woensdag 13 december 2017

De basis van vooroordelen: een ander soort denken, een ander soort taal en een ander soort waarheid


Laatst bijgewerkt 15/12/2017 om 17:18.



Bevooroordeeldheid is de factor die maakt dat mensen zich achter een strongman scharen. Het is ook de factor die het zuiverst het verschil weergeeft tussen de bèta- en de alfacultuur. En het is de factor die maakt dat we discrimineren.

Eigenlijk moet ik het nog sterker stellen. Bevooroordeeldheid (prejudice) wordt gezien als de maat voor discriminatie/agressie. Het is discriminatie en agressie in de beginvorm, in de vorm van woorden.

Deze drie bijzondere eigenschappen die allemaal bij elkaar komen in deze ene maat, maken bevooroordeeldheid tot de variabele waar alles om draait. Bevooroordeeldheid is, in Tolkiens termen: 'de sleutel tot de poort waarachter de mogelijkheid ligt om de One Ring to Rule Them All uit te schakelen.'

Wat is de oorzaak van bevooroordeeldheid? Wat is het mechanisme erachter? Wat is bevooroordeeldheid eigenlijk precies?

-------------------------------------------------------------------
Voordat ik die vraag probeer te beantwoorden, wil ik eerst een vreemd punt onder de aandacht brengen. In een grijs verleden realiseerde men zich dat discriminatie klein begon, maar kon eindigen met zaken als moord, oorlog en genocide. Het kleine begin van discriminatie dat men constateerde waren vooroordelen die geuit werden door mensen. Het begon allemaal met het uiten van vooroordelen. Maar waar kwamen die vooroordelen vandaan?
We zijn dus nu als het ware terug op het punt waar het moderne empirische discriminatie-onderzoek ooit begon. Is er dan in al die tijd niets bereikt? Toch wel. We begrijpen nu het discriminatie/agressie-mechanisme. We weten hoe de machine werkt. We weten hoe het systeem in elkaar zit.

Met die extra kennis in ons achterhoofd zijn we nu terug bij het beginpunt van het onderzoek. Maakt die extra kennis verschil? Afgaande op wat hier inmiddels al onderstaat: kennelijk heel veel.

Misschien concludeer ik nu wat te gemakkelijk dat kennis in dit geval de factor is die het verschil maakt. Ik beschik over meer onderzoek op dit punt en dat past ook bij de lijn van het verhaal hieronder: het kan ook de manier van denken zijn.

Misschien dacht men vroeger rond het probleem van de vooroordelen gewoon de verkeerde kant uit. Dit is op dit moment misschien een nog wat cryptische opmerking, maar in het vervolg van het verhaal hieronder wordt dit, naar ik aanneem, duidelijker.
-------------------------------------------------------------------


Beide culturen hebben hun eigen manier van denken

Wanneer bevooroordeeldheid de factor is die maakt dat we achter een strongman aanlopen, maar het is tegelijkertijd ook de factor die bepalend is voor het soort cultuur waar we mee te maken hebben, dan kunnen we bevooroordeeldheid bestuderen door beide culturen te vergelijken.

Er is een simpele manier om het verschil tussen beide culturen te visualiseren. Links moet je je een bekende double-low voorstellen, rechts een bekende double-high. Zelf denk ik in dit verband het liefst aan Albert Einstein links met rechts Adolf Hitler. Het zijn tijdgenoten, ze waren landgenoten, ze komen uit dezelfde cultuur en toch zijn ze belangrijk verschillend.

Van beide ken ik de schrijfstijl en daarmee de denkstijl. Van beide zijn met wat moeite de nodige teksten nog zo op te vragen en te vinden. Wat je dan ziet, is een fundamenteel verschil in de manier van denken. Die twee manieren van denken zijn niet uniek voor deze twee personen, maar zijn in beide culturen voortdurend terug te vinden, is wat ik tot nu gezien denk te hebben.

Einstein denkt vanuit de bekende en beschikbare waarnemingen en past vervolgens zijn ideeën over de werkelijkheid daarbij aan. In de empirische wetenschappen staat dit bekend als: de data zijn heilig.

De theorie is dus niet heilig, maar ondergeschikt aan de data. De data zijn als het ware God, vormen de hoogste autoriteit. De kunst is dan God te begrijpen en zijn volgende zet te voorspellen. Eenvoudiger geformuleerd: de kunst is de volgende waarneming te voorspellen. Men denkt inductief.

-------------------------------------------------------------------------------------
Niet inductief op de manier die veel sociale wetenschappers als 'inductief' bestempelen. Iemand als de psycholoog A.D. de Groot ging in 1961 in zijn boek Methodologie (hier) volledig uit van theorie. Hij dacht al te weten, hoe het zat. Vervolgens deed je dan wat onderzoek en dat onderzoek kon dan de theorie bevestigen of verwerpen.

Hij startte dus vanuit zijn theorie en keek vervolgens ook nog naar de werkelijkheid. Dat leidde vervolgens tot een 'wetenschappelijke' publicatie waarmee de 'wetenschapper' zichzelf profileerde als 'empirisch' wetenschapper. Daarna kon iedereen gerust gaan slapen, want het doel, sociale erkenning en statusverhoging, was bereikt.

De Groot baseerde zich voor zijn handboek over onderzoeksmethodologie niet op erkend grote wetenschappers uit bijvoorbeeld de natuurkunde, maar baseerde zijn idee over wat wetenschap was op -- zijn eigen woorden -- een 'armchair analysis'. Hij dacht wel te weten, hoe het moest, alleen moest hij zijn gedachten nog even helder verwoorden.

Wie als empirisch wetenschapper zijn boek leest, ziet nog iets. De hoogdravende stijl. Alles wordt zo ingewikkeld mogelijk geformuleerd als maar mogelijk is. Niets is simpel. En als het wel simpel is, dan kan het zeker alsnog ingewikkeld gemaakt worden.

Wie het boek van De Groot oppervlakkig leest, wat autoritaristische wetenschappers voortdurend doen, krijgt de indruk dat het een gedegen werk is dat de empirische methode omarmt. Wie echter kritischer leest, ziet dat er dingen niet kloppen.

De Groot omschreef bijvoorbeeld het doen van wetenschappelijk onderzoek (p. IX) als volgt. De nadruk wordt erop gelegd, dat de onderzoeker een nogal grote vrijheid heeft in het stellen van zijn doelen en het kiezen van zijn methoden. Telkens wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met zijn intenties: bij het ontwerpen van een theorie, bij het stellen van een hypothese, het definiëren van een begrip, het opzetten van een onderzoeksplan.

Hij ziet onderzoek als een activiteit van de onderzoeker die zelf mag weten, wat hij precies doet. Hij begint met de intenties van de onderzoeker, laat vervolgens een theorie ontwerpen, gaat daarna een hypothese opstellen om te onderzoeken, dan moet de begrippen nog gedefinieerd worden en vervolgens het onderzoeksplan. Hij ziet onderzoek doen kortom als een soort intellectuele exercitie. Het geheel leidt wel tot indrukwekkende verhalen, maar niet tot concrete resultaten zoals Galileï, Newton en Einstein die wisten te realiseren.
Wat is precies het probleem met de benadering van De Groot? Hij veronderstelt dat onderzoekers al een waardevolle theorie hebben. Vervolgens leiden ze daar een toetsbare hypothese uit af, die vervolgens nog geoperationaliseerd moet worden. Tenslotte volgt een stukje empirisch onderzoek.
In de werkwijze van Galileï en Einstein ging men uit van een empirisch probleem. Dat probleem probeerde men vervolgens gewoon op te lossen. Om dat probleem op te lossen, moest men iets slims bedenken en het moest werken. Het begon dus met waarnemingen en eindigde met waarnemingen. -------------------------------------------------------------------------------------

Mensen als Einstein en Galileï denken precies andersom dan Hitler. Ze denken volledig vanuit de bekende waarnemingen en zoeken daar vervolgens de best passende verklaring (theorie) bij. Dit betekent ook dat men nooit volledig zeker is, omdat de waarnemingen altijd anders kunnen uitwijzen. Stenen vallen naar beneden, denken we, maar als op een dag een steen opeens de andere kant uitgaat, zullen we ons denken daarop moeten aanpassen.

Hitler denkt echter -- net als veel andere mensen en wetenschappers -- vrijwel consequent precies andersom dan Einstein. Hitler weet op wonderbaarlijke wijze zaken volstrekt zeker. Hij beschikt als het ware over de bijzondere gave die hem door een hogere macht gegeven is, om de absolute waarheid te weten, te voelen en te zien. Aan wat hij verkondigt kan dus -- in zijn optiek -- niet getwijfeld worden.

In zijn optiek is de theorie (zijn woorden en gedachten) heilig. In zijn optiek bestaan er eigenlijk geen data en waarnemingen. Om dat zijn gedachten de absolute waarheid vormen, moet de werkelijkheid zich daar aan onderwerpen. Hij ziet zichzelf als God, als Heer en Meester en leeft in een sociale werkelijkheid.

De fysische werkelijkheid kan daardoor niet, zoals bij boeren en ambachtslieden voortdurend laten zien, dat de natuur zich van al zijn verheven gedachten niets aantrekt.

Die botsing tussen gedachten en realiteit die vroeg of laat moet komen, is bij Hitler te zien in de bekende scene uit Der Untergang (hier). De Russische tanks staan voor Berlijn. Hitler vraagt zich niet af, waar hij een kleinigheidje in zijn redenering over het hoofd heeft gezien, maar krijgt bij deze ongewenste informatie een woede-aanval. Het is allemaal de schuld van het Duitse volk dat zijn geniale orders niet goed heeft uitgevoerd.

Wie nauwkeurig zoekt in Mein Kampf, ziet echter dat Hitler op een bepaalde manier volstrekt empirisch denkt. Hij bepaalt het succes van zijn toespraken op basis van het aantal nieuwe aanmeldingen voor de NSDAP. Hij kiest zijn woorden dus zo, dat ze een maximaal sociaal effect sorteren in de door hem gewenste richting. Hij gebruikt woorden puur voor hun sociale effect.

Dit betekent dat hij veronderstellingen niet hoeft te toetsen aan de externe werkelijkheid. Het enige wat voor hem telt, is of zijn verhaal aanslaat bij zijn publiek en of hij zijn doel bij dat publiek bereikt.

Volstrekt ongefundeerde veronderstellingen vormen in dit kader geen enkel probleem. Voor Einstein vormt echter iedere verborgen assumptie in de redenering, een reden waardoor de uiteindelijke voorspelling fout kan zijn. De ene probeert de sociale werkelijkheid met woorden naar zijn hand te zetten. De ander probeert door goed nadenken de fysische werkelijkheid te voorspellen.

Bevooroordeeld denken is dus denken om een sociaal effect te bereiken bij het publiek. Het valt te vergelijken met iemand die om geld vraagt. De juistheid of de onjuistheid van de beweringen doet er niet toe, mits het doel maar bereikt wordt. In dat kader weet men alles volstrekt zeker. De theorie, wat men denkt, gelooft en zegt, is heilig. De spreker claimt de positie van hoogste autoriteit.

Onbevooroordeeld denken is denken vanuit de externe werkelijkheid. Het doel is om gebeurtenissen te voorspellen. De timmerman die een kozijn moet vervangen, doet er verstandig aan niet al te gemakkelijk maar iets op te schrijven. Want als de maten niet kloppen, dan past het echt niet. En dan helpt boos worden niet. De waarnemingen, de data, zijn heilig. Wat men zegt, moet aan de waarnemingen aangepast worden. De waarnemingen vormen de hoogste autoriteit, niet de spreker zelf.


Beide culturen hebben hun eigen soort taalgebruik

Valt te begrijpen dat bevooroordeeldheid de factor is, die het onderscheid levert tussen beide culturen? Een bevooroordeeld iemand heeft in een sociale conflictsituatie een voordeel. Stel dat we twee personen een week niet laten eten. Daarna mogen ze samen een cake verdelen. De persoon die volstrekt zeker weet dat hij recht heeft op die cake, heeft een voordeel op de persoon die denkt dat er eerlijk gedeeld moet worden. Vermoedelijk staat hij op het beslissende moment met de mond vol tanden als hij zulke onvoorstelbare onzin hoort.

Bij een conflict met de fysische natuur levert een dergelijke vooringenomenheid echter niets op. Men kan wel vinden dat de parapluie dicht moet, maar als die dat hardnekkig weigert, leveren verwensingen, commando's en gevlei helemaal niets op. Ook boosheid en agressie levert in die situatie weinig op. Men moet juist rustig en onbevangen kijken wat precies de oorzaak van het probleem is.

In interactie met de harde natuur is een onbevooroordeelde instelling dus een voordeel, maar in interactie met andere mensen is weten wat men wil en geloven dat men speciale rechten heeft en andere mensen minder of geen (een bevooroordeelde instelling) een voordeel. De eerste situatie in het specialisme van de double-lows, de tweede situatie is het specialisme van de double-highs. Het is dus plausibel dat een bevooroordeelde instelling in het laatste geval profijtelijker is.

Factor X kunnen we dus -- als we bevooroordeeldheid algemener formuleren -- omschrijven als zaken zeker weten op basis van gevoelens en associaties. Mensen die hoog op deze factor scoren, geloven zeker te weten, maar zonder deugdelijke basis. Men vertaalt zijn motivaties en gevoelens in beweringen die men vervolgens zelf aanziet voor feiten en presenteert als feiten, dat wil zeggen: absolute waarheden.

Hierdoor ontstaat de situatie dat de beweringen volledig los komen te staan van de waarneembare werkelijkheid, terwijl men die beweringen zelf ziet als onbetwistbare feiten. Men is hierdoor verregaand irrationeel. Het denken wordt gedreven door diepe emoties en wilde associaties.

Mensen die deze denktrant bezitten, trekken vervolgens andere mensen aan die op dezelfde manier denken. Op die wijze versterkt men elkaar in zijn irrationele gedachten. De sociale feedback die men op deze manier krijgt, bewijst in de ogen van de spreker dat hij zich niet vergist heeft, als iedereen het zegt, moet het wel waar zijn.

Wanneer het voorgaande klopt, lijkt het dus zo te zijn dat het essentiële verschil tussen de double-lows en de double-highs, tussen de niet en de wel discriminerende cultuur, zit in de manier van denken en taalgebruik.

De niet discriminerende cultuur gebruikt taal descriptief. De gehanteerde taal is neutraal, levert niet rechtstreeks iets op. Men beschrijft de (vaak fysische) externe werkelijkheid. Het doel is door het beschrijven van de externe werkelijkheid daar grip op te krijgen en die beter te begrijpen en te beheersen.

De taal dient dus als een soort routekaart die vertelt wat men het beste kan doen in een bepaalde situatie. Denk aan een recept om een cake te bakken. Pas door het juist toepassen van het recept ontstaat desgewenst een lekkere cake, mits het recept klopt.

De discriminerende cultuur gebruikt taal echter om mensen te beïnvloeden en duidelijk te maken wat men wil. (De term 'prescriptief' wordt doorgaans anders gebruikt en is daarom in dit verband ongelukkig.) De taaluitingen die men produceert zijn propaganda. Men gebruikt taal om zichzelf in de sociale werkelijkheid te verbeteren door zijn publiek emotioneel te beïnvloeden. De taal die men produceert, is bedoeld anderen iets te laten geloven of te laten doen. Men kiest zijn taal zo dat een maximaal effect wordt bereikt bij het publiek.

Descriptief taalgebruik ontleent haar waarde aan de empirische juistheid en de bruikbaarheid van de informatie voor de lezers. Double-lows hebben een voorkeur voor gedrukte teksten, boven mondelinge communicatie, omdat ze de juistheid en bruikbaarheid van de informatie willen kunnen bepalen.

Wanneer het cakerecept een oneetbare cake oplevert, heeft men er niets aan. Wanneer men geen cakes wil bakken, heeft men er ook niets aan. Verder maakt de vorm van de informatie niet echt uit. Eventueel kan men het recept op een memopapiertje krabbelen met potlood. Mits leesbaar, blijft de informatie bruikbaar.

Bij propaganda en reclame (beïnvloedend taalgebruik) gaat het niet om de informatie, die ontbreekt doorgaans, maar om de emotionele werking. Reclame werkt door het merk te koppelen aan emotioneel geladen stimuli. De folder van de autofabrikant bevat veel mooie plaatjes, maar geen feitelijke informatie. Op deze manier worden, zonder dat de luisteraar actief hoeft te luisteren, via klassieke conditionering emoties gekoppeld aan de spreker, het merk of bevolkingsgroepen.

Daniel Kahneman realiseerde zich in Thinking, Fast and Slow (2011) dat er twee manieren van denken lijken te bestaan. Een snelle, door emoties gedreven reactie en een langzame, rationele. Hij koppelde die manieren van denken echter niet aan de persoonlijkheid van mensen.

B.F. Skinner realiseerde zich in Verbal Behavior (1957) dat bij taalgedrag de antecedenten (de situatie, de omgeving) de controle kunnen hebben, maar dat die controle ook kan komen van de consequenties die het gedrag oplevert. Het eerste geval omschreef hij als 'tact' (van contact met de omgeving). Het tweede geval omschreef hij als 'mand' (van command en demand). Deze termen komen dus respectievelijk overeen met descriptief en beïnvloedend taalgebruik.

In de lage cultuur van de double-lows worden bij voorkeur tacts gehanteerd, in de hoge cultuur van de double-highs worden vooral mands gebruikt en beheerst men het omgaan met tacts vaak niet goed. Het past niet bij de manier waarop men normaal denkt.

Op basis van de taaluiting zelf is het niet altijd mogelijk na te gaan of het om een tact (beschrijving) of een mand (propaganda/reclame) gaat. De kreet 'Brand!' kan bedoeld zijn als tact, als mand of beide tegelijk. Wanneer men alleen is en de pannenlap vat vlam, kan men uitroepen: 'Brand!' In dit geval is het kennelijk vooral een tact. Men kan ook in de slaapzaal roepen: 'Brand!', met het doel iedereen te wekken zonder dat er brand is. In dat geval is het kennelijk een mand. Tenslotte kan er ook nog brand zijn en wil men daarom iedereen wekken. In dat geval is de kreet kennelijk zowel tact als mand.

Doordat op basis van de taaluiting normaal niet valt vast te stellen of het een tact of een mand is, is het aantrekkelijk om mands te verpakken en te brengen als tact. Het doel is bijvoorbeeld een auto te verkopen, maar de mededeling is dat de auto door speciale omstandigheden spotgoedkoop is. Voor de toehoorder lijkt het een tact, maar in werkelijkheid gaat het om een mand.

Mensen uit de hoge cultuur kunnen zeer bedreven zijn in het verpakken van hun boodschap op een manier dat het een tact lijkt, terwijl het in werkelijkheid om een mand gaat. In de bijbel worden deze double-highs aangeduid als 'valse profeten' en zag men ze als uiterst gevaarlijke lieden die verbrand of gestenigd moesten worden.

In de psychiatrie wordt in dit verband wel de term 'psychopaat' gehanteerd. De psychopaat is innemend, weet ieders vertrouwen te winnen, straalt autoriteit uit en heeft een prachtig verhaal. Echter een verhaal dat mensen in zijn omgeving uiteindelijk in grote problemen en ellende stort.

De verhalenverteller weet vervolgens, volstrekt overtuigd van zijn eigen gelijk en onfeilbaarheid, iedereen uit te leggen dat niet de slachtoffers gedupeerd zijn, maar dat hij degene is die door de gang van zaken het slachtoffer is geworden van hun snode daden. Psychopaten en double-highs keren zaken vaak volledig om.

Toen de Russische tanks voor Berlijn stonden was het niet Hitler die gefaald had, maar het Duitse volk. De Grote Leider trof geen blaam, maar de sukkels om hem heen hadden deze ellende veroorzaakt waardoor hij nu diep in de shit zat.

Samenvattend. In de productiecultuur wordt taal bij voorkeur gebruikt om de externe werkelijkheid te beschrijven (als tact). In de praat/vechtcultuur wordt taal gebruikt om te beïnvloeden (als mand) en beheerst men het beschrijvende gebruik van taal (als tact) niet goed.


Beide culturen hebben hun eigen soort waarheid

De basis voor het inzicht dat er kennelijk twee soorten waarheid gehanteerd worden, waren de resultaten van enkele groepen hbo-studenten op een reeks items bedoeld het onderscheid feit/mening te trainen.

Uit de resultaten bleek dat de reeks items werkte als test en dat de betrouwbaarheid goed was. Tegelijk bleek echter dat het gemiddelde op de meerkeuze-items rond de toevalsscore lag.

Kennelijk was het zo dat een groep studenten het onderscheid wel systematisch kon maken, maar dat deze groep het onderscheid volledig en systematisch omdraaide. De op waarnemingen gebaseerde beweringen zag men als mening en de door sprekers gedane beweringen zag men als feit.

Bij verder zoeken kon ook via andere bronnen dit onderscheid bevestigd worden: sommige mensen zien dat wat een spreker met een bepaalde autoriteit brengt als waar, als feit, ook al zijn ze bekend met waarnemingen die laten zien dat de bewering niet klopt. Andere mensen kiezen echter vrij systematisch voor waarnemingswaarheid en trekken zich van het sprekersoordeel weinig of niets aan.

De experimenten van Asch (hier) toonden in 1956 al aan dat dit verschijnsel optrad, dat het een grote omvang had en dat het om een persoonlijkheidsvariabele ging. Hij realiseerde zich op dat moment echter niet dat het om twee verschillende criteria voor waarheid ging. In zijn interpretatie zag hij het 'kwalijke' effect van groepsdruk.

Het idee van twee soorten waarheid stemt overeen met het idee van twee soorten taalgebruik. Commando's (mands) ontlenen hun waarheid aan de autoriteit van de spreker. Op het moment dat men in de hoge cultuur een spreker ziet als autoriteit, voelen zijn woorden oké en worden ze als waar, als oké geaccepteerd.

Ziet men de bron echter als vijand, dan zijn ook de teksten van de bron fout en verdoemd en moeten deze verwijderd en bij voorkeur verbrand. IS had de gewoonte oude tempels die door het Westen als zeer bijzonder werden gezien, op te blazen. Door de koppeling met de vijandelijke cultuur waren dit foute bouwwerken geworden.

Tacts ontlenen echter hun waarheid aan de overeenstemming met de externe werkelijkheid. In de lage cultuur van de double-lows worden beweringen van een veronderstelde autoriteit daardoor met argwaan bekeken. Pas wanneer ze overeenstemmen met de externe werkelijkheid kunnen ze voor waar worden aangenomen en dan nog slechts zo lang er geen strijdige waarnemingen gevonden zijn.

In de discriminerende, hoge cultuur voelt men waarheid. Men voelt of een bewering waar, oké is. Doordat men zich baseert op gevoelde waarheid, kan men zijn waarheid altijd verdedigen en volhouden. Zo voelt men het nu eenmaal, zo gelooft men het. Gevoelens kunnen soms snel wijzigen, de waarheid die men hanteert is dus uitermate flexibel.

In de niet discriminerende, lage cultuur van de double-lows hanteert men waarnemingswaarheid. De bewering moet in overeenstemming met de bekende en beschikbare waarnemingen zijn. De waarheid is in beginsel eeuwig en onveranderlijk mits men niets over het hoofd heeft gezien. Dat laatste gebeurt snel, men is daardoor nooit helemaal zeker. De werkelijkheid levert voortdurend weer verrassingen op, doordat men onvolledige en gebrekkige kennis heeft.

Een ander verschilpunt is dat de hoge cultuur waarheid als gradueel ziet. Iets kan in meer of mindere mate waar zijn, omdat het in meer of mindere mate oké voelt. Journalisten demonstreren vaak tot de hoge cultuur te behoren door het gebruik van deze graduele waarheid. Men denkt niet in waarnemingen, maar in gevoelens en autoriteit.

In de lage cultuur van de double-lows geldt een bewering als waar of onwaar. De bewering is waar zodra deze overeenstemt met de bekende waarnemingen en onwaar wanneer dat niet het geval is.

Het idee van gevoelde waarheid stemt overeen met de associatieve manier van denken in de praat/vecht-cultuur van de double-highs waar beweringen via woorden worden gekoppeld aan emoties zonder dat de luisteraar daar iets voor hoeft te doen.

Dit leidt ook tot volledig verschillende manieren van lezen tussen beide culturen. De bèta's, de double-lows, zien een tekst als informatie, als gereedschap. Je kunt er iets mee doen. De relevante informatie wordt eruit gesloopt, genoteerd en toegepast. Wanneer de informatie niet klopt (onwaar was), werkt de toepassing niet.

Wie de informatie ooit heeft geproduceerd, vindt men niet echt relevant, omdat het niets uitmaakt voor het wel of niet bruikbaar zijn. Wat ze echter als een doodzonde beschouwen, is als er iets niet klopt. Want als er iets niet klopt, kun je er ook niet zeker van zijn dat de rest wel klopt.

De alfa's, de double-highs, zien een tekst als de wijze en verheven woorden van een Groot Leider. Het is aan hen zijn woorden te ontcijferen en zijn opdrachten op te volgen, zodat ze lid zijn van de groep en tot hoge status zullen komen.

Het idee dat je informatie uit een 'heilig' boek zou slopen, doet hen rillen van afschuw. Een boek brengt hen voor hun gevoel dichter bij de hoog verheven auteur. Het mooiste is het boek te mogen voelen en dan liefst in de meest oorspronkelijke versie zodat de koppeling met de verheven auteur maximaal wordt.

Foute boeken moeten daarentegen verbrand worden of verwijderd worden. Ook foute informatie, beelden en kunstuitingen zijn niet welkom. Dit is begrijpelijk door de associatieve manier van denken.

Het uiterlijk, de bron en de presentatie zijn in de double-high cultuur uiterst belangrijk. Men houdt van pracht en praal, opsmuk, tradities, gewichtig doen en vaste formules, waarvan vaak de precieze betekenis niet meer precies bekend is.

Het idee dat een uitspraak van een autoriteit onwaar zou kunnen zijn, is in hun optiek ketterij. Doordat ze de woorden van de Grote Leider als mands zien, kan er aan de waarde en waarheid niet getwijfeld worden. Men ziet iets dus als waar vanwege de autoriteit van de bron. Een idee dat de bèta's vervult met diepe afschuw.


Conclusie

Bevooroordeeldheid is de variabele die de productiecultuur onderscheidt van de tot discriminatie en agressie neigende praat/vechtcultuur. De bèta's moeten niets van vooroordelen hebben, de alfa's omarmen deze.

Dit maakt het mogelijk de invloed van bevooroordeeldheid te bestuderen door het vergelijken van teksten van beide culturen. Dit levert drie punten van verschil.

In de bètacultuur wordt gedacht vanuit waarnemingen. De waarnemingen bepalen de beweringen. Men denkt inductief en strikt empirisch. In de alfacultuur wordt volledig andersom gedacht. Men denkt dogmatisch. Men gaat uit van zijn geloof, idee, theorie, ideologie en ziet waarnemingen als irrelevant.

Ook het taalgebruik verschilt belangrijk. In de bètacultuur gebruikt men taal bij voorkeur descriptief. Het doel is de externe werkelijkheid te beschrijven en te voorspellen. In de alfacultuur gebruikt men taal voor propaganda. Het doel is slechts het publiek te beïnvloeden in de door de spreker gewenste richting. Het gebruik van descriptieve taal beheerst men niet goed en geeft problemen.

Tenslotte hanteert iedere cultuur haar eigen vorm van waarheid. De bètacultuur hanteert waarnemingswaarheid of empirische waarheid. Een bewering moet in overeenstemming met de bekende waarnemingen zijn. De alfacultuur hanteert sprekerswaarheid: de bron bepaalt of de uitspraak waar is. Verder hanteert men emotionele waarheid of geloofswaarheid: men voelt of weet of een uitspraak waar is.

Waardoor ontstaat nu bevooroordeeldheid? Aan de basis ligt mijns inziens het taalgebruik. Men hanteert overwegend mands. Doordat men voortdurend in mands denkt, ontstaat een bepaald begrip van waarheid. Waarheid is daardoor wat bij een bepaald publiek effectief is in het bereiken van het gewenste effect.

Doordat men in mands denkt, ontstaat ook een totaal andere manier van denken dan bij de bèta's. In plaats van inductief denkt men vanuit zijn motivaties. Men gelooft het, men weet het, men voelt het zo.

Strikt genomen is de vraag niet wat bevooroordeeldheid doet ontstaan, maar wat onbevooroordeeldheid doet ontstaan. Mands zijn eenvoudig aan te leren, maar dit geldt niet voor tacts. Voor tacts is een bepaalde aanleg en motivatie noodzakelijk en ook dan nog, lijkt langdurige training in de vorm van interactie met de harde natuur onmisbaar.

Omgekeerd zal een milieu van overvloed, waarin het er vooral om gaat, te pakken wat men krijgen kan, de frequentie en de kracht van mands nog verder versterken.

In een rijke omgeving, waarin weinig mensen productief zijn in interactie met de harde natuur, zal een cultuur ontstaan waarin mands de boventoon voeren. Dit resulteert in toenemende discriminatie, agressie, geweld en tenslotte oorlog en genocide.

Dit verschijnsel is niet nieuw en staat al beschreven in de bijbel. Wanneer het een tijd goed ging, werden de mensen ontevreden.

De enige manier om het proces van toenemende discriminatie/agressie werkelijk te keren, is naar alle waarschijnlijkheid het zorgvuldig bewaken van de verdeling van de rijkdom, zodat de samenleving relatief egalitair blijft. Sociale ongelijkheid lijkt de basis en het recept voor ellende.








Geen opmerkingen:

Een reactie posten