vrijdag 18 oktober 2019

Is 'autisme' een collectieve waan of een meetbare eigenschap?


Laatst bijgewerkt: 22-10-2019 om 2.05


Kort geleden stak Mohammed Benzakour in de Volkskrant de loftrompet over 'autisme' (hier). Aanleiding was het optreden van Greta Thunberg in het kader van het klimaatprobleem. Hij sluit zijn column af met de verzuchting: "manipuleer ons alstublieft een volkje autistische baby’s. In naam van de planeet." Hij gelooft kortom dat we autisten nodig hebben om het klimaatprobleem op te lossen. Wanneer je eerst Donald Trump hoort en daarna Greta Thunberg ben je geneigd dat volledig met hem eens te zijn.

Mijn probleem met zijn column is dat lastige begrip 'autisme'. Is dat echt een meetbaar iets of is het slechts een collectieve waan? Een diepzinnig klinkend label dat we met een gewichtig gezicht op alles plakken, dat we niet helemaal begrijpen?

Benzakour veronderstelt een hele reeks punten over autisme en autisten. Hoe ze denken. Hoe ze handelen. Hoe ze zijn. Ik wil hem graag geloven, maar dan moet er wel empirische grond zijn voor al die veronderstellingen. Dat kan alleen als we eerst duidelijkheid krijgen over dat vage en warrige begrip 'autisme'.

Het kan zijn dat de punten die hij over 'autisme' veronderstelt kloppen, maar het kan ook zijn dat het hele idee van autisme iets is, dat wij graag geloven, zodat we het vervolgens overal waar het ons handig van pas komt, denken te zien. Stap met een probleemkind naar een deskundige en de diagnose 'autisme' is tegenwoordig slechts een kwestie van tijd.

Ik zag na het lezen van zijn column niet onmiddellijk kans verder te komen. De informatie op internet bevestigde wel dat de meetbaarheid van het begrip een groot probleem is, maar gaf niet een overtuigende oplossing.


Zijn autisten op geen enkele manier bijzonder?

Ik had het probleem daardoor al zuchtend terzijde geschoven, toen ik werd opgeschrikt door een totaal ander stuk in de Volkskrant van afgelopen zaterdag (hier). Bianca Toeps kreeg een volle pagina voor een verhaal dat we autisten niet moeten zien als wondermensen en dat ze eigenlijk op geen enkele manier speciaal zijn. Wie nauwkeuriger las, zag dat ze ook even stevig haar eigen boek over autisme onder de aandacht bracht. Haar zogenaamde opinie-artikel werd daardoor in feite een boek-advertorial.

Wat me in haar verhaal nog meer tegen de borst stuitte, was het pronken met haar eigen beweerde 'autisme'. Ze was 'autist', ze was ervaringsdeskundige, wat ze beweerde, moest dus wel zo zijn. Een soort logica waar je als fatsoenlijke autist koude rillingen van krijgt.

Ook de rest van haar verhaal maakte op mij nogal een merkwaardige indruk. Door haar 'autisme' zou ze moeite hebben met het verwerken van prikkels. Maar even eerder had ik op Wikipedia nog gelezen dat autisten vaak belangrijk scherper waarnemen dan niet-autisten. Een van de twee zat dus kennelijk uit zijn nek te lullen.

Haar opinieverhaal inspireerde mij om het probleem opnieuw aan te pakken. Via Google kwam ik ondanks vele uren zoeken slechts weinig verder. 'Autisme' is een woord dat nog niet zo lang geleden uitgevonden is, vervolgens via een film sterk gepromoot is, en dat nu ieder jaar vaker gehanteerd wordt dan het jaar daarvoor.

Wie maar iets van een afwijking heeft, wordt vooral in de VS onmiddellijk bestempeld tot 'autist'. Daarmee heeft de 'deskundige' in feite zijn taak vaak volbracht. De patiënt heeft het felbegeerde label en kan daarna allerhande eisen op tafel leggen. Men is niet langer zo maar iemand, nee: men is autist. Men heeft recht op hulp, speciale voorzieningen, begrip en een speciale behandeling.


De kenmerken van mensen in het 'autistisch spectrum' volgens Baron-Cohen

Ik besloot het probleem voortvarender aan te pakken. Als grote deskundige op het gebied van het meten van autisme geldt Simon Baron-Cohen. Hij heeft voor dit doel een vragenlijst ontwikkeld, die op internet wel te vinden is.

Maar hoe solide is die vragenlijst? Dat je ergens een vragenlijst voor gemaakt hebt, betekent nog niet onmiddellijk dat die vragenlijst iets meet. En als die vragenlijst wel iets meet, is het nog niet zeker dat die inderdaad 'autisme' meet. Om hier duidelijkheid over te krijgen, liet ik zijn boek Autism and Asperger Syndrome (The Facts) verschenen in 2008, digitaal overzenden.

Het is een vlot leesbaar en helder geschreven boek. Het probleem met een begrip als 'autisme' is dat het volledig gebaseerd is op gedrag. Je wilt graag een objectieve test, maar het label 'autisme' werd ooit bedacht door psychiaters die wel het idee hadden dat er met de patiënt iets aan de hand was, maar niet precies wisten wat. Ze probeerden patiënten dus in te delen op grond van hun gedrag.

Ik volg het verhaal van Baron-Cohen. Het begrip maakte hierdoor een historische ontwikkeling door die uiteindelijk drie verschillende groepen opleverde en bij elkaar bracht, die nu alle drie gezien worden als 'autistisch'.

In eerste instant zagen psychiaters, wat we nu noemen: 'laag functionerende, klassieke autisten'. Deze mensen kenmerken zich door een slechte taalbeheersing en een lage intelligentie. Men heeft een probleem met 'sociale communicatie' (lijkt me logisch in dat geval) en een beperkte, maar gerichte interesse met langdurig herhaald gedrag. Denk aan iets als verwoed postzegels verzamelen of alles weten op een bepaald beperkt gebied.

Dat je een probleem hebt met taal en communiceren kan duizenden oorzaken hebben. Maar dat laatste punt, de gerichte en beperkte belangstelling met het langdurig herhaalde gedrag, kan niet voortvloeien uit een beperkte taalbeheersing. Het vormt daarmee een positief kenmerk om 'autisme' te herkennen.  

Vervolgens realiseerden psychiaters zich dat er ook hoog functionerende, klassieke autisten bestonden. Deze mensen hebben een meer dan 'gemiddelde' intelligentie, maar zijn slecht in taal. Men heeft vooral een probleem met 'sociale communicatie' (babbelen). Verder heeft ook deze groep het kenmerk van de beperkte, gerichte belangstelling in combinatie met langdurig herhaald gedrag. De ontdekking van deze groep betekende dat een zeer lage intelligentie niet langer een typerend kenmerk van 'autisme' was.

Tenslotte werd een derde groep ontdekt: de mensen met Asperger syndroom. Deze mensen hebben niet alleen een hoger dan gemiddelde intelligentie, maar zijn ook qua taalbeheersing beter dan gemiddeld. Ondanks die goede taalbeheersing hebben ze toch vaak problemen met sociale communicatie (ze reageren anders). Verder vertonen ook zij die kenmerkende beperkte, gerichte belangstelling in combinatie met langdurig herhaald gedrag.

Wat alle drie autistische groepen dus gemeenschappelijk hebben, is een kennelijk probleem met 'sociale communicatie' (babbelen) en die sterk gerichte, nauwe belangstelling in combinatie met langdurig herhaald gedrag.


Mensen met Asperger syndroom zijn typische bèta's

Ik wijk even af van het verhaal van Baron-Cohen. Mensen die vertrouwd zijn met deze blog, zal nu mogelijk iets opvallen. Een van de drie autistische groepen scoort hoog op intelligentie, maar ook hoog op taal. In eerdere blogposts (hier en hier) heb ik laten zien, dat je intelligentie kunt opvatten als bestaande uit twee componenten: de taalfactor en de rekenfactor. Of zoals ze het in Amerika stellen: je kunt intelligentie opvatten als het gemiddelde van de scores op verbaal en kwantitatief. Als je verbaal goed bent, maar je bent kwantitatief slecht, heb je slechts een gemiddelde intelligentie.

Dat betekent dat de mensen met Asperger syndroom niet alleen hoog scoren op verbaal, maar ook op kwantitatief. (Alfa's scoren hoog op taal, maar in verhouding veel lager op kwantitatief. Bèta's scoren daarentegen hoog op kwantitatief, maar ook op taal.) Met andere woorden: mensen met Asperger zijn typische bèta's. Het zijn mensen die laag scoren op de zooifactor, op bevooroordeeldheid.

Een volgend punt dat afgeleid kan worden uit het bestaan van deze drie groepen, is dat er een rangordening moet bestaan in intelligentie tussen deze groepen. De groep die psychiaters het eerste opviel waren de laag functionerende, klassieke autisten. Mensen met een laag IQ. Vervolgens realiseerde men zich dat er ook hoog functionerende klassieke autisten bestonden. Mensen met een taalprobleem, maar een gemiddeld IQ. Tenslotte doken er hoog begaafde autisten op. Mensen met Asperger syndroom: goed in taal, maar in verhouding nog iets beter in wiskunde. Het 'autistisch spectrum' loopt daarmee van zeer laag intelligent tot zeer hoog intelligent. Met andere woorden: autisme heeft niets te maken met intelligentie.

Is er een tegenhanger bekend van mensen met Asperger syndroom? Baron-Cohen vermeldt in dit verband mensen met Williams syndroom: een bepaalde genetische afwijking. Deze mensen zijn uitermate goed in het hanteren van taal (sociaal babbelen), maar zijn niet intelligent.

Wikipedia vermeldt over deze groep: "Mensen met het syndroom van Williams zijn erg sociaal gericht, en praten graag. Deze sociale vaardigheden zijn verder ontwikkeld dan het begrip, waardoor deze mensen dikwijls overschat worden. Kinderen met het syndroom van Williams zijn vaak muzikaal. De motorische ontwikkeling blijft vaak achter. Mensen met het syndroom kunnen ook goed gezichten herkennen en zijn meestal goed in taal. Er is sprake van een verstandelijke beperking die in ernst varieert. Een normaal IQ kan echter voorkomen."

Wanneer je goed bent in taal, maar niet intelligent, kan dat alleen betekenen dat je op de kwantitatieve factor (analytisch denken) slecht scoort. Met andere woorden: deze groep is goed in alfa-denken (systeem 1, snel denken), maar slecht in bèta-denken (systeem 2, traag denken). Het verschil met de intelligente autisten is dan in feite niet een verschil in intelligentie, maar slechts een verschil op kwantitatief (analytisch denken, systeem 2 denken).


De AQ-vragenlijst van Baron Cohen meet autisme

De drie groepen in het autistische spectrum hebben twee kenmerken gemeenschappelijk: een probleem met sociale communicatie (babbelen) en een nauwe, gerichte interesse in combinatie met langdurig herhaald gedrag.

Ik blog met behoorlijke regelmaat en focus al jarenlang op het empirische discriminatie-onderzoek. Ook laat ik vrijwel dagelijks de hond uit. Aan beide punten voldoe ik dan: gerichte belangstelling en herhaald gedrag. Nu is dat natuurlijk wat erg gemakkelijk: iedereen vertoont herhaald gedrag (slapen, eten, tanden poetsen) en vrijwel iedereen heeft doorgaans wel in enige mate bepaalde interesses. Het gaat vooral om de vraag of je dat meer of minder hebt dan gemiddeld. Er is dus echt iets van een instrument (vragenlijst) nodig.

Om in het autistisch spectrum te vallen, is dit positieve symptoom echter niet voldoende. Je moet ook iets hebben als een probleem met sociale communicatie. Denk aan Bill Gates, toen hij met zijn voeten op tafel lag, zijn hoofd achterover en de ogen gesloten. Zijn moeder komt de kamer binnen en vraagt, of hij niet beter eens wat kan gaan doen. Waarop Bill iets zegt in de trant van: Mam, ik lig te denken. Dat zou jij ook eens wat vaker moeten doen. Hij had misschien een punt, maar het is natuurlijk de vraag of het verstandig en nodig is, dat op deze manier naar buiten te brengen. Maar ook zo'n voorval met een puberende zoon zegt natuurlijk niet alles.

Het probleem is, dat je met een dergelijke theoretische definitie voortdurend bij iedereen voorbeelden kunt vinden waarmee je het label 'autisme' kunt rechtvaardigen. Je bent geneigd overal 'autisme' te zien, waar dat goed van pas komt. Een bruikbare (operationele) definitie moet die vrijheid indammen. Er is daarom echt iets nodig als de score op een vragenlijst om het begrip meetbaar te maken. Het voordeel van die benadering is dan dat 'autisme' dan een schaalwaarde wordt. Iedereen heeft daarna in beginsel een score voor autisme, maar niet iedereen scoort even hoog.

Voor dit doel heeft Baron-Cohen de AQ-vragenlijst ontwikkeld. 'AQ' staat voor: Autism spectrum Quotient. Het idee achter de AQ is simpel. De lijst vraagt als het ware een hele reeks kenmerken van autisme af. Hoe meer van die kenmerken je hebt, hoe hoger je scoort.

De AQ telt 50 vragen, per vraag scoor je maximaal 1 punt. De scores lopen van 0 tot 50. In de praktijk eindigen de meest extreme scoorders rond de 45. Het gemiddelde van de AQ is 16, de standaarddeviatie 3. Deze waarden zijn gebaseerd op een controlegroep van mensen die niet gediagnosticeerd zijn als 'autistisch'. Ze zitten niet in het 'autistisch spectrum'.

Mannen scoren gemiddeld 17, vrouwen 15. Mannen zijn dus gemiddeld belangrijk autistischer dan vrouwen. Het verschil is maar liefst twee derde standaarddeviatie. In de sociale wetenschappen geldt dat als een groot verschil.

Een man die hoog scoort op de AQ, zit met een score van 41 maar liefst 24 punten boven het gemiddelde. Dat komt overeen met een verschil van 8 standaarddeviaties: een enorm verschil.

Die grote verschillen die de AQ oplevert, duidt erop dat de vragenlijst betrouwbaar is. Anders zou je veel kleinere verschillen verwachten. De verschillen lijken veel te groot om door toeval verklaard te kunnen worden.

Is de AQ valide? Dat wil zeggen: stemt het resultaat van de AQ overeen met wat bij klinische interviews gevonden wordt? Baron-Cohen is op dit punt wat globaal. Hij geeft een figuur met het histogram van een groep 'autisten' en van een controlegroep. De AQ levert -- volgens hem -- twee vrijwel volledig niet-overlappende histogrammen. Er is enige overlap, maar procentueel zal dat niet veel voorstellen. De waarde waar beide histogrammen in elkaar overlopen, ligt rond de 26. Als indicatie voor de diagnose 'autisme' hanteert hij een waarde van 32 en hoger. Maar het is natuurlijk maar waar je de grens trekt. En je kunt je terecht afvragen of dat iets toevoegt aan wat je al wist.


'Autisme' is een beladen woord waarbij mensen gemakkelijk op hol slaan

Ik heb het in het voorgaande over 'autisme', maar dat is kennelijk inmiddels vaak een te beladen term, die men sterk koppelt aan een uiterst lage intelligentie. De opvolger van deze term is het 'autistisch spectrum' (AS). Iemand zit ergens in het 'autistisch spectrum'. Hij of zij is autistisch, maar kan zowel laag als hoog intelligent zijn.

Ook die term is kennelijk ondertussen behoorlijk beladen geraakt. Baron-Cohen hanteert nu de term: 'autistisch spectrum conditie' (ASC). Men zou iets hebben in het 'autistisch spectrum'. Of dat stoeien met woorden echt een vooruitgang is, is natuurlijk nog zeer de vraag.

Hoewel er in psychometrisch opzicht misschien wel een aantal vragen overblijven, lijkt de AQ inderdaad te doen, wat deze zou moeten doen: discrimineren tussen mensen in het autistisch spectrum en mensen die daarbuiten vallen. De AQ meet kennelijk inderdaad 'autisme'.

Dat is echter een gevaarlijke omschrijving. Mensen die hoog scoren op de AQ hebben een bepaalde persoonlijkheid. Die hoge score impliceert echter op geen enkele manier problemen. Je hoeft het niet bij voorbaat heel erg te vinden als je qua persoonlijkheid lijkt op Albert Einstein, Bill Gates of Warren Buffet. Als die mensen ten minste inderdaad hoog scoren op de AQ, zoals je geneigd bent te verwachten.


Wat meet de AQ precies? Liever systematiseren, dan meevoelen

We hebben nu een vragenlijst die 'autisme' kan meten. Maar wat meet die vragenlijst precies? Wanneer ik de items bekijk, denk ik de zooifactor (bevooroordeeldheid, de alfa-bètafactor) te herkennen. Bèta's zijn productiegerichte mensen, die niets kopen voor mooie babbelpraat, maar zelfstandig moeten proberen te overleven in interactie met de harde natuur en agressieve, discriminerende alfa's. De enige manier om dat met succes te doen, is je brein optimaal te laten werken en niet bang te zijn voor werk. De vragen in de AQ lijken volledig te zijn toegespitst op zaken die bèta's liever niet of liever wel doen.

Een betrouwbare en valide vragenlijst is een belangrijk iets. Maar wanneer je geen bevredigende theorie hebt om de scores op die vragenlijst te duiden, begin je nog niet veel. Wat is de achterliggende theorie volgens Baron-Cohen?

In zijn boek bespreekt hij in totaal vijf verschillende theorieën. Dat aantal geeft aan dat men wel iets meet, maar niet precies weet, wat men meet. Men neemt iets waar, maar begrijpt niet goed, wat men precies waarneemt.

De meest plausibele theorie die Baron-Cohen presenteert en ook de theorie die veruit het meeste verklaart, is zijn eigen 'empathizing-systemizing' theorie. Met 'empathizing' wordt bedoeld het aanvoelen van en het meevoelen met de ander. Dit kan gemeten worden met een speciaal voor dat doel door hem ontwikkelde vragenlijst: de EQ (Empathy Quotient).

Met 'systemizing' bedoelen we het systematiseren van kennis en informatie over de wereld. Een systeem volgt bepaalde regels. Wie het systeem begrijpt, kan voorspellen wat er gaat gebeuren. Dit kan gemeten worden met de SQ (Systemizing Quotient).

Volgens Baron-Cohen zullen mensen die hoog scoren op empathie (EQ) in doorsnee laag scoren op systematiseren (SQ) en omgekeerd. Autisten zullen daarbij -- naar verwachting -- hoog scoren op systematiseren en laag op empathie. Het scatter-diagram dat hij in zijn boek presenteert, bevestigt dit ook. (Zijn verhaal op dit punt blijft echter wat vaag en globaal. Ik zou graag correlaties en betrouwbaarheden zien.)


Autisme is slechts de omgekeerde zooifactor

Het verhaal van Baron-Cohen samenvattend. Autisme kun je opvatten als een normaal persoonlijkheidskenmerk. Met de AQ-vragenlijst kan de score van iemand bepaald worden. Een hoge score impliceert echter op geen enkele manier problemen, maar het zegt natuurlijk wel iets over het soort mens dat je bent.

Uitgaande van wat Baron-Cohen vertelt, zijn er dan -- afgezien van de inhoud van de items van de AQ -- twee duidelijke aanwijzingen dat het kennelijk gewoon om de (omgedraaide) zooifactor gaat (bevooroordeeldheid, de alfa-bètafactor). Allereerst is er het punt dat de hoog intelligente autisten typische bèta's moeten zijn. Anders kunnen ze niet hoog scoren op algemene intelligentie en tegelijkertijd goed in taal zijn.

Ten tweede is er de invulling die Baron-Cohen geeft aan autisme of zoals hij het noemt: 'autism spectrum condition' (ASC). De mensen die hoog scoren op autisme zijn typische systematiseerders. Ze proberen structuur te ontdekken in de objectieve werkelijkheid. Terwijl de mensen die laag scoren op autisme typische 'meevoelers' (empathizers) zijn. Ze reageren op 'sociale communicatie' door mee te voelen met de spreker.

Kennelijk is 'autisme' dus een van oorsprong negatief label voor bèta's, voor mensen die laag scoren op de zooifactor (bevooroordeeldheid). Die negatieve lading is niet zo verwonderlijk. Mensen die discrimineren scoren hoog op bevooroordeeldheid: het zijn alfa's. Bij onderzoek blijkt geen enkele groep door alfa's zo negatief beoordeeld te worden als bèta's ('liberals', democraten, ongelovigen, vrijdenkers). De mogelijke reden: bèta's vormen een bedreiging voor mensen die irrationeel (emotioneel) geloven. Bèta's zijn in staat volledig 'foute' opmerkingen te maken in de trant van: de keizer draagt geen kleren. Verder zijn bèta's, uitgaande van het op empirisch onderzoek gebaseerde soortenmodel, de mensen die door alfa's met hun leger van gelovige volgelingen worden onderworpen en overheerst, zodat alfa's als elite zelf een comfortabel bestaan kunnen leiden.

'Autisme' is dan niet slechts een meetbare eigenschap, maar een variabele die we onder andere benamingen al lang kennen. De AQ lijkt een nieuwe manier te zijn, naast de hele reeks al bestaande methodes, om de score op de zooifactor (bevooroordeeldheid, de alfa-bètafactor) te bepalen. Daarbij is de AQ misschien niet de enige nieuwe manier die het begrip 'autisme' ons levert. Via het verschil van SQ en EQ suggereert Baron-Cohen nog een tweede nieuwe manier.


























vrijdag 11 oktober 2019

Het klimaatprobleem, de zooifactor en een kul spuitende emeritus hoogleraar


Laatst bijgewerkt: 13-10-2019 om 22.22


Is het klimaatprobleem oplosbaar? Ik denk van niet. Althans niet op een simpele manier.

De oplossing van het 'klimaatprobleem' stelt men zich doorgaans heel simpel voor. Strikt genomen is er natuurlijk geen echt klimaatprobleem, maar is het probleem dat mensen op grote schaal broeikasgassen de atmosfeer in spuiten. De oplossing voor het klimaatprobleem is dan simpel: stop met dat spuiten!

Wanneer je echter tegen een drugsverslaafde zegt, dat hij moet stoppen met gebruiken, zal dat doorgaans niet werken. Als mensheid zijn we gewend geraakt aan het heerlijke, fijne en mooie van overvloedig energie. Dat zijn zaken die we ons niet zo maar laten ontnemen.

Dan is er een tweede probleem bij die simpele oplossing. In dit geval gaat het niet om één mens die we zover moeten zien te krijgen, dat hij stopt met zijn verslavingsgedrag. Nee, in dit geval moeten we collectief stoppen met iets dat we heerlijk vinden. Op het moment dat een belangrijk deel van de mensheid stopt, terwijl het andere deel lustig doorgaat met het uitstoten, gaat de simpele oplossing niet werken. De globale uitstoot moet naar bijna nul procent van wat die nu is. We moeten het niveau van broeikasgassen in de atmosfeer stabiliseren. Er mag eigenlijk niets meer bij. Het gaat niet om het verslavingsgedrag van één mens, maar om het gedrag van meer dan 7.500 miljoen mensen.

Als we ons voor het gemak even beperken tot deze twee problemen rond de simpele oplossing, dan kan die oplossing alleen werken als mensen voldoen aan twee eigenschappen.

1. Ze moeten heel rationeel kunnen denken. Je vertelt ze het probleem. Ze begrijpen het en ze passen hun gedrag aan, omdat ze begrijpen dat het niet anders kan.

2. Ze moeten een soort ingebouwde collectiviteitszin hebben. Ze moeten zich zonder problemen onthouden van uitstoot, terwijl het natuurlijk verleidelijk is voor jezelf een uitzondering te maken. Laten de anderen maar stoppen met uitstoten, dan kan ik probleemloos doorgaan! Dat idee moeten ze  niet hebben. Ze moeten niet de mentaliteit hebben om het lege blikje lukraak het bos in te gooien.

Beide eigenschappen komen bij elkaar in de zooifactor. De factor die ik eerder benoemde als alfa-bètafactor, omdat deze factor ook het verschil tussen alfa's en bèta's weergeeft. Alfa's scoren hoog op de zooifactor, bèta's laag.

De standaard manier om de zooifactor te meten, is via bevooroordeeldheid. De mensen die vooroordelen omarmen scoren hoog, de mensen die niets moeten hebben van vooroordelen scoren laag.

Als de simpele oplossing voor het klimaatprobleem wil werken, dan moet de mensheid in overgrote meerderheid laag scoren op de zooifactor. Maar als dat inderdaad het geval was geweest, was er nooit een klimaatprobleem geweest. En was er nooit een milieuprobleem geweest. De zooi waar we nu in zitten is onmiskenbaar te danken aan de zooifactor, ben je geneigd te denken.

Klopt dat met de metingen en wat we verder weten? Ja, slechts een klein deel van alle mensen is doorgaans onbevooroordeeld of bijna onbevooroordeeld. De meeste mensen omarmen vooroordelen in meer of mindere maten. Ze discrimineren en denken irrationeel. Die hoge scores op de zooifactor veroorzaken dus het probleem en staan tegelijkertijd de oplossing daarvan in de weg.

Dat klinkt allemaal vrij abstract. Hoge scores? Op een vragenlijst die je misschien nog nooit gezien hebt. En dat zou allemaal de oplossing van het klimaatprobleem verhinderen? Het is allemaal lastig voor te stellen. Hoe kun je het probleem van die hoge score op bevooroordeeldheid, de zooifactor, zichtbaar maken?

Op de site van de BBC kwam ik een korte clip tegen: Four ways AI can help tackle climate change (hier). Vertaald: 'Vier manieren waarop AI (Kunstmatige Intelligentie) kan helpen om klimaatverandering tegen te gaan.'

Als je op de titel van die clip afgaat, denk je, dat je vier manieren mag verwachten waarop 'kunstmatige intelligentie' kan helpen het klimaatprobleem op te lossen. Maar wat is 'kunstmatige intelligentie' precies? Dat zijn computerprogramma's die taken uitvoeren, die mensen zien als slim. Bijvoorbeeld: schaken, go spelen of een diagnose stellen. We verwachten dus te horen, hoe we op maar liefst vier manieren het probleem van de torenhoge uitstoot van broeikasgassen kunnen oplossen door slimme programma's te gebruiken.

Wanneer we vervolgens de clip afspelen, begint het verhaal met een uiterst merkwaardige uitspraak. De spreker zegt met een doodernstig gezicht: hij verwacht een revolutie in de manier waarop we wetenschap beoefenen.

Wacht even? We wilden het uitstootprobleem oplossen. We wilden niet de manier waarop we met veel succes wetenschap beoefenen, ondersteboven gooien. We krijgen dus een veel verder strekkende uitspraak dan waar we om gevraagd hebben. Verder lost die uitspraak ons probleem op geen enkele manier op.

Alsof deze enormiteit nog niet genoeg is, krijgen we vervolgens te zien: 'AI can help us develop new ways to generate energy'. Vertaald: slimme programma's kunnen ons helpen nieuwe manieren te vinden om energie te produceren.

Dat klinkt prachtig, maar is natuurlijk onzin. Als je denkt dat dat zo is, moet je dat bewijzen door via zo'n slim programma dat je zelf geschreven hebt, een aantal nieuwe manieren te ontdekken voor het produceren van energie. Krijg je vast een Nobelprijs Natuurkunde voor! Dat is dus allemaal geroeptoeter.

Weet deze grote roeptoeter eigenlijk wel iets van AI en het klimaatprobleem? Heeft hij zelf ooit iets ontdekt of uitgevonden? De man praat heel plechtig en indrukwekkend, maar als je hem gaat natrekken via Google blijkt deze emeritus hoogleraar vooral een bestuurder geweest te zijn, die niets weet van AI en vermoedelijk nog nooit iets zinnigs geproduceerd heeft over het klimaatprobleem.

Wat illustreert dit voorval? Als vrijwel iedereen bij het horen van deze man tot zo'n soort conclusie zou komen, was er geen probleem met de zooifactor. We zouden massaal onzin, vooroordelen en bullshit herkennen en verwerpen.

Wanneer je echter studenten en anderen dit soort clips en verhaaltjes voorlegt, zien ze het probleem vaak niet. Ze prikken er niet doorheen. Wanneer iedereen het onzinnige van dit soort gekwebbel zou inzien, zou dat nooit op een serieuze site als die van de BBC verschijnen. In dat geval was er vermoedelijk ook geen klimaatprobleem, terwijl als dat er onverhoopt toch mocht zijn, we dat gewoon zouden aanpakken en zo goed en snel mogelijk zouden oplossen.