dinsdag 30 juni 2020

De aanleg voor facisme meten met de beruchte F-schaal: wil dat?



Het boek The Authoritarian Personality (TAP) verscheen in 1950 en vormt het tastbare begin van het empirische onderzoek naar discriminatie en agressie.

Mijn vorige post eindigde met de 'mislukte' check van Levinson. Hij probeerde aan te tonen dat zijn etnocentrisme-maat de aanleg voor fascisme mat. De enige manier om dat te doen, is een andere maat waarmee je die aanleg probeert te meten. Als tweede maat koos hij PEC (Politiek-Economisch Conservatisme). Wij zouden zeggen: het politieke links-rechts onderscheid.

Levinson vond een matige correlatie en realiseerde zich niet, dat dat kwam door de onbetrouwbaarheid waarmee gemeten was. Hij dacht daardoor dat er slechts een zwak verbond bestond tussen beide variabelen. Etnocentrisme en links-rechts waren kennelijk lang niet hetzelfde, concludeerde hij.


De 'mislukte' F-schaal

De rest van de onderzoekers zag het resultaat van Levinson echter totaal anders. Men vond dat men goed op weg was. De resultaten van Levinson zag men als een mooi begin. Maar het uiteindelijke doel was natuurlijk aan te tonen dat fascisme een echt persoonlijkheidskenmerk was. Dat het niet een oppervlakkig iets was. Het echte doel was aan te tonen dat fascisme diep in de menselijke psyche wortelde.

Voor een psychometricus is dat een vreemde uitspraak. Hoe weet je of iets diep in de menselijke psyche wortelt? Iets is een persoonlijkheidseigenschap, zodra je het betrouwbaar kunt meten. Vervolgens is verder onderzoek nodig om uit te zoeken, wat je precies gemeten hebt. Levinson kon betrouwbaar meten. Verder was duidelijk dat hij inderdaad etnocentrisme (bevooroordeeldheid) had gemeten, want de verschillende subschalen van zijn maat correleerden goed. De enige vraag die nog over bleef, was: had hij inderdaad de gezochte aanleg voor fascisme te pakken?

De onderzoeksgroep zag het echter anders. Aanleg voor fascisme aantonen moest subtiel gebeuren door op een indirecte manier de diepere persoonlijkheid bloot te leggen. Men zette volledig in op de -- op dat moment -- nog te construeren F-schaal.

Het idee achter de F-schaal was dat men de geneigdheid tot fascisme indirect wilde meten. Men wilde geen directe vragen over Joden, negers, buitenlanders, homoseksuelen en dergelijke voorleggen.

Verder vonden de auteurs de term 'fascisme' te beladen. Men maakte er daarom van: 'impliciet anti-democratische opvattingen'. Maar een dergelijke terminologische draai heeft natuurlijk geen enkel gevolg voor de vragenlijst die je uiteindelijk produceert.

Hoe meet je die verborgen anti-democratische opvattingen? De auteurs hadden hiervoor 9 subschalen bedacht. Niets verkeerds mee in beginsel, precies zoals het zou moeten. In totaal leidde dat echter tot 30 items. Wie hier even rekent, ziet het probleem. Per subschaal heb je slechts 3 vragen. Dat betekent, dat je subschaal-scores zeer onbetrouwbaar zullen zijn. De subschaal-aanpak was op deze manier bij voorbaat gedoemd te mislukken.

In verhouding tot het aantal items van de etnocentrisme-maat (5 items in de korte versie van de vragenlijst) en de PEC-schaal (ook 5 items) was de F-schaal zes keer zo lang. De auteurs zagen de F-schaal als zes keer zo belangrijk als de twee andere schalen. Misschien niet onbegrijpelijk. De E-schaal en de PEC-schaal waren van alleen Levinson. De F-schaal was officieel het werk van alle auteurs samen.

Wat waren de resultaten? Het eerste probleem met de F-schaal was dat de negen subschalen onderling niet beter bleken te correleren dan op grond van toeval verwacht mocht worden (p. 262).  De correlaties tussen de items van de verschillende subschalen waren in doorsnee even hoog als de correlaties van de items van dezelfde subschalen. De indeling in subschalen had geen meerwaarde.

Wanneer je de subschalen ziet als de concretisering van de theorie die de auteurs hadden over fascisme, dan was die theorie hiermee weerlegd. Er klopte kennelijk niets van hun ideeën over fascisme. In het boek zelf vermeldt men het negatieve resultaat wel, maar niet deze harde conclusie.

Gelukkig bleken de dertig items samen toch iets te meten. De items correleerden onderling positief, maar niet echt hoog. Uit de gemiddelde onderlinge correlatie die het boek vermeldt (0.13 op p. 261) valt via de formule voor testverlenging eenvoudig de alfa-betrouwbaarheid te berekenen. Voor 30 items vond ik 0.82. De F-schaal was redelijk betrouwbaar.

Maar wat mat men nu precies? De enige manier om daar een idee van te krijgen, is te kijken naar de correlaties met beide andere schalen. De correlatie met de Etnocentrisme-schaal bedroeg 0.73. Niet echt hoog, maar ook niet echt laag. Beide schalen leken ongeveer 50 procent variantie gemeenschappelijk te hebben.

De correlatie met de PEC-schaal viel nog lager uit. Die bedroeg slechts 0.52. Ogenschijnlijk hadden beide maten slechts een 25 procent variantie gemeenschappelijk.

Je hebt al je kaarten gezet op de F-schaal. Helaas blijken de subschalen onderling niet goed te correleren. Je theorie over fascisme klopt kennelijk niet. In totaliteit blijkt de vragenlijst echter toch nog redelijk betrouwbaar te zijn.

Het enige dat je nog nodig hebt, is een andere variabele, die bevestigt dat je inderdaad de aanleg voor fascisme gemeten hebt. De PEC-schaal lijkt af te vallen. Die correlatie lijkt te laag. De enige andere correlatie die je overhoudt, is die met etnocentrisme. Maar die correlatie bedraagt slechts 0.73. Kennelijk hebben de F-schaal en etnocentrisme ongeveer de helft van de variantie gemeenschappelijk, maar de andere helft niet.

Wanneer je op die manier naar de uitkomsten kijkt, hebben de auteurs een dappere poging gedaan de aanleg voor fascisme meetbaar te maken, maar is het niet duidelijk of dat echt gelukt is. De auteurs presenteerden de F-schaal als de grote doorbraak. Dat was de maat om geneigdheid tot fascisme te meten, stelden ze. Vervolgens konden ze die bewering niet hard maken met een tweede maat, die hetzelfde opleverde.


Drie maten die alle drie bevooroordeeldheid (generalized prejudice) meten

Laten we echter nog eens naar de uitkomsten kijken. De onderzoekers probeerden de aanleg voor fascisme te meten. In totaal probeerden ze dat met drie verschillende instrumenten: de Etnocentrisme-schaal (de E-schaal), de Politiek-Economisch Conservatisme-schaal (de PEC-schaal) en de maat voor 'impliciet anti-democratische opvattingen' (de F-schaal).

Meet de F-schaal inderdaad iets als 'de aanleg voor fascisme'? In dit verband hebben we slechts twee correlaties. Namelijk 0.73 met etnocentrisme en 0.52 met PEC. Maar beide correlaties moeten we natuurlijk nog corrigeren voor de onbetrouwbaarheid waarmee gemeten is.

De (alfa-)betrouwbaarheid van E, F en PEC (die ik kon vinden of kon berekenen) was respectievelijk: 0.79, 0.82 en 0.45. Na correctie voor onbetrouwbaarheid wordt de correlatie tussen de E-schaal en de F-schaal 0.91. De correlatie tussen de F-schaal en PEC wordt 0.86. De correlatie tussen E en PEC bedraagt na correctie 0.96.

Met andere woorden: alle drie schalen meten precies dezelfde factor. De onderzoekers hebben op drie verschillende manieren bevooroordeeldheid (de 'zooifactor', generalized prejudice) gemeten.

Een complicerende factor is dat de onderzoekers in hun uiteindelijke onderzoek twee verschillende vragenlijsten hanteerden: 'Form 40' en 'Form 45'. De eerste vermelde vragenlijst had 40 items, de tweede 45. Het verschil zat in het aantal items voor de E-schaal. De ene keer bedroeg dat slechts 5, de andere keer 10. De betrouwbaarheden van die twee E-schalen verschilde dus. Maar ook wanneer met dit punt rekening werd gehouden, kwam ik niet tot wezenlijk andere conclusies.

Alle drie maten leveren, mits je rekening houdt met de soms zeer matige (alfa-)betrouwbaarheid, vrijwel precies dezelfde resultaten. Men heeft op drie verschillende manieren bevooroordeeldheid (generalized prejudice) meetbaar gemaakt. Bevooroordeeldheid is dus de maat die de aanleg voor fascisme bepaalt. (Inmiddels is dat ook via tenminste twee andere onderzoeken bevestigd.)

De auteurs van TAP waren met dit fraaie resultaat echter niet op de hoogte. Kennelijk was hun beheersing van statistiek en psychometrie niet helemaal, wat die idealiter misschien had moeten zijn. Onderwerpen als statistiek en dergelijke werden door iemand als Adorno verafschuwd.

Dit blijkt op meer punten in het boek. Zo wordt op p. 258 gesteld dat als de betrouwbaarheid van een maat hoog is, dat betekent dat individuen op die maat geordend kunnen worden. Dat lijkt plausibel en dat geldt ook als men met 'betrouwbaarheid' de alfa-betrouwbaarheid bedoelt (coëfficiënt alfa), de mate waarin de items onderling samenhangen (hetzelfde meten). Maar het geldt niet als men de test-hertest correlatie bedoelt. Uit de tekst onder 'correlational analysis' op p. 261 in TAP blijkt dat men inderdaad de test-hertest betrouwbaarheid bedoelde. In dat geval klopt de uitspraak dus niet.

Een ander punt waaruit de problemen met statistiek en psychometrie blijken, is het uitrekenen van de correlatie tussen variabelen per steekproef. Vervolgens neemt men al die steekproeven samen door de gevonden correlaties te middelen. Het gevolg is echter dat de vermelde correlaties te laag uitvallen. Je wilt de correlatie in de grote groep weten, maar in kleine, selecte groepen treedt altijd selectie op, waardoor je 'restriction of range' krijgt en de correlatie lager uitvalt.

Van de drie maten voor fascisme (bevooroordeeldheid) die de auteurs ontwikkeld hebben, was niet de F-schaal het meest solide geconstrueerd, maar de Etnocentrisme-schaal van Levinson. Deze schaal beschikte immers als enige over onderling goed correlerende subschalen. Daardoor was duidelijk dat deze schaal inderdaad etnocentrisme (bevooroordeeldheid, 'generalized prejudice') moest meten.

Het antwoord op de vraag of we met de F-schaal aanleg voor fascisme kunnen meten, moet dus luiden: ja, dat kan. En het kan ook met de Etnocentrisme-schaal van Levinson (of een andere maat voor 'generalized prejudice'). En -- als de informatie in TAP klopt (bevestigd wordt door ander onderzoek) -- het kan ook via een schaal die de voorkeur voor politiek links of rechts meet.













zondag 28 juni 2020

Terug naar TAP ('The Authoritarian Personality')


Laatst bijgewerkt: 28-6-2020 om 14.43


Ik besteedde dit jaar (2020) al eerder aandacht aan het boek The Authoritarian Personality (TAP). Het idee achter die serie posts was: wat levert nauwkeurige lezing van dit belangrijke boek, waar het empirische discriminatie- en agressie-onderzoek mee begon, precies op?

Mijn eerste blogpost (hier) ging over de vraag welk probleem de auteurs precies wilden aanpakken. Hun formuleringen op dat punt liepen nog wel eens wat uiteen en waren niet altijd even duidelijk.

Mijn tweede post ging over de verborgen nugget in TAP (hier). Een van de auteurs, Levinson, was er eerst in geslaagd anti-semitisme meetbaar te maken. Daarna was hij erin geslaagd het wijdere begrip 'etnocentrisme' (bevooroordeeldheid, 'generalized prejudice') meetbaar te maken op zo'n manier dat er niet langer echt aan getwijfeld kon worden.

Mijn derde blogpost (hier) ging over de 'mislukte' check die Levinson vervolgens uitvoerde. Hij wilde aantonen dat zijn etnocentrisme-maat inderdaad de aanleg voor fascisme weergaf. Om zekerheid te krijgen, had hij een tweede maat voor fascisme nodig. Hij koos het politieke links-rechts onderscheid. Vervolgens ging er iets helemaal mis.

Ik geef hierna een samenvatting van de eerdere posts en introduceer het laatste grote resultaat van TAP: de beruchte F-schaal.


Het begin van het onderzoek

Het empirische onderzoek naar de wortels van de Holocaust bereikte haar eerste mijlpaal met de publicatie van The Authoritarian Personality (TAP). Dit dikke (in totaal meer dan duizend bladzijden) en lastig leesbare boek verscheen in 1950.

Als auteurs staan vermeld: T.W. Adorno, Else Frenkel-Brunswik, Daniel J. Levinson en R. Nevitt Sanford. Verder droegen Betty Aron, Maria Hertz-Levinson en William Morrow ieder een hoofdstuk bij aan het boek. Kennelijk mochten zij ieder een deel-onderzoekje uitvoeren en beschrijven, maar hadden zij geen inspraak in het totale project.

Het onderzoek dat in het boek wordt gerapporteerd, is gestart tijdens de Tweede Wereldoorlog op verzoek van de AJC (American Jewish Committee). Deze Joodse organisatie maakte zich grote zorgen over de gebeurtenissen in Europa en wendde zich tot wetenschappers voor een oplossing.


Dik en lastig leesbaar

Ben ik de enige die denkt dat het boek lastig leesbaar is? Bob Altemeyer 'vergat' als student gemakshalve dit boek door te ploeteren en viel vervolgens bij het mondelinge tentamen (dat had je in die tijd nog) door de mand. Als remedie mocht hij vervolgens een nota schrijven om aan te tonen, dat hij zich alsnog in het boek verdiept had.

Die nota zou zijn basis worden voor iets van veertig jaar moeizaam onderzoek. Zijn onderzoek resulteerde in een betrouwbare en goed gevalideerde maat om de problemen met de F-schaal voor eens en altijd op te lossen. Althans dat was de bedoeling.

We kennen zijn maat nu als de RWA-schaal (Right Wing Authoritarianism-schaal). Met de RWA-schaal an sich is geen enkel probleem, maar uit het vervolg van mijn verhaal zal blijken dat deze schaal iets anders meet, dan de oorspronkelijke F-schaal.

Ik kon via Amazon.com het boek tweedehands uit Amerika laten komen. Het blijkt het voormalige exemplaar te zijn van het Mt. Vernon College Library, 2100 Foxhall Rd., N.W, Washington D.C. Een universiteits-bibliotheek in de Amerikaanse hoofdstad. In de meer dan vijftig jaar dat men het boek bezat, is het tweemaal uitgeleend. Eerst in december 1972, daarna in augustus 1997. Mogelijk is het in de bibliotheek tussentijds nog wel eens ingekeken. Maar doordat het een zeldzaam dik boek is, dat ook nog eens weinig toegankelijk geschreven is, lijkt het niet plausibel dat iemand met inkijken, echt ver kon komen.

Toch is er op dit boek veel kritiek geleverd. Wat ik in de loop der jaren van die kritiek gezien heb, houdt niet altijd over. Soms lijken de aangevoerde bezwaren nogal gezocht. Het lijkt me plausibel dat veel mensen kritiek hebben geleverd, maar nooit de moeite hebben genomen het boek grondig door te nemen. Waarom zou je? Dat kost veel tijd, terwijl de bedoeling van kritiek doorgaans toch vooral is, jezelf als wetenschapper te profileren. (De rest van mijn verhaal zal dit punt overtuigend bevestigen.)


De beruchte F-schaal

De kritiek die geleverd is, had bijna altijd betrekking op de F-schaal. De F-schaal was door de auteurs bedoeld de aanleg voor fascisme te meten, zonder openlijk te vragen naar vooroordelen jegens minderheidsgroepen. Op die manier hoopten de auteurs aan te tonen, dat aanleg voor fascisme een persoonlijkheidskenmerk is.

Bepaalde personen hebben aanleg voor fascisme, andere mensen hebben dat niet. Een idee dat in 1950 zo revolutionair was, dat eigenlijk niemand eraan wilde. En misschien geldt dat punt ook nu nog wel. Het idee dat sommige mensen 'racistisch' zijn, maar anderen niet, is niet wat iedereen graag hoort.

De auteurs presenteerden de auteurs de F-schaal, waar ze officieel allemaal aan hadden meegewerkt, als het belangrijkste resultaat van het boek. Het draaide uiteindelijk allemaal om de F-schaal, beweerde Adorno. De F-schaal was de grote doorbraak in het onderzoek naar fascisme, vond hij.( En uiteraard was die F-schaal vooral zijn werk. In werkelijkheid raakte hij pas halverwege het project bij het onderzoek betrokken.) Door die manier van presenteren, lijkt het begrijpelijk dat de kritiek zich daarna vooral op de F-schaal richtte.

Wie echter de moeite neemt het boek beter door te lezen, ziet dat het boek al voordat het aan de behandeling van de F-schaal begint, twee belangrijke ontdekkingen heeft gerapporteerd. De tweede ontdekking is echter alleen zichtbaar voor de grondige lezer en ontging ook de auteurs zelf volledig. Kennelijk hebben ook zij nooit de moeite genomen elkaars hoofdstukken nauwkeurig door te ploeteren.


Bevooroordeeldheid (etnocentrisme): het fundament onder het empirische discriminatie-onderzoek

Het eerste belangrijke resultaat in het boek is het meetbaar maken van bevooroordeeldheid. Tegenwoordig noemen we dat ook wel: 'generalized prejudice'. Hoe moet je geneigdheid tot discriminatie meten? Dat is nog niet zo'n simpele vraag. Maak er echter van: hoe moet je het instemmen met vooroordelen meten en de vraag is opeens beantwoordbaar geworden.

Wie overigens vandaag de dag deze vraag (how to measure prejudice?) aan Google voorlegt, krijgt nog steeds een reeks onjuiste en misleidende links. We willen kennelijk heel hard roepen dat 'racisme' en 'discriminatie' volledig fout zijn, mits we ons maar niet in de kille feiten hoeven te verdiepen.

TAP is het eerste onderzoek dat ondubbelzinnig aantoonde dat je bevooroordeeldheid kunt meten door een reeks uiteenlopende vooroordelen aan de respondenten voor te leggen. De ontdekking wordt meestal toegeschreven aan Allport (1954, hier), die het resultaat beeldend verwoordde, maar die was toch echt een aantal jaren later en heeft dit zelf nooit aangetoond. De auteurs van TAP boekten deze historische doorbraak: de neiging tot discriminatie is een meetbaar persoonlijkheidskenmerk.

In werkelijkheid waren het echter niet alle auteurs. In werkelijkheid ging het om een enkele auteur. Levinson, de man die deze hoofdstukken schreef, was eerst begonnen anti-semitisme meetbaar te maken.

Nadat dat boven verwachting goed gelukt was, vroeg hij zich af, of het niet kon gaan om een algemener verschijnsel. Kon het niet zo zijn dat mensen die anti-semitisch waren, vaak ook niets moesten hebben van andere 'foute' en 'vreemde' groepen? Ons soort mensen is oké, maar Joden, kleurlingen, buitenlanders en dergelijke deugen niet? Was het instemmen met vooroordelen misschien een algemeen kenmerk van bepaalde mensen?

Levinson vond de term 'bevooroordeeldheid' te beperkt. Hij wilde benadrukken dat het niet alleen ging om een negatief oordeel over mensen van andere groepen, maar dat het ook kon gaan om een positief oordeel over de mensen van de eigen groep. Het idee: wij zijn oké, maar zij deugen niet. Hij prefereerde de minder bekende term: 'etnocentrisme'. Alles en iedereen beoordelen volgens de normen van je eigen groep.

Zijn etnocentrisme-maat (de E-schaal) bleek betrouwbaar te zijn. Verder leverden de verschillende subschalen van deze maat uitkomsten op die onderling allemaal hoog met elkaar correleerden. Welke subschalen je precies gebruikte, maakte dus voor het uiteindelijke resultaat niet uit. Alle subschalen maten dezelfde eigenschap. Wie bevooroordeeld was tegen de X, was dat doorgaans ook tegen de Y.

Levinson had een prachtig resultaat geboekt. Hij had als eerste aangetoond dat je bevooroordeeldheid kunt meten. Bevooroordeeldheid is niet beperkt tot afkeer van specifieke groepen, maar geldt voor alle 'anderen'. Bevooroordeeldheid is ook niet beperkt tot afkeer van 'foute' groepen, maar omvat ook voorkeur voor mensen van de 'eigen' groep. Verder is bevooroordeeldheid een meetbaar persoonskenmerk. Niet iedereen heeft evenveel. Sommige mensen bezitten veel, anderen hebben weinig of niets.

Het resultaat van Levinson, in 1950 gepubliceerd in TAP, vormt het solide fundament onder het empirische discriminatie- en agressie-onderzoek. Zonder dit resultaat is de rest van het verhaal niet denkbaar. Merkwaardig genoeg bleef dit resultaat echter grotendeels onopgemerkt en lijkt men zich nog steeds vaak de relevantie niet te realiseren.



Bevooroordeeldheid (generalized prejudice)
Bevooroordeeldheid is nooit beperkt tot een bepaalde selecte outgroup, maar generaliseert naar alle mogelijke 'vreemde' groepen.  Bevooroordeeldheid houdt ook in: positieve discriminatie van de leden van de eigen groep.  Maar het belangrijkste punt: bevooroordeeldheid is een meetbare eigenschap. Niet iedereen is even bevooroordeeld.  Je hebt mensen die het vrijwel niet zijn, je hebt mensen die het heel erg zijn en de meeste mensen zitten daar tussenin.




De 'mislukte' check met de PEC-schaal

Levinson hoopte met etnocentrisme de aanleg voor fascisme bepaald te hebben. Mensen die vooroordelen jegens andere groepen omarmen, zijn -- als je let op fascistische en rechtse propaganda -- de ideale aanhangers van de strongman. Maar om zeker te zijn, dat je inderdaad 'fascisme' meet, heb je een check nodig. Je hebt een tweede maat nodig om fascisme te meten, die hetzelfde resultaat oplevert.

Als tweede fascisme-maat nam Levinson het onderscheid tussen politiek links en rechts. De mensen die politiek rechts zitten, steunen de absolute vorst. Ze steunen de strongman. Je kunt dat meten door na te gaan of men wel of niet instemt met politiek rechtse standpunten. (Wat precies politiek links is, is vaak minder duidelijk.) Hij noemde deze vragenlijst: Politiek-Economisch Conservatisme (de PEC-schaal). Als de PEC-schaal dezelfde resultaten opleverde als de Etnocentrisme-schaal, ging het kennelijk inderdaad om de 'aanleg voor fascisme' die door beide maten gemeten was.

Levinson vond een duidelijke correlatie tussen etnocentrisme en Politiek-Economisch Conservatisme, maar een correlatie die lang niet perfect (één) was. Beide maten leken enigszins hetzelfde te meten, maar lang niet precies hetzelfde.

Hierna ging Levinson onderzoektechnisch de mist in. Hij realiseerde zich niet dat hij rekening moest houden met de lage (alfa-)betrouwbaarheid van de gebruikte PEC-schaal. Wanneer je meet met een betrouwbaarheid van bijvoorbeeld 0.50, dan kan in beginsel de correlatie met een andere variabele (die met dezelfde lage betrouwbaarheid gemeten is) nooit hoger uitvallen dan 0.50. Wanneer je in dat geval een correlatie van 0.50 vindt, betekent dat, dat beide variabelen -- mits je ze betrouwbaar zou meten -- perfect gecorreleerd zijn. Levinson concludeerde ten onrechte dat de E-schaal slechts beperkt correleerde met de PEC-schaal.

Wie zich realiseert dat de PEC-schaal zeer onbetrouwbaar was en dat ook de betrouwbaarheid van de E-schaal niet perfect was, ziet dat voor de onbetrouwbaarheid van beide schalen gecorrigeerd moet worden via de zogenaamde 'correctie voor attenuation'. Wie dat doet, vindt vervolgens een vrijwel perfect verband (een correlatie van bijna 1). Politiek rechts (PEC) en bevooroordeeldheid (de Etnocentrisme-schaal) leveren -- mits betrouwbaar gemeten -- vrijwel dezelfde resultaten op.


Hoe verder?

Men had 'etnocentrisme' boven alle twijfel meetbaar weten te maken, maar de check met PEC als tweede variabele om aanleg voor fascisme te meten was niet echt gelukt. Wat moet je in zo'n geval doen?

Wie rationeel denkt, zal proberen de aanleg voor fascisme een derde keer meetbaar te maken en dan op zo'n manier dat er geen twijfel kan bestaan, dat er inderdaad fascisme gemeten is. Je wilt dus een instrument bestaande uit meerdere subschalen die onderling duidelijk correleren.

Vervolgens moet je aantonen dat die derde maat inderdaad hetzelfde meet als de eerste maat (de Etnocentrisme-schaal). Anders zit je immers met het probleem dat je twee maten hebt voor hetzelfde die verschillende uitkomsten opleveren.

Het ging dus niet alleen om de succesvolle constructie van een nieuw meetinstrument voor fascisme, maar het ging er ook om te laten zien dat dat nieuwe meetinstrument dezelfde resultaten opleverde als de etnocentrisme-maat.

Wie echter slordig denkt, ziet wel het constructiepunt, maar mist het aantoonpunt. Of mist dat tweede punt niet volledig, maar ziet niet het grote belang ervan. Ik vrees, dat dat inderdaad is, wat er vervolgens gebeurde. De auterus van TAP realiseerden zich niet, dat alles stond en viel met de uitkomst van de aanstaande check.













dinsdag 16 juni 2020

De zondeval verwijst naar een wetenschappelijk feit


Laatst bijgewerkt: 18-6-2020 om 2.22


In het Nederlands Dagblad van maandag, 25 mei 2020, kom ik een ingezonden bijdrage tegen over de zondeval. De titel is: Stap niet in de zondevalkuil. Het stuk is geschreven door Rob van Bergen, natuurkundig ingenieur.

Het is in dit geval een mooie titel. Van Bergen graaft een kuil, iets waar hij als natuurkundig ingenieur natuurlijk alles van weet en stapt er vervolgens pardoes in. Hij was even vergeten dat ook hij onderhevig is aan de zwaartekracht.


Eén verhaal of twee verhalen

De stelling van Van Bergen is dat je van het Bijbelse verhaal en het wetenschappelijke verhaal over de zondeval niet één geheel kunt maken. De Bijbel en de wetenschap vertellen ieder een ander verhaal, vindt hij.

Maakt dat uit? Is dat belangrijk? Volgens mij wel. Als je zegt dat het Bijbelse verhaal totaal anders is dan het verhaal vanuit de wetenschap, zeg je in feite: dat hele verhaal over de zondeval moet je niet al te serieus nemen. Maar dat verhaal is de basis van de Bijbel. Zonder zondeval was de Bijbel er vermoedelijk nooit geweest. Zonder zondeval valt de Bijbel niet te begrijpen. Dus voor mensen die de Bijbel serieus willen nemen, is de zondeval een essentieel punt.

Ook vanuit de andere kant bekeken, de kant van de wetenschap, gaat het om een belangrijk punt. Vanuit het empirische discriminatie- en agressie-onderzoek komt de 'zooifactor' (bevooroordeeldheid) naar voren als de centrale variabele die het fascistische systeem mogelijk maakt. De zooifactor verklaart waarom er zoveel rotzooi is in de wereld. Zonder zooifactor waren er geen Dachau en Auschwitz mogelijk geweest. Zonder zooifactor had het nieuwe coronavirus vermoedelijk nooit kunnen uitgroeien tot een wereldwijde pandemie.

We weten verder dat de zooifactor er lang geleden niet was. Jagers/verzamelaars hebben er doorgaans geen last van. Het is dus duidelijk dat de zooifactor ontstaan moet zijn na de uitvinding van de landbouw.

In dit kader is de Bijbel een belangrijk historisch document. De Bijbel laat zien dat mensen zich ongeveer drieduizend jaar geleden realiseerden dat er iets fundamenteels veranderd was door 'het vertrek uit het paradijs' en dat die verandering bepaald niet positief was.

Verder laat de Bijbel de eeuwenlange worsteling zien van een samenleving met de zooifactor en de (mislukte) pogingen die men ondernam om de zooifactor onder controle te krijgen.


Het argument van Van Bergen

Terug naar Van Bergen en zijn kuil. Waarom denkt hij dat het Bijbelse verhaal en het wetenschappelijke verhaal op dit punt totaal verschillen? Wat is precies zijn argument?

Hij schrijft: "Als je aan de inhoud van het boek van de schepping, waarvan ook de geschiedeniswetenschap, de oudheidkunde, de archeologie en de evolutionaire ontwikkelingsleer deel uitmaken, op deze manier een theologisch gefundeerde historische zondeval-gebeurtenis opdringt, die wel erg veel op het verhaal uit Genesis 3 lijkt, creëer je volgens mij meer problemen dan je oplost."

Dat is een lange zin met veel abstracte woorden. Waar is dat wetenschappelijke boek van de schepping precies te vinden? Als wetenschapper heb ik te maken met data. De natuur is nooit zo aardig alles keurig in een boek op te schrijven. En dan die geschiedwetenschap. Die begint pas met de uitvinding van het schrift. Dat is geruime tijd na de zondeval.

Van 'evolutionaire ontwikkelingsleer' heb ik eerlijk gezegd nog nooit gehoord. Hij zal wel de evolutie-theorie van Darwin bedoelen. Wel, uitgaande van het idee van Darwin verwacht je dat als de leefomstandigheden drastisch veranderen, de soorten mee veranderen. Dat is precies, wat er bij de mens gebeurd is na de zondeval (na de uitvinding van de landbouw).

Als je het citaat nauwkeuriger leest, zie je dat het gaat om een mening. Van Bergen vindt het combineren van het Bijbelse verhaal en het wetenschappelijke verhaal geen goed idee en dus is het geen goed idee.

De redenering is: ik denk het, dus dan moet het wel zo zijn. Een redeneerstijl die gelovigen vaak hanteren, maar met wetenschap weinig van doen heeft. De basis van (empirische) wetenschap is niet wat mensen geloven, maar wat de harde feiten (de waarnemingen) ons leren.


Mijn argumenten

Waarom denk ik dat de stelling van Van Bergen niet klopt? Waarom denk ik dat de Bijbel en de wetenschap op dit punt hetzelfde verhaal vertellen?

Daar heb ik twee argumenten voor. Het eerste argument is bepaald niet nieuw en al veel vaker geformuleerd. De zondeval verwijst naar de uitvinding van de landbouw.

Wie de tekst in de Bijbel nauwkeurig leest, ziet dat daar ook al staan. De mens (Adam en Eva) leeft in het paradijs (de Hof van Eden). Na de zondeval is het echter afgelopen met dat prachtige leven. Daarna moet de mens levenslang het veld bewerken, krijgt hij te maken met onkruid en moet hij brood eten (in plaats van fruit), terwijl het zweet nog op zijn gezicht staat.

Er staat bijvoorbeeld: '... zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten. In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten ...' (Genesis 3:17-19).

Maar waarom zou de uitvinding van de landbouw 'de zonde in de wereld gebracht hebben'? Het antwoord op die vraag wordt geleverd door mijn tweede argument. Het empirische onderzoek naar de wortels van de Holocaust heeft uiteindelijk drie variabelen opgeleverd: bevooroordeeldheid, autoritarisme en sociale dominantie.

De belangrijkste van die variabelen is bevooroordeeldheid. Het klakkeloos geloven van allerhande vreemde vooroordelen. Deze variabele duid ik wel aan als 'zooifactor'. Mensen die hoog scoren, produceren (rot)zooi. En vaak meer en sneller dan je je als gewoon mens kunt voorstellen.

Wat bondiger geformuleerd: we kunnen het 'kwaad' meten. Maar is dat 'kwaad' er altijd geweest? Zijn die drie variabelen er altijd geweest? Is de zooifactor er altijd geweest? Waren er tussen mensen altijd grote verschillen in de mate van bevooroordeeldheid? Nee, dus. De ellende, de zooi, begint pas na de uitvinding van de landbouw.


Het uitgebreidere verhaal

Laten we wat uitgebreider kijken. Eerst het verhaal in Genesis 3. Adam en Eva leven in het paradijs en doen dan iets, dat ze beter niet hadden kunnen doen. Het gevolg is dat hun relatie met 'God' (in Genesis 1:1 gedefinieerd als de schepper van de natuur) verstoord raakt. Ze worden verdreven uit het paradijs en moeten voortaan op het veld ploeteren voor hun bestaan.

Ook de relaties tussen de mensen onderling werden verstoord. Even later slaat Kaïn bijvoorbeeld uit jaloezie zijn broer Abel dood. Wie nog wat verder leest, ziet in Genesis 6:5 dat de mensen vooral heel erg boos waren (op elkaar) en vooral boze gedachten ontwikkelden.

Een brochure van het Leger des Heils (hier) omschrijft het zo: "Met het woord ‘zondeval’ omschrijven we het moment dat de mens ongehoorzaam werd. Daardoor viel niet alleen zijn diepe relatie met God weg, maar ook de relatie met andere mensen en de schepping werd aangetast."

Mensen leefden dus in het paradijs, dat wil zeggen: als jagers/verzamelaars. Iets dat ze miljoenen jaren met veel succes en zonder noemenswaardige problemen gedaan hebben. Dan doen ze iets, dat ze beter niet hadden kunnen doen. Het gevolg is dat hun relatie met God, de natuur en andere mensen ernstig verstoord wordt. Het zal nooit meer worden, wat het was.

Waar op gedoeld wordt, is de uitvinding van de landbouw. Het gevolg is, dat het paradijselijke bestaan niet langer mogelijk is. Mensen raken hun directe band met de natuur kwijt en dus ook met 'de schepper van die natuur'. Appels pluk je niet langer van een boom, maar pak je nu van een schaal waar ze door iemand anders op neergelegd zijn. Je krijgt de appel niet meer 'God' (van de natuur), maar van iemand die boven je staat, iemand die meer heeft.

Voor boeren geldt het verlies van de band met de natuur in mindere mate, want zij blijven voor hun productie wel volledig afhankelijk van die natuur. Maar voor bijna alle andere mensen gaat het verlies op. Ze worden vooral afhankelijk van mensen die meer hebben, die rijker zijn en hoger in status dan zij.

Maar vogeltjes die gevoed willen worden door hun ouders, moeten zo hard mogelijk krijsen. Wie het bekje het verste open trekt, krijgt het meeste. Bij mensen is het overwegend niet anders. Verder geldt dat wat de een krijgt, de ander niet krijgt. Mensen leren daardoor hun onvrede luidkeels te uiten en er ontstaat tussen de mensen haat, nijd en jaloezie. Het irrationele geweld komt in de wereld.


De empirische basis

Is dat inderdaad allemaal zo of denken we dat alleen maar? Sinds 2006 is dankzij Bob Altemeyer het empirische resultaat voor een groter publiek bekend. Op dat resultaat kon vervolgens het soortenmodel geformuleerd worden.

Het empirische resultaat (hier, pagina 160-161) is dat bevooroordeeldheid vrijwel volledig verklaard kan worden via slechts twee andere variabelen: autoritarisme en sociale dominantie. Verder zijn deze twee onderliggende variabelen vrijwel ongecorreleerd. Ieder onderliggende variabele verklaart haar eigen deel van bevooroordeeldheid.

Anders geformuleerd: bevooroordeeldheid kun je opsplitsen in twee onafhankelijke componenten. Mensen hebben twee totaal verschillende motieven om bevooroordeeld te zijn.

Dit empirische resultaat leidt tot het soortenmodel. De twee onderliggende variabelen leiden bij splitsing tot vier soorten mensen. Drie van die vier soorten mensen zoeken elkaar op, gaan klitten en vormen een machtige groep onder leiding van een strongman. De machtige groep gaat vervolgens in haar levensonderhoud voorzien door belasting te heffen bij de ongeorganiseerde vierde soort mensen.

In een landbouw-samenleving zal door de aanwezigheid van deze drie variabelen naar verloop van tijd altijd een bepaalde structuur ontstaan. Er is een groot landbouwgebied waarin boeren en dergelijke de productie verzorgen. In het 'centrum' van dat gebied vestigt zich een krijgsheer die met zijn leger van volgelingen/gelovigen de macht grijpt en de omringende boeren belasting laat betalen. In dit systeem heeft de krijgsheer de absolute macht. Er ontstaat een totalitaire samenleving.

Van de drie variabelen die het totalitaire systeem structuur geven, is bevooroordeeldheid (de 'zooifactor') de centrale variabele. Via 'bevooroordeeldheid' trekt de strongman zijn volgelingen/gelovigen aan. Het kenmerk waarop de leden van de totalitaire groep elkaar kunnen herkennen, is niet hun uiterlijk, maar hun bevooroordeeldheid. Hun simplistische, emotionele manier van denken. De woorden die ze uitkramen.

Door dit systeem ontstaan in een landbouw-samenleving altijd twee tegenovergestelde culturen. Een boerencultuur (bètacultuur) en een hofhoudingscultuur (alfacultuur). De bèta's zijn de lagere kaste en richten zich op productie en proberen te overleven. Iets dat niet altijd simpel is met de machtige en agressieve alfa's in hun buurt. De alfa's zijn de machtige kaste en doens alles voor status en macht. Het gaat om strijd, winnen en overheersen.

Een verder effect is de structurering van de alfacultuur. Door de drie variabelen wordt deze automatisch onderverdeeld in drie (grote) sociale lagen. De onderste laag bestaat uit volgelingen/gelovigen. Dit is het voetvolk van de krijgsheer. De middelste laag bestaat uit 'men of action', de middenstand. Dit zijn de officieren, generaals van de krijgsheer. De mensen die zorgen dat er echt wat gedaan wordt. Tenslotte komt de toplaag: de Grote Leider met zijn elite van uitverkorenen.

De drie variabelen leveren vier grote sociale lagen op: de boeren of outcasts, de volgelingen/gelovigen, de middenstand en de elite. Bij jagers/verzamelaars ontbreken al die sociale lagen, want zij leven doorgaans strikt egalitair. Er is bij hen geen 'sociale stratificatie'.

Bevooroordeeldheid (de zooifactor) heeft drie kanten. Allereerst is het de geneigdheid van mensen tot agressie en discriminatie. Ten tweede is het een sterke gerichtheid op mensen (in plaats van op de natuur). Ten derde is het een neiging irrationele zaken klakkeloos te geloven. Vreemde zaken, die geen koppeling meer hebben met de harde realiteit. Die los staan van de harde feiten.

Hoe je het dus ook draait of keert: na de uitvinding van de landbouw veranderen mensen geleidelijk en gaan ze steeds hoger scoren op de zooifactor. Dat wil zeggen: mensen gaan steeds vaker handelen op basis van zaken die ze geloven, maar die geen steun vinden in de harde feiten. Ze verabsoluteren hun opinies tot onbetwistbare dogma's. Er ontstaat in de alfacultuur een virtuele geloofswereld waaruit men extreme acties onderneemt. Het resultaat is dat er op grote schaal zooi ontstaat. Men raakt in conflict met de natuur en andere mensen.

De zooifactor (bevooroordeeldheid) is de factor die oorlog, onderwerping, slavernij en discriminatie verklaart. Het begon allemaal met de uitvinding van de landbouw. In Bijbelse termen: alle ellende begon met de zondeval.














donderdag 11 juni 2020

Solve it or perish! Het racisme- of discriminatieprobleem


Laatst bijgewerkt: 13-6-2020 om 0.59


Demonstreren tegen racisme en discriminatie werkt niet. Dat was de strekking van mijn vorige blogpost.


Demonstreren en discrimineren horen bij elkaar

Waarom werkt het niet? Demonstreren komt erop neer dat je heel hard je mening roept. Wij vinden allemaal dit! De strekking van die kreet is: de machthebbers moeten dit probleem oplossen. Allereerst weten die machthebbers in de verste verte niet, hoe ze dat probleem moeten oplossen. Maar zelfs indien ze het wel wisten, is het nog de vraag, of ze wel zo gemotiveerd zouden zijn om die oplossing te implementeren.

De basis van macht is dat je de baas bent. Dat is in de praktijk een belangrijk betere positie dan die van ondergeschikte. De basis van macht is onderscheid. Als het om macht gaat, zijn we niet allemaal even veel waard. Met andere woorden: de basis van macht is discriminatie.

Dat is ook precies wat het soortenmodel -- dat slechts zo beknopt mogelijk de resultaten van het empirische onderzoek naar fascisme (en discriminatie) samenvat -- leert. In een rijke landbouw-samenleving verzorgt een onderklasse de productie en het oplossen van de problemen, terwijl de rijke bovenklasse de macht uitoefent, het er goed van neemt en het land tenslotte -- vaak onbedoeld -- naar een volgende (wereld)oorlog of andere ramp leidt.

Die machthebbers danken hun riante positie aan hun achterban van gelovige volgelingen, die onkritisch alle onzin die hun gevoerd wordt, verslijten voor diepe waarheid.

Wanneer je beter gaat kijken naar de betogers tegen racisme zie je al snel fascistische tendensen opdoemen. In de VS lopen de betogingen vaak uit op rellen en plunderingen. Bij de anti-racisme demonstratie in Brussel werden vernielingen aangericht en geplunderd. Een Nederlandse schrijver van een ingezonden brief vond (zie mijn vorige blogpost) dat alleen 'echte' anti-racisme activisten nog mochten demonstreren. Waarbij de taak om uit te maken wie 'echt' was, kennelijk toekwam aan hem en zijn vriendjes.

De Volkskrant van vrijdag, 5 juni 2020, bevatte een column van Toine Heijmans, die met zijn dochter de anti-racisme demonstratie op de Dam meemaakte. Zijn dochter vindt het bijzonder dat er zoveel mensen demonstreren tegen racisme.

Maar wat is 'racisme' precies? Heijmans maakt er tenslotte dit van. 'Je bent geen mens, je bent een categorie. Je bent de ander.' Dat is racisme kort verwoord.

Minder kort verwoord zou ik zeggen: je bent niet langer een individu, maar je wordt ingedeeld als behorende tot een bepaalde groep. Een andere groep dan de groep van degene die je indeelt. Daarmee sta je niet langer op dezelfde voet als degene die je indeelt, maar sta je lager. En omdat je niet tot dezelfde groep behoort, word je buitengesloten. Of erger.

Even verderop schrijft hij dit: "Tegelijk mocht ik daar niet zijn op de Dam, dat werd me vanaf het podium duidelijk gemaakt. Witte mensen zijn alleen welkom als ze woke zijn, en 'anders donderen ze maar op', witte journalisten in het bijzonder. 'De Nederlandse media fokt met ons', zei Akwasi, die het over 'samen' had, maar ook riep: 'we will fuck you up!' en 'het is tijd voor zwarte privileges'."

"Mijn dochter, haar vriendinnen en ik werden tot een categorie gemaakt. En we waren niet de enigen. Voor iedereen was een hokje getekend: 'black women lives', 'black trans lives', 'black queer lives', 'black disabled lives', 'black sex workers lives'."

Heijmans sluit zijn column af met de volgende 'observatie'. 'Nederland kampt met een naargeestig, dagelijks en doodgewoon racisme, en in plaats daarover te praten, trekt iedereen zich terug op vertrouwd gepolariseerd terrein.' We betrekken onze stellingen en beginnen met de wederzijdse beschietingen.

Wie de speech van Akwasi, die tijdens de demonstratie werd gegeven, bekijkt en beluistert (hier), denkt al snel overeenkomsten te zien met speeches van Adolf Hitler. De emoties worden opgeklopt. Er wordt opgeroepen -- zodra je iets voelt -- het niet langer te nemen.

Wat me ook opvalt, is dat merkwaardige 'grapje' aan het begin. Hij heeft een witte vrouw, die voor hem schoonmaakt. 'Dat is zwart privilege', stelt hij. Het 'grapje' verraadt een bepaalde manier van denken. Hij ziet schoonmaken als minderwaardig werk. Wat is er mooier dan om dat minderwaardige werk door een 'witte' vrouw te laten doen. En dat mag, in zijn optiek, want dat is zijn voorrecht als 'zwarte' man.

Hij ziet een wereld waarin 'zwarte' mensen de baas zijn, als ideaal. Vervolgens zal uiteraard blijken dat er toch nog een verschil zit in de mate van zwartheid. En ongetwijfeld zal hij dan het meest zwart blijken te zijn. Want verschillen moeten er in een alfacultuur nu eenmaal altijd overal zijn.

Het bestrijden van racisme en discriminatie via de fascistische route zal niet werken. Je ziet dat hier gedemonstreerd. De voorman droomt van een wereld, waarin hij de lakens kan uitdelen en zijn ondergeschikten het minderwaardige werk moeten doen.


Het discriminatieprobleem oplossen door onderzoek

Maar werkt de andere benadering wel? De alfa-benadering werkt niet, maar zou de bèta-benadering wel kunnen werken? Zou de benadering die ons de moderne wetenschap heeft opgeleverd, ook dit duizenden jaren oude probleem kunnen oplossen?

Op dit punt ben ik niet optimistisch. Allereerst is het probleem pas in de wereld gekomen doordat de mens de bèta-benadering ging toepassen. Zonder de uitvinding van de landbouw hadden we het probleem nooit gehad. Zonder de zondeval, zoals het in de Bijbel bekend staat, was het probleem er niet geweest.

We worstelen al ruim tienduizend jaar met dit probleem. In die tienduizend jaar zijn we tot voor kort geen stap verder gekomen. Alle pogingen die de mensheid ondernomen heeft, dit probleem aan te pakken, zijn tot nu toe op niets uitgelopen. Het probleem is niet kleiner geworden, het is alleen maar groter geworden.

Abraham was bij mijn weten de eerste, die zich realiseerde dat er aan de afgoden-verering uit zijn tijd kwalijke kantjes zaten. Als succesvolle boer moest hij niets van die onzin hebben. Maar het resultaat van dat vermoedelijk wat al te enthousiast uitgedragen standpunt, was dat hij zijn toevlucht beter een eind verderop kon zoeken.

De volgende poging die ik ken, is van Mozes met de Tien Geboden. De problemen met de alfa's (de godhaters, de mensen die de ellende van dat moment toeschreven aan God) dreigden de samenleving boven het hoofd te groeien. Als iedereen zich nu hield aan die Tien Geboden, was het probleem opgelost. Uitgaande van wat we nu denken te weten, hadden de bèta's daar vermoedelijk geen problemen mee, maar zagen de alfa's de Tien Geboden als iets waar je vooral andere mensen aan moest houden, maar die natuurlijk niet golden voor hen.

Dan komt Jezus. Hij ziet dat de zaak in het Palestina van zijn tijd volledig uit de hand dreigt te lopen. Het is een tijd die zindert van nationalisme en irrationaliteit. De Tien Geboden zijn kennelijk te complex geworden om nog te werken, zoals ze ooit bedoeld waren te werken. Hij versimpelt ze tot twee geboden. Maar ook die poging zou het probleem niet oplossen.

Ongeveer tweeduizend jaar later komt als toppunt van irrationaliteit de Holocaust. De geruchten daarover doen een aantal Amerikaanse Joden enkele wetenschappers vragen het probleem via onderzoek aan te pakken. Dat is ruim vijfenzeventig jaar geleden. Waar zijn we nu?

We weten -- sinds kort -- wat de strongman-variabele is (bevooroordeeldheid, de zooifactor). We kunnen dus 'fascisme' meten en daarmee ook de neiging tot discriminatie en irrationaliteit. Verder kunnen we die allesbepalende variabele inmiddels op een groot aantal manieren meten.

Eén van die manieren is te kijken, hoe men schrijft en zich uit. Bevooroordeelde mensen hanteren taal totaal anders dan onbevooroordeelde mensen. Dat maakt het mogelijk 'fascisme' te herkennen door de taal te analyseren, die mensen hanteren.

Verder weten we wat de motieven voor fascisme zijn. Mensen zoeken hun toevlucht in een machtige groep (autoritarisme) en proberen in die groep de top te bereiken (sociale dominantie). We begrijpen daardoor hoe het fascistische systeem werkt en in elkaar zit. We hebben het fascistische systeem -- de basis van alle discriminatie -- ontrafeld.

We kunnen het kwaad meten en we begrijpen het systeem erachter. Voor het eerst in meer dan tienduizend jaar weten we, althans kunnen we weten, wat precies het probleem is. In meer dan tienduizend jaar zijn we als mensheid nog nooit zo ver geweest.

Maar het moeilijkste moet nog komen. Je wilt niet alleen begrijpen hoe het systeem werkt, je wilt het ook kunnen veranderen. Kun je mensen veranderen van bevooroordeelde, discriminerende wezens in rationeel denkende wezens, die niets moeten hebben van discriminatie? Misschien wel. Iets als REBT (Rational Emotive Behavior Therapy) maakt mensen in feite wat rationeler. REBT leert mensen hun problemen rationeler te benaderen.

Verder lijkt duidelijk dat activiteiten met harde feedback het rationele denken versterken. Schaken, dammen, rekenen, wiskunde, ballet, muziek maken, dansen, fietsen, wandelen. We hebben dus al een idee over wat wel zal werken en wat niet. Wat dat betreft: er gloort licht aan de horizon.

Maar rationeler worden, gaat nooit vanzelf. Dat vereist drive, dat vereist motivatie. En het vereist misschien ook wel aanleg. Rationeler worden vergt inspanning. Moderne, bevooroordeelde mensen hebben daar geen zin in. Ze willen een groot huis, een grote auto, liefst twee of drie. Ze willen een paar keer per jaar op vakantie. Een nanny voor de kids. En iemand van de outgroup die schoonmaakt.

Het grote probleem is dat als je te hoog komt op de zooifactor (bevooroordeeldheid), er geen weg terug meer is. Een mens wordt niet uit zichzelf rationeler. Zo lang het irrationele gedrag meer oplevert dan het rationele gedrag, gaan we onszelf en ons gedrag niet aanpassen.

Het probleem is dus vermoedelijk niet: hoe maak ik mensen rationeler? Het probleem is: hoe motiveer je mensen rationeler te worden? Het is een motivatieprobleem.

De oplossing die 'sociaal-psycholoog' Jonathan Haidt voorstelt, is: maak je er niet druk over. Accepteer dat mensen elkaar soms afmaken. De wereld zit vol mensen, als je kijkt naar het totale aantal mensen valt het aantal doden door geweld en discriminatie best mee, vindt hij.

Ik denk, dat je het probleem dan onderschat. Naarmate de zooifactor verder oploopt, worden mensen irrationeler. Ze krijgen steeds meer problemen met rationeel denken. Het resultaat is dat alles waarvoor rationeel denken nodig is, niet meer goed lukt.

In eerste instantie gaat het om 'kleine' dingen. Een brug die instort. Een gebouw dat in elkaar dondert. Onderwijs dat niet goed functioneert. Overheidsdiensten die niet goed functioneren. Geleidelijk aan worden de problemen steeds groter.

Het nieuwe coronavirus is een voorbeeld. Een in beginsel niet erg dodelijk virus springt van dieren over op mensen. In plaats van het virus onmiddellijk na het overspringen uit te roeien, laat men het ontsnappen: de wijde wereld in. Vervolgens nemen we in ons land (en veel andere landen) pas maatregelen als het virus zich stevig genesteld heeft. Wanneer men tenslotte wel maatregelen neemt, neemt men vaak niet effectieve maatregelen. In een land als Nederland groeit het aantal besmette personen nog dagelijks.

Ondertussen zitten we in Nederland op een kleine tienduizend doden, gerekend naar oversterfte (volgens het CBS). Terwijl nog maar ongeveer 5 procent van de bevolking antistoffen tegen het virus heeft aangemaakt (lees: besmet is geworden). Wanneer het virus zich geleidelijk aan verder verspreidt tot bijvoorbeeld een waarde van 75% bereikt is (ongeveer nodig voor groepsimmuniteit), kan het dus in beginsel gaan om iets van 150.000 overbodige doden. Daar komen de economische kosten door het dichtgooien van de economie nog bij.

Tegen de tijd dat de 150.000 doden bereikt zijn, ben je dat virus nog steeds niet kwijt. Dat zal dus ook daarna nog steeds verder slachtoffers maken en allerhande aanpassingen vragen om de kans op besmetting te verkleinen.

Door de irrationele manier van reageren heeft men een groot aantal overbodige doden veroorzaakt en grote economische schade, terwijl het virus zich ondertussen stevig heeft weten te nestelen. Bij een rationele response was het aantal doden minimaal geweest, was de economische schade minimaal geweest en was het land inmiddels zo goed als virusvrij geweest.

Het coronavirus is slechts een kleine uitdaging die de Natuur ons toewerpt. Een uitdaging waar we het zelf volop naar gemaakt hebben door een intensief verkeer van vakantiegangers over de hele wereld in stand te houden. Door een voortdurende attitude van: alles moet kunnen, de natuur moet niet zo zeuren.

Grote uitdagingen die op dit moment al zichtbaar zijn, zijn de verdergaande opwarming en de snelle extinctie van soorten. Die twee grote uitdagingen zijn in beginsel prima oplosbaar als je allemaal rationeel denkende mensen zou hebben. Maar die heb je niet. In dat geval worden die uitdagingen echter al snel onoplosbare problemen.

Ik denk dat het simpel is. Of we lossen het racisme- en discriminatieprobleem op. We nemen als mensheid effectieve maatregelen waardoor de irrationaliteit beteugeld wordt, of we komen uiteindelijk collectief om.

Het is niet, zoals vaak beweerd wordt over wetenschap: publish or perish! Het is in dit geval: solve it or perish! Los het probleem op of kom om.

Met het publiceren van heel veel 'mooie' verhalen gebaseerd op dubieuze data en wilde assumpties, die bedoeld zijn maximaal onze emoties te bevredigen, zal het dit keer niet lukken. Dit probleem zullen we daadwerkelijk moeten oplossen of we gaan tenslotte met het probleem ten onder. En wees ervan overtuigd: de klok tikt.












zondag 7 juni 2020

Helpt demonstreren tegen racisme?


Laatst bijgewerkt: 7-6-2020 om 21.49


In Amsterdam, Den Haag en Rotterdam is massaal geprotesteerd tegen racisme. Ik herinner me het Malieveld van vroeger. Als studenten togen we naar Den Haag om tegen iets te protesteren. Dat voelde goed en was vaak ook best gezellig. Inmiddels is me soms niet meer helemaal duidelijk waar we toen precies tegen demonstreerden.

In de NRC van vrijdag, 5 juni 2020 gaat het commentaar van de redactie over het racismeprotest. De grote kop luidt: Racismeprotest houdt Nederland spiegel voor. De kleine, vet gedrukte kop luidt: BLACK LIVES MATTER.

Waar is die spiegel dan? Waarom doen zwarte levens er wel toe, maar blanke niet? Waarom zijn 6 miljoen vermoorde Joden kennelijk nu opeens niet langer een punt?

Het commentaar eindigt met het aanhalen van de nieuwe korpschef van de Nationale Politie, Henk van Essen. Hij stelt: "We moeten 'onszelf de maat blijven nemen'."

Dat klinkt mooi, maar als psychometricus lopen de rillingen mij over de rug. Stel je voor dat iedereen voortaan zijn eigen intelligentie bepaalt, ongeveer zoals Trump nu al van alles beweert over zijn eigen intellect. Wat krijg je, als je studenten zelf hun niveau laat schatten? Allemaal kleine 'Einsteins', die tot niets in staat zijn.

De NRC vervolgt: 'Het expliciet benoemen van racisme, juist ook in Nederland, is een belangrijke stap naar een samenleving met gelijke kansen voor iedereen.'

Als je maar 'racisme' schreeuwt, komt het helemaal goed met de gelijkheid in de samenleving. De werkelijkheid is dat bezit hier uitermate ongelijk verdeeld is. De werkelijkheid is dat sociale verschillen in het Nederlandse onderwijs een veel grotere rol spelen dan in andere OESO-landen. De werkelijkheid is dat die ongelijkheid bijna jaarlijks groter wordt.

De gedachtegang is: we schreeuwen een emotioneel geladen woord, waarvan we geen idee hebben, hoe we het precies operationeel moeten definiëren en dan komt het automatisch helemaal goed. Dat is het standpunt van een krant die zichzelf ziet als een baken voor het denkende deel van de natie. Schreeuw wat en het komt goed!

In Trouw van vrijdag (5 juni 2020) vind ik daarna een merkwaardig opinie-stuk van Hilko Timmer (hier). Hij beweert dit. Op de Dam waren maandag veel meer demonstranten dan verwacht. Tenminste de helft van de mensen die daar waren, willen slechts even laten zien dat ze tegen racisme zijn. Als ze daarmee klaar zijn, gaan ze over tot de orde van de dag. Het zijn mensen die dat voor hun gevoel doen. Het zijn: 'Ik doe tenminste iets'-demonstranten.

Maar het zijn natuurlijk geen echte activisten. Al dat soort mensen leidt tot een overvolle Dam. Timmer vindt: laat die mensen thuis blijven. Die horen daar niet echt.

Wat Timmer dus doet, is onderscheid maken. Je hebt echte racisme-activisten. Die mogen wel op de Dam staan te demonstreren. En je hebt gevoelsdemonstranten. Die moeten thuis blijven. Die horen niet op de Dam.

Maar hoe voorkom je, dat die gevoelsmensen toch op de Dam gaan staan? Mag ik een suggestie doen? Kampen! De oplossing is: stop ze in kampen. Zorg dat ze zo'n demonstratie niet opnieuw in het honderd laten lopen. Neem geen risico met dit soort mensen. Er is genoeg historisch bewijs: kampen werken! Was ook niet ene Adolf al tot dit inzicht gekomen?

Goed, hoe gaan de mensen die wel mogen demonstreren het racisme bestrijden? Op dit punt krijg ik van Timmer geen duidelijk antwoord. Ze zijn kennelijk racisme aan het bestrijden door heel druk van alles en nog wat te roepen en uit te dragen. Ze bestrijden racisme in zijn opvatting dus kennelijk echt door alleen te demonstreren. Meer is niet nodig.

Waar Timmer echter wel expliciet over is, zijn de gevoelsdemonstranten, die (nog) niet mogen demonstreren. Wat moeten die mensen doen om hun leven te beteren? Deze mensen kunnen beginnen met lezen over racisme, vindt hij.

Mijn ervaring met deze blog is dat lezen over racisme niet populair is. Mensen willen vermaak, mensen willen emotie, mensen willen ervaringen opdoen. Maar lezen over racisme en discriminatie is niet iets waarvoor je de gemiddelde Nederlander het bed uit krijgt. En iedereen weet: lezen in bed is niet verstandig.

Een tweede oplossing voor de gevoelsdemonstranten is volgens Timmer: schilderen. Uiteraard met als thema: racisme.

Ik herinner me ooit als student zelf een schilderij gemaakt te hebben. De muur in mijn kamer had wat warme, felle kleuren nodig. Op het abstracte schilderij pende ik linksonder een spreuk vrij naar George Orwell: 'the future, a boot stamping on a human face'. Mensen vonden het een mooi schilderij, maar hoe haalde ik het in mijn hoofd daar zo'n vreselijke tekst op te zetten. Die bedierf alles.

Een derde oplossing is volgens Timmer een lied schrijven. Uiteraard met een scherpe, originele tekst. En hoe publiceer je dat? Wie leest dat? Wie zingt dat? We zijn niet allemaal Lady Gaga. Dit punt laat hij helaas onbesproken.

De vierde suggestie is abstracter. Timmer schrijft: ''Doe iets actiefs om elke dag de strijd tegen racisme levend te houden en als u dat een tijdje volhoudt, kunt u de volgende keer met opgeheven hoofd deelnemen aan een demonstratie."

Tja, dat is natuurlijk wat vaag. Doe iets! Het idee is kennelijk: als je maar iets doet, als je maar iets de ruimte in gooit, komt het allemaal goed. En dan heb je je ook bewezen als echte activist. Dan mag je daarna als een echte anti-racisme activist meedoen met de demonstraties.

Wat Timmer dus in feite voorstelt, is: voortaan mag niet iedereen meer demonstreren. Alleen mensen die voldoen aan de criteria van de zelf-benoemde anti-racisme activisten hebben in de toekomst nog het recht mee te lopen in demonstraties. Wie ook wil toetreden tot de club moet eerst kunnen aantonen uit het juiste hout gesneden te zijn. Alleen echte anti-racisme activisten zijn nog welkom.

Toen Hitler een paar jaar de macht had overgenomen in Duitsland, kon je je nog wel melden als lid van de NSDAP, maar je moest dan wel kunnen aantonen ook een echte nazi te zijn. Je moest duidelijk kunnen maken dat je niet een populaire meeloper was, maar dat je bereid was onvoorwaardelijk de orders van de Grote Leider uit te voeren. Ik denk hier enige overeenkomsten te zien.

Maar afgezien van die ballotage, is het idee van Timmer precies hetzelfde als het idee van de NRC-redactie. Als we maar voldoende hard schreeuwen wat we vinden, komt het helemaal goed.

Ook in dit verband is de historie leerzaam. Na het keerpunt in de Tweede Wereldoorlog was opeens voor veel mensen duidelijk dat de strijd voor de nazi's niet echt goed ging. Ook de leidinggevende Duitsers van dat moment realiseerden zich dat. Wat doe je als je merkt dat de strijd niet goed gaat?

Ik zou denken: kennelijk doen we iets verkeerd. We moeten uitvinden wat we niet goed doen en het vervolgens wel goed doen. Lijkt me simpel.

De nazi's zagen dit echter totaal anders. Ze voerden hun propaganda-inspanningen verder op. Goebbels verklaarde op 18 februari 1943 in zijn beroemde Sportpalast-rede (hier) de oorlog tot een 'Totaler Krieg'. Je moest niet gaan analyseren wat er precies mis ging, nee, je moest gewoon nog harder schreeuwen. De geschiedenis heeft geleerd dat dat extra harde schreeuwen niet gewerkt heeft. De Sovjets werden er niet  door geïmponeerd en trokken gestaag verder op.

Dan is er nog een belangrijk punt in het verhaal van Timmer. Hij heeft het over 'strijd'. Maar wie zien alles in termen van strijd? Welke mensen denken op een vreemde, gecorrumpeerde manier? Welke mensen geloven, dat als je maar heel hard schreeuwt, je zorgzame moeder je bekje wel zal vullen? Of dat het gevuld zal worden door je machtige Grote Leider die niet aarzelt om iedereen die het met hem oneens is, te vermorzelen?

Inderdaad, dan heb je het over extreem bevooroordeelde mensen. Over wat we vroeger benoemden als 'fascisten'. Anti-racisme activisten hebben kennelijk een zwak voor het fascistische gedachtegoed.

In Trouw van donderdag, 4 juni 2020, gaat het over Pinksteren, maar ook over de problemen in de VS. In dat verband komt Matthias Smalbrugge aan het woord, hoogleraar Europese cultuur en christendom aan de VU.

Hij merkt op: het is maar "de vraag of wij echt nieuwe idealen nodig hebben. Martin Luther King had een prachtig visioen. Als ik nu naar Minnesota kijk, zeg ik: wij hebben geen nieuw visioen nodig. Wij hebben een grondige analyse nodig van de situatie, een precieze uitleg die laat zien waarom die droom steeds maar weer mislukt. Want kijk maar: na eerdere crises namen we ons ook steeds voor om voortaan alles anders te doen."

Smalbrugge vervolgt: "Na 11 september, na de Tweede Wereldoorlog, na de crises van 2008. Steeds weer zou de wereld nooit meer hetzelfde zijn. En steeds kwamen we binnen de kortste keren weer terug op het oude spoor. Het laat mij zien dat een ideaal vaak als een afleiding fungeert. Als een ontsnapping aan de broodnodige reflectie en kritische zelfanalyse die er ook nodig is."

Hij ziet dus -- als hoogleraar cultuur en christendom -- het onderscheid tussen de mensen die heel hard idealen rond bazuinen en mensen die grondig analyseren en uitzoeken waarom het voortdurend weer misgaat. In feite ziet hij -- hoewel hij uit een totaal ander vakgebied komt -- de zooifactor. Hij is bepaald niet de eerste historicus die dat ziet. Ook iemand als Johan Huizinga (hier) rapporteerde al iets soortgelijks toen hij schreef over fascisme (In de schaduwen van morgen).

Bij de NOS vind ik een korte video van tennistiener Gauff (hier). Haar verhaal is kort en duidelijk. Er moet iets veranderen. Je kunt horen dat het verhaal prima valt bij haar publiek.

Maar in feite kun je niets met haar hele verhaal. Ze vindt iets. Ze verwoordt het. En ze verwacht vervolgens dat een magische hand van boven haar wensen zal realiseren. Op die manier krijg je als baby voeding van je mama. Je wilt iets, je zet het op een schreeuwen en vervolgens kun je drinken. De kille werkelijkheid is echter minder aardig dan je zorgzame moeder van vroeger. Die kille werkelijkheid trekt zich doorgaans van al je prachtige wensen geen sikkepit aan.

Ook bij Gauff hoor je weer dat praten over strijd. Tegen wie moet de strijd gestreden worden? Als mijn analyse klopt, moet de strijd gestreden worden tegen de mensen die vooral strijd willen voeren. Bevooroordeelde, fascistisch ingestelde mensen moeten dan strijd leveren tegen hun eigen bevooroordeeldheid en fascisme. De betogers moeten zichzelf omvormen tot rationeel denkende mensen. Ik vrees dat dat niet gaat lukken, want dat vergt langdurig hard werken. En dat is iets dat bevooroordeelde mensen niet graag doen.

Ik sluit af met een clip die een emotionele oproep uit Amerika bevat: 'to find a better way' (hier). De mijnheer in de clip probeert een jonger iemand duidelijk te maken dat we met demonstraties niets opschieten. Ook die oproep is niet nieuw en in Amerika al eerder en vaker gedaan. Jonathan Haidt begon zijn boek (hier) er heel handig mee en komt vervolgens met het verhaal dat we ons niet zo druk moeten maken over wat sociale onrust en overbodige doden. Dat hoort er nu eenmaal bij. Dat is het mooie en bijzondere van mensen.

Als je iets wilt doen tegen racisme, meer in het algemeen tegen discriminatie dus, zijn er voor mensen slechts twee mogelijkheden. Of je kiest de strijdbenadering van de alfa's, of je kiest de analytische benadering van de bèta's. Of je kiest voor zooi of je kiest voor geen zooi.

De strijdbenadering van de alfa's heeft in al die duizenden jaren onvoorstelbaar veel strijd opgeleverd en onvoorstelbaar veel doden, maar verder weinig goeds.

De analytische benadering van de bèta's heeft ons de wonderen van de moderne wetenschap opgeleverd, maar -- als je verder terug gaat in de tijd -- ook het onvoorstelbaar grote probleem dat de uitvinding van de landbouw met zich mee bracht. Het ontstaan van het irrationele geweld. Het ontstaan van zooi. De komst van het irrationele gebabbel. Het blind varen op emoties en kretologie.

Het probleem dat in de Bijbel bekend staat als de zondeval. Het probleem dat uiteindelijk resulteerde in Auschwitz en Dachau. Het probleem dat in deze blog centraal staat.

Het probleem waarvan de oplossing nu misschien uit de mist begint op te doemen, maar dat nog heel lang niet opgelost zal zijn en door de mens misschien wel nooit opgelost zal worden.




















donderdag 4 juni 2020

De 'verwarde' zoon


In het verhaal dat ik hoorde over de verwarde mevrouw die zichzelf opblies, dacht ik onmiddellijk de werking van de 'zooifactor' te herkennen (hier). Waar zooi is, is de zooifactor doorgaans ook. Het lijkt vaak een soort natuurwet.

Wat ik 'zooifactor' noem, heet officieel 'bevooroordeeldheid'. In het Engels: (generalized) prejudice. De maat die psychologen standaard hanteren om geneigdheid tot discriminatie en agressie te meten. Maar je zou het ook de 'alfa-bètavariabele' kunnen noemen. De factor die het verschil bepaalt tussen mensen die vooral problemen willen oplossen en zich nuttig willen maken (bèta's) en mensen die willen heersen over andere mensen (alfa's). Je zou het dus ook de koningsvariabele kunnen noemen.

Hoe kan de zooifactor zo'n gigantische uitwerking hebben? Om een goed idee te krijgen van de zooifactor zou je bij wijze van experiment een verzameling mensen die hoog scoren op de zooifactor bij elkaar moeten zetten en hun eigen wereld moeten laten runnen. Bob Altemeyer heeft ooit een soort simulatie-experiment gedraaid, waarin hij ongeveer dat deed. Het resultaat was bijna onvoorstelbaar. De productie stortte in. De vijandelijkheden namen snel toe. En het duurde niet lang of de wereld was ondergegaan in een derde wereldoorlog.

Daarom werd de simulatie gestopt en in de tijd teruggezet. Maar ook dat hielp niet. Opnieuw dreigde de situatie binnen de kortste keren volledig uit de hand te lopen. In de controlegroep van mensen die laag scoorden had men natuurlijk ook de nodige problemen. Maar iedereen werkt ijverig en gezamenlijk aan manieren om die zo snel mogelijk op te lossen. Waar de ene wereld in vlammen onderging, was de andere wereld een toonbeeld van vooruitgang.

Waardoor ontstaan die grote verschillen? Mensen die zooi produceren denken vanuit hun gevoel, hun overtuiging. Ze denken dus niet inductief, maar dogmatisch. Ik weet dat het zo en zo is! Ik weet dat ik gelijk heb! Mensen die productief denken, denken vanuit feiten en waarnemingen. Als we dit willen, en we doen dat en dat, dan zou ik verwachten dat er dat en dat gaat gebeuren. Laten we kijken.

Aan de ene kant van het spectrum heb je mensen als Adolf Hitler, aan de andere kant van het spectrum heb je mensen als Albert Einstein. Hitler wist zeker dat Joden niet deugden, Einstein merkte op, dat er in de natuurkunde iets vreemds aan de hand was. Zware massa was precies gelijk aan trage massa. Dat was vast geen toeval. Er moest dus een verklaring zijn.

In mijn eerdere blogpost liet ik zien dat de 'verwarde' mevrouw kennelijk behoorlijk hoog op de zooifactor scoorde. Over mensen die hoog scoren, weten we bijna onvoorstelbaar veel. Als je dus weet, waar je op moet letten, heb je vaak aan weinig informatie al voldoende. Maar één zwaluw maakt nog geen zomer, zeggen ze. Dat die ene verwarde mevrouw kennelijk hoog zit op de zooifactor, bewijst niet dat alle verwarde personen hoog op die factor zitten. Dat is natuurlijk zo.

In het Dagblad van het Noorden van dinsdag, 26 mei 2020, vind ik echter een kort stukje met de titel: Verwarde zoon steekt beide ouders neer in Kolham. Opnieuw iemand die 'verward' is. Hoe zit het dit keer met de zooifactor?

Ik loop het stukje door. Beide ouders zijn neergestoken. Dat lijkt me een behoorlijk agressieve daad. Maar de maat voor agressie is bevooroordeeldheid. De zooifactor dus.

Laten we verder kijken. De zoon had drugsproblemen en is daarom jaren geleden uit huis geplaatst. Iemand met drugsproblemen heeft een focus op genieten, ongeacht de consequenties. Die enorme focus op genieten nu, hoort helemaal bij mensen die hoog scoren. Het doel in het leven is maximaal genieten. Dat is hun filosofie. En niet morgen, maar nu.

Volgens buren had de zoon voor veel problemen gezorgd. De zoon was dus iemand die het kennelijk heel normaal vond om problemen te veroorzaken. Niet iemand die zich klein maakt, of zich nuttig probeert te maken. Nee, iemand die zich nadrukkelijk laat gelden. Andere mensen zijn er om zijn troep op te ruimen. Ze noemen de 'zooifactor' ook wel het koningsgen.

De buurvrouw vertelt nog iets. De zoon had stemmen in zijn hoofd. Ja, dat is een bekende dooddoener om te zorgen, dat je alles kunt zeggen, wat maar in je hoofd opkomt. Een innerlijke stem vertelt het je. Kun jij natuurlijk ook niets aan doen. En die stomme idioten geloven dat nog ook. Ze willen gewoon bedrogen worden.

Heeft de 'verwarde' zoon nog meer op zijn kerfstok? In november 2016 deed hij op Facebook een oproep om moslims af te slachten. Dat was een jaar na de aanslag op concertzaal Bataclan in Parijs.

Dat is veelbetekenend. Hij speelt even precies dezelfde rol als Adolf Hitler. Nu zijn het echter niet de Joden, maar de moslims. Het doel van zo'n oproep is bij je publiek te scoren. Je zoekt dus een hogere sociale status in die specifieke groep van toehoorders. Maar dat is perfect waar een hoge score op de zooifactor voor staat. Het heet niet zo maar ook wel de strongman-variabele.

Is dat alles? Nee, want hij heeft inmiddels een ex. Maar na de scheiding heeft hij die niet met rust gelaten, maar gestalkt. Als jij niet doet wat ik wil, ga ik het jou knap lastig maken. Dat is het idee van de echte strongman. Ik wil macht en die macht zoek ik via geweld en 'mooie' verhalen.

Zijn we er dan? Nee, in 2015 is hij veroordeeld voor huiselijk geweld. Hij had zijn ouders gedreigd wat aan te doen. En die dreiging heeft hij dus inmiddels waar gemaakt, ondanks zijn eerdere veroordeling daarvoor.

Wie is hier nu idioot? De 'verwarde' zoon of de mensen rond die 'verwarde' zoon die zich als dwazen gedragen? Hoe je het ook draait of keert: dit is geen 'verwarde' persoon. Dit is een levensgevaarlijk individu.

Het einde van het krantenartikel doet het ergste vrezen. Het luidt: 'We hopen dat de zoon de juiste hulp krijgt om herhaling te voorkomen.' Hier heb je iemand die overal lak aan heeft. Die precies doet, wat in zijn ongeremde brein opkomt. Daar moet je vooral lief en aardig voor zijn. Wat is de bedoeling? Een volgende moordpartij?

De zooifactor (bevooroordeeldheid) is de factor die het empirische discriminatie- en agressieonderzoek tenslotte heeft opgeleverd als zijnde de strongman-variabele. Met die bevooroordeelde, warrige manier van denken en praten trekt de strongman zijn leger van volgelingen/gelovigen aan. Waarna hij vervolgens via extreem geweld zijn macht vestigt.

Dat is geen nieuw verschijnsel. In de Bijbel wordt dat al beschreven. Nadat de mens uit het paradijs is verdreven door de zondeval (de uitvinding van de landbouw) wordt Kaïn jaloers op zijn broer Abel. Abel kan goed boeren, maar Kaïn bakt er niks van. Kaïn lost het probleem op door Abel dood te slaan. Tot zover is er dus weinig nieuws onder de zon. Maar dan komt het. Wat gebeurde er met Kaïn?

Wel, God vond het volgens het Bijbelverhaal niet echt op zijn weg liggen om Kaïn een kopje kleiner te maken. En de mensen in zijn omgeving durfden dat niet of lieten het er gemakshalve ook maar bij zitten. Het resultaat? Kaïn richtte een stad op. Lees: hij onderwierp met zijn vriendjes een landbouwgebied. Met zijn warrige babbel en zijn mateloze agressie werd hij koning en ging hij lekker van het goede leven genieten. Kennelijk hebben we in al die duizenden jaren die daarna verstreken zijn, nog steeds niets bijgeleerd.










woensdag 3 juni 2020

De zooifactor nader bekeken


Laatst bijgewerkt: 4-6-2020 om 0.33


In de vorige blogpost liet ik zien dat we een 'verward persoon' soms beter kunnen aanduiden als: 'iemand die hoog scoort op de zooifactor'. De warrigheid en zooi die de persoon produceert, is als het ware het gevolg van de zooifactor in actie.

Wat schieten we met die nieuwe omschrijving op? Wat kunnen we ermee? Het voordeel bestaat uit drie punten.

Allereerst valt een hoge score op de zooifactor op een veelheid van manieren te toetsen. Als we dus denken dat het om de zooifactor gaat, valt dat doorgaans eenvoudig te checken. Bijvoorbeeld door hoe iemand schrijft of praat te analyseren. Iets waarvoor een kort stukje tekst of praten volstaat. Bevooroordeelde mensen (hoog op de zooifactor) hanteren taal totaal anders dan onbevooroordeelde mensen (laag op de zooifactor).

Kort geleden zag ik nog een bericht langs komen van onderzoek (hier en hier) waarbij men patiënten in een inrichting opnieuw beoordeeld had. Dat leverde in bijna 50% van de gevallen een andere diagnose dan eerst op, terwijl een 40% van de beoordeelde patiënten na de nieuwe diagnose ontslagen werd. Aan dergelijke diagnoses kun je dus niet al te veel waarde hechten. Ze zitten er bijna even vaak naast als dat ze bij een tweede onderzoek bevestigd worden. Voor de zooifactor geldt die subjectiviteit in beginsel niet. De factor valt eenvoudig objectief vast te stellen via een veelheid van methodes.

Als het inderdaad om de zooifactor blijkt te gaan, hebben we daarmee ook het mechanisme blootgelegd. Het mechanisme van zooiproductie is in grote lijn duidelijk. De zooiproductie (het babbelen, het verwarde denken) ontstaat doordat de spreker focust op sociale feedback in plaats van op harde feedback. De sociale feedback werkt bekrachtigend en kan ertoe leiden dat het verwarde denken steeds extremere vormen aanneemt.

Als derde punt is dan in beginsel ook duidelijk wat wel en wat niet zal werken om die verwardheid te beteugelen en tegen te gaan. Om de zooiproductie in te perken. Natuurlijk is het niet zo, dat zooi slechts bestaat uit gebabbel. Wel is het zo, dat aan zooiproductie vrijwel altijd gebabbel vooraf gaat. Het zooiproducerende gedrag komt niet uit de lucht vallen, maar is het resultaat van fout en oppervlakkig denken. Een succesvolle aanpak moet dus tot doel hebben, het vrijblijvende gebabbel te verminderen en het gerichte, kritische nadenken te versterken.


Wat is de 'zooifactor' precies?

Laten we eens beter kijken naar de zooifactor. Wat is de zooifactor precies? Met de 'zooifactor' bedoel ik bevooroordeeldheid. Dat is iets dat we sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw kunnen meten. In het Engels heeft men het wel over: 'generalized prejudice'. Maar wat is het, dat we meten?

'Bevooroordeeldheid' is een lang en lastig woord. Het betekent: het omarmen van vooroordelen. Je hoort een 'mooi' verhaal en je weet onmiddellijk: zo moet het zijn. Zo zit het. Je zou het kunnen noemen: de bereidheid om 'mooie', op niets gebaseerde uitspraken te geloven en voor waar aan te nemen.

Maar de zooifactor is meer dan dat. De zooifactor is ook de standaard-maat voor geneigdheid tot discriminatie en agressie. Verder is het ook een maat voor irrationaliteit en emotionaliteit.

Dat is nog niet alles. Charles Manson was de leider van de Manson-family. Hij liet zijn volgelingen negen mensen vermoorden. Wanneer je hoog scoort op de zooifactor heb je in beginsel alles in je om een volgende Manson te willen zijn. Wanneer je iets minder hoog scoort, wil je graag de volgzame adjudant van zo'n persoon zijn. Wanneer je nog iets lager scoort, wil je graag tot de volgelingen van een strongman behoren en zijn opdrachten uitvoeren.

De zooifactor is dus ook -- wat genoemd wordt -- de strongman-variabele. De factor die bepaalt of je een veilig onderkomen zoekt in een totalitaire groep en voor dat doel tot letterlijk alles bereid bent. De strongman-factor werd vroeger omschreven als 'aanleg voor fascisme' of als het beziten van 'impliciete, antidemocratische opvattingen'. (In plaats van iemand als Manson had ik ook Hitler als voorbeeld kunnen nemen, maar bij Manson is de zooi nog op een schaal waar we ons nog iets bij kunnen voorstellen.) Meer filosofisch ingestelde personen zullen soms in de verleiding komen de zooifactor te benoemen als de factor van het kwaad.

In het geval van de verwarde mevrouw uit de vorige blogpost ging het echter niet om kwaad dat ze anderen toebracht, maar om kwaad dat ze zichzelf toebracht. Dat lijkt iets anders, maar is het niet. De agressie die in mensen zit, die hoog scoren op de zooifactor, keert zich vaak tegen henzelf. Waar zelfmoord is, is dus ook vaak de zooifactor. Alleen als het om een 'rationele' dood gaat, is dat kennelijk niet het geval.

Dan is er nog een punt, dat van belang is om de zooifactor te begrijpen. Het is ook de alfa-bèta-variabele. De factor die het verschil vormt tussen alfa's en bèta's. Bèta's scoren laag, alfa's hoog. Bèta's houden van nadenken, hard werken en produceren. Alfa's houden van mensen, gezelligheid, 'mooie' verhalen, grote huizen, emoties, strijd en overwinning.

De zooifactor is dus veel verschillende zaken tegelijk die allemaal bij elkaar komen in die ene maat. Hoe kan dat?


Wat is de rationale achter de zooifactor?

Hoe valt dat te begrijpen? Mensen hebben in beginsel twee manieren van bestaan. Wanneer je gaat kijken bij jagers/verzamelaars zie je dat ze hun dag vullen met twee totaal verschillende activiteiten. Aan de ene kant moeten ze jagen en verzamelen, anders is er 's avonds geen eten. Aan de andere kant willen ze, zodra de buit bemachtigd is, genieten van de buit en tegelijkertijd de onderlinge band verstevigen.

In het gevaarlijke oerwoud bepaalt hun denken of ze overleven en of ze iets vangen. Als ze fout denken, vangen ze niets of overleven ze niet. Het resultaat is dat ze bij het jagen rationeel te werk gaan. Dat is niet het moment voor gezelligheid en grapjes. Wat je zegt, moet kloppen en moet nuttig zijn. Maar bij het nuttigen van de buit, komen de mooie verhalen, is het gezellig en maken ze zich niet druk over de vraag of hun verhaal helemaal klopt met de harde werkelijkheid.

Van origine hebben mensen dus een werk- of overlevingsmodus (om voedsel te bemachtigen in het gevaarlijke oerwoud) en een babbel- of genotmodus. In die laatste modus willen ze vooral genieten en het gezellig hebben. Niets mis mee, heel normaal. Nu komt het probleem. De overlevingsmodus moet moeizaam geleerd worden. Dat kost veel tijd en veel energie. Dat is nog niet alles. Ook daarna blijft de overlevingsmodus veel meer tijd en energie kosten dan de babbelmodus. De babbelmodus wordt gemakkelijk geleerd en het 'denken' (het babbelen) in die modus gaat snel, gemakkelijk en vergt amper inspanning.

Je voelt het probleem al aankomen. In het oerwoud leer je al doende de werkmodus te beheersen. Je leert door honger en gevaar gedwongen via harde feedback, rationeel (doelgericht) te denken. Maar in onze rijke landbouw-samenleving is er altijd volop te eten. Mensen leren daardoor niet langer die werkmodus goed te beheersen. Het gevolg is dat ze in hun denken en praten beperkt worden tot de babbelmodus.

De basis van de babbelmodus is sociale ('zachte') feedback. Wat je zegt, wordt niet bepaald door de feitelijke juistheid, maar door de sociale reacties op je opmerking. De dingen die je beweert, zeg je niet, omdat ze feitelijk kloppen, maar omdat ze goed vallen bij je publiek. Omdat ze bij je publiek de door jou gewenste reacties opleveren.

Daarbij is het zo dat beide manieren van taalproductie (babbelen en denken) hun eigen systeem hebben om binnenkomende informatie te verwerken. De babbelmodus werkt via het emotionele, associatieve systeem (systeem 1, snel denken). Je proeft of iets lekker is. Je ziet of hoort iets en je hebt een mening. Dat systeem werkt automatisch. Je weet onmiddellijk wat je vindt. Dit systeem vereist geen bewust nadenken.

De werk- of denkmodus werkt echter via het trage systeem van bewust en gericht denken (systeem 2, traag denken). Je moet met veel moeite de juiste gedachten proberen te ontwikkelen, die evalueren en vervolgens overeenkomstig handelen. Als het systeem van het bewuste denken niet goed ontwikkeld is, val je daardoor automatisch terug op het emotionele systeem van de onderbuik. Je emotionele systeem moet je door het leven leiden. Je babbelt wel sociaal effectief, maar zodra zich een probleem voordoet met de harde werkelijkheid, ontstaat zooi. En doordat je volledig gericht bent op die sociale werkelijkheid, ontstaat die zooi eerder en op een grotere schaal dan een mens zich normaal kan voorstellen.


Het is de zooifactor, wat dan?

Als je te hoog scoort op de zooifactor, moet je proberen die score omlaag te krijgen. Met andere woorden: je moet je rationele kant versterken en de babbelmodus verzwakken. Minder babbelen en genieten, meer werken en meer gericht denken. Dat wil zeggen: meer concrete taken uitvoeren die harde feedback opleveren.

Dat is simpel gezegd, maar lastig gedaan. De rationele modus is immers tijdrovend, moeilijk en energie-vretend. Dat betekent, dat je voortdurend geneigd bent terug te vallen op de babbelmodus. Die is simpel, niet moeilijk, kost geen tijd, gaat automatisch en kost vrijwel geen energie. Dus: waarom zou je moeizaam gericht gaan denken, als het ook kan met ontspannen babbelen?

Toch bestaan er oplossingen, die je dan echter wel moet doen. Ga puzzelen. Ga games spelen. Neem een krantenwijk. Ga wandelen. Ga bloggen, maar dan wel zakelijk, dus gericht op het oplossen van problemen en niet gericht op het krijgen van volgers. Krijg je wel veel volgers, dan ben je weer gevaarlijk bezig, doordat je hoger op de zooifactor komt.

Een oplossing (hier) waarvan bekend is, dat die (soms) werkt, is: REBT (Rational Emotive Behavior Therapy). Maar ook dan geldt: REBT kan de weg wijzen, je moet het uiteindelijk zelf doen. Wat voor REBT geldt, kan ook voor vergelijkbare vormen van cognitieve gedragstherapie gelden. Het mooie van deze oplossingen is dat ze ook via een boek of via internet aangeboden kunnen worden. Het nadeel is dat niet iedereen in staat is, de informatie op zichzelf toe te passen. Maar ook via mondeling contact blijft dat laatste probleem vaak bestaan.

In de internet-bronnen die ik eerder besprak, ziet de Parnassia-groep allerhande zaken bij een verwarde persoon waarvoor alle mogelijke evidentie ontbreekt (verslaving, dementie en ga zo maar door). Zorg+Welzijn vindt dat het Aanjaagteam het probleem moet oplossen, maar zegt niet hoe. Ze werken nu kennelijk nog aan een algemeen plan van aanpak. De Rijksoverheid stelt dat verwarde personen de juiste zorg en aandacht moet krijgen. Tja, zo weet ik er nog wel een paar. Centraal Meldpunt Nederland vindt dat we verwarde personen bij haar moeten melden, maar maakt zelf de indruk de kluts wat kwijt te zijn. Het Trimbos Instituut vindt tenslotte als enige instantie dat het hele label onzin is.

Dat klinkt allemaal niet erg overtuigend. Wat zal er gebeuren als je een hulpverlener naar de verwarde mevrouw -- die veel te hoog op de zooifactor zit -- toestuurt? Zo'n hulpverlener vraagt wat het probleem is en gaat met de betrokkene praten. Hij geeft dus een hoop aandacht aan het probleem. Aandacht die voor de betrokkene -- via het automatisch werkende emotionele systeem -- bekrachtigend werkt. Het gevolg? Het probleem wordt voor de betrokkene nog groter en emotioneler. Het babbelsysteem (systeem 1) wordt verder versterkt, terwijl systeem 2 op geen enkele manier een boost krijgt.

Uit onderzoek is bekend dat counseling bij mensen die iets erg hebben meegemaakt (een trauma), vaak verkeerd uitwerkt. De counseling geeft mensen het idee dat ze iets heel ergs hebben meegemaakt, dat grote impact op hen moet hebben. Het gepraat en meeleven zet dus niet aan tot rationeler nadenken, maar juist tot irrationeler, emotioneler babbelen. De zooifactor loopt verder op.

Kortom, het idee dat er snel een hulpverlener naar iemand toe moet, die te hoog zit op de zooifactor, komt vooral van hulpverleners zelf. De babbelmodus lijkt fijn en heerlijk en is dat in eerste instantie vaak ook. Op langere termijn kan deze modus echter veel zooi produceren en in het uiterste geval zelfs dodelijk zijn. Wanneer in dat geval alleen de betrokkene zelf het slachtoffer wordt, valt de zooi  in verhouding nog mee. Want het had belangrijk erger gekund.