vrijdag 22 december 2017

Drie manieren van informatieverwerking


Laatst aangepast op 31/12/2017 om 23:33.



De grote vraag die nu nog over is: hoe komt het dat de alfa's het verhaal van de strongman automatisch wel geneigd zijn te geloven, terwijl de bèta's daar automatisch niets van moeten hebben? Hoe luisteren en lezen alfa's in vergelijking met bèta's?


Hoe verwerken mensen informatie?

Om die vraag te beantwoorden, kijk ik eerst naar het begrijpen van taal in het algemeen. Wat gebeurt er precies bij het luisteren naar een toespraak of het lezen van een artikel of boek? Algemener geformuleerd: hoe verwerken mensen informatie?

Wat gebeurt er als mensen luisteren of lezen? Natuurlijk zijn luisteren en lezen op punten belangrijk verschillend, maar de basisprincipes zijn hetzelfde.

Taaluitingen worden -- uitgaande van de empirisch gefundeerde principes van de gedragsanalyse -- op twee verschillende niveau's verwerkt.

Het eerste niveau is automatisch, het gebeurt of men wil of niet, en is volledig gebaseerd op emoties. De basis voor dit niveau is het mechanisme van klassieke conditionering. Dit mechanisme is ontdekt en beschreven door Ivan Pavlov in de beginjaren van de vorige eeuw.

Het tweede niveau vereist bewust gedrag: het is actieve informatieverwerking. De basis voor dit niveau is het mechanisme van operante conditionering. Dit mechanisme is in kaart gebracht en beschreven door Burrhus Frederic Skinner in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw.

Bij de verwerking op het tweede niveau -- het bewuste gedrag -- zijn er vervolgens twee verschillende mogelijkheden om de informatie te verwerken.

Die twee verschillende mogelijkheden ontstaan doordat de feedback over het succes van het gedrag dat men ontwikkelt, op twee verschillende manieren kunnen ontstaan. De eerste manier is dat de 'harde' natuur de feedback levert. De tweede manier is dat 'zachte' mensen de feedback leveren.

De basis van het Skinneriaanse behaviorisme is de Skinnner-box. De harde natuur werd nagebootst in een Skinner-box en een dier ontwikkelt dan, als het traject niet te moeilijk is, in vrijwel geen tijd dat gedrag dat eten oplevert, hoe bizar dat gedrag ook is. Op die manier leerden duiven pingpong, maar ook het besturen van raketten. Iets waar ze uiteindelijk door de snel oprukkende electronica niet voor werden ingezet.

Skinner had zich echter al snel gerealiseerd dat ook taalgedrag bewust gedrag is en dat het derhalve hetzelfde mechanisme moest gebruiken. Een idee dat op dat moment zo bizar en revolutionair was, dat het vrijwel niet viel uit te leggen. Hij werkte vanaf 1934 aan dit idee dat in 1957 resulteerde in het boek Verbal Behavior.

Tegelijkertijd leek taalgedrag ook belangrijk anders dan het gedrag in een Skinner-box. Waar zat het verschil? Een Skinnerbox kan op twee manieren gebruikt worden. De mechanische optie is dat een mechaniek het gedrag van het dier omzet in de beloning. De andere optie is handbediening. De onderzoeker bepaalt zelf of er op een bepaald moment wel of niet beloond wordt.

Nu blijkt een belangrijk verschil. Een mechanisme werkt star. Wat de duif ook doet, het mechanisme reageert onveranderlijk. Het gedrag moet precies aan de ingestelde regel voldoen. Bij bediening door mensen blijkt dat niet te lukken. Mensen zijn geen machines, althans geen simpele. Aan de ene kant gaf handbediening extra mogelijkheden, aan de andere kant minder.

Skinner realiseerde zich dat taalgedrag en ander sociaal gedrag ontstaat in interactie met mensen en niet met machines. De feedback over het succes van 'verbaal' gedrag (in gedragsanalytische termen: de consequenties) is daardoor totaal anders dan indien die van de harde natuur komt. In het geval van de natuur gaat het om objectieve, harde feedback; in het geval van mensen om subjectieve, zachte feedback.

Dit levert in totaal drie manieren van informatieverwerking op: passief, hard actief en zacht actief. Kortheidshalve noem ik de laatste twee respectievelijk: harde en zachte informatieverwerking.


Passieve informatieverwerking

De eerste manier van informatieverwerking is passief. Men zou dit ook 'consumptief' kunnen noemen. De toehoorder hoort de toespraak, maar probeert daar verder niet actief iets mee te doen. Het valt te vergelijken met het kijken naar een film of het lezen van een spannend boek.

Het resultaat van het luisteren, lezen of kijken is dat de persoon subtiel veranderd is. Bepaalde zaken hebben een andere gevoelswaarde gekregen. Er zijn nieuwe associaties aangebracht.

Dit mechanisme berust op klassieke conditionering en werd al door Pavlov rond 1920 beschreven. Hij legde ook de koppeling met woorden  en taal (naar beweerd wordt: 1927, Lecture 23).

Woorden roepen emoties op. Hierdoor kunnen neutrale woorden gekoppeld worden aan emotioneel geladen woorden, waarna de voorheen neutrale woorden een emotionele lading hebben gekregen. Luisteren naar een toespraak legt op deze manier nieuwe emotionele associaties.

Door herhaald en nadrukkelijk te beweren dat de X niet deugen en uitschot zijn, dat vernietigd moet worden, blijft er bij de toehoorder iets hangen. De associatie die gelegd wordt, is dat de X gekoppeld zijn aan gevaar en ellende. De term X roept daarna een negatieve emotie op.

Reclame is bedoeld op dezelfde manier te werken, in dat geval probeert men doorgaans een positief gevoel te koppelen aan de merknaam. Het basisidee is dat er aan de ene kant emoties worden opgeroepen, die vervolgens gekoppeld worden -- of de toehoorder wil of niet -- aan andere zaken.

Voorbeelden. De massabijeenkomsten waar Hitler een toespraak gaf. De propagandafilm Triumph des Willens uit 1935 van Leni Riefenstahl. Trump die arriveert in een gigantisch vliegtuig, terwijl zijn publiek staat te wachten. De Pepsi-commercial: We Will Rock You. Parfumreclames (voorbeeld: hier). 

Uit de bijbel stamt de spreuk: aan de vruchten kent men de (vrucht)boom. Bij het beoordelen van een vruchtboom moet men niet afgaan op het fraaie uiterlijk, maar op de opbrengst: de hoeveelheid en de kwaliteit van de geproduceerde vruchten.

Een soortgelijke latijnse spreuk luidt: non teneas aurum totem quod splendet ut aurum. Neem niet als goud, alles dat blinkt als goud. Met andere woorden: de eerste indruk kan misleidend zijn.

Passieve informatieverwerking negeert deze waarschuwingen. De emotionele koppelingen die de informatie levert, worden automatisch geaccepteerd, zonder daar verder bewust over na te denken.

De bijbelse (rationele) remedie tegen passieve informatieverwerking, was: beoordelen op de vruchten. Bedenken waar het precies om gaat, wat precies het doel is en vervolgens daarop beoordelen. Dit levert de hard-actieve informatieverwerking op, die ik hierna bespreek. 


Harde informatieverwerking

De tweede manier is hard actieve informatieverwerking. Kortweg: harde informatieverwerking.

Bij actieve informatieverwerking produceert de toehoorder zelf iets nieuws via bewust gedrag dat men zelf kan sturen. Bij hard actieve informatieverwerking moet of wil de toehoorder iets produceren dat aan harde, objectieve eisen voldoet.

Een voorbeeld is een recept om cake te bakken. Het recept kan er nog zo mooi uitzien, als de resulterende cake uiteindelijk niet te eten valt, kan men er weinig mee.

Men ziet de informatie in de tekst als gereedschap: de informatie stelt in staat iets te doen. De vorm van de informatie is niet relevant, zo lang de informatie maar juist en bruikbaar is.

Een ander voorbeeld is een wiskunde-boek met een som. De tekst van de som moet vertaald worden in een reeks handelingen die tenslotte resulteren in het juiste antwoord. Het antwoord is objectief juist of onjuist. Het kan bijvoorbeeld machinaal (via de computer) beoordeeld worden.

Een ander voorbeeld is het in elkaar zetten van een IKEA-meubelstuk met behulp van de handleiding. Hoewel de handleiding gebaseerd is op tekeningen, doet dit aan het principe niets af. Bij het juist volgen van de handleiding ontstaat het meubelstuk zoals door de ontwerper bedoeld.

De feedback of consequenties worden uiteindelijk gekregen door de informatie toe te passen en te kijken of het werkt: de harde natuur levert de uiteindelijke feedback.

In minder gestructureerde gevallen zoals het in deze blog gerapporteerde onderzoek, zoekt de auteur informatie om een bepaald probleem op te lossen en noteert die informatie vervolgens zo begrijpelijk en helder mogelijk. Het uiteindelijke doel blijft echter een oplossing te vinden die werkt en toepasbaar is voor het probleem in kwestie.

Een ander voorbeeld van deze werkwijze is de ontwikkeling van het eerste vliegtuig door de gebroeders Wright. Men stelde zichzelf een concreet probleem, zocht vervolgens de benodigde informatie bij elkaar, evalueerde die, corrigeerde die, vulde die aan en testte vervolgens voortdurend zijn conclusies aan de harde natuur (in de eerste, zelfgebouwde windtunnel en op het strand).

Harde informatieverwerking begint dus met een duidelijke probleemstelling. Zodra de persoon de informatie gevonden denkt te hebben, probeert hij die te selecteren, te bewaren, veilig te stellen en te scheiden van de irrelevante informatie.

Vervolgens zal hij de betrouwbaarheid van de informatie en de bruikbaarheid van de informatie proberen te beoordelen. Tenslotte probeert hij de informatie toe te passen en beoordeelt het uiteindelijke resultaat op bruikbaarheid.

Harde informatieverwerking vergt dus veel activiteit, veel tijd, veel energie, een bepaalde instelling en een bepaalde aanleg.

Dit is de werkwijze van rationele landbouwers en empirische wetenschappers. Het is de double-low manier van informatieverwerking. Informatie wordt gezien als een stuk gereedschap, het stelt in staat iets te doen, dat men anders niet zou kunnen doen.

Men zoekt gericht informatie voor een bepaald doel, sloopt die uit de tekst, checkt die op juistheid en bruikbaarheid en neemt men tenslotte de proef op de som door de informatie toe te passen of in een testsituatie of in een praktijksituatie.

Als publicatie-medium is online, zonder betaalmuur of andere verplichtingen, favoriet. Deze manier is snel, goedkoop, gemakkelijk en men bereikt in beginsel een groot publiek.

In beginsel is publicatie echter niet noodzakelijk. Empirische wetenschappers maken in de praktijk aantekeningen, noteren wat ze gevonden en gedaan hebben en het opschrijven helpt de gedachten te ordenen.

Een empirisch wetenschapper, maar ook een technicus of een boer, kan een belangrijke ontdekking doen en die vervolgens meenemen in het graf. De waarde van de ontdekking wordt niet bepaald door de waarde die het publiek er aan toekent, maar door de juistheid en de toepasbaarheid. De natuur levert het harde oordeel, niet het 'zachte' publiek.

Deze manier van informatieverwerking werd in de bijbel samengevat als: aan de vruchten kent men de (vrucht)boom. De boom moet niet gevoelsmatig beoordeeld worden op basis van het uiterlijk, maar men moet kijken naar de werkelijke opbrengst. 


Zachte informatieverwerking

Trump die een nacht tv kijkt en vervolgens een serie woedende Twitter-berichten de wereld instuurt, waarin hij dubieuze informatie uit die programma's gebruikt om zijn tegenstanders uit te maken voor rotte vis, is een voorbeeld van zacht actieve informatieverwerking. Kortweg: zachte informatieverwerking.

Het is niet zo, dat hij zorgvuldig voor een bepaald doel de relevante informatie uit de bekeken programma's heeft gesloopt, die zorgvuldig op juistheid heeft gecheckt en ook nog de bruikbaarheid getest heeft om een empirisch probleem op te lossen. Het is dus geen harde informatieverwerking.

Wat Trump wel heeft gedaan, is selectief items uit de bekeken tv-programma's pakken, die eventueel nog wat aandikken en bewerken en vervolgens tweets produceren om zijn tegenstanders te besmeuren en zichzelf te promoten.

Het doel is niet de werkelijkheid zo goed mogelijk te beschrijven, maar zo'n groot mogelijk effect te sorteren bij zijn publiek. Hij produceert niet een tact (een feitelijke beschrijving), maar een mand (propaganda/reclame).

In het geval van harde informatieverwerking gaat het om de feitelijke juistheid en bruikbaarheid van de verkregen informatie (tacts). Het doel is kennis te produceren, die klopt met de bekende waarnemingen en die bruikbaar is voor het probleem dat men wil oplossen. De harde natuur levert uiteindelijk het antwoord.

In het geval van zachte informatieverwerking gaat het om het produceren van propaganda/reclame (mands). Het doel is een bepaald effect te bereiken bij de doelgroep. Of dat inderdaad lukt en hoe goed dat lukt, wordt uiteindelijk bepaald door de doelgroep. Een groep mensen levert via hun reacties het antwoord.

Hitler placht in koffiehuizen kranten door te nemen, op zoek naar berichten en beweringen die hij in zijn toespraken kon verwerken. Om het succes van zijn toespraken te bepalen, keek hij naar het aantal nieuwe aanmeldingen voor zijn partij, de NSDAP.

Totaal verschillende boodschappen
Een ander voorbeeld van zachte informatieverwerking is de bekende foto St Paul's Survives (hier) die in de nacht van 29 op 30 december 1940 tijdens een Duits bombardement gemaakt werd van St. Paul's Cathedral door Herbert Mason (hier). De foto verscheen in de Daily Mail van 31 december 1940.

Volgens de Engelstalige Wikipedia (op 29/12/2017) werd de foto:  . . . a symbol of British resilience and courage [ . . .]  It became "instantly famous", and turned the Cathedral into "a symbol of togetherness, survival and suffering."  De kathedraal die midden in de vlammenzee overeind bleef staan, werd een symbool van Britse weerstand en moed.

De Duitse nazi-propaganda maakte van dezelfde foto echter iets totaal anders. De foto verscheen op het cover van het januari-nummer 1941 van de Berliner Illustrierte Zeitung met de tekst: 'Die City von London brennt!'  De foto vormde het bewijs dat de Duitse bombardementen op Londen resultaat hadden.

Bij zachte informatieverwerking kan dezelfde basisinformatie (de foto van de kathedraal) resulteren in totaal verschillende boodschappen. In het eerste geval is de foto een bewijs van de Britse moed, in het tweede geval is de foto het bewijs van Duitse effectiviteit. Van hetzelfde basisgegeven worden totaal verschillende boodschappen gemaakt door de verschillende partijen.

Onbedoelde uitkomsten
In extreme gevallen van zachte informatieverwerking neemt men simpelweg een bestaande tekst over en presenteert die als eigen werk. Het doel is immers het beïnvloeden van de doelgroep. De herkomst van de tekst is voor de 'auteur' bij gebruik als mand niet relevant.

Andere mensen kunnen daar -- wanneer het plagiaat uitkomt -- anders over denken en dit zien als diefstal. Bij zachte informatieverwerking kan het dus gebeuren dat het effect in eerste instantie was zoals de bron voor ogen had, maar dat het effect in tweede instantie averechts is. In plaats dat de 'auteur' erkenning krijgt, koppelt hij uiteindelijk negatieve associaties aan zichzelf.

Een beroemd voorbeeld van zachte informatieverwerking die uiteindelijk verkeerd uitpakte, was de nazi-propaganda over de Luftwaffe. De Duitsers wisten deze propaganda uitermate goed te organiseren. Men stelde de Luftwaffe als onoverwinnelijk voor. De Messerschmidt Me 209 brak voor dit doel het wereldsnelheidsrecord, terwijl men het vliegtuig aanduidde als Me 109R. Men wekte daarmee de indruk dat het om een variant van de normale standaardjager van de Luftwaffe, de Me 109 ging.

De uitermate succesvolle propaganda had echter twee onbedoelde neveneffecten. Allereerst raakte men in Engeland zo zeer onder de indruk, dat de ontwikkeling en de productie van de Spitfire absolute prioriteit kreeg. Ten tweede raakte Herman Göring, de opperbevelhebber van de Luftwaffe, door de propaganda overtuigd van de eigen onoverwinnelijkheid. Hij liet daardoor voor en tijdens de Slag om Engeland na elementaire maatregelen te treffen, zoals bijvoorbeeld extra brandstoftanks voor de jagers. Beide kwesties speelden een grote rol in de voor de nazi's negatieve afloop van de Slag om Engeland, iets dat van grote invloed was op het verdere verloop van de oorlog.

Een ander voorbeeld van de onbedoelde neveneffecten van propaganda is het rampzalige verloop van de strijd van de nazi's aan het Oostfront. In de nazipropaganda waren de Sovjets voorgesteld als smerige, minderwaardige, domme wezens. Men onderschatte daardoor allereerst zelf de omvang van het project. Vervolgens maakte men daardoor de fout een 'vuile' oorlog te willen voeren. In plaats van massaal over te lopen en zich over te geven, bleef de Sovjets daardoor geen andere optie over dan zich dood te vechten.

Doordat zachte informatieverwerking propaganda produceert die van invloed is op de eigen groep, maar ook op de tegenpartij en doordat een misleidend beeld wordt verspreid, kan het dus grote onbedoelde neveneffecten opleveren. Men wordt slachtoffer van de eigen irrationaliteit.

Indrukwekkend en fraai uiterlijk
Mensen die zachte informatieverwerking hanteren, hebben een voorkeur voor indrukwekkende, fraai gedrukte publicaties. De folders van Dior zijn een lust voor het oog. Studenten in alfa-studierichtingen laten soms hun scripties, hoewel ze niets gevonden of ontdekt hebben, inbinden, zodat op het oog een indrukwekkend boekwerk ontstaat.

In beide gevallen van actieve informatieverwerking speelt feedback (in gedragsanalytisch termen: de consequenties) een doorslaggevende rol. In het eerste geval wordt die echter door de harde natuur geleverd, het resultaat moet kloppen en bruikbaar zijn. In het tweede geval wordt de feedback geleverd door mensen die zich vooral laten leiden door het gevoel dat de informatie bij hen oproept.

De doelgroep bij zachte informatieverwerking hanteert niet het rationele en empirisch wetenschappelijke principe van: aan de vruchten kent men de boom. In plaats daarvan laat de doelgroep zich leiden door het uiterlijk, de vorm, door de autoriteit van de spreker en andere bijkomstige zaken die niet gerelateerd zijn aan de feitelijke juistheid en toepasbaarheid van de informatie.

Zachte informatieverwerking is alleen zinvol wanneer de doelgroep de informatie overwegend passief verwerkt. Daar double-lows of bèta's informatie bij voorkeur hard verwerken (indien mogelijk qua tijd), gaat het kennelijk om mensen die vooral behoren tot de alfacultuur. 


Conclusie 

Bij passieve informatieverwerking beoordelen we de vruchtboom op het prachtige uiterlijk. Bij harde informatieverwerking kijken we naar de opbrengst. Bij zachte informatieverwerking produceert men een 'mooi' verhaal waarmee men de doelgroep ervan overtuigt dat het een geweldige boom is, die best wat mag kosten.

Zachte en passieve informatieverwerking horen bij elkaar en behoren tot het domein van de alfacultuur. Harde informatieverwerking is het favoriete domein van de bèta's. De twee culturen hanteren totaal verschillende manieren van informatieverwerking.

De vraag waar deze blogpost mee begon, kan nu ook beantwoord worden. Het verhaal van de strongman is het resultaat van zachte informatieverwerking. Het verhaal is bestemd voor mensen in de alfacultuur (de elite van de strongman en zijn aanhang) die informatie passief, of eventueel zacht, verwerken, maar nooit hard.




donderdag 21 december 2017

Tien verschillen tussen alfa's en bèta's


Laatst aangepast op 28/12/2017 om 23:02.


De vraag waar het in deze blog steeds om draait, is: hoe werkt discriminatie? Wie zich dat afvraagt, merkt dat discriminatie onlosmakelijk verbonden is met agressie. Wie die vraag dus beantwoordt, krijgt als bonus ook meteen de verklaring voor agressie (andere mensen onnodig beschadigen, geweld, doodslag, moord, oorlog en genocide) meegeleverd.

Vervolgens komt het inmiddels beschikbare empirisch wetenschappelijke onderzoek op dit gebied ons te hulp. Om te beginnen kan de geneigdheid tot discriminatie en agressie al behoorlijk lang gemeten worden via bevooroordeeldheid (prejudice). Dat is mooi, want zonder meetinstrument kom je niet ver.

Ten derde zijn er twee variabelen ontdekt, autoritarisme (RWA-schaal) en sociale dominantie (SDO-schaal), die samen discriminatie en agressie vrijwel volledig voorspellen. Men beschouwt deze variabelen daarom als de oorzaken van discriminatie en agressie.


Het soortenmodel

Deze twee variabelen samen leveren een bepaalde structuur op voor iedere moderne samenleving: het (vereenvoudigde) soortenmodel. Wanneer we een aantal mensen willekeurig selecteren en bij elkaar zetten, ontstaat naar verloop van tijd een machtige groep met aan het hoofd een Grote Leider. Om hem heen zijn adjudanten: de elite. Daar weer omheen zijn 'gewone' aanhangers.

Zijn aanhang (de mensen die op hem stemmen en hem aan de macht helpen, dus de elite en de gewone aanhangers) heeft twee verschillende motieven. Het eerste motief (autoritarisme) is dat ze lid willen zijn van een machtige groep. Dat biedt bescherming, levert gezelligheid, een sociaal vangnet en vaak ook inkomsten. Het tweede motief (sociale dominantie) is dat ze macht willen. Macht levert naast status ook andere dingen zoals rijkdom en seks.

Zo ver mogelijk van de Grote Leider af, krijgen we de mensen die niet sociaal dominant en niet autoritaristisch zijn, de zogenaamde double-lows of bèta's, die de productie verzorgen en de praktische problemen oplossen.

Precies aan de andere kant van het spectrum, dus de elite van de Grote Leider, vinden we de double-highs of alfa's. Dit zijn de mensen die op beide motieven hoog scoren. Ze zijn zowel sociaal dominant als autoritaristisch. Dit zijn de mensen die het sterkst worden aangetrokken door de Grote Leider.

Dankzij ons meetinstrument, kunnen we zeggen, hoe het met de geneigdheid tot discriminatie/agressie zit. De Grote Leider met zijn elite is uitermate agressief. Wat dan komt, de volgelingen/gelovigen zijn minder agressief en minder geneigd te discrimineren. De mensen die de productie verzorgen, de double-lows, zijn niet of amper agressief.

De Grote Leider moet zijn elite en zijn volgelingen/gelovigen op een of andere manier in leven houden en wil zelf ook royaal leven. Hij laat dus productie weghalen bij de double-lows. Discriminatie en agressie hebben dus een functie voor de Grote Leider en zijn aanhang en leveren hun veel op.


Volgende vraag s.v.p.

Zonder aanhangers is de strongman iemand die zijn keel op een kist staat schor te schreeuwen. Hoe komt de Grote Leider aan zijn aanhang? Hij vertelt een 'mooi' verhaal dat inhoudt dat zijn aanhangers een prachtig leven zullen krijgen en dat specifieke minderheidsgroepen niet deugen en een kopje kleiner moeten worden gemaakt.

Wie gelooft dat verhaal? Wie zijn precies de mensen die zich achter de strongman stellen en hem aan de macht helpen. Dat was de grote vraag in het empirische discriminatie-onderzoek na de Tweede Wereldoorlog.

Inmiddels lijkt het antwoord duidelijk op basis van de variabelen die het enthousiasme voor Trump voorspellen: sociale dominantie en autoritarisme. Maar die twee samen voorspellen vrijwel perfect bevooroordeeldheid (prejudice). Verder past dit resultaat ook perfect en logisch in het soortenmodel en werkt daar een oneffenheid weg.

Het probleem in het soortenmodel waar ik op doel, is het volgende. De Grote Leider, zelf meestal een double-high, werd geacht vooral autoritaristen (volgelingen/gelovigen) aan te trekken. Verder lijkt duidelijk dat double-highs en double-lows niet goed samengaan. Er ontstaat daardoor een machtige groep en een collectie individuele double-lows. Het probleem dat overbleef was de vierde soort mensen: niet autoritaristisch, wel sociaal-dominant. Waar bleven die?

Bij een dubbele aantrekkingskracht van een strongman worden ze door hun brandende drive om de top te bereiken ook door hem aangetrokken. Niet omdat ze in hem geloven, maar omdat hij degene is met macht, die de banen en het geld verdeelt en een bepaalde veiligheid oplevert.

Het vereenvoudigde soortenmodel levert dus keurig een samenleving op met drie hoofdlagen. Bovenaan de elite, bestaande uit alfa's, dan een tussenlaag en tenslotte een onderlaag van bèta's voor het werk en het oplossen van problemen.

Het antwoord luidt dus kennelijk: bevooroordeeldheid.

Dit is echter de maat die we ook gebruiken om discriminatie en agressie te meten. Dat is natuurlijk wat onbevredigend. We proberen agressie te verklaren en vinden dan dat agressie de variabele is die agressie het beste verklaart.

Wat nu? Kennelijk is bevooroordeeldheid de variabele waar alles om draait. Het probleem is dan een verklaring te vinden voor de vraag, waarom sommige mensen bevooroordeeld zijn en anderen niet. 


Tien kenmerken van bevooroordeeldheid

Laten we beginnen met te kijken naar bevooroordeeldheid. Wat denken we te weten over bevooroordeeldheid? Die vraag kan ook geformuleerd worden als: wat zijn precies de verschillen tussen alfa's (bevooroordeeld) en bèta's (onbevooroordeeld)?

1. Bevooroordeeldheid wordt gebruikt als maat voor discriminatie/agressie. Discriminatie en agressie beginnen met het uiten van vooroordelen.

2. Bevooroordeeldheid voorspelt vrijwel volledig het enthousiasme voor de strongman. Bevooroordeeldheid is de kracht waarmee de strongman mensen aantrekt.

3. Bevooroordeeldheid is de variabele die de alfa-cultuur (double-highs) zuiver onderscheidt van de bèta-cultuur (double-lows). Men zou het kortweg ook de alfafactor kunnen noemen (alfa's scoren hoog). 

4. Bevooroordeeldheid kan ook opgevat worden als maat voor geloof/irrationaliteit.

5. Bevooroordeelde mensen denken vooral dogmatisch (vanuit hun ik, van binnen naar buiten) in plaats van inductief (vanuit de empirie, van buiten naar binnen).

6. Bevooroordeelde mensen denken, spreken en schrijven vooral in mands (commando's) in plaats van tacts (beschrijvingen).

7. Bevooroordeelde mensen hanteren vooral subjectieve waarheid in plaats van feitelijke waarheid.

8. Bevooroordeelde mensen zijn vooral gericht op mensen en niet op de harde natuur.

9. Bevooroordeelde mensen willen bij de groep horen (autoritarisme).

10. Bevooroordeelde mensen willen status en macht, willen de baas zijn (sociale dominantie).


De grote vraag die nu nog over is. Hoe komt het dat alfa's het verhaal van de strongman automatisch wel geneigd zijn te geloven, terwijl bèta's daar automatisch niets van moeten hebben? Hoe luisteren bevooroordeelde personen in verhouding tot onbevooroordeelde personen?


Een vaccin tegen discriminatie en agressie



Het doel van deze blog is discriminatie tegen te gaan. Hoe doe je dat? Het tegengaan van discriminatie kan op twee fundamenteel verschillende manieren.


Discriminatie en de bovenmeester-methode

De eerste methode is het opgeheven vingertje en zeggen dat discriminatie 'fout' en 'verkeerd' is. Je zou dit de bovenmeester-methode kunnen noemen. De bovenmeester zegt dat het niet mag en mocht iemand het toch doen, dat we dat bij hem moeten melden.

Jantje slaagt erin het schoolplein te terroriseren met zijn helpertjes. Maar ga als eenzaam kind gerust naar de bovenmeester om het te melden. De bovenmeester zit met zijn collega's in de koffiekamer koffie te drinken. Eigenlijk komt deze melding op een wat ongelukkig tijdstip. Hij heeft maar een kwartiertje pauze en moet ook nog zijn gebakje opeten. Aan het einde van de middag is er meer tijd om alles te bespreken.

Goed, ik denk dus dat die methode in de praktijk niet echt werkt.

Het idee is dat de Grote Leider alles wel zal oplossen en regelen. Dat is een mooi idee, dat veel mensen geloven, maar we weten inmiddels ook dat het zo niet werkt.

De werkelijkheid is helaas precies omgekeerd: hoe meer de Grote Leider denkt te kunnen regelen, hoe sneller de samenleving naar de afgrond dendert. Dat is althans wat het soortenmodel oplevert.


Discriminatie en de boeren-methode

De tweede benadering is ingewikkelder. Je zou dit de boerenmethode kunnen noemen.

Een boer die wil dat zijn koeien meer melk geven, schiet weinig op met de benadering van de bovenmeester. Tegen zijn koeien zeggen: 'Vandaag geef je extra melk, anders krijg je geen eten,' helpt niet echt en werkt, als de boer het echt doet, averechts. Hij krijgt niet meer melk, maar minder melk.

De boerenbenadering bestaat eruit, dat we kijken hoeveel melk iedere koe geeft en waar dat van afhangt. Zodra we weten dat bijvoorbeeld de manier van melken uitmaakt, kunnen we de beste manier van melken zoeken. Zodra we weten dat het voer uitmaakt, kunnen we het beste voer zoeken.

Een duurder woord voor de boerenbenadering is de 'empirisch wetenschappelijke methode.' Het klinkt duurder, maar komt op hetzelfde neer. Het mooie van die 'empirisch wetenschappelijke methode' is dat die werkt. Nederlandse boeren behoren tot de meest efficiënte ter wereld.

Verder is het een uitermate krachtige methode: het heeft de atoom- en waterstofbom opgeleverd. Dat is natuurlijk ook wat een bezwaar: de methode levert soms meer op dan mensen eigenlijk qua verantwoordelijkheid aankunnen.

Wie op internet gaat kijken, door bijvoorbeeld de eerste 50 links na te lopen die Google geeft op het trefwoord 'discriminatie,' ziet dat tegenwoordig de favoriete benadering de methode van de bovenmeester is. Het mag niet, als het toch gebeurt, dan moet het gemeld worden en zal de bovenmeester ingrijpen.

Het idee dat je iets krachtigs als de 'empirisch wetenschappelijke methode' die ons de atoom- en waterstofbom heeft geleverd en overvloedig eten met nog wat andere zaken als computers en dergelijke, los zou laten op een probleem als discriminatie -- iets dat leidde tot de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust -- , is voor de moderne mens inmiddels kennelijk een brug te ver.

Die boerenmethode is echter wel het uitgangspunt van deze blog. Laten we proberen erachter te komen hoe discriminatie werkt, waarom het optreedt en wat de mogelijkheden zijn om het effectief tegen te gaan. Als bonus krijgen we meteen de verklaring voor agressie en oorlog meegeleverd.

De 'empirisch wetenschappelijke methode' houdt dan in dat we ons gezonde boerenverstand proberen te gebruiken en goed en zorgvuldig proberen te kijken en waar te nemen.

Dankzij de vader van de methode, Galilei, weten we dat de eerste stap moet zijn het kwantificeren van het fenomeen dat we willen onderzoeken. Door het fenomeen meetbaar te maken, kunnen we er krachtige wiskundige analysemethodes op loslaten. De boer moet beginnen met bij te houden hoeveel kilo melk iedere koe produceert. In ons geval: discriminatie moet meetbaar gemaakt worden. Een probleem dat al zo'n zeventig jaar geleden opgelost is.

Dankzij de vervolmaker van de methode, Einstein, weten we verder dat we als de dood moeten zijn voor verborgen assumpties. Voor je het weet, maak je stiekem ergens een veronderstelling die jezelf heel normaal vindt, omdat iedereen altijd die veronderstelling maakte, maar die niet in de empirie wortelt.


Het vreemde van de bovenmeester-methode

Met de eerste manier om discriminatie tegen te gaan, is iets vreemds aan de hand. De bovenmeester-methode is gebaseerd op onderscheid maken en straffen.

De bovenmeester moet eerst uitzoeken wie begonnen is. Hij moet dus discrimineren. Vervolgens moet hij degene die hij aanziet voor de dader, bestraffen. Hij moet dus iets negatiefs doen jegens die persoon, hij moet agressie plegen.

De basis van de bovenmeester-methode is dus discriminatie en agressie. We proberen geweld met geweld te bestrijden. De ervaring, de geschiedenis en het beschikbare onderzoek leert, dat dat niet werkt.


Het vreemde van de boeren-methode

Met de tweede manier om discriminatie tegen te gaan, is ook iets vreemds aan de hand. Wie de methode volgt, zou onderzoek moeten doen en de resultaten zo goed mogelijk op een rijtje moeten zetten, om tenslotte misschien ooit te ontdekken, wat we er precies aan kunnen doen.

Nu moet ik wel zeggen, dat de mensheid op dit punt al even aan het zoeken is, en dat inmiddels wel duidelijk lijkt, dat we ondertussen al heel veel ontdekt hebben en dat we inmiddels al heel veel weten en kunnen.

Een van de dingen die we inmiddels weten, en dat maakt deze methode zo vreemd en bijzonder, is dat de 'empirisch wetenschappelijke methode' een perfect vaccin vormt tegen discriminatie en agressie.

Mensen die denken op de manier van 'empirische wetenschappers' hebben niet of amper die vervelende neiging tot discriminatie en agressie. Hun manier van denken is niet compatibel met discriminatie en agressie, is wat onderzoek lijkt op te leveren.

We hoeven dus in beginsel niet verder te zoeken. Het onvoorstelbare lijkt gelukt: er is in beginsel een vaccin mogelijk tegen discriminatie/agressie!

Hierbij moet wel een kanttekening gemaakt worden. Het beschikbare onderzoek levert op dat mensen die denken op de manier van empirische wetenschappers niet geneigd zijn tot discriminatie/agressie. Op dit moment is echter nog niet duidelijk of die manier van denken valt aan te leren.

Mensen kunnen heel veel leren, dus waarom zouden ze dit niet kunnen leren? Waar het echter voorlopig aan ontbreekt, is hard bewijs dat deze manier van denken echt via een goed gestandaardiseerd oefenprogramma overgedragen kan worden en vervolgens ook aanwezig en actief blijft.




maandag 18 december 2017

De vierde pet van bevooroordeeldheid


Bevooroordeeldheid is het kenmerk dat de volgelingen van de strongman onderscheidt van de mensen die niets van hem moeten hebben. Bevooroordeeldheid is ook het kenmerk dat de alfacultuur maximaal onderscheidt van de bètacultuur. Tenslotte is bevooroordeeldheid ook nog de gebruikelijke maat voor discriminatie en agressie, sterker nog, het is discriminatie en agressie in haar beginvorm.

Wanneer we discriminatie/agressie willen begrijpen, is bevooroordeeldheid kennelijk het centrale kenmerk, waar alles om draait. Het lijkt daarom verstandig zorgvuldig naar dit begrip te kijken.

De eerste alinea van deze blogpost vermeldt dat bevooroordeeldheid in totaal maar liefst drie verschillende 'dingen' tegelijkertijd is. Wie bereid is mijn zoektocht via het beeldscherm te volgen, zal zien dat deze zoektocht een vierde 'ding' oplevert. Aan de drie petten die bevooroordeeldheid al had, blijkt nog een vierde te kunnen worden toegevoegd. 


Wat is bevooroordeeldheid precies?

Wat bedoelen we precies met 'bevooroordeeldheid'?

Uitgaande van de items in dit soort vragenlijsten, denk ik drie zaken te zien.
1. Het gaat vooral om negatieve oordelen.
2. De oordelen zijn gebaseerd op een idee of een gevoel, maar niet op feitelijke evidentie. Men heeft het stellige idee, maar het idee is gebaseerd op iets dat men gelooft, zeker denkt te weten, dat men voelt. Het idee of gevoel is nooit gebaseerd op waarnemingen of deugdelijk onderzoek.
3. Het gaat vooral om oordelen over mensen, groepen, volken en rassen.

De Merriam Webster geeft: 'an irrational attitude of hostility directed against an individual, a group, a race, or their supposed characteristics.' Vertaald: 'Een irrationele houding van vijandigheid gericht tegen een individu, een groep, een ras of hun veronderstelde eigenschappen' (hier).

Deze woordenboek-omschrijving bevestigt daarmee de drie punten die ik in de vragenlijst-items denk te zien. Het is vijandig, het is gericht tegen andere mensen en het is gebaseerd op gevoel en vage verhalen in plaats van op waarnemingen en feiten. 


Kloppen deze eigenschappen van bevooroordeeldheid met het soortenmodel?

Wat zegt het soortenmodel over bevooroordeelheid? Op grond van het soortenmodel verwacht je dat na de uitvinding van de landbouw op een bepaald moment bij boeren rijke voorraden aanwezig zijn. Tegelijkertijd zijn er mensen die de overstap op landbouw vrij onzinnig vinden. De natuur had altijd voldoende opgeleverd. Waarom je druk maken over eten, als je het iedere dag zo uit de natuur kon halen? Er waren leukere dingen te doen dan je de hele dag in de brandende zon uitsloven op een akkertje.

Door de groeiende bevolking en de afnemende natuur ontstaat gebrek aan eten. Nu is het een kwestie van tijd voordat een double-high de hongerige mensen organiseert en ophitst tegen de rijke kakkers, die volop te eten hebben. Met een goed gebracht verhaal weet hij voldoende mensen achter zich te krijgen en wat hij beloofd heeft, een prima leven zonder je echt in te spannen, komt voor hem en zijn elite helemaal uit.

Voor zijn volgelingen/gelovigen komt dat in veel mindere mate uit, maar ze geloven het nog altijd stukken beter te hebben dan die minderwaardige boeren die ze van tijd tot tijd plunderen.

Of dat echt zo was, is overigens nog de vraag. Ik herinner me (op basis van een Gronings proefschrift) dat de de kleine boeren in Drenthe vroeger arm bleken te zijn (ze hadden weinig geld), maar dat hun kinderen belangrijk beter doorvoed waren en gezonder waren, dan de kinderen in de stad. Dit bleek uit hun lengte die bij de keuring voor militaire dienst werd gemeten. Ze waren dus wel arm, maar hadden volop te eten en hun kinderen waren gezond en groeiden voorspoedig.

Op grond van het soortenmodel gaat het dus om het geloven van een mooi verhaal. Op het zonder enige evidentie in het diepe springen, terwijl je niet kunt zwemmen en hopen dat je door een wonder niet zult verdrinken. De strongman belooft een prachtige toekomst aan iedereen die hem zal volgen en gehoorzamen.

De acceptatie van dat verhaal is een soort wanhoopsdaad. Op het moment dat je geen eten hebt, heb je geen alternatief meer. Alles is beter dan de hongerdood. De strongman fungeert dan als redder in grote nood. Als alles lukt: een wonderbaarlijk iemand, die jou het leven heeft gered. In dat geval geldt letterlijk: je geloof in de strongman heeft je leven gered.

Vanuit het soortenmodel verwacht je verder dat het verhaal van de strongman gericht is tegen de rijke boeren. Die moeten immers geplunderd, die moeten via hun rijke voorraden de redding brengen. Verder verwacht je ook dat er opgeroepen wordt tot agressie. Aan de ene kant zijn mensen het doelwit, aan de andere kant moeten die mensen overwonnen worden en geplunderd.

Alle drie aspecten van bevooroordeeldheid komen daarmee in het soortenmodel terug:
1. geloof of irrationaliteit;
2. agressie;
3. gericht tegen andere mensen, niet tegen de natuur. 


Bevooroordeeldheid heeft meerdere petten

Wat is er nodig om de rijke voorraden te veroveren? Ik volg weer het soortenmodel.
1. Een agressieve groep die blindelings gehoorzaamt aan de leider en diens woorden kritiekloos gelooft.
2. Een Grote Leider met zijn elite, die de groep weet te motiveren en te bezielen.

Deze twee zaken leveren de twee variabelen die de basis van het soortenmodel vormen respectievelijk autoritarisme (RWA) en sociale dominantie (SDO).

Deze twee variabelen voorspellen samen de mate van bevooroordeeldheid vrijwel volledig. Je kunt echter ook zeggen dat ze samen de mate van geneigdheid tot discriminatie en agressie vrijwel volledig voorspellen. 

Ik vind dit wat verwarrend en onbevredigend. Er wordt één variabele gemeten (prejudice) waar we vervolgens twee verschillende naambordjes aanhangen. Het is dan net of er een soort woordspelletje gespeeld wordt. Welke van de twee is het nu?

Ik denk dat de juiste aanduiding 'bevooroordeeldheid' is, de hoeveelheid vooroordelen die men heeft. De vertaling van 'prejudice' is 'vooroordeel'.

Maar we gebruiken die maat ook als een indicatie voor iets anders dan de antwoorden op die vragenlijst. Vergelijk het met de lengte van dienstplichtigen bij de keuring vroeger. De lichaamslengte werd gemeten, maar die lengte vertelt ook iets over de voeding die de dienstplichtingen in die tijd en streek kregen.

In het geval van bevooroordeeldheid kun je drie verschillende kanten uit doordat er drie verschillende aspecten in zitten:
- agressie;
- geloof of irrationaliteit;
- andere mensen, niet de natuur.

Wanneer we dus twee groepen nemen, een groep bevooroordeelde mensen en een groep onbevooroordeelde mensen, dan verwacht je dat ze niet alleen verschillen op bevooroordeeldheid (de hoeveelheid vooroordelen gemeten via een lijst met uitspraken die men moet beoordelen), maar ook op agressie, geloof/irrationaliteit en tenslotte ook de gerichtheid op andere mensen, niet op de natuur. 


De voordelen van bevooroordeeldheid

Bevooroordeeldheid levert veel op volgens het soortenmodel. Het lijkt volstrekt irrationeel gedrag, maar het is ondertussen gedrag dat veel oplevert.

Bevooroordeeldheid levert op twee verschillende manieren een bestaan op en soms een uitermate rijk bestaan.

De eerste manier is als lid van een machtige groep. Als lid (volgeling/gelovige) van de machtige groep geniet men een bepaalde veiligheid en vaak ook een bron van inkomsten. De groep levert een sociaal vangnet.

De tweede manier is als lid van de elite en als Grote Leider. Als lid van de elite zit men vlakbij het centrum van de macht. Daar waar het leven goed is. Men is niet alleen lid van de machtige groep, maar men is binnen die groep ook nog hoog, waardoor men meer rechten, meer macht en meer inkomsten heeft.

Ongelijkheid en vooroordelen zijn dus gekoppeld. De vooroordelen houden de ongelijkheid in stand en de ongelijkheid houdt de vooroordelen in stand.

Men kan zich afvragen, wat was er eerder: de vooroordelen of de ongelijkheid. Waar is het mee begonnen? Discriminatie/agressie begint met het uiten van vooroordelen.

Misschien begint het nog wel eerder, maar valt dat vaak niet goed te zien. Vermoedelijk begint het met een gevoel. Met een emotie.

Wanneer de ene geen brood heeft en de ander wel een brood, dan voelt dat voor de persoon zonder brood als oneerlijk. Dat gevoel wordt gekoppeld aan de andere persoon. Even later is die persoon een oneerlijk iemand, die niet deugt.

Op dat moment is er dus een reden om de oneerlijkheid ongedaan te maken en volledig om te draaien. Daarna heeft een persoon het brood en is de persoon zonder brood een oneerlijk iemand, die niet deugt.

Het gevoel was de basis van het vooroordeel en dankzij het vooroordeel heeft men daarna een brood, terwijl de ander bestempeld is tot 'oneerlijk' en ' niet deugend.'

In de eigen optiek heeft het krachtdadige optreden de wereld een stuk leefbaarder gemaakt. Een groot onrecht is hersteld: men heeft nu ook een brood. Dat is echter nog niet alles. Men heeft ook getoond, dat men bereid is te vechten voor een rechtvaardiger wereld. Iedereen die het anders ziet, loopt kans een kopje kleiner gemaakt te worden.

Daar blijft het echter niet bij. Iemand die deze truc eenmaal heeft uitgehaald, heeft een belangrijke les geleerd. Het is dus een kwestie van tijd voordat de truc een tweede maal wordt uitgehaald.

In het voorbeeld hierboven laat ik de strongman zelf  het vuile werk opknappen: het afpakken van het brood. In een situatie waarin dat brood het verschil kan maken tussen leven of sterven, een gevaarlijke klus.

Een beetje strongman pakt het daarom anders aan. Hij zoekt zijn willige volgelingen/gelovigen om het vuile werk op te knappen. Door handig op ze in te praten, zijn ze bereid tot agressie, zodra hij daartoe oproept.

Dit levert de drie bestanddelen van bevooroordeeldheid of de geneigdheid tot discriminatie/agressie:
- geloof in de woorden van de strongman;
- agressie;
- die gericht is tegen andere mensen.

Maar ook nu geldt: daar is het verhaal nog niet mee afgelopen. Want wie zo slim is geweest eenmaal een klus voor de strongman uit te voeren, zal ook de tweede keer klaar moeten staan. 


De vier petten van bevooroordeeldheid

Wat door de uitvinding van de landbouw, zo'n twaalf duizend jaar geleden begon, is vervolgens door de natuur, evolutie en cultuur vertaald in twee persoonlijkheids-kenmerken die iedereen in meer of mindere mate bezit.

Sociale dominantie is onze aanleg voor de rol van strongman of adjudant van de strongman. Autoritarisme is onze aanleg voor de rol van volgeling/gelovige. Die twee variabelen hebben (vrijwel) niets gemeenschappelijk (ze correleren niet of amper). Samen bepalen die twee variabelen echter vrijwel volledig de mate van bevooroordeeldheid.

Aan de ene kant kan men bevooroordeeldheid opvatten als een maat voor discriminatie/agressie (1), aan de andere kant kan men het ook opvatten als een maat voor bereidheid tot geloof, het bereid zijn tot het accepteren van ongefundeerde beweringen (2).

Die dubbele betekenis van bevooroordeeldheid is kennelijk de reden waarom dit de variabele is die het enthousiasme voor de strongman (3) het beste voorspelt.

Alsof dit allemaal nog niet genoeg is, werpt de natuur ons ook nog eens een bonus in de schoot. Bevooroordeeldheid is ook nog eens de maat waarop de hoge, op macht gerichte cultuur van de double-highs (de alfa's) zuiver verschilt van de lage, op productie gerichte cultuur van de double-lows (de bèta's) (4).

Het accepteren van ongefundeerde beweringen, het bereid zijn tot het geloven van iemand die een 'mooi' verhaal vertelt, dat uiteindelijk niet op enige evidentie gebaseerd is, het bereid zijn iemand met een vlotte babbel kritiekloos te geloven, is de vierde pet die we bevooroordeeldheid kunnen opzetten.



woensdag 13 december 2017

De basis van vooroordelen: een ander soort denken, een ander soort taal en een ander soort waarheid


Laatst bijgewerkt 15/12/2017 om 17:18.



Bevooroordeeldheid is de factor die maakt dat mensen zich achter een strongman scharen. Het is ook de factor die het zuiverst het verschil weergeeft tussen de bèta- en de alfacultuur. En het is de factor die maakt dat we discrimineren.

Eigenlijk moet ik het nog sterker stellen. Bevooroordeeldheid (prejudice) wordt gezien als de maat voor discriminatie/agressie. Het is discriminatie en agressie in de beginvorm, in de vorm van woorden.

Deze drie bijzondere eigenschappen die allemaal bij elkaar komen in deze ene maat, maken bevooroordeeldheid tot de variabele waar alles om draait. Bevooroordeeldheid is, in Tolkiens termen: 'de sleutel tot de poort waarachter de mogelijkheid ligt om de One Ring to Rule Them All uit te schakelen.'

Wat is de oorzaak van bevooroordeeldheid? Wat is het mechanisme erachter? Wat is bevooroordeeldheid eigenlijk precies?

-------------------------------------------------------------------
Voordat ik die vraag probeer te beantwoorden, wil ik eerst een vreemd punt onder de aandacht brengen. In een grijs verleden realiseerde men zich dat discriminatie klein begon, maar kon eindigen met zaken als moord, oorlog en genocide. Het kleine begin van discriminatie dat men constateerde waren vooroordelen die geuit werden door mensen. Het begon allemaal met het uiten van vooroordelen. Maar waar kwamen die vooroordelen vandaan?
We zijn dus nu als het ware terug op het punt waar het moderne empirische discriminatie-onderzoek ooit begon. Is er dan in al die tijd niets bereikt? Toch wel. We begrijpen nu het discriminatie/agressie-mechanisme. We weten hoe de machine werkt. We weten hoe het systeem in elkaar zit.

Met die extra kennis in ons achterhoofd zijn we nu terug bij het beginpunt van het onderzoek. Maakt die extra kennis verschil? Afgaande op wat hier inmiddels al onderstaat: kennelijk heel veel.

Misschien concludeer ik nu wat te gemakkelijk dat kennis in dit geval de factor is die het verschil maakt. Ik beschik over meer onderzoek op dit punt en dat past ook bij de lijn van het verhaal hieronder: het kan ook de manier van denken zijn.

Misschien dacht men vroeger rond het probleem van de vooroordelen gewoon de verkeerde kant uit. Dit is op dit moment misschien een nog wat cryptische opmerking, maar in het vervolg van het verhaal hieronder wordt dit, naar ik aanneem, duidelijker.
-------------------------------------------------------------------


Beide culturen hebben hun eigen manier van denken

Wanneer bevooroordeeldheid de factor is die maakt dat we achter een strongman aanlopen, maar het is tegelijkertijd ook de factor die bepalend is voor het soort cultuur waar we mee te maken hebben, dan kunnen we bevooroordeeldheid bestuderen door beide culturen te vergelijken.

Er is een simpele manier om het verschil tussen beide culturen te visualiseren. Links moet je je een bekende double-low voorstellen, rechts een bekende double-high. Zelf denk ik in dit verband het liefst aan Albert Einstein links met rechts Adolf Hitler. Het zijn tijdgenoten, ze waren landgenoten, ze komen uit dezelfde cultuur en toch zijn ze belangrijk verschillend.

Van beide ken ik de schrijfstijl en daarmee de denkstijl. Van beide zijn met wat moeite de nodige teksten nog zo op te vragen en te vinden. Wat je dan ziet, is een fundamenteel verschil in de manier van denken. Die twee manieren van denken zijn niet uniek voor deze twee personen, maar zijn in beide culturen voortdurend terug te vinden, is wat ik tot nu gezien denk te hebben.

Einstein denkt vanuit de bekende en beschikbare waarnemingen en past vervolgens zijn ideeën over de werkelijkheid daarbij aan. In de empirische wetenschappen staat dit bekend als: de data zijn heilig.

De theorie is dus niet heilig, maar ondergeschikt aan de data. De data zijn als het ware God, vormen de hoogste autoriteit. De kunst is dan God te begrijpen en zijn volgende zet te voorspellen. Eenvoudiger geformuleerd: de kunst is de volgende waarneming te voorspellen. Men denkt inductief.

-------------------------------------------------------------------------------------
Niet inductief op de manier die veel sociale wetenschappers als 'inductief' bestempelen. Iemand als de psycholoog A.D. de Groot ging in 1961 in zijn boek Methodologie (hier) volledig uit van theorie. Hij dacht al te weten, hoe het zat. Vervolgens deed je dan wat onderzoek en dat onderzoek kon dan de theorie bevestigen of verwerpen.

Hij startte dus vanuit zijn theorie en keek vervolgens ook nog naar de werkelijkheid. Dat leidde vervolgens tot een 'wetenschappelijke' publicatie waarmee de 'wetenschapper' zichzelf profileerde als 'empirisch' wetenschapper. Daarna kon iedereen gerust gaan slapen, want het doel, sociale erkenning en statusverhoging, was bereikt.

De Groot baseerde zich voor zijn handboek over onderzoeksmethodologie niet op erkend grote wetenschappers uit bijvoorbeeld de natuurkunde, maar baseerde zijn idee over wat wetenschap was op -- zijn eigen woorden -- een 'armchair analysis'. Hij dacht wel te weten, hoe het moest, alleen moest hij zijn gedachten nog even helder verwoorden.

Wie als empirisch wetenschapper zijn boek leest, ziet nog iets. De hoogdravende stijl. Alles wordt zo ingewikkeld mogelijk geformuleerd als maar mogelijk is. Niets is simpel. En als het wel simpel is, dan kan het zeker alsnog ingewikkeld gemaakt worden.

Wie het boek van De Groot oppervlakkig leest, wat autoritaristische wetenschappers voortdurend doen, krijgt de indruk dat het een gedegen werk is dat de empirische methode omarmt. Wie echter kritischer leest, ziet dat er dingen niet kloppen.

De Groot omschreef bijvoorbeeld het doen van wetenschappelijk onderzoek (p. IX) als volgt. De nadruk wordt erop gelegd, dat de onderzoeker een nogal grote vrijheid heeft in het stellen van zijn doelen en het kiezen van zijn methoden. Telkens wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met zijn intenties: bij het ontwerpen van een theorie, bij het stellen van een hypothese, het definiëren van een begrip, het opzetten van een onderzoeksplan.

Hij ziet onderzoek als een activiteit van de onderzoeker die zelf mag weten, wat hij precies doet. Hij begint met de intenties van de onderzoeker, laat vervolgens een theorie ontwerpen, gaat daarna een hypothese opstellen om te onderzoeken, dan moet de begrippen nog gedefinieerd worden en vervolgens het onderzoeksplan. Hij ziet onderzoek doen kortom als een soort intellectuele exercitie. Het geheel leidt wel tot indrukwekkende verhalen, maar niet tot concrete resultaten zoals Galileï, Newton en Einstein die wisten te realiseren.
Wat is precies het probleem met de benadering van De Groot? Hij veronderstelt dat onderzoekers al een waardevolle theorie hebben. Vervolgens leiden ze daar een toetsbare hypothese uit af, die vervolgens nog geoperationaliseerd moet worden. Tenslotte volgt een stukje empirisch onderzoek.
In de werkwijze van Galileï en Einstein ging men uit van een empirisch probleem. Dat probleem probeerde men vervolgens gewoon op te lossen. Om dat probleem op te lossen, moest men iets slims bedenken en het moest werken. Het begon dus met waarnemingen en eindigde met waarnemingen. -------------------------------------------------------------------------------------

Mensen als Einstein en Galileï denken precies andersom dan Hitler. Ze denken volledig vanuit de bekende waarnemingen en zoeken daar vervolgens de best passende verklaring (theorie) bij. Dit betekent ook dat men nooit volledig zeker is, omdat de waarnemingen altijd anders kunnen uitwijzen. Stenen vallen naar beneden, denken we, maar als op een dag een steen opeens de andere kant uitgaat, zullen we ons denken daarop moeten aanpassen.

Hitler denkt echter -- net als veel andere mensen en wetenschappers -- vrijwel consequent precies andersom dan Einstein. Hitler weet op wonderbaarlijke wijze zaken volstrekt zeker. Hij beschikt als het ware over de bijzondere gave die hem door een hogere macht gegeven is, om de absolute waarheid te weten, te voelen en te zien. Aan wat hij verkondigt kan dus -- in zijn optiek -- niet getwijfeld worden.

In zijn optiek is de theorie (zijn woorden en gedachten) heilig. In zijn optiek bestaan er eigenlijk geen data en waarnemingen. Om dat zijn gedachten de absolute waarheid vormen, moet de werkelijkheid zich daar aan onderwerpen. Hij ziet zichzelf als God, als Heer en Meester en leeft in een sociale werkelijkheid.

De fysische werkelijkheid kan daardoor niet, zoals bij boeren en ambachtslieden voortdurend laten zien, dat de natuur zich van al zijn verheven gedachten niets aantrekt.

Die botsing tussen gedachten en realiteit die vroeg of laat moet komen, is bij Hitler te zien in de bekende scene uit Der Untergang (hier). De Russische tanks staan voor Berlijn. Hitler vraagt zich niet af, waar hij een kleinigheidje in zijn redenering over het hoofd heeft gezien, maar krijgt bij deze ongewenste informatie een woede-aanval. Het is allemaal de schuld van het Duitse volk dat zijn geniale orders niet goed heeft uitgevoerd.

Wie nauwkeurig zoekt in Mein Kampf, ziet echter dat Hitler op een bepaalde manier volstrekt empirisch denkt. Hij bepaalt het succes van zijn toespraken op basis van het aantal nieuwe aanmeldingen voor de NSDAP. Hij kiest zijn woorden dus zo, dat ze een maximaal sociaal effect sorteren in de door hem gewenste richting. Hij gebruikt woorden puur voor hun sociale effect.

Dit betekent dat hij veronderstellingen niet hoeft te toetsen aan de externe werkelijkheid. Het enige wat voor hem telt, is of zijn verhaal aanslaat bij zijn publiek en of hij zijn doel bij dat publiek bereikt.

Volstrekt ongefundeerde veronderstellingen vormen in dit kader geen enkel probleem. Voor Einstein vormt echter iedere verborgen assumptie in de redenering, een reden waardoor de uiteindelijke voorspelling fout kan zijn. De ene probeert de sociale werkelijkheid met woorden naar zijn hand te zetten. De ander probeert door goed nadenken de fysische werkelijkheid te voorspellen.

Bevooroordeeld denken is dus denken om een sociaal effect te bereiken bij het publiek. Het valt te vergelijken met iemand die om geld vraagt. De juistheid of de onjuistheid van de beweringen doet er niet toe, mits het doel maar bereikt wordt. In dat kader weet men alles volstrekt zeker. De theorie, wat men denkt, gelooft en zegt, is heilig. De spreker claimt de positie van hoogste autoriteit.

Onbevooroordeeld denken is denken vanuit de externe werkelijkheid. Het doel is om gebeurtenissen te voorspellen. De timmerman die een kozijn moet vervangen, doet er verstandig aan niet al te gemakkelijk maar iets op te schrijven. Want als de maten niet kloppen, dan past het echt niet. En dan helpt boos worden niet. De waarnemingen, de data, zijn heilig. Wat men zegt, moet aan de waarnemingen aangepast worden. De waarnemingen vormen de hoogste autoriteit, niet de spreker zelf.


Beide culturen hebben hun eigen soort taalgebruik

Valt te begrijpen dat bevooroordeeldheid de factor is, die het onderscheid levert tussen beide culturen? Een bevooroordeeld iemand heeft in een sociale conflictsituatie een voordeel. Stel dat we twee personen een week niet laten eten. Daarna mogen ze samen een cake verdelen. De persoon die volstrekt zeker weet dat hij recht heeft op die cake, heeft een voordeel op de persoon die denkt dat er eerlijk gedeeld moet worden. Vermoedelijk staat hij op het beslissende moment met de mond vol tanden als hij zulke onvoorstelbare onzin hoort.

Bij een conflict met de fysische natuur levert een dergelijke vooringenomenheid echter niets op. Men kan wel vinden dat de parapluie dicht moet, maar als die dat hardnekkig weigert, leveren verwensingen, commando's en gevlei helemaal niets op. Ook boosheid en agressie levert in die situatie weinig op. Men moet juist rustig en onbevangen kijken wat precies de oorzaak van het probleem is.

In interactie met de harde natuur is een onbevooroordeelde instelling dus een voordeel, maar in interactie met andere mensen is weten wat men wil en geloven dat men speciale rechten heeft en andere mensen minder of geen (een bevooroordeelde instelling) een voordeel. De eerste situatie in het specialisme van de double-lows, de tweede situatie is het specialisme van de double-highs. Het is dus plausibel dat een bevooroordeelde instelling in het laatste geval profijtelijker is.

Factor X kunnen we dus -- als we bevooroordeeldheid algemener formuleren -- omschrijven als zaken zeker weten op basis van gevoelens en associaties. Mensen die hoog op deze factor scoren, geloven zeker te weten, maar zonder deugdelijke basis. Men vertaalt zijn motivaties en gevoelens in beweringen die men vervolgens zelf aanziet voor feiten en presenteert als feiten, dat wil zeggen: absolute waarheden.

Hierdoor ontstaat de situatie dat de beweringen volledig los komen te staan van de waarneembare werkelijkheid, terwijl men die beweringen zelf ziet als onbetwistbare feiten. Men is hierdoor verregaand irrationeel. Het denken wordt gedreven door diepe emoties en wilde associaties.

Mensen die deze denktrant bezitten, trekken vervolgens andere mensen aan die op dezelfde manier denken. Op die wijze versterkt men elkaar in zijn irrationele gedachten. De sociale feedback die men op deze manier krijgt, bewijst in de ogen van de spreker dat hij zich niet vergist heeft, als iedereen het zegt, moet het wel waar zijn.

Wanneer het voorgaande klopt, lijkt het dus zo te zijn dat het essentiële verschil tussen de double-lows en de double-highs, tussen de niet en de wel discriminerende cultuur, zit in de manier van denken en taalgebruik.

De niet discriminerende cultuur gebruikt taal descriptief. De gehanteerde taal is neutraal, levert niet rechtstreeks iets op. Men beschrijft de (vaak fysische) externe werkelijkheid. Het doel is door het beschrijven van de externe werkelijkheid daar grip op te krijgen en die beter te begrijpen en te beheersen.

De taal dient dus als een soort routekaart die vertelt wat men het beste kan doen in een bepaalde situatie. Denk aan een recept om een cake te bakken. Pas door het juist toepassen van het recept ontstaat desgewenst een lekkere cake, mits het recept klopt.

De discriminerende cultuur gebruikt taal echter om mensen te beïnvloeden en duidelijk te maken wat men wil. (De term 'prescriptief' wordt doorgaans anders gebruikt en is daarom in dit verband ongelukkig.) De taaluitingen die men produceert zijn propaganda. Men gebruikt taal om zichzelf in de sociale werkelijkheid te verbeteren door zijn publiek emotioneel te beïnvloeden. De taal die men produceert, is bedoeld anderen iets te laten geloven of te laten doen. Men kiest zijn taal zo dat een maximaal effect wordt bereikt bij het publiek.

Descriptief taalgebruik ontleent haar waarde aan de empirische juistheid en de bruikbaarheid van de informatie voor de lezers. Double-lows hebben een voorkeur voor gedrukte teksten, boven mondelinge communicatie, omdat ze de juistheid en bruikbaarheid van de informatie willen kunnen bepalen.

Wanneer het cakerecept een oneetbare cake oplevert, heeft men er niets aan. Wanneer men geen cakes wil bakken, heeft men er ook niets aan. Verder maakt de vorm van de informatie niet echt uit. Eventueel kan men het recept op een memopapiertje krabbelen met potlood. Mits leesbaar, blijft de informatie bruikbaar.

Bij propaganda en reclame (beïnvloedend taalgebruik) gaat het niet om de informatie, die ontbreekt doorgaans, maar om de emotionele werking. Reclame werkt door het merk te koppelen aan emotioneel geladen stimuli. De folder van de autofabrikant bevat veel mooie plaatjes, maar geen feitelijke informatie. Op deze manier worden, zonder dat de luisteraar actief hoeft te luisteren, via klassieke conditionering emoties gekoppeld aan de spreker, het merk of bevolkingsgroepen.

Daniel Kahneman realiseerde zich in Thinking, Fast and Slow (2011) dat er twee manieren van denken lijken te bestaan. Een snelle, door emoties gedreven reactie en een langzame, rationele. Hij koppelde die manieren van denken echter niet aan de persoonlijkheid van mensen.

B.F. Skinner realiseerde zich in Verbal Behavior (1957) dat bij taalgedrag de antecedenten (de situatie, de omgeving) de controle kunnen hebben, maar dat die controle ook kan komen van de consequenties die het gedrag oplevert. Het eerste geval omschreef hij als 'tact' (van contact met de omgeving). Het tweede geval omschreef hij als 'mand' (van command en demand). Deze termen komen dus respectievelijk overeen met descriptief en beïnvloedend taalgebruik.

In de lage cultuur van de double-lows worden bij voorkeur tacts gehanteerd, in de hoge cultuur van de double-highs worden vooral mands gebruikt en beheerst men het omgaan met tacts vaak niet goed. Het past niet bij de manier waarop men normaal denkt.

Op basis van de taaluiting zelf is het niet altijd mogelijk na te gaan of het om een tact (beschrijving) of een mand (propaganda/reclame) gaat. De kreet 'Brand!' kan bedoeld zijn als tact, als mand of beide tegelijk. Wanneer men alleen is en de pannenlap vat vlam, kan men uitroepen: 'Brand!' In dit geval is het kennelijk vooral een tact. Men kan ook in de slaapzaal roepen: 'Brand!', met het doel iedereen te wekken zonder dat er brand is. In dat geval is het kennelijk een mand. Tenslotte kan er ook nog brand zijn en wil men daarom iedereen wekken. In dat geval is de kreet kennelijk zowel tact als mand.

Doordat op basis van de taaluiting normaal niet valt vast te stellen of het een tact of een mand is, is het aantrekkelijk om mands te verpakken en te brengen als tact. Het doel is bijvoorbeeld een auto te verkopen, maar de mededeling is dat de auto door speciale omstandigheden spotgoedkoop is. Voor de toehoorder lijkt het een tact, maar in werkelijkheid gaat het om een mand.

Mensen uit de hoge cultuur kunnen zeer bedreven zijn in het verpakken van hun boodschap op een manier dat het een tact lijkt, terwijl het in werkelijkheid om een mand gaat. In de bijbel worden deze double-highs aangeduid als 'valse profeten' en zag men ze als uiterst gevaarlijke lieden die verbrand of gestenigd moesten worden.

In de psychiatrie wordt in dit verband wel de term 'psychopaat' gehanteerd. De psychopaat is innemend, weet ieders vertrouwen te winnen, straalt autoriteit uit en heeft een prachtig verhaal. Echter een verhaal dat mensen in zijn omgeving uiteindelijk in grote problemen en ellende stort.

De verhalenverteller weet vervolgens, volstrekt overtuigd van zijn eigen gelijk en onfeilbaarheid, iedereen uit te leggen dat niet de slachtoffers gedupeerd zijn, maar dat hij degene is die door de gang van zaken het slachtoffer is geworden van hun snode daden. Psychopaten en double-highs keren zaken vaak volledig om.

Toen de Russische tanks voor Berlijn stonden was het niet Hitler die gefaald had, maar het Duitse volk. De Grote Leider trof geen blaam, maar de sukkels om hem heen hadden deze ellende veroorzaakt waardoor hij nu diep in de shit zat.

Samenvattend. In de productiecultuur wordt taal bij voorkeur gebruikt om de externe werkelijkheid te beschrijven (als tact). In de praat/vechtcultuur wordt taal gebruikt om te beïnvloeden (als mand) en beheerst men het beschrijvende gebruik van taal (als tact) niet goed.


Beide culturen hebben hun eigen soort waarheid

De basis voor het inzicht dat er kennelijk twee soorten waarheid gehanteerd worden, waren de resultaten van enkele groepen hbo-studenten op een reeks items bedoeld het onderscheid feit/mening te trainen.

Uit de resultaten bleek dat de reeks items werkte als test en dat de betrouwbaarheid goed was. Tegelijk bleek echter dat het gemiddelde op de meerkeuze-items rond de toevalsscore lag.

Kennelijk was het zo dat een groep studenten het onderscheid wel systematisch kon maken, maar dat deze groep het onderscheid volledig en systematisch omdraaide. De op waarnemingen gebaseerde beweringen zag men als mening en de door sprekers gedane beweringen zag men als feit.

Bij verder zoeken kon ook via andere bronnen dit onderscheid bevestigd worden: sommige mensen zien dat wat een spreker met een bepaalde autoriteit brengt als waar, als feit, ook al zijn ze bekend met waarnemingen die laten zien dat de bewering niet klopt. Andere mensen kiezen echter vrij systematisch voor waarnemingswaarheid en trekken zich van het sprekersoordeel weinig of niets aan.

De experimenten van Asch (hier) toonden in 1956 al aan dat dit verschijnsel optrad, dat het een grote omvang had en dat het om een persoonlijkheidsvariabele ging. Hij realiseerde zich op dat moment echter niet dat het om twee verschillende criteria voor waarheid ging. In zijn interpretatie zag hij het 'kwalijke' effect van groepsdruk.

Het idee van twee soorten waarheid stemt overeen met het idee van twee soorten taalgebruik. Commando's (mands) ontlenen hun waarheid aan de autoriteit van de spreker. Op het moment dat men in de hoge cultuur een spreker ziet als autoriteit, voelen zijn woorden oké en worden ze als waar, als oké geaccepteerd.

Ziet men de bron echter als vijand, dan zijn ook de teksten van de bron fout en verdoemd en moeten deze verwijderd en bij voorkeur verbrand. IS had de gewoonte oude tempels die door het Westen als zeer bijzonder werden gezien, op te blazen. Door de koppeling met de vijandelijke cultuur waren dit foute bouwwerken geworden.

Tacts ontlenen echter hun waarheid aan de overeenstemming met de externe werkelijkheid. In de lage cultuur van de double-lows worden beweringen van een veronderstelde autoriteit daardoor met argwaan bekeken. Pas wanneer ze overeenstemmen met de externe werkelijkheid kunnen ze voor waar worden aangenomen en dan nog slechts zo lang er geen strijdige waarnemingen gevonden zijn.

In de discriminerende, hoge cultuur voelt men waarheid. Men voelt of een bewering waar, oké is. Doordat men zich baseert op gevoelde waarheid, kan men zijn waarheid altijd verdedigen en volhouden. Zo voelt men het nu eenmaal, zo gelooft men het. Gevoelens kunnen soms snel wijzigen, de waarheid die men hanteert is dus uitermate flexibel.

In de niet discriminerende, lage cultuur van de double-lows hanteert men waarnemingswaarheid. De bewering moet in overeenstemming met de bekende en beschikbare waarnemingen zijn. De waarheid is in beginsel eeuwig en onveranderlijk mits men niets over het hoofd heeft gezien. Dat laatste gebeurt snel, men is daardoor nooit helemaal zeker. De werkelijkheid levert voortdurend weer verrassingen op, doordat men onvolledige en gebrekkige kennis heeft.

Een ander verschilpunt is dat de hoge cultuur waarheid als gradueel ziet. Iets kan in meer of mindere mate waar zijn, omdat het in meer of mindere mate oké voelt. Journalisten demonstreren vaak tot de hoge cultuur te behoren door het gebruik van deze graduele waarheid. Men denkt niet in waarnemingen, maar in gevoelens en autoriteit.

In de lage cultuur van de double-lows geldt een bewering als waar of onwaar. De bewering is waar zodra deze overeenstemt met de bekende waarnemingen en onwaar wanneer dat niet het geval is.

Het idee van gevoelde waarheid stemt overeen met de associatieve manier van denken in de praat/vecht-cultuur van de double-highs waar beweringen via woorden worden gekoppeld aan emoties zonder dat de luisteraar daar iets voor hoeft te doen.

Dit leidt ook tot volledig verschillende manieren van lezen tussen beide culturen. De bèta's, de double-lows, zien een tekst als informatie, als gereedschap. Je kunt er iets mee doen. De relevante informatie wordt eruit gesloopt, genoteerd en toegepast. Wanneer de informatie niet klopt (onwaar was), werkt de toepassing niet.

Wie de informatie ooit heeft geproduceerd, vindt men niet echt relevant, omdat het niets uitmaakt voor het wel of niet bruikbaar zijn. Wat ze echter als een doodzonde beschouwen, is als er iets niet klopt. Want als er iets niet klopt, kun je er ook niet zeker van zijn dat de rest wel klopt.

De alfa's, de double-highs, zien een tekst als de wijze en verheven woorden van een Groot Leider. Het is aan hen zijn woorden te ontcijferen en zijn opdrachten op te volgen, zodat ze lid zijn van de groep en tot hoge status zullen komen.

Het idee dat je informatie uit een 'heilig' boek zou slopen, doet hen rillen van afschuw. Een boek brengt hen voor hun gevoel dichter bij de hoog verheven auteur. Het mooiste is het boek te mogen voelen en dan liefst in de meest oorspronkelijke versie zodat de koppeling met de verheven auteur maximaal wordt.

Foute boeken moeten daarentegen verbrand worden of verwijderd worden. Ook foute informatie, beelden en kunstuitingen zijn niet welkom. Dit is begrijpelijk door de associatieve manier van denken.

Het uiterlijk, de bron en de presentatie zijn in de double-high cultuur uiterst belangrijk. Men houdt van pracht en praal, opsmuk, tradities, gewichtig doen en vaste formules, waarvan vaak de precieze betekenis niet meer precies bekend is.

Het idee dat een uitspraak van een autoriteit onwaar zou kunnen zijn, is in hun optiek ketterij. Doordat ze de woorden van de Grote Leider als mands zien, kan er aan de waarde en waarheid niet getwijfeld worden. Men ziet iets dus als waar vanwege de autoriteit van de bron. Een idee dat de bèta's vervult met diepe afschuw.


Conclusie

Bevooroordeeldheid is de variabele die de productiecultuur onderscheidt van de tot discriminatie en agressie neigende praat/vechtcultuur. De bèta's moeten niets van vooroordelen hebben, de alfa's omarmen deze.

Dit maakt het mogelijk de invloed van bevooroordeeldheid te bestuderen door het vergelijken van teksten van beide culturen. Dit levert drie punten van verschil.

In de bètacultuur wordt gedacht vanuit waarnemingen. De waarnemingen bepalen de beweringen. Men denkt inductief en strikt empirisch. In de alfacultuur wordt volledig andersom gedacht. Men denkt dogmatisch. Men gaat uit van zijn geloof, idee, theorie, ideologie en ziet waarnemingen als irrelevant.

Ook het taalgebruik verschilt belangrijk. In de bètacultuur gebruikt men taal bij voorkeur descriptief. Het doel is de externe werkelijkheid te beschrijven en te voorspellen. In de alfacultuur gebruikt men taal voor propaganda. Het doel is slechts het publiek te beïnvloeden in de door de spreker gewenste richting. Het gebruik van descriptieve taal beheerst men niet goed en geeft problemen.

Tenslotte hanteert iedere cultuur haar eigen vorm van waarheid. De bètacultuur hanteert waarnemingswaarheid of empirische waarheid. Een bewering moet in overeenstemming met de bekende waarnemingen zijn. De alfacultuur hanteert sprekerswaarheid: de bron bepaalt of de uitspraak waar is. Verder hanteert men emotionele waarheid of geloofswaarheid: men voelt of weet of een uitspraak waar is.

Waardoor ontstaat nu bevooroordeeldheid? Aan de basis ligt mijns inziens het taalgebruik. Men hanteert overwegend mands. Doordat men voortdurend in mands denkt, ontstaat een bepaald begrip van waarheid. Waarheid is daardoor wat bij een bepaald publiek effectief is in het bereiken van het gewenste effect.

Doordat men in mands denkt, ontstaat ook een totaal andere manier van denken dan bij de bèta's. In plaats van inductief denkt men vanuit zijn motivaties. Men gelooft het, men weet het, men voelt het zo.

Strikt genomen is de vraag niet wat bevooroordeeldheid doet ontstaan, maar wat onbevooroordeeldheid doet ontstaan. Mands zijn eenvoudig aan te leren, maar dit geldt niet voor tacts. Voor tacts is een bepaalde aanleg en motivatie noodzakelijk en ook dan nog, lijkt langdurige training in de vorm van interactie met de harde natuur onmisbaar.

Omgekeerd zal een milieu van overvloed, waarin het er vooral om gaat, te pakken wat men krijgen kan, de frequentie en de kracht van mands nog verder versterken.

In een rijke omgeving, waarin weinig mensen productief zijn in interactie met de harde natuur, zal een cultuur ontstaan waarin mands de boventoon voeren. Dit resulteert in toenemende discriminatie, agressie, geweld en tenslotte oorlog en genocide.

Dit verschijnsel is niet nieuw en staat al beschreven in de bijbel. Wanneer het een tijd goed ging, werden de mensen ontevreden.

De enige manier om het proces van toenemende discriminatie/agressie werkelijk te keren, is naar alle waarschijnlijkheid het zorgvuldig bewaken van de verdeling van de rijkdom, zodat de samenleving relatief egalitair blijft. Sociale ongelijkheid lijkt de basis en het recept voor ellende.








Bevooroordeeldheid is het kenmerkende verschil tussen de twee culturen



In de vorige blog bleek dat bevooroordeeldheid de X-factor is: de factor die maakt dat mensen kiezen voor de strongman.


De mate van bevooroordeeldheid bepaalt de cultuur

Bevooroordeeldheid (prejudice) is echter ook de factor die het verschil tussen double-lows en double-highs zuiver weergeeft.

De twee andere variabelen, autoritarisme en sociale dominantie, onderscheiden deze twee groepen wel, maar niet zuiver. Wie mensen indeelt op basis van hun sociale dominantie krijgt uiteindelijk ook de double-lows aan een kant en de double-highs aan de andere kant, maar daarnaast krijgt hij aan beide kanten veel bijvangst. Mensen die bijvoorbeeld wel laag sociaal dominant zijn, maar niet double-low. Voor autoritarisme geldt precies hetzelfde.

Hoe kan het, dat bevooroordeeldheid de factor is die double-lows en double-highs zuiver van elkaar onderscheidt? Double-lows zijn gedefinieerd als mensen die laag scoren op sociale dominantie (SDO) en autoritarisme (RWA). Double-highs zijn mensen die hoog scoren op beide variabelen. Beide variabelen blijken echter samen bevooroordeeldheid vrijwel perfect te voorspellen. Bevooroordeeldheid is wat beide variabelen verbindt.

Het is niet wat beide variabelen gemeenschappelijk hebben, want autoritarisme en sociale dominantie zijn vrijwel ongecorreleeerd (rond de 0.20) . De variabelen hebben dus vrijwel niets gemeenschappelijk.

Dat bevooroordeeldheid de factor/variabele is waarop double-lows en double-highs zuiver van elkaar verschillen is dus niet een logisch iets, maar een empirisch iets. We kunnen het vreemd of mooi vinden, maar dat is wat het beschikbare empirische onderzoek oplevert.

Het lijkt inderdaad een vreemd verband: twee variabelen die samen een derde vrijwel perfect voorspellen. Ik heb daar in deze blog wel eerder aandacht aan besteed. Altemeyer heeft ook op het vreemde en belangrijke van dit verband gewezen.

De verklaring voor het verband is dat autoritarisme en sociale dominantie beide nodig zijn om een machtige groep te vormen, die extreem geneigd is tot discriminatie en agressie. Dit empirische verband tussen die drie variabelen vormt de basis voor het soortenmodel.

Uitgaande van het soortenmodel zoals tot nu toe geformuleerd, probeert een sociaal dominante Grote Leider volgelingen/gelovigen aan te trekken. Van die volgelingen/gelovigen is ongeveer de helft sociaal dominant en de andere helft niet. Maar iedereen die zich achter de strongman stelt, zou dus in beginsel autoritaristisch moeten zijn.

Uitgaande van het idee dat de strongman een 'dubbele' aantrekkende werking heeft, is bevooroordeeldheid de zuiverste en eenvoudigste manier om onderscheid te maken, tussen de mensen die zich achter de strongman scharen en de mensen die niets van hem moeten hebben. Iedereen die zich achter de strongman stelt, is bevooroordeeld.

Het verschil tussen beide opvattingen valt als volgt te zien. Wanneer we een scatterdiagram tekenen met horizontaal autoritarisme en verticaal sociale dominantie vormen de mensen van een landbouw-samenleving een cirkelvormige puntenwolk in het midden van het diagram. In het midden is de dichtheid van de punten het grootst, naar de rand van de cirkel neemt die af. De double-lows zitten laag en links, de double-highs zitten hoog en rechts. De strongman als vermoedelijke double-high dus ook.

In de oorspronkelijke opvatting trok de strongman de mensen aan uit de rechterhelft van de cirkel. In de nieuwe opvatting moeten we een diagonale lijn trekken die naar links ('\') overhelt. De strongman trekt dan de mensen aan die rechts en boven deze lijn zitten.

De dimensie waarop de de double-lows verschillen van de double-highs is de diagonaal van linksbeneden naar rechtsboven ('/'). Dit is de bevoooroordeeldheid die door autoritarisme en sociale dominantie vrijwel volledig voorspeld wordt.

Met andere woorden: bevooroordeeldheid is de factor waarop de twee culturen zuiver verschillen. De bèta's moeten niets hebben van vooroordelen, de alfa's omarmen deze als de basis van hun bestaan.


Het voordeel van bevooroordeeldheid

Het voorgaande betekent dat de strongman met zijn verhaal een groep volgelingen aantrekt die belangrijk anders denken dan de double-lows. De double-high strongman trekt niet slechts -- zoals vroeger aangenomen werd -- een groep volgelingen/gelovigen (autoritaristen) aan. Nee, de strongman trekt mensen die bevooroordeeld denken als een magneet aan.

Wie zich de situatie in een beginnende landbouw-samenleving voorstelt, ziet het volgende. Sommige mensen waren op hun manier slim en bereid tot hard werken. Die mensen bezitten op een bepaald moment rijke voedselvoorraden. Andere mensen geloofden het wel. De natuur had altijd voldoende verschaft. Waarom zou je je onnodig inspannen?

Naarmate de bevolking groeit en wanneer de natuur een keer tegenzit, ontstaat echter de situatie dat de boeren rijke voorraden hebben, maar de anderen niet. Boeren zitten echter aan hun grond en vee vast en leven verspreid. Het enige wat nodig was in deze situatie was een strongman die de club hongerige anderen wist te bezielen.

Op basis van wat we nu weten en gevonden hebben, valt zijn verhaal te reconstrueren. Zij deugen niet. Zij zijn gevaarlijk. Wij zijn sterker. Wij zijn superieur. Volg mij, gehoorzaam mij en je hebt te eten, je bent veilig en je bent over hen de baas. De mensen die in staat zijn, dat verhaal zonder enige evidentie te geloven, zijn de mensen die zich enthousiast achter de strongman opstellen.

Kennelijk is het dus simpeler dan iedereen tot nu toe veronderstelde. Er is helemaal geen dieptepsychologie nodig zoals Fromm dacht. Ook sociale dominantie en 'social dominance theory' zijn niet langer nodig. Het is voldoende om te weten of iemand bevooroordeeld is om te kunnen voorspellen of hij valt voor de boodschap van de strongman.

Verder zijn er voor die bevooroordeeldheid twee goede redenen. Enerzijds levert het een veilig en gezellig bestaan (men is onderdeel van de machtige groep), anderzijds levert het macht en rijkdom op. Men offert zijn rationele denken op, maar krijgt daar ook veel voor terug.

Deze 'dubbele' aantrekking door de strongman via enerzijds autoritarisme en anderzijds via sociale dominantie heeft nog een belangrijke consequentie. Altemeyer schatte dat ongeveer 25% van de Amerikanen zo autoritaristisch zouden zijn dat ze op Trump zouden stemmen. Bij 'dubbele' aantrekkingskracht is die schatting natuurlijk veel te laag. Dat lijkt te kloppen met de Gallup-poll (hier). In doorsnee staat nog steeds iets minder dan 40% van de Amerikanen achter Trump.


vrijdag 8 december 2017

Bevooroordeeldheid is het kenmerk van mensen die kiezen voor Trump en andere strongmen



Bevooroordeelde personen zijn sterk geneigd tot discriminatie/agressie en het volgen van een strongman




Laatst aangepast op 13/12/2017 om 3:40 uur.

Het onderzoek naar de factoren waardoor mensen zich achter een strongman als Hitler of Trump scharen, is ooit begonnen met een idee van Erich Fromm. Er moest iets zijn in de persoonlijkheid van deze mensen waardoor ze zich aangetrokken voelden tot een sterke leider en zijn lokroep niet konden weerstaan.

Ik heb dat idee wel beknopt omschreven als: er moet een factor X zijn waardoor bepaalde mensen extreem gevoelig zijn voor de boodschap van een strongman. 


Hoe het begon

Fromm publiceerde zijn idee in 1941 in Die Furcht vor der Freiheit. In de UK werd dit vertaald als: The Fear of Freedom. In de USA maakte men ervan: Escape from Freedom.

Hoewel Fromm met zijn schrijfstijl wel een groot lezerspubliek aantrok, trok hij weinig empirische wetenschappers aan. Iemand als Bob Altemeyer (hier) die zich zonder al te veel problemen door de ongeveer duizend bladzijden van The Authoritarian Personality (hier) kon heenworstelen en daar ook nog de kern uit kon slopen, kon -- wat ik begrijp uit zijn geschriften -- weinig met Fromm. Mijn eigen ervaringen waren vergelijkbaar.

Die wolligheid van de formuleringen van Fromm leidde er vermoedelijk toe dat het onderzoek dat in de oorlog op gang kwam en in 1950 gerapporteerd werd in The Authoritarian Personality tot een storm van kritiek leidde, waardoor de resultaten min of meer op de vuilnisbelt van de wetenschap terecht kwamen.

Vermoedelijk waren de resultaten daar altijd blijven liggen als Bob Altemeyer niet -- volgens eigen zeggen -- lui was geweest. Hij had het afschuwelijke en dikke boek gemakshalve overgeslagen bij een mondeling literatuurtentamen. Dat had je in die tijd nog.

Vervolgens kwam het toeval de wetenschap opnieuw te hulp. De hoogleraar die hem tentamineerde wilde geen onvoldoende geven, maar gaf een vervangende taak. Een stuk schrijven over het niet bestudeerde boek. Dat stuk werd de basis van ongeveer veertig jaar onderzoek naar autoritarisme (RWA).

Wat was het geniale idee van Fromm dat zo wollig verpakt zat, dat onderzoekers het niet meer duidelijk zagen? William Whiplle III omschreef het in 2008 op Amazon.com (hier) als volgt. This book, initially published in 1941, provides an invaluable framework for understanding the rise of Fascism in the 1930s. Fromm argues that the German masses (especially the lower middle class) were not tricked into supporting Hitler and his cohorts; they willingly succumbed to gain powerful psychic benefits. In brief, by surrendering themselves to the great leader, they escaped the dilemma of surviving in a world that seemed threatening and beyond their control.

Vrij vertaald staat er dit. Dankzij het boek van Fromm begrijpen we de opkomst van het Fascisme. Volgens Fromm werden de mensen door Hitler niet misleid, maar gaven ze zich maar al te graag over om belangrijke psychische voordelen te krijgen. Door zichzelf over te geven aan de grote leider, zaten ze niet langer met het probleem dat ze moesten proberen te overleven in een wereld die bedreigend leek en niet onder hun controle.

Voor onderzoekers bleef de lastige vraag over hoe ze die 'belangrijke psychische voordelen' precies moesten meten. De auteurs van The Authoritarian Personality deden een eerste poging waarvan vooral de F-schaal, de fascisme-schaal, nu nog bekend is.

Hoewel die poging om de geneigdheid tot fascisme te meten ladingen kritiek opleverde, correleert de F-schaal behoorlijk hoog met de maat die tegenwoordig als standaard geldt voor het meten van autoritarisme: de RWA-schaal van Bob Altemeyer. Verder was die F-schaal ook al behoorlijk betrouwbaar.

Wie kritisch kijkt, kan zich dus afvragen wat we in de tussentijd precies zijn opgeschoten. Het probleem was, denk ik, dat de empirische informatie zo verstopt zat in een brei van filosofische onzin, vooral afkomstig van Adorno, dat geen normale onderzoeker die er nog uit kon of wilde halen.

Een tweede probleem was dat de tijd er nog niet rijp voor was. Het idee dat er met fascisten iets fout zat in hun persoonlijkheid was te revolutionair. Deze rotzakken hadden de oorlog verloren en nu werd opeens alles gereduceerd tot een karaktertrekje dat frequent voorkwam over de hele wereld.

Ik denk dat er tenslotte nog een derde probleem mee speelde. Veel wetenschappers, zeker in de sociale wetenschappen en de letterenhoek, scoren zelf hoog op sociale dominantie en autoritarisme. In termen van het soortenmodel: het zijn double-highs. Double-highs geloven wat hun het beste uitkomt en maken zich niet druk over iets 'doms' als data. Het idee van Fromm kwam veel te dichtbij en verdiende daarom krachtig bestreden te worden.

Door dit soort oneigenlijke argumenten kwam het waardevolle onderzoek dat in de The Authoritarian Personality zat, terecht op de vuilnisbelt van de wetenschap tot Altemeyer zich erover ontfermde.

Altemeyer heeft vervolgens het ontrafelen van het 'harige kluwen' en het kloppend krijgen van alle losse eindjes tot zijn levenswerk gemaakt. Van de negen eigenschappen waarvan men in The Authoritarian Personality was uitgegaan als kenmerken van de fascistische persoonlijkheid, bleken er slechts drie onderling te correleren. Fromm had zes maal mis geschoten, maar drie keer raak. Uiteindelijk gaat het niet om de missers, maar om de treffers. Er bestond inderdaad iets als een factor X.

Daarna is Altemeyer stug verder gegaan met zaken als het uitsluiten van antwoordbias, het verbeteren van de betrouwbaarheid en het onderzoek naar de validiteit. Dit resulteerde in de RWA-schaal (hier). De maat die nu als standaard voor autoritarisme wordt gezien.

Ik denk dat je de bijdrage van Altemeyer kunt samenvatten als het vertalen van het idee van Fromm in degelijk onderzoek op een manier die empirische wetenschappers konden begrijpen. (Ik vrees dat hij bij de naam Fromm zal gaan 'steigeren'.)

Vervolgens bedachten Jim Sidanius en Felicia Pratto in 2001 de Social Dominance Theory, wat leidde tot de SDO-schaal voor sociale dominantie (hier). Voor zover ik kan nagaan realiseerde Altemeyer zich als eerste onmiddellijk het belang van deze tweede variabele. Dit was als het ware 'the missing link' die het fascistische systeem volledig in kaart bracht.


Het soortenmodel

Dankzij het boek The Authoritarians (2006) van Altemeyer realiseerde ik me dat beide variabelen, sociale dominantie en autoritarisme, niet alleen een fascistisch systeem beschrijven, maar een model leveren voor iedere landbouw-samenleving. Dit resulteerde in het soortenmodel dat in deze blog voor het eerst beschreven is.

Iedere landbouw-samenleving heeft mensen nodig die de productie verzorgen, maar tegelijkertijd ontstaat er in iedere landbouwsamenleving ook een niet-productieve groep die de macht uitoefent.

Die machtige groep is hiërarchisch opgebouwd en kan alleen bestaan dankzij een tweedeling met volgelingen/gelovigen aan de ene kant en de Grote Leider met zijn elite aan de andere kant. Om de machtige groep te laten functioneren zijn dus twee afzonderlijke variabelen nodig.

De machtige groep heeft echter ook productie nodig om te kunnen overleven. De eenvoudigste manier is die weg te halen bij de individuele double-lows. De manier om te overleven voor de machtige groep is dus het gebruik van macht, dat wil zeggen: discriminatie, agressie en oorlog.


De twee culturen

Dit systeem leidt binnen landbouw-samenlevingen tot het ontstaan van twee verschillende culturen: de lage cultuur en de hoge cultuur. De cultuur die niets moet hebben van discriminatie en strijd en de cultuur waarvoor discriminatie en strijd het overlevingsmechanisme vormt.

De individuele double-lows zitten allemaal in vergelijkbare omstandigheden, zijn productiegericht, egalitair en denken rationeel.

Men gebruikt taal bij voorkeur descriptief. Men is achterdochtig met betrekking tot beweringen, want de natuur is hard en een foutje is zo gemaakt. Men probeert zelf actief de juistheid en bruikbaarheid van relevante beweringen na te trekken, omdat onwaarheid grote gevolgen kan hebben voor het bestaan. Men huldigt het principe: praatjes vullen geen gaatjes. Daniel Kahneman noemde dit systeem-2-denken of langzaam denken.

De hoge cultuur is die van de machtige groep waar in de top vooral double-highs te vinden zijn. Deze is opgebouwd rond de Grote Leider met zijn elite, vervolgens komen de gewone volgelingen/gelovigen. Deze cultuur is volledig gericht op status, macht, rijkdom, vechten en strijd.

Men denkt hiërarchisch en irrationeel. De basis voor het denken zijn emoties en associaties. Men gebruikt taal om te krijgen wat men wil hebben. Taal wordt gebruikt om mensen te beïnvloeden (om te commanderen, te motiveren, te sturen en aan te zetten tot geweld). Men gebruikt taal voor propaganda en reclame.

Feitelijke juistheid wordt in deze cultuur niet als relevant gezien, als de Grote Leider zijn doel bij zijn publiek maar bereikt. De Grote Leider bepaalt uiteindelijk wat de groep ziet als waar en onwaar, waarbij de waarheid van dag tot dag kan wijzigen. De waarheid die gecommuniceerd wordt is emotioneel. Men roept gevoelens op en koppelt die aan personen en tegenstanders.

Het descriptief gebruik van taal beheerst men niet goed en geeft problemen. Uiteindelijk komt men daardoor tenslotte vaak ergens uit waar men niet wilde zijn. Men overziet zaken niet, doordat men beslissingen neemt op basis van emoties en onderbuikgevoelens. In werkelijkheid leest en denkt men amper, hoewel men voortdurend het tegenovergestelde uitdraagt. Men heeft een voorkeur voor praten, commanderen, actie en conflicten.

De lage cultuur vormt zich doordat mensen in een gevaarlijke wereld hun productie moeten realiseren door interactie met de harde natuur. De hoge cultuur vormt zich in een wereld van rijke voorraden waar het de kunst is die voorraden in bezit te krijgen en te veroveren.


De mate van bevooroordeeldheid bepaalt het volgen van een strongman

De grote vraag waar alles mee begon was: wat is precies factor X? Wat is de factor waardoor mensen achter een strongman aanlopen? Merkwaardig genoeg is deze vraag in die tientallen jaren onderzoek geleidelijk wat weggezakt en op de achtergrond geraakt.

Vermoedelijk is dat gekomen doordat eerst niemand wilde geloven dat er iets als een factor X kon bestaan. Toen tenslotte aangetoond was dat er wel een factor X bestond, ging iedereen ervan uit dat het dus autoritarisme moest zijn. Vervolgens leverde het vele valideringsonderzoek van Altemeyer daar voortdurend bevestiging voor op.

Kennelijk heeft toen vrijwel iedereen gedacht: oké, factor X bestaat en het is dus autoritarisme. Vervolgens heeft niemand ooit de moeite genomen die hypothese kritisch te toetsen.

Op basis van het valideringsonderzoek is duidelijk dat autoritarisme (RWA) een belangrijke voorspeller is van de neiging achter een strongman aan te lopen. Ook is het duidelijk dat sociale dominantie (SDO) een essentïele variabele is om de machtige groep te laten functioneren.

Van Altemeyer is bekend dat hij beide variabelen als belangrijk omarmt. Mensen als Sidanius en Pratto leken autoritarisme als minder relevant te zien. Sociale dominantie was hun voorkeursvariabele.

De twee onderzoeksuitkomsten, die ik inmiddels vermeld zag, naar de persoonlijkheidsfactoren die het enthousiasme voor Trump voorspellen, wijzen er echter op dat beide variabelen in ongeveer even grote mate van belang zijn om zijn populariteit te verklaren.

Hij lijkt dus autoritaristen aan te trekken en sociaal dominante personen. De strongman heeft dus via beide variabelen een aanzuigende werking. Hij beschikt over een dubbele aantrekkingskracht.

Enig nadenken leert dat dit ook voor de handliggend is. Sociaal dominante personen voelen zich aangetrokken tot macht en tot groepen. Autoritaristen voelen zich aangetrokken tot een sterke leider.

Je zou verwachten dat het verhaal dat Trump als double-high vertelt, mensen aantrekt die de wereld net zo zien als hij. 'Birds of a feather flock together,' luidt het Engelse spreekwoord. In dat geval trekt hij echter in de eerste plaats double-highs aan. Dat kan alleen, wanneer beide variabelen, sociale dominantie en autoritarisme, een aanzuigende werking uitoefenen.

Uit het autoritarisme-onderzoek is echter bekend, dat beide variabelen samen vrijwel volledig bevooroordeeldheid (prejudice) voorspellen. De maat die doorgaans voor discriminatie/agressie wordt gehanteerd.

Met andere woorden: factor X is niet zoals men lang dacht -- uitgaande van het idee van Fromm -- hetzelfde als autoritarisme. Factor X is ook niet gelijk aan sociale dominantie, wat sommige onderzoekers misschien gewenst en gedacht hebben.

Factor X is -- op basis van wat er inmiddels bekend is en op basis van wat plausibel lijkt -- bevooroordeeldheid. De maat die als indicator voor discriminatie en agressie wordt gebruikt.