donderdag 31 januari 2019

De drie soorten mensen die 'mooie' verhalen geloven. Gewone gelovigen vormen de doelgroep


De vraag waar het over ging, was: waarom geloven mensen 'mooie' verhalen (vooroordelen)? Ik eindigde mijn vorige blogpost met de knokploeg die bij boeren langs ging om beschermingsgeld te eisen. Een bekende maffiapraktijk.

Als boer vind je die praktijk vermoedelijk helemaal niks. Maar als lid van zo'n knokploeg zie je dat heel anders: je haalt geld weg bij rijke stinkerds, dat je vervolgens uitdeelt aan mensen die het echt nodig hebben. In werkelijkheid verdwijnt het meeste van het geld natuurlijk in de zakken van de Grote Leider en zijn aanhang en is het deel dat echt bij de behoeftigen terecht komt, minimaal. Maar het verhaal is prachtig. Je bent geen boef, maar je strijdt voor een nobele zaak.

Mensen lijken 'mooie' verhalen dus vooral te geloven als ze daar zelf voordeel van hebben. Het is leuker om te denken dat de buurman je nog duizend euro schuldig is, dan te denken dat jij de buurman nog duizend euro moet betalen. Zo simpel liggen die dingen. Toch produceert en gelooft niet iedereen even enthousiast 'mooie' verhalen. Wie precies zijn de mensen die 'mooie' verhalen geloven?


Wie geloven 'mooie' verhalen?

Mensen nemen vaak gemakshalve aan dat iedereen discrimineert. Het zou een algemeen menselijk trekje zijn. Iedereen zou 'mooie' verhalen even enthousiast omarmen. Empirisch onderzoek leert echter dat dat idee niet klopt. De mate waarin mensen geneigd zijn 'mooie' verhalen (vooroordelen) te omarmen, verschilt per individu en kunnen we (betrouwbaar) meten als bevooroordeeldheid (generalized prejudice).

Waar komt die bevooroordeeldheid vandaan? Waarom zijn sommige mensen meer bevooroordeeld dan anderen? Dat is lastig met zekerheid te zeggen, omdat mensen nu eenmaal geen (eenvoudige) machines zijn. Onderzoek laat echter zien dat we bevooroordeeldheid kunnen voorspellen via twee kenmerken, die mensen in meer of minder mate bezitten. Wanneer we iemands autoritarisme weten en we weten zijn sociale-dominantie, dan weten we ook zijn bevooroordeeldheid. Autoritarisme levert ruwweg de ene helft van bevooroordeeldheid, sociale-dominantie de andere helft.

Dit betekent dat we vier soorten mensen kunnen onderscheiden. Allereerst hebben we mensen die laag scoren op zowel autoritarisme en sociale-dominantie. Deze bèta's (van origine boeren) voelen geen noodzaak op te gaan in een groep en hoeven niet de top van de sociale piramide te bereiken. Ze hebben geen of amper vooroordelen. Ze moeten niets hebben van 'mooie' verhalen. Praatjes vullen geen gaatjes, vinden ze.

Vervolgens hebben we de mensen die een groep nodig hebben om zich geborgen te voelen. Autoritaristen dus. Maar deze 'gewone gelovigen' hebben, in tegenstelling tot de andere gelovigen (de predikers, de alfa's), geen behoefte om de top te bereiken. Ze zijn tevreden met de bescherming die de groep biedt en hun ondergeschikte positie daarin. Dit is de mensensoort die in de eerste plaats het doelwit is van de 'mooie' verhalenvertellers. Deze mensen geloven domweg wat hun van hogerhand verteld wordt. Vaak weten ze bij navragen niet eens precies, wat hen verteld is, maar is er wel een emotionele koppeling blijven hangen. Ze hebben dan via het 'mooie' verhaal geleerd dat de X niet deugen, terwijl zij en de anderen van hun groep heel erg oké zijn.

De derde mensensoort, de 'doeners',  bestaat uit ongelovige sceptici die koste wat het kost, zo hoog mogelijk willen komen. Ze willen macht. Ze zijn dus niet-autoritaristisch, maar wel sociaal-dominant. Ze zien de groep als een prachtige kans macht te veroveren. Deze mensen geloven 'mooie' verhalen niet echt, maar spelen het sociale spel mee. Ze doen zich uit berekening voor als mensen die het 'mooie' verhaal volledig geloven. Ze proberen naadloos in de groep te passen. Hun voordeel is dat ze helder kunnen denken, hun nadeel is dat ze als pseudo-gelovigen de simpelheid van de gewone gelovigen missen. Ze moeten moeite doen hun doortraptheid te camoufleren.

De vierde soort bestaat uit mensen die specialist zijn in het produceren van 'mooie' verhalen. Wie een 'mooi' verhaal produceert en overtuigend wil brengen, moet dat verhaal zelf onvoorwaardelijk geloven. Verder is het doel van het verhaal zelf in status te stijgen en een of meer anderen te verlagen. Deze predikers of alfa's zijn dus autoritaristisch en sociaal-dominant. Ze scoren op beide variabelen die discriminatie en agressie aansturen hoog en worden daarom ook wel aangeduid als: double-highs. Die dubbele hoge scores betekenen dat ze de meest discriminerende, bevooroordeelde en agressieve mensensoort zijn, die er te vinden is.

Een moderne landbouw-samenleving (discriminatie en agressie werden een probleem na de uitvinding van de landbouw) bestaat dan uit vier verschillende soorten mensen. De qua status laagste laag bestaat uit bèta's. Hun taak is zelfstandig de productie te verzorgen. Ze zijn er wel, maar worden niet gezien als leden van de machtige groep.

Vervolgens komen de gewone gelovigen. Zij geloven wat hun leiders hun vertellen en vormen de dienaren, slaven en soldaten van hun leiders. Dit is qua status de laagste laag van de machtige groep: het plebs. Dan komt de tussenlaag (de middenstand) van doeners ('men of action'). Dit zijn de generaals en uitvoerders die zorgen dat er echt iets gedaan en bereikt wordt. Aan de top vinden we de alfa's: de sterke man met zijn elite (de predikers, 'men of words'). De alfa's produceren de 'mooie' verhalen die de gewone gelovigen geloven en sturen.

Irrationeel geloof is daarmee een groepsding. Het is iets dat niet los gezien kan worden van groepen. Voor de alfa's gaat het om het veilig stellen van hun positie en het bereiken van de top. De doeners (men of action) geloven het 'mooie' verhaal om zelf hoger te komen en machtiger te worden. De gewone gelovigen tenslotte geloven slechts om veiligheid te vinden in de groep.

De redenen waarom mensen een 'mooi' verhaal geloven en omarmen, hebben dus uiteindelijk amper iets te maken met de inhoud van het verhaal. Wanneer de Partij of de Grote Leider zegt dat 2+2=5, dan is het 5. Punt uit. Ook al is de bewering volstrekte onzin. Voor de mensen in een groep maakt het niet uit of zo'n bewering feitelijk klopt of niet. Hun denken wordt bepaald door de groep. Ze zijn onderdeel van de (niet-productieve) groep.

Valt te begrijpen dat mensen in een alfacultuur 'mooie' verhalen niet kritisch ontvangen? Wie lid is van een niet op productie gerichte groep, heeft te maken met die groep en zijn positie in die groep. Kritische opmerkingen over het verhaal dat iemand anders vertelt, zullen normaal niet in dank afgenomen worden. Eerder geldt het omgekeerd: iedere scheet vormt een fantastische prestatie.

Waarom moeten bèta's niets van 'mooie' verhalen hebben? Bèta's waren vroeger vooral boeren en ambachtslieden. Het gaat om zelfstandige, kritisch denkende individuen die dol zijn op getallen en harde informatie. Bèta's zitten in een lastige positie. Om in een landbouw-samenleving te kunnen overleven, moeten ze voldoende produceren. Ze denken daardoor productiegericht. Die productie dient aan de ene kant om zichzelf een bestaan te verschaffen en aan de andere kant om zich de alfa's van het lijf te houden. Iedere misrekening in dit kader kan consequenties hebben voor hun voortbestaan. Ze zijn daardoor sterk gefocust op zindelijk denken. Verhalen moeten kloppen met de waarnemingen, dus feitelijk juist zijn. Verder willen ze verhalen die praktisch bruikbaar zijn. Ze zoeken oplossingen voor concrete problemen.

Uit bovenstaande volgt nog een ander punt. In een moderne samenleving is het aantal mensen dat het 'mooie' verhaal omarmt, ruwweg driemaal zo groot als het aantal mensen dat er niets van moet hebben. Het grootste deel van de bevolking zit zo in elkaar, dat men gelooft, wat men verteld krijgt. Zelfs als het volstrekte onzin is.

Een andere consequentie van het voorgaande is dat bèta's (sceptici, ongelovigen) gevaarlijk zijn voor alfa's. Iedereen in de alfacultuur gelooft de verhalen die de alfa's verspreiden (of doet alsof hij die verhalen gelooft). Alleen de bèta's realiseren zich dat het allemaal gebakken lucht is. Wanneer de keizer geen kleren draagt, heeft hij een probleem op het moment dat een jongetje dat hardop durft te roepen. Alfa's zijn angstige en agressieve mensen die dat probleem liever voorkomen door te zorgen dat alle jongetjes die zouden kunnen roepen, achter slot en grendel zitten of op andere manieren het zwijgen is opgelegd.

De afkeer van alles dat op een of andere manier afwijkt, is bekend voor leden van de alfacultuur. Zodra die afwijking echter betrekking heeft op de manier waarop mensen denken, zodra iets ook maar riekt naar rationeel denken, neemt die afkeer extreme vormen aan.  Dat is niet verwonderlijk, omdat het 'mooie' verhaal het bindmiddel vormt voor de groep. Wie het 'mooie' verhaal bedreigt, bedreigt de groep en dus de Grote Leider. De Jodenvervolging vormt een triest voorbeeld op dit punt.

Het voorgaande laat zich kort samenvatten. Mensen in de alfacultuur omarmen 'mooie' verhalen, maar bèta's moeten er niets van hebben. Wat doen mensen in de alfacultuur anders dan bèta's? Waardoor ontstaat het verschil in reactie precies?

De alfacultuur omvat drie soorten mensen. Dat alfa's 'mooie' verhalen produceren om de top te bereiken, lijkt begrijpelijk. Dat doeners (men of action) die verhalen overnemen om zelf macht te krijgen, valt ook te begrijpen. De meest geschikte soort om bèta's mee te vergelijken zijn daarmee de gewone gelovigen. Deze verschillen slechts op een enkel aspect van de bèta's: hun autoritarisme.

Verder vormen de gewone gelovigen de basis van de machtige groep (lethal union, fascistisch systeem). De gewone gelovigen vormen daarmee de sleutel tot het systeem. De vraag is dus: waar zit tussen bèta's en gewone gelovigen precies het verschil in reactie op een 'mooi' verhaal?












Geen opmerkingen:

Een reactie posten