-slaaf-relatie.

De 'masochistische' persoon (de slaaf) probeert onderdeel te worden van een groter en machtiger geheel, daarin op te gaan, te participeren en zich daaraan te onderwerpen. Door een onderdeel van een macht te worden, die hij als sterk, eeuwig en aantrekkelijk ziet, deelt hij in de macht en glorie van zijn heer.

Hij hoeft niet langer beslissingen te nemen, is niet langer verantwoordelijk voor het eigen lot en hoeft niet langer te twijfelen aan de zin van het leven. Deze vragen worden beantwoord door de macht waaraan hij zich heeft verbonden en onderworpen.

Tegelijkertijd zijn in autoritaristische personen volgens Fromm ook altijd 'sadistische' trekken aanwezig, die kenmerkend zijn voor de meester. Hij noemt in dit verband drie aspecten: 1. het streven naar macht over anderen, 2. het streven en de behoefte om anderen te gebruiken, te exploiteren, te bestelen, te misbruiken en 3. de behoefte om andere mensen te vernederen, te kwetsen en te laten lijden.

Een tweede aspect dat Fromm dacht te zien in de persoonlijkheid van deze 'vijanden van de vrijheid' was een grote mate van agressiviteit ('destructiveness'). Deze agressiviteit was niet rationeel, maar irrationeel: kwam van binnen uit.

Hij schrijft daarover dat die agressiviteit in de persoon zit en slechts wacht op een gelegenheid om naar buiten te komen. (The destructiveness here under discussion, however, is not this rational — or as one might call it 'reactive' — hostility, but a constantly lingering tendency within a person which so to speak waits only for an opportunity to be expressed.)

Een derde aspect dat hij dacht te zien in de autoritaristische persoonlijkheid was robotachtige conformiteit: het zich volledig aanpassen aan de groepsnorm. De persoon houdt op zichzelf te zijn; hij wordt precies als alle anderen en zoals men verwacht dat hij zal zijn.

Het onderscheid tussen de persoon en de (sociale) wereld verdwijnt en daarmee de angst voor eenzaamheid en machteloosheid. Men gaat op in de groep. De persoon die zijn eigen zelf opgeeft en een robot wordt, identiek aan miljoenen andere robots om hem heen, hoeft zich niet langer alleen en angstig te voelen.

Het beeld dat Fromm in 1941 van de 'vijanden van vrijheid' met een overvloed van woorden en niet altijd even helder, schetste, valt — voor wie precies weet wat hij moet zoeken — samen te vatten als: agressieve robots die blindelings orders opvolgen.

De geschiedenis leert dat Fromm op deze drie punten (blindelings orders opvolgen, agressief en conformistisch) gelijk had (hier). Ook het 'moderne' discriminatieonderzoek heeft daarna zijn gelijk op deze drie punten bevestigd.

-------------------------------------------------------------------------------------------------
Fromm en het soortenmodel

Fromm dacht een bepaalde overeenstemming te zien in de opvattingen van de meester en de slaaf. Beide partijen accepteren de hiërarchische relatie tussen hen als normaal en vanzelfsprekend. Het basisprincipe van de relatie is: likken naar boven en trappen naar beneden.

Dit idee van Fromm wordt door onderzoek bevestigd. Zowel de leiders (de meesters) als de volgelingen/gelovigen (de slaven) scoren hoog op autoritarisme (RWA).

Het onderscheid tussen meesters en slaven, dat Fromm aanstipt, wordt bij onderzoek teruggevonden doordat de groep die hoog scoort op sociale dominantie (SDO) streeft naar de rol van meester, terwijl de groep die laag scoort op deze variabele, tevreden is met de rol van volgeling/gelovige (slaaf).

Fromm zag de behoefte van onderwerping aan een hogere macht als iets ziekelijks, evenals de behoefte iemand te domineren en te vernederen. Ook het principe: 'likken naar boven en trappen naar beneden,' komt nogal negatief over.

Uitgaande van het soortenmodel kan men echter voor een hiërarchische relatie ook denken aan de relatie tussen een hond en zijn baas. De gediscrimineerde en uitgebuite partij kan dan voorgesteld worden door een kudde schapen. Dit laat zien dat een hiërarchische relatie voor de betrokkenen voordelen kan hebben.

Deze vergelijking gaat echter mank op een belangrijk punt. Herders gedragen zich rationeel. De schaapskudde is hun enige bron van inkomsten. De herder scheert de schapen, maar vilt ze niet. Integendeel, hij zal zijn bezit op alle mogelijke manieren verdedigen.

Grote Leiders met hun volgelingen/gelovigen (vaak letterlijk hun 'dogs of war') vertonen echter een sterke neiging tot irrationeel en agressief gedrag. Een alfawolf met zijn wolvenroedel ('wolfpack'), die schapen ziet als prooi, vormt dan een betere vergelijking.

Voor de wolven in het pack, vormt het pack hun middel van bestaan en overleven. Voor de schapen vormt het pack een dodelijke bedreiging waarmee ze moeten zien te overleven.

De wolven in het pack hebben een positieve relatie met hun pack en met hun alfawolf. Zonder hun pack en leider zijn ze ten dode opgeschreven.

De schapen in de kudde hebben een negatieve relatie met het pack en de alfawolf. Tegelijkertijd biedt de kudde een bepaalde bescherming, waardoor ze onderling een positieve relatie hebben.

Uitgaande van het soortenmodel is er dus geen reden om de hiërarchische meester-slaaf-relatie in het pack als ziekelijk te zien en om de egalitaire relaties tussen de schapen onderling als normaal en gezond te zien.

Zowel de wolven als de schapen bevinden zich in verschillende situaties waardoor voor beide groepen andere criteria gelden. Een moralistisch oordeel is niet nodig.

Het aardige van dit wolfpack-model is dat het ook de verschillende manieren van omgaan met informatie verduidelijkt. Voor de wolven is informatie het signaal om de achtervolging in te zetten of elkaar bij te staan tegen indringers.

De boodschap aan het wolfpack is simpel: 'Goed volk!' of 'Slecht volk!' waarbij de bron (de autoriteit) van de boodschap doorslaggevend is voor de juistheid ervan. Wanneer X fout is, moet X bestreden en weggejaagd. Anders is het iemand van de eigen groep, die oké is.

Voor de schapen moet informatie iets zijn dat nuttig is om eten te vinden (te produceren) of de informatie moet nuttig zijn om het gevaar te verkleinen (te overleven). De informatie klopt of klopt niet en moet iets opleveren.

Het wolfpack-model laat ook zien, waarom de drie kenmerken die de basis voor de definitie van autoritarisme vormen (blindelings orders opvolgen, agressief en conformistisch) nodig zijn. Wil het pack schapen kunnen vangen, dan moet het de leider blindelings volgen en voldoende agressief zijn.

Maar waarom dan het derde punt: conformisme en hechten aan tradities? De uiterlijke verschillen tussen wolven en schapen ontbreken bij mensen. Mensen kunnen in beginsel zowel de rol van wolf als de rol van schaap spelen.

Bij het vaststellen of het om vriend of vijand gaat, moeten menselijke wolven daardoor afgaan op uiterst kleine verschillen in uiterlijk en gedrag. Dit betekent dat een menselijke wolf die afwijkt, gemakkelijk aangezien kan worden voor schaap en in dat geval beschouwd zal worden als verrader en spion.
-------------------------------------------------------------------------------------------------

Het irrationele van Fromm
Ondanks dat Fromm het op drie punten goed had, heb ik ook bezwaren tegen het verhaal van Fromm.

Een eerste concreet punt is dat zijn geloof (of theorie) werd vertaald in negen toetsbare voorspellingen over de autoritaristische persoonlijkheid, waarvan er uiteindelijk slechts drie bleken te kloppen.

Dat is beter dan niks, maar ik vind het geen geweldige score. Het laat zien dat Fromm soms wel erg gemakkelijk dingen beweerde, die er niet waren.

Een ander bezwaar dat ik tegen Fromm heb, is zijn schrijfstijl. Hij is vaag, verwarrend, langdradig, imponerend (bullshitting) en het is voortdurend onduidelijk hoe hij aan zijn wijsheid komt en of hij wel iets heeft waargenomen of zo maar wat beweert.

Om die redenen denk ik dat je het werk van Fromm moet zien als de verkondiging van een geloof. De bedoeling is volgelingen/gelovigen te werven, die Fromm zien als de grote meester, die voor de volgelingen onbegrijpelijke, maar uiterst diepzinnige wijsheden uitkraamt, die hem door een hogere macht zijn gegeven.

Het verhaal van Fromm is uitgaande van zijn manier van redeneren (dogmatisch in plaats van inductief), uitgaande van de grote hoeveelheid onwaarheden/onjuistheden en uitgaande van die vage, bombastische stijl een voorbeeld van een irrationeel betoog. Hij werd niet gedreven door waarnemingen van de werkelijkheid, maar door het streven zijn publiek te imponeren.

Daarmee lijkt zijn proza in zekere zin sterk op dat van Hitler. Aan de ene kant begrijpt hij de meester-slaaf relatie goed, aan de andere kant probeert hij net als Hitler de rol van grote meester te spelen.

-------------------------------------------------------------
Is het plausibel dat Fromm zelf autoritaristisch was?

Allereerst zijn er de punten die ik hiervoor noemde: 1. onwaarheden; 2. vaag en dogmatisch in plaats van precies en inductief; 3. zichzelf opwerpend als de grote guru. Een vierde punt is zijn moralisme. De meester-slaaf-relatie is in zijn optiek fout en ziek.

Deze vier punten gaan ook op voor Mein Kampf. Hitler maakt zich nooit druk over de juistheid/onjuistheid van zijn uitspraken, hij is uiterst dogmatisch in plaats van inductief en hij werpt zichzelf op als de Grote Leider, waarbij hij voortdurend morele fout-goed oordelen velt.

Van Fromm is verder bekend dat hij psychoanalyticus was en lid van de Frankfurter Schule. Psychoanalytici zijn gespecialiseerd in het vertellen van vage en mooie verhalen aan niet kritische 'patiënten', waarbij ze zichzelf positioneren als de Grote Deskundige.

De leden van de Frankfurter Schule vormden een soort geloofsgenootschap dat zich specialiseerde in het uitkramen van indrukwekkende betogen, die echter niet of amper wortelden in de realiteit, maar eerder een soort virtuele, verbale werkelijkheid vormden.

Al deze punten suggereren dat Fromm zelf autoritaristisch was en gemotiveerd was in de hiërarchische relatie de rol van Grote Meester naar zich toe te trekken.
-------------------------------------------------------------

Wat kunnen we in dit voorbeeld zien? Ik denk dat Fromm zich sterk liet leiden door zijn publiek en dat dat de irrationele aspecten in zijn verhaal verklaart. Tegelijkertijd lijkt achteraf ook duidelijk dat hij het op enkele belangrijke punten toch goed gezien heeft.

Aan de ene kant is zijn verhaal dus sterk irrationeel en dogmatisch. Aan de andere kant zou zijn verhaal wel de basis leggen voor de rationele en inductieve benadering daarna.

Wetenschap begint kennelijk vaak met een guru die op een zeepkist klimt en met diepzinnige wijsheden volgelingen/gelovigen om zich heen weet te verzamelen. Tenslotte komt er een nerd als Altemeyer langs, die zich afvraagt wat er nu precies wel en niet klopt van dat mooie verhaal en vervolgens een leven lang bezig is de zin van de onzin te scheiden.


Voorbeeld 2: de Holocaust bestrijden via wetenschappelijk onderzoek

In het digitale archief van het American Jewish Committee (AJC) zijn de eerste rapporten over het Duitse fascisme die ik kan vinden, gedateerd in 1933 (hier). Op dat moment maakte men zich dus niet alleen zorgen over de berichten uit Europa, maar resulteerde dat ook al in expliciete pogingen tot gericht nadenken over het probleem.

Bij die pogingen tot gericht nadenken bleef het niet. Het AJC heeft wetenschappers al tijdens de Tweede Wereldoorlog (in mei 1944) opdracht gegeven voor onderzoek naar de oorzaken van de Holocaust.

De reactie van het AJC op de Holocaust in Europa lijkt me het toppunt van een rationele benadering. Men ziet zich geconfronteerd met uiterst verontrustende en emotioneel aangrijpende informatie uit Europa betreffende de groep mensen waartoe men zelf behoort. Onder deze omstandigheden reageert men niet emotioneel, nee, men besluit zelf wetenschappelijk onderzoek te financieren naar de oorzaak van de gebeurtenissen.

Men zegt niet: dat soort dingen gebeurt nu eenmaal om vervolgens niets te doen of weg te kijken. Men zegt ook niet: het is vreselijk, we moeten die mensen op alle mogelijke manieren bestrijden. Nee, men zegt: wat daar gebeurt is voor ons belangrijk, wij willen dat beter begrijpen en de oorzaak weten en we zijn bereid die zoektocht zelf te betalen.

In confrontatie met een groot en bedreigend probleem, kiest men voor wetenschappelijk onderzoek, in de hoop op die manier het probleem te kunnen oplossen.

Klopt mijn idee dat het hier om een uiterst rationele reactie op de Holocaust ging of liet men zich in werkelijkheid leiden door een blind geloof in de wonderbaarlijke kracht van de wetenschap?

Het zou immers ook kunnen zijn dat de wetenschappers die de onderzoeksopdracht wisten los te krijgen, een prachtig verhaal ophingen dat de oorzaak van de Holocaust voor het grijpen lag. Wanneer de mensen van het AJC dat verhaal geloofden, omdat het van erkende wetenschappers kwam, zou het juist gaan om een irrationele reactie.

Het digitale archief van het AJC bevat (in Anti-Semitism/ AJC file . . ., 1944-1946) een document van twee bladzijden (gedateerd op 18 mei 1944) waarin men een dertiental vragen geformuleerd heeft voor de Conference on Research in the Field of Anti-Semitism, May 20 and 21, 1944, Biltmore Hotel, New York City. Het document is getiteld: Some Questions of Interest to a Pragmatic Approach to Combating Anti-Semitism.

De derttien vragen van het AJC worden in het begin van het document ongeveer als volgt samengevat:
1. wat is de aard van antisemitisme?;
2. welke methoden zijn geschikt om antisemitisme te bestrijden?;
3. welke mogelijkheden zijn er om door testen de geschikste methoden te vinden?

Het AJC dacht op 18 mei 1944 dus aan een kant vrij rationeel. We zitten met een probleem. Wat is precies de oorzaak van het probleem? Welke methodes zijn er om het op te lossen? Hoe effectief zijn die methodes?

Ik denk echter dat men aan de andere kant mogelijk ook beïnvloed is geworden door het verhaal van Fromm en de zijnen. Er waren wetenschappers die met veel overtuiging vertelden dat de oorzaak van het antisemitisme voor het grijpen lag.

Ik denk dat het AJC vervolgens geredeneerd heeft: misschien levert het allemaal niets op, maar misschien ook wel. Laten we een bescheiden bedrag ter beschikking stellen en zien wat eruit komt.


Voorbeeld 3: empirisch onderzoek naar de Holocaust op basis van geloof

De opdracht van het AJC voor onderzoek naar de oorzaken van antisemitisme resulteerde zes jaar later, in 1950, naast een viertal andere publicaties die minder invloed zouden hebben, in het boek: The Authoritarian Personality, de autoritaristische persoonlijkheid (hier).

Dit boek geldt als het begin van het empirische onderzoek naar 'autoritarisme'. Zonder dit boek was er nooit een Bob Altemeyer geweest die ruwweg veertig jaar lang geduldig werkte aan het meten en valideren van autoritarisme (RWA).

De 988 bladzijden die Theodor W. Adorno, Else Frenkel-Brunswik, Daniel Levinson en Nevitt Sanford produceerden, zijn (als 23 hoofdstukken) te downloaden uit het digitale archief van het AJC (hier, zoeken op 'authoritarian personality' in de periode: januari 1950- december 1950). 

De verdiensten van het boek
Hoewel vrijwel iedereen altijd uiterst kritisch is over het boek en ik op dat punt geen uitzondering was, begon ik na verloop van enige tijd de sterke punten te zien.

Een eerste positief punt is dat de auteurs zich volledig concentreren op de aanhangers van mensen als Hitler. Zonder aanhangers zijn mensen als Hitler slechts idioten die op een zeepkist staan te schreeuwen, zoals Altemeyer stelt.

De auteurs hebben dus een duidelijk idee wat de oorzaak van het probleem is. Het gaat erom aan te tonen dat potentiële aanhangers van mensen als Hitler, qua persoonlijkheid afwijken van andere mensen.

------------------------------------------------------------------
Waarom hadden de auteurs dit, zeker voor die tijd, 'vreemde' idee?

Ik denk dat de eenvoudigste verklaring directe waarneming is. Wie persoonlijk ervaring heeft met een discriminerende groep en in de gelegenheid is, zich te verdiepen in het denken van de betrokkenen, kan het bijna niet ontgaan.

Er lijkt onmiskenbaar iets mis te zijn met het denken van de groepsleden. De woorden rollen er vlot en ongehinderd uit, maar er is een probleem met de betekenis. Bestaande feiten doen er opeens niet langer toe, alternatieve feiten worden ter plekke verzonnen. Men treedt een virtuele wereld binnen waarin de werkelijkheid hoogstens nog iets lastigs is, dat of verbaal of met geweld kan en moet worden bedwongen.

Vervolgens waren de auteurs beïnvloed door de grote guru Fromm en was men vaak ook lid van dezelfde groep. Men geloofde het idee dus vermoedelijk ook, omdat iedereen in de groep er inmiddels zo over dacht.

Tenslotte is die veronderstelling, zodra je de moeite neemt erover na te denken, volstrekt logisch. Er was in Duitsland een minderheid die Hitler aan de macht hielp en een meerderheid die niets van hem moest hebben. Er moet dan een factor X zijn waardoor sommige mensen het 'kwaad' omarmen en anderen niet.
------------------------------------------------------------------

Een tweede pluspunt van het boek is dat de auteurs zich realiseerden dat aanhangers van mensen als Hitler in alle landen en alle culturen voorkomen en niet slechts beperkt waren tot Duitsers en nazi's. Men veronderstelde, dat de geneigdheid tot fascisme een universeel verschijnsel is. Dankzij deze veronderstelling werd het mogelijk empirisch onderzoek te verrichten.

Een derde pluspunt was dat men het probleem daadwerkelijk via empirisch onderzoek aanpakte. Bij mijn weten behoorde men daarmee tot de eersten. Zelfs nu is het idee dat de Holocaust empirisch bestudeerd kan worden, voor veel mensen nog een brug te ver.

Een vierde belangrijk punt was dat men zich realiseerde, dat men moest kwantificeren. Door te kwantificeren (variabelen meetbaar maken) komen veel krachtiger analysemethoden ter beschikking. Het meetbaar maken van variabelen is vaak de beslissende stap bij het realiseren van een wetenschappelijke doorbraak.

Een vijfde belangrijk punt was dat men zich realiseerde dat men twee soorten variabelen moest meten. Aan de ene kant ontwikkelde men maten om de mate van bevooroordeeldheid te meten (de Antisemitisme-schaal en de Etnocentrisme-schaal). Aan de andere kant ontwikkelde men maten om de 'diepere' kenmerken van de persoon in kaart te brengen: de F-schaal en de Politiek-Economisch-Conservatisme-schaal.

Het onderzoek in het kort
Hoe moet je empirisch onderzoek doen naar de eigenschappen van aanhangers van mensen als Hitler als je niet over echte Hitler-aanhangers bechikt?

Men loste dit probleem op door eerst antisemitisme meetbaar te maken. Wat de boodschap van mensen als Hitler aantrekkelijk maakt voor bepaalde mensen is het sterke antisemitisme dat uitgedragen wordt. Door mensen een reeks antisemitische uitspraken voor te leggen en daar hun oordeel over te vragen, slaagde men erin de Antisemitisme-schaal te construeren.

Mensen alleen antisemitische uitspraken voorleggen, geeft mogelijk een te beperkt beeld van hun bevooroordeeldheid. Men ontwikkelde daarom ook een algemenere schaal door uitspraken voor te leggen over andere minderheden en patriottisme (het eigen land eerst): de Etnocentrisme-schaal.

Zowel de Antisemitisme-schaal als de Etnocentrisme-schaal bleken betrouwbaar te zijn en onderling hoog te correleren.

Een eerste belangrijk resultaat van het onderzoek was daarmee dat mensen die bevooroordeeld zijn, dat niet slechts blijken te zijn ten opzichte van één specifieke groep, maar dat zijn ten opzichte van meerdere groepen.

Op dit punt aangekomen, beschikte men over twee manieren waarmee men de mate van bevooroordeeldheid kon meten en, veronderstelde men, daarmee de gevoeligheid voor de boodschap van iemand als Hitler.

Om hierna aan te tonen dat de persoonlijkheid van deze bevooroordeelde mensen afweek, ontwikkelde men vanuit de ideeën die men had ontwikkeld over de autoritaristische persoonlijkheid (een lijst van negen kenmerken) een vragenlijst: de F-schaal. Ieder punt van de lijst resulteerde in een aantal items. De 'F' stond voor geneigdheid tot Fascisme.

De F-schaal bleek betrouwbaar en hoog te correleren met de Antisemitisme- en de Etnocentrisme-schaal. Het belangrijkste resultaat van het onderzoek was daarmee dat er een verband bleek te bestaan tussen autoritarisme en bevooroordeeldheid.

Ook de Politiek-Economisch-Conservatisme-schaal bleek bevooroordeeldheid ten opzichte van minderheden goed te voorspellen, maar qua correlatie minder goed dan de F-schaal.

Het derde onderzoeksresultaat was daarmee dat bevooroordeelde personen 'rechtser' (minder democratisch) zijn dan onbevooroordeelde personen. Ze geloven meer in het verdedigen van de macht en minder in het verdedigen van de rechten van de burger en eerbiediging van de Wet.

Men had twee totaal verschillende soorten maten die echter in hoge mate hetzelfde resultaat opleverden. Er bestaat dus een duidelijk verband tussen bevooroordeeldheid en persoonlijkheid.

Mensen die bevooroordeeld zijn, wijken qua persoonlijkheid af. Het gaat om een bepaald soort mensen.

The Authoritarian Personality legde daarmee de basis voor het 'moderne' discriminatie-onderzoek en het soortenmodel. Wat we vandaag de dag weten over discriminatie en agressie vindt in dit boek haar oorsprong.

Tegelijkertijd lijkt er ook veel mis te zijn met het boek waardoor het moderne discriminatie-onderzoek tenslotte zelfs bijna volledig tot stilstand zou komen. Wat is er mis met het boek? 

Een 'foute' boodschap
Ik denk dat er twee grote problemen zijn met het boek. Het eerste probleem dat ik zie, is de inhoud, de betekenis.

In 1950 waren er in Amerika twee belangrijke scholen op psychologisch gebied. De pragmatische behavioristen waren vlak na de oorlog op het toppunt van hun populariteit, maar hielden zich niet bezig met zaken als vooroordelen, die niet in een diermodel waren te vangen.

De cognitieve psychologen waren qua populariteit, nu de samenleving rijker werd, sterk in opkomst, maar gingen er in eerste instantie vanuit dat vooroordelen helemaal niet bestonden. Het waren gewoon terechte oordelen.

Vervolgens kwam men hierop onder invloed van de Holocaust langzaam terug, maar nu werd het standpunt dat er per ongeluk wat onjuiste informatie in het brein van de dader was opgeslagen, waardoor zaken wel eens wat uit de hand konden lopen.

De persoon die zijn vooroordelen uitleefde op minderheidsgroepen, kon daar zelf niets aan doen, maar was het beklagenswaardige slachtoffer van een gezond brein waarin een kleinigheid mis was gegaan.

Het enige dat nodige was om de dader weer oké te krijgen, was de foute informatie te vervangen door juiste informatie.

Men zag de problematiek dus vooral vanuit het standpunt van de daders. Eigenlijk was er niets aan de hand. Vooroordelen waren iets lastigs, waar men helemaal geen zin in had, vermoedelijk ook omdat het allemaal te dichtbij kwam.

Alleen de verdenking van homoseksualiteit was in 1950 in Amerika al voldoende om door de politie opgepakt te worden. Zwarten moesten in de bus opstaan voor blanken. Het incident met Rosa Parks en de daarna volgende protesten vond pas plaats in 1955.

In de populaire opvatting zijn de daders van de Holocaust het ultieme kwaad. Dat ultieme kwaad kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog in Duitsland en bezet gebied misschien voor, maar zoiets vreselijks zal natuurlijk nooit weer gebeuren. Het was toen en daar, maar niet hier en nu.

We hoeven ons daar dus verder niet druk over te maken en kunnen rustig doorgaan met wat we altijd al deden, is het populaire geloof.

De boodschap van The Authoritarian Personality is precies omgekeerd. De boodschap is niet dat vooroordelen heel normaal zijn en niets bijzonders. De boodschap is dat mensen met vooroordelen zieke individuen zijn met een verwrongen persoonlijkheid.

Verder is de boodschap dat die individuen in iedere samenleving voorkomen en onder invloed van een strongman levensgevaarlijk kunnen worden. Dat is een verontrustende boodschap die niet leuk is om te horen.

Een foute boodschap in een foute verpakking van een foute bron

Het tweede grote probleem met het boek is de manier waarop de boodschap werd gebracht.

Om te beginnen is het boek met bijna duizend bladzijden veel te dik, iets waar empirische wetenschappers weinig waardering voor kunnen opbrengen. Wanneer iemand iets te vertellen denkt te hebben, moet hij dat zo kort en duidelijk mogelijk doen.

De essentiële informatie die het boek bevat, had in minder dan honderd of tweehonderd  bladzijden verteld kunnen worden. Eventueel had men in bijlagen de aanvullende informatie kunnen vermelden.

Behalve dat het boek veel te dik is, ontbreekt ook een duidelijke samenvatting. Het AJC maakte voor de pers wel een populaire samenvatting van vier bladzijden, die nog steeds in het digitale archief van het AJC te vinden is. Deze is echter te globaal is om als samenvatting van het uitgevoerde onderzoek te kunnen dienen.

Lezers grijpen dan om een eerste indruk te krijgen, vaak naar het slothoofdstuk. Dit slothoofdstuk verdient een prijs voor hoe het vooral niet moet. Het is vermoedelijk geschreven door Adorno, in ieder geval niet door Levinson en niet door Sanford.

In plaats van kort het uitgevoerde onderzoek samen te vatten en kort de conclusies te geven met vervolgens eventueel nog iets van een discussie, komt het over als abstract, vaag gebabbel van een mentaal op hol geslagen persoon die kennelijk weinig tot niets van onderzoek doen, begrijpt.

Zo is volgens de eerste zin van het slothoofdstuk het belangrijkste resultaat dat men gevonden heeft:  . . . [a] close correspondence in the type of approach and outlook a subject is likely to have in a great variety of areas . . . Wat de auteur met deze cryptische zin bedoelt, valt niet te achterhalen. Het is een ontoetsbare bewering.

Wat men in werkelijkheid wel had gevonden, was een correlatie tussen twee verschillende meetmethodes. De mensen die door te kijken naar hun vooroordelen bij de F-groep terechtkomen, blijken daar ook terecht te komen wanneer er naar hun persoonlijkheid (F-score) wordt gekeken.

Het belangrijkste resultaat was dus dat bevooroordeelde mensen een bepaalde persoonlijkheid blijken te hebben.Vooroordelen zijn niet toevallige misvattingen, maar wortelen in de manier waarop iemand in het leven staat.

Tot overmaat van ramp werden er met stelligheid zaken beweerd die men op basis van het verrichte onderzoek niet hard kon maken. De belangrijkste van die beweringen was dat de oorzaak van de autoritaristische persoonlijkheid volledig in de opvoeding zou liggen.

Dergelijke uitglijders leiden ertoe dat de lezer sceptisch wordt: wat is verzonnen en wat is waargenomen? Wat klopt en wat klopt niet?

Vervolgens is er het probleem dat er in het ene hoofdstuk zaken worden beweerd, die in een volgend hoofdstuk kennelijk weer vergeten zijn. Een euvel dat gemakkelijk ontstaat wanneer verschillende hoofdstukken geschreven worden door verschillende auteurs.

Zo wordt in hoofdstuk 7 aan het einde gesteld dat de validiteit van de F-schaal voor het meten van gevoeligheid voor fascistische informatie niet is aangetoond, terwijl er in het slothoofdstuk vanuit wordt gegaan dat men erin is geslaagd de geneigdheid tot fascisme als 'disease' vast te stellen. Het eerste klopte, het laatste niet.

Wie het boek langer bestudeert, ziet dat de hoofdstukken van Daniel Levinson en Nevitt Sanford prima in orde zijn. Ze wisten wat ze deden, ze namen de moeite om het goed op te schrijven en ze zijn feitelijk en precies, hoewel het misschien wel wat korter had gekund.

De reden dat het boek in eerste instantie op veel mensen, ook op mij, een negatieve indruk maakt, is — afgezien van de lengte en het ontbreken van een goede samenvatting — het wilde, vage en ongecontroleerde gebabbel van vermoedelijk vooral Adorno, dat de andere auteurs niet hebben kunnen en durven inperken.

Afgaande op de Engelstalige Wikipedia (op 28-5-2017, hier) heeft Adorno in 1947 in een brief aan Horkheimer beweerd dat zijn belangrijkste bijdrage de F-schaal was, die uiteindelijk de 'kern van het hele ding' was (which in the end was the 'core of the whole thing').

Wie het boek leest, ziet echter dat schaalconstructie het terrein was van Sanford en Levinson en dat Adorno daar weinig van begreep. Verder duurde het totale project slechts twee en een half jaar en kwam Adorno pas in een laat stadium bij het project. Het lijkt dus uitgesloten dat hij op dit punt een grote bijdrage kan hebben geleverd.

De realiteit is kennelijk dat Levinson en Sanford de wetenschappelijke doorbraak gerealiseerd hebben, waarna Adorno daar vervolgens een plasje overheen deed, waardoor het geheel een kwalijke geur kreeg.

Een ander punt dat voor veel belanghebbenden een negatief punt was, was de bron. The Authoritarian Personality was het initiatief van een Joodse belangenorganisatie. Hoe je het ook draaide of keerde, deze mensen hadden natuurlijk een politiek belang bij bepaalde uitkomsten.

Dan waren er ook nog mensen bij betrokken van de Frankfurter Schule, zoals Adorno, met een marxistische, Freudiaanse en antipositivistische achtergrond. Marxisme was verkapt communisme. Antipositivisme was anti-wetenschappelijk. In het Amerika van die tijd was de bron daarmee uiterst verdacht.

Voor de cognitief psychologen die zichzelf zagen als de grote en onbetwiste experts op het gebied van vooroordelen, waren dit mensen die niet tot hun selecte groep behoorden. Het waren foute buitenstaanders die uitgingen van een andere en dus foute benadering. Vermoedelijk zagen ze het omvangrijke boek als een aanval op hen persoonlijk. Hun onderzoeksdomein werd bedreigd door gevaarlijke indringers.

Samenvattend: The Authoritarian Personality bevat een stuk baanbrekend onderzoek, maar dat onderzoek is ingebed in en overgoten met een religieus, ideologisch sausje waardoor het op wetenschappers snel overkomt als fout. Tenslotte gold ook nog het principe: Not Invented Here (Niet Uitgevonden Hier). Het was een indrukwekkend product van gevaarlijke buitenstaanders en het verdiende daarom met kracht bestreden te worden. 


Wat hebben we tot nu gevonden?

Deze blogpost begint nu erg lang te worden. Tijd om even te stoppen. De brandstof in onze rationele four-wheel-drive is even op. Een mooi moment om even op een boomstam te gaan zitten en na te denken over hoe we hier gekomen zijn en wat we onderweg gevonden hebben.

Het basisidee dat we in onze bagagewagen vervoeren, is simpel. Als je kijkt naar de reacties op een boek als Mein Kampf zie je dat er twee fundamenteel verschillende reacties mogelijk zijn op informatie.

Bij de ene manier van reageren zeg je: dit boek bevat belangrijke informatie, laten we proberen die eruit te slopen en nuttig te gebruiken. Dat is de rationele manier van reageren.

Bij de andere manier van reageren zeg je: dit is het boek van een vreselijke man en dus is het een vreselijk boek, dat bestreden moet worden, verboden moet worden en vernietigd moet worden. Dit is de irrationele manier van reageren.

Het tweede idee dat we meesjouwen is al even simpel. De irrationele manier van reageren is typerend voor volgelingen/gelovigen (autoritaristen, wolven). De rationele manier is typerend voor mensen die houden van hun vrijheid om te denken wat ze willen denken. De onafhankelijke, kleine zelfstandigen die op zichzelf zijn aangewezen in een harde wereld (niet-autoritaristen, schapen).

Die twee ideeën samen betekenen dat er een verband bestaat tussen autoritarisme en de manier waarop we omgaan met informatie. Wolven gaan totaal anders om met informatie dan schapen.

Op grond van het soortenmodel (ons geloof of theorie, maar in dit geval wel volledig gebaseerd op wat er bekend is uit empirisch onderzoek) valt te voorspellen hoe dat omgaan met informatie tussen wolven en schapen precies verschilt. Ik hoop dat in een volgende blogpost te doen.

In deze blogpost heb ik echter gekozen voor een empirische benadering. Om meer grip te krijgen op de manier waarop mensen omgaan met informatie, heb ik gekeken naar (de eerste) drie gevallen uit het 'moderne' discriminatieonderzoek.

Bij Fromm denk ik een heel irrationeel betoog te zien, waar toch een belangrijke kern van (empirische) waarheid in blijkt te zitten, zoals we nu weten.

De mensen van het AJC komen op grond van hun documenten op mij over als bijna abnormaal rationeel. Maar mogelijk hebben ze zich toch wat het hoofd op hol laten brengen door sommige welbespraakte 'wetenschappers' van de Frankfurter Schule. Aan de andere kant: de AJC-mensen hadden weinig te verliezen en veel te winnen.

Vervolgens krijgen we de auteurs van The Authoritarian Personality: een gemengd gezelschap. Van twee lijkt onmiskenbaar dat ze heel rationeel gewerkt hebben. Van een ander lijkt onmiskenbaar dat hij bijna het toppunt van irrationaliteit vertegenwoordigt: de woorden rollen er gemakkelijk uit, maar de betekenis is zoek en als die niet zoek is, blijkt het vaak onjuist.

De tomeloze drang naar het irrationele
Wat zien we nu als we naar deze drie voorbeelden kijken?

Wat ik denk te zien, is dat de rationele en de irrationele reactie door elkaar lopen. Beide reacties worden als het ware onbekommerd door elkaar gehutseld zonder dat men zich lijkt te realiseren dat dat vergaande consequenties heeft.

Fromm lijkt zich volledig niet druk te maken over de vraag of zijn betoog rationeel of irrationeel is. Hij heeft kennelijk het onderscheid nooit meegekregen en hij ziet het als volstrekt irrelevant. Als het maar een fraai betoog is.

De mensen van het AJC zijn pijnlijk rationeel, maar vervolgens trekken ze onbekommerd gasten aan die ik geneigd zou zijn onder te brengen in een psychiatrische kliniek en dan misschien niet eens als psychiater. Kennelijk zien zij ook het belang van het onderscheid niet duidelijk.

Tenslotte krijgen we de auteurs van The Authoritarian Personality. Hoe je het ook draait of keert, daar zitten twee prima empirische wetenschappers tussen, maar onder invloed van vermoedelijk Adorno ontstaat vervolgens een boek waar zelfs Altemeyer zijn tanden bijna stuk op beet.

Het probleem in de drie besproken voorbeelden is dat men feiten en fictie door elkaar gaat hutselen waardoor er een vrijwel onontwarbaar kluwen ontstaat van zaken die wel kloppen en die niet kloppen.

Het derde idee dat we nu in ons bagagewagentje kunnen laden, is dat veel mensen geen onderscheid maken tussen rationeel en irrationeel. Tussen feit en fictie. Ze zien niet dat het alle verschil van de wereld uitmaakt of iets zo zorgvuldig mogelijk gebaseerd is op waarnemingen of slechts een mooi verhaal is om de aandacht te trekken en in de wereld vooruit te komen.

Natuurlijk betreft het hier maar drie voorbeelden. Dus je kunt niet redeneren dat irrationaliteit (de drang om mooie verhalen te verzinnen en te geloven) altijd zo'n grote rol zal spelen.

Maar het omgekeerde geldt wel. Er is hier een belangrijke kwestie (het zoeken van de oorzaak voor de Holocaust) en vervolgens kun je zien dat mensen op hol slaan, zelfs wanneer ze bewust de kant van hard wetenschappelijk onderzoek worden uitgestuurd.

Kennelijk is het irrationele in de moderne mens zo sterk dat het niet meer eenvoudig valt in te perken.

Vanwaar die drang naar het irrationele?
Wat is de verklaring voor die onbedwingbare lust tot het irrationele?

Dat valt niet met zekerheid te zeggen. Het is mogelijk dat alle onderstaande verklaringen in meer of mindere mate kloppen.

De eenvoudigste verklaring is, dat het vooral om volgelingen/gelovigen (autoritaristen) gaat die het onderscheid tussen feiten en fictie niet maken, omdat ze taal vrijwel volledig irrationeel gebruiken en nooit iets anders geleerd hebben. Het eerste en het derde voorbeeld wijzen in die richting.

Een tweede verklaring zou kunnen zijn, dat mensen op school het onderscheid niet meer leren. Studenten, docenten en journalisten blijken naar mijn ervaring vaak niet te kunnen uitleggen wat precies het verschil is tussen een feit en een opinie.

In Nederland leren kinderen al jong hun problemen en verhalen het kringgesprek in te gooien. Alleen de 'mooie' verhalen tellen in die situatie en leveren de sterkste reacties op. Daadwerkelijk oefenen met harde problemen is in het onderwijs niet populair en wordt weinig gedaan.

In Singapore daarentegen blijken 5-jarige schoolkinderen wel uitgedaagd te worden met harde problemen (hier). De kinderen leren op deze manier al jong dat echte problemen goed kijken en intensief zoeken vereisen en dat de mensen die daar goed in zijn, bijzonder zijn en waardering verdienen. In Nederland krijgen dit soort kinderen snel een etiket opgeplakt van 'afwijkend'.

Het belang van dit soort harde problemen is niet het hebben (het bezit) van de juiste oplossing, maar het zelf vinden van de juiste oplossing. Het belang is dat zo'n opgave je even dwingt rationeel te denken. Er is een specifiek probleem. Er is slechts één juiste oplossing. Probeer die maar te vinden! Gewoon wat brullen of kleppen — de favoriete benadering van Hitler en Trump —  helpt even niet.

Een derde verklaring is dat het de cultuur en de omstandigheden zijn. Rationeel denken wordt ontwikkeld in reactie op harde problemen zoals de natuur ons die voorschotelt. In een samenleving van relatieve overvloed hoeven mensen zelf niet meer in de slag met die harde natuur. Vakmensen worden steeds zeldzamer en schaarser.

In een cultuur van overvloed waarin het aantal daadwerkelijk productieve mensen minimaal is, wordt sociaal handig babbelen de manier om vooruit te komen. Die manier van taalgebruik is echter precies omgekeerd aan het rationele (descriptieve) taalgebruik. Naarmate mensen meer sociaal gaan babbelen, worden ze minder rationeel en gaan emoties en onderbuikgevoelens een steeds grotere rol spelen.

Bekend is bijvoorbeeld dat de digitalisering, het overgaan op de computer, niet terug te vinden is in de cijfers over productiviteit. Tegenwoordig worden heel veel taken niet meer door mensen gedaan, maar door computers. Er is dus minder werk nodig om hetzelfde te produceren, zou je denken.

Die productiviteitsstijging valt echter niet terug te vinden. Kennelijk is de besparing aan werk die door de computer mogelijk werd, opgesoupeerd door taken als overleg en vergaderen, management en dergelijke uit te breiden.

Ogenschijnlijk lijkt dat niet zo erg, maar het uiteindelijke resultaat is dat de hoeveelheid harde problemen die mensen moeten oplossen kleiner wordt en de hoeveelheid softe problemen belangrijk groeit. Het resultaat is dan toenemende ongelijkheid, verrechtsing, toenemende fraude, toenemend geweld en minder respect voor mensenrechten.