maandag 29 januari 2018

Wat is het essentiële verschil tussen alfa's en bèta's?


Laatst bijgewerkt 29/1/2018 op 16:55.


Het doel van deze blog is na te gaan hoe discriminatie/agressie werkt? Pas wanneer je begrijpt, hoe het precies werkt, kun je er zo goed mogelijk mee proberen om te gaan en kun je gericht zoeken naar tegenmaatregelen.

Het empirische discriminatie/agressie-onderzoek dat na 1940 begonnen is, leidt naar de mob: de machtige groep. Voor een mob is discriminatie/agressie geen nevenproduct, maar het middel van bestaan. Het is waarvoor de mob op de wereld is en het is, waarmee de mob zichzelf in stand houdt, zo lang haar bestaan duurt.

Een mob kan niet bestaan, zonder een fundament van individuele en relatief zelfstandige double-lows (bèta's) die de productie verzorgen en de problemen oplossen. De relatie met deze maatschappelijke onderklasse is echter gebaseerd op macht, discriminatie en agressie.

Dit leidt tot twee grotendeels gescheiden culturen: de op macht gerichte alfacultuur van de strongman en de bètacultuur van de op productie en het oplossen van problemen gerichte double-lows.

Een mob bestaat in beginsel uit minimaal twee delen: de leider of strongman met zijn elite (double-highs of alfa's) die de orders geeft en zijn aanhang die de orders (wie er vervolgd moet worden) uitvoert. Een mob is dus altijd hiërarchisch opgebouwd.

Welke variabele bepaalt of iemand zich achter de strongman opstelt of niets van de strongman moet hebben? Of men toetreedt tot het leger van de strongman of bereid is het risico te lopen door hem vervolgd te worden? Deze X-factor is op basis van wat er nu bekend is, bevooroordeeldheid (prejudice).

Bevooroordeeldheid is echter ook de factor die alfa's en bèta's zuiver en maximaal onderscheidt. Om die reden kunnen we bevooroordeeldheid ook aanduiden als de alfafactor (alfa's scoren hoog).

Omdat alfa's wel discrimineren en geneigd zijn tot agressie, maar bèta's niet of amper, kunnen we dus de vraag 'wat veroorzaakt discriminatie/agressie?' terugbrengen tot 'wat is het essentiële verschil tussen alfa's en bèta's?'


De basis voor het verschil is de manier van informatieverwerking

Eerder liet ik zien dat mensen op twee verschillende manieren informatie actief verwerken en dat de verschillende manieren van informatieverwerking weer het soortenmodel opleveren.

De manier van actieve informatieverwerking is dus kennelijk de basis van het onderscheid alfa/bèta. Men hanteert zachte informatieverwerking in plaats van harde.

Een tweede argument om aan informatieverwerking te denken, was het inzicht van Daniel Kahneman dat mensen twee verschillende systemen hanteren, om antwoorden/taal te produceren: snel denken en langzaam denken.

Een derde argument om aan informatieverwerking te denken, is het inzicht dat taal op twee totaal verschillende manieren gehanteerd kan worden. Om het publiek te beïnvloeden (mands) of om de harde natuur te beschrijven (tacts).

Een vierde argument om aan informatieverwerking te denken, is de Basic Five. Bij vergelijking van typische teksten uit de alfa- en de bètacultuur worden naast bevooroordeeldheid en de eerder genoemde punten, nog twee belangrijke verschillen gevonden:
1. men denkt van binnen naar buiten (dogmatisch in plaats van inductief);
2. men hanteert geen objectieve waarheid, maar subjectieve waarheid (men geeft meningen in plaats van feiten).


Hoe moeten we ons dit verschil in informatieverwerking voorstellen?

Jagers/verzamelaars hanteren taal voor twee verschillende toepassingen. Aan de ene kant hanteert men taal doelgericht bij het verzamelen en de jacht. Aan de andere kant hanteert men taal als sociaal bindmiddel tijdens het samen nuttigen van de buit.

In de harde natuur willen we dat taaluitingen duidelijk zijn, kort zijn en kloppen. De taaluitingen moeten iets opleveren. Bij het nuttigen van de buit gaat het niet om een feitelijk juiste beschrijving, maar om het scheppen van een gezellige sfeer. De taal fungeert als borrelpraat.

Iedereen begrijpt dat tijdens de borrel zaken wel eens wat mooier worden voorgesteld, dan ze in werkelijkheid misschien waren, maar gegeven het doel, doet dat er niet toe. Het doel is niet feitelijk juiste opmerkingen te maken, maar sociaal juiste.

Na de uitvinding van de landbouw hebben de alfa's zich kennelijk gespecialiseerd in het sociaal gebruik van taal en de bèta's in het functioneel gebruik.

Wat is precies het verschil? Bij feitelijk taalgebruik moet een taaluiting kloppen of nuttig zijn om de externe werkelijkheid te begrijpen of te manipuleren. Bij sociaal taalgebruik is een taaluiting bedoeld bij het publiek een nagestreefd effect op te roepen.

Einstein voorspelde met zijn relativiteitstheorie de afbuiging van licht in het zwaartekrachtveld van een ster. Omdat de voorspelling klopte, klopt de theorie kennelijk voorlopig. Hitler evalueerde het succes van zijn toespraken op basis van het aantal aanmeldingen voor de NSDAP. Wanneer een groot deel van het publiek zich aanmeldde, was het kennelijk een goede toespraak geweest.

Dit verklaart ook de uitkomsten van de experimenten van Asch, maar op een andere manier dan hij zich realiseerde. Bij het schatten van de lengte van een lijnstukje, terwijl men in een groep verkeert, zijn er immers twee mogelijkheden. Of men hanteert taal feitelijk, of men hanteert taal sociaal.

Asch interpreteerde de sociale oordelen als 'fout' (hier). Hij zag dat als het bezwijken voor groepsdruk. Strikt genomen, verkeerden zijn proefpersonen echter in een situatie, waarin beide manieren van taalgebruik mogelijk waren.

Een belangrijke conclusie van Asch in dit verband (de zesde, p. 24) kon men vermoedelijk niet goed thuisbrengen en is daardoor in feite gemist, althans nooit benut. Deze conclusie hield in dat het om een persoonsgebonden variabele ging. Hoe vaak men bezweek voor de groepsdruk, was geen toeval, maar varieerde systematisch per persoon. Deze conclusie van Asch bevestigt dus dat mensen op dit punt daadwerkelijk en systematisch verschillen.


Het essentiële verschil

Wat is nu de basis voor dit verschil in informatieverwerking tussen alfa's en bèta's? De Basic Five noemen vijf punten, maar het eerste punt valt af, doordat het betrekking heeft op bevooroordeeldheid. De variabele waarmee het verschil alfa/bèta gemeten wordt.

De overblijvende vier punten zijn:
1. de denkrichting: inductief of dogmatisch;
2. het soort waarheid dat men hanteert: objectief of subjectief;
3. de manier waarop men taal hanteert: tact of mand;
4. de manier van actieve informatieverwerking: hard of zacht.

Deze vier punten zijn niet onafhankelijk van elkaar, maar vormen een samenhangend cluster. Het is niet zo, dat we 2x2x2x2=16 manieren van informatieverwerking vinden. We vinden er in werkelijkheid slechts twee. Er moet dus een enkele onderliggende variabele zijn.

De manier waarop men taal hanteert, het onderscheid tact/mand, voldoet aan die eis. Wie een mand produceert, denkt dogmatisch. Men denkt van binnen naar buiten. Men wil iets.

De waarheid van een mand is subjectief. Wie een kop koffie wil, bepaalt/voelt dat zelf. Het willen van een kop koffie is niet een objectief constateerbaar iets. Pas nadat men de kop koffie gemaakt heeft of besteld heeft, is dat gedrag objectief waarneembaar. De wens zelf vormt dus subjectieve waarheid.

Vervolgens is het voor harde informatieverwerking nodig dat men tacts gaat produceren, die men vervolgens evalueert op juistheid en bruikbaarheid. Deze blogpost bijvoorbeeld publiceerde ik in eerste instantie zonder deze paragraaf, maar bij checken en herlezen van de blogpost, leek hier een vaagheid te zitten. Na die constatering heb ik daarom getracht dit punt te verduidelijken.

Harde informatieverwerking zonder veel tacts te produceren en die vervolgens te evalueren, wil niet. De codebrekers van Bletchley Park moesten in beginsel alle mogelijkheden (in dit geval een gigantisch aantal) voortdurend uitproberen, om die ene combinatie te vinden, die de sleutel tot de code vormde.

Het niet en wel produceren van tacts en het vrijwel automatisch leren evalueren daarvan, vormt dus het essentiële punt waardoor de verschillen tussen respectievelijk alfa's en bèta's ontstaan.

Hierbij is het zo dat bèta's wel in staat zijn mands te produceren, maar alfa's zijn niet goed in staat tacts te produceren. De Sokal-hoax (hier) laat zien dat bèta's er met enige moeite wel in kunnen slagen een 'indrukwekkende' mand te produceren, maar omgekeerd lijkt er weinig of geen evidentie te zijn, waaruit blijkt dat alfa's in staat zouden zijn zelf een tact op hoog niveau te produceren.

Voor het empirische discriminatie/agressie-onderzoek denk ik in dit verband aan Erich Fromm. Het valt vermoedelijk moeilijk te ontkennen, dat hij op een bepaalde manier de basis voor het empirische discriminatie/agressie-onderzoek gelegd heeft met zijn idee dat er iets als een nazi-persoonlijkheid bestond.

Hoewel dit dus een belangrijk idee was, slaagde hij erin dat idee zo te verpakken dat het aan de ene kant een groot publiek van autoritaristen aantrok, waardoor het een bestseller werd. Aan de andere liep daardoor het onderzoek dat op gang gebracht werd, in feite vast. De basis was zo occult, dat de onderzoekers er niet meer uitkwamen.

Zonder heel veel geluk en toeval, en alleen dankzij het moeizame doorploeteren van Bob Altemeyer gedurende een veertig jaar, was dat waardevolle idee op de schroothoop van de wetenschap beland.

Waarom zijn alfa's niet in staat tot het produceren van tacts op behoorlijk niveau? De productie van mands levert in een samenleving met rijke voorraden snel en veel voordeel. De productie van tacts kost echter veel tijd en energie, waardoor men al die voordelen misloopt. Verder vereist het werken met tacts aanleg en langdurig oefenen, waardoor in een rijke samenleving de kosten voor de betrokkene nog verder oplopen.

Het gevolg is dus dat mensen die zich in mands specialiseren, de motivatie niet bezitten om zich te specialiseren in tacts. Het punt bij tacts, waar Einstein in andere bewoording ook op gewezen heeft, is niet dat ze extreem moeilijk zijn om te doen, maar dat men ze wel moet doen. De motivatie is de bepalende factor. Vrijwel iedereen kan leren schaken op behoorlijk hoog niveau, maar niet iedereen doet dat.

Het verschil tussen alfa's en bèta's ontstaat dus doordat alfa's taal sociaal hanteren, ze zien taal slechts als mand of propagandamiddel, terwijl bèta's taal hanteren als tact, de taaluiting moet kloppen met de bekende waarnemingen en bruikbaar zijn. Voor alfa's hebben taal-uitingen dus niet of amper feitelijke betekenis. Het zijn voor hen slechts woorden die gevoelens bij hun publiek oproepen.


Toondoof voor feiten en empirische wetenschap

Doordat men taal sociaal hanteert, lukt het beschrijvende gebruik van taal niet langer goed. Men denkt dat '2+2=4' omdat de juf of meester het zegt. Men geeft het juiste antwoord om bij zijn autoriteit een gewenste emotie op te wekken. Men mist daardoor de feitelijke betekenis van de som.

Als docent statistiek aan een letteren-faculteit kreeg ik ieder jaar wel een student, die op de toets bij een opgave een fout antwoord had gegeven, maar niet zag, waarom dat antwoord fout was, want dat antwoord was toch ook 'mooi' en 'indrukwekkend'. Men evalueerde het antwoord op de indruk die het op een leek maakte en was niet in staat, in te zien dat een antwoord feitelijk juist moest zijn.

Men is zoals C.P. Snow het omschreef (hier) 'toondoof' voor empirische wetenschap. Men mist het vermogen empirische wetenschap te begrijpen.

Men denkt dat feiten uitspraken zijn die door een autoriteit worden vastgesteld. Of men denkt dat wetenschap waar is, omdat het wetenschap is (hier op 0:16).

Woorden zijn niet langer willekeurige symbolen met een bepaalde omschreven feitelijke betekenis, die men eventueel kan wijzigen, maar het zijn tokens geworden, die een diepe emotionele lading hebben en die men daarom zijn publiek inslingert, maar niet een feitelijke betekenis hebben.

Men denkt associatief. Het woord roept een gevoel op. Dat gevoel roept een ander woord op. Op deze wijze bouwt men een eigen werkelijkheid op, en is het zaak alleen het publiek nog te overtuigen van die eigen werkelijkheid.

Dit verschil in informatieverwerking verklaart ook de totaal verschillende manier van aankijken tegen iets als intelligentie. Voor de empirische wetenschapper is dat slechts de score op een bepaalde test die altijd een stukje onbetrouwbaarheid bevat, maar voor de alfa is dat iets geheimzinnings waaraan een diepe betekenis wordt toegekend en rechtvaardigt die score ingrijpende beslissingen.

Ik herinner me in dit verband nog mijn pogingen als student 'coping-behavior' meetbaar te maken. Dat lukte wonderwel. Ik stelde een soort theorie op met, ik dacht, negen voorspellingen over mensen die goed waren in het omgaan met problemen. Vervolgens operationaliseerde ik deze negen voorspellingen tot negen instrumenten. Het onderzoek leverde vervolgens op dat al deze negen instrumenten scores opleverden, die onderling zeer hoog correleerden. Psychometrisch gezien bestond er dus weinig twijfel meer. Ik had het concept 'coping-behavior' op negen verschillende manieren geoperationaliseerd die alle negen dezelfde factor opleverden.

De resultaten waren echter bestemd voor een afdeling psychiatrie waar men niet echt vertrouwd was met psychometrie. De vraag die men hier voortdurend weer stelde, was of ik nu het echte coping-behavior gemeten had? Een vraag die ik vrij verbijsterend vond en niet goed kon plaatsen.

De kennelijke verklaring is dus dat men bij de term 'coping-behavior' een bepaald gevoel had. Het was een belangrijk begrip. Daardoor kreeg ik ook het verzoek het begrip meetbaar te maken. Met die psychometrische benadering van dorre cijfers kon men echter niet goed uit de voeten. Men wilde een verbaal betoog waarin hoog werd opgegeven over de bijzondere eigenschappen van het nieuwe meetinstrument als zeer bijzonder. Men wilde een kerkdienst, die een goed gevoel opleverde en men kreeg een aantal bladzijden met dorre getallen. Men dacht in mands en kon deze tact niet begrijpen. 


Beschikbare informatie niet kunnen benutten

Een ander gevolg van zachte informatieverwerking is dat men niet in staat is te leren via beschikbare informatie. Informatie die men leest, verwerkt men passief tot gevoelens, maar men is niet in staat die informatie te benutten om het eigen gedrag bij te stellen.

Bij computergestuurd onderwijs vonden we dat alfa-studenten die na een gemaakte fout, uitleg kregen over hoe het item dan wel gemaakt moest worden, niet in staat waren hun score te verbeteren. Wanneer hetzelfde item een tijdje later met iets andere getallen opnieuw gepresenteerd werd, werd het item nooit beter beantwoord. Dit resultaat leek in eerste instantie zo vreemd, dat het tientallen jaren lang niet goed te begrijpen leek.

Ook bij taalopgaven, waarbij niet met getallen gewerkt wordt, en precies hetzelfde item opnieuw wordt gebruikt, wordt echter iets soortgelijks gevonden. De verstrekte informatie wordt in doorsnee niet of amper benut.

Wie zich echter verplaatst in de alfa, ziet dat dit zinvol gedrag is. Wanneer men op grond van informatie zijn gedrag zou bijstellen, ontstaat er een afwijking met de groep. Men weet meer of men kan meer. Men gedraagt zich anders dan de rest van de groep.

Dergelijk afwijkend gedrag kan in een hiërarchische groep gemakkelijk tot schade leiden en tot een lagere status of zelfs tot vervolging. Op een bepaald punt is men immers anders dan de rest van de groep. De aanwezige agressie kan dan gemakkelijk gericht worden tegen degene die afwijkt. Vanuit dit gegeven, heeft een alfa er dus groot belang bij om beschikbare informatie niet te benutten.










Geen opmerkingen:

Een reactie posten