woensdag 6 februari 2019

Hoe ontstaat geloof? Napraten en sociale bekrachtiging


Laatst bijgewerkt op 8-2-2019 om 3.46


Het probleem waar het om gaat, is het ontstaan van geloof. Waarom geloven mensen vreemde en 'mooie' verhalen? Daarbij gaat het niet om het geloof dat een koe doorgaans vier poten heeft, maar om het geloof in bizarre verhalen. Het gaat om irrationeel geloof.

Niet iedereen gelooft een wild verhaal. Als we dus willen begrijpen, waarom mensen wilde verhalen bereid zijn te geloven, moeten we focussen op de mensen die dat wel doen. Het gaat dus om gelovigen. De technische term voor volgelingen/gelovigen is 'autoritaristen': mensen die hoog scoren op autoritarisme gemeten met de RWA-schaal (Right Wing Authoritarianism) van Bob Altemeyer.

Geloof (bevooroordeeldheid) wordt aangestuurd door twee verschillende variabelen: sociale dominantie en autoritarisme. Dit betekent dat gelovigen in drie verschillende smaken komen: gewone gelovigen (fanatics), doeners (men of action) en predikers (men of words). De predikers (ook wel: alfa's of double-highs) hebben naast hun bereidheid onmogelijke zaken te geloven, nog iets bijzonders. Ze zijn sociaal-dominant, hun leven wordt beheerst door een ziekelijke drift naar macht. Voor de doeners geldt precies hetzelfde. Ook zij willen voor alles macht. Doeners missen echter iets dat predikers wel hebben: ze geloven niet echt in vreemde zaken. Ze zeggen te geloven, omdat ze macht willen, maar met hun denken is weinig mis. Doeners fungeren daardoor als de generaals en uitvoerders van de predikers.

Om te begrijpen hoe geloof ontstaat, kunnen we het beste focussen op gewone gelovigen. Gewone gelovigen hebben maar een enkele eigenschap die ze speciaal maakt: hun hoge score op autoritarisme. Wat is autoritarisme? Autoritarisme is het zoeken van veiligheid in de groep. Volgens de definitie gelden voor autoritaristen drie punten. Ze onderwerpen zich aan hun leider. Ze zijn bereid tot geweld in naam van hun leider. En ze zijn bang af te wijken van de groepsnorm.

Met wie moeten we de gewone gelovigen vergelijken? De enig in aanmerking komende soort mensen zijn in dit geval: de bèta's. Bèta's zoeken niet de bescherming van een groep en hebben geen ambities leider van een machtige groep te worden. Bèta's waren vroeger de boeren en ambachtslieden. Het bijzondere dat gewone gelovigen bezitten, namelijk hun autoritarisme, missen de bèta's. Ze scoren niet hoog op autoritarisme, maar juist laag. Ze lijken te beschikken over een soort ingebouwde onzin-detector, die gelovigen volledig missen.

Wat volgens Bob Altemeyer vooral bijzonder gevonden werd door zijn publiek, wanneer ze hoorden wat onderzoek oplevert over de eigenschappen van autoritaristen, is hun bizarre denken. Bèta's lijken kampioenen te zijn op het gebied van zakelijk, logisch en kritisch denken, gelovigen lijken echter precies het tegenovergestelde te zijn. Een groter verschil op het gebied van denken lijkt niet voorstelbaar. Autoritaristen denken onlogisch, irrationeel, chaotisch en ga zo maar door. De lijst is eindeloos. Maar waar zit het verschil precies? Waardoor ontstaan al die verschillen?


Het 'denken' van gelovigen is vooral napraten

Op dit punt komt de Volkskrant me te hulp met een interview van Julio Poch (26/01/2019). Poch zat acht jaar onschuldig gevangen op basis van een 'mooi' verhaal. Tijdens een etentje met collega-piloten had hij zich genuanceerd uitgelaten over de gebeurtenissen in Argentinië tijdens de junta. Voor twee van zijn collega's voldoende reden om zeker te weten dat hij betrokken moet zijn geweest bij de Argentijnse dodenvluchten. Kon niet missen, anders praat je daar niet zo 'fout' over, dachten ze kennelijk.

Uit het genuanceerde betoog van Poch leidden ze iets af, waarvan ze dachten absoluut zeker te zijn. Ze voelden het zo en dus moest het zo zijn. Mijn inschatting is dat dit het soort piloten is, waarbij je beter niet in het vliegtuig kunt zitten. Er zijn genoeg voorbeelden te vinden van alfa-piloten waarbij de inzittenden en de piloot zelf de laatste vliegreis niet kunnen navertellen.

Wat er gebeurde, was dat deze 'piloten' hun opinie opwaardeerden tot feit. Dan redeneer ik echter vanuit een bèta-perspectief. Alfa's zien het onderscheid tussen feit en opinie niet. Dat is wat vliegen met een alfapiloot tot een hachelijk avontuur kan maken. Ze zien het probleem niet. Hun denken wordt niet bepaald door wat de instrumenten aanwijzen, maar door wat ze voelen dat de waarheid moet zijn. Helaas trekken vliegtuigen zich van die subjectieve waarheid doorgaans weinig aan.

Wat er gebeurt, moeten we daarom anders beschrijven om er grip op te krijgen. Alfa's bedenken een 'mooi' verhaal. Het vertellen van 'mooie' verhalen is, wat ze goed kunnen en graag doen. Vervolgens gaan ze dat 'mooie' verhaal ondersteunen met extra beweringen. Op die manier schrijven ze in sommige gevallen hele boeken vol. Nog liever brengen ze dat verhaal mondeling. Het doel is om een (meestal onware) bewering als ultieme waarheid te verkopen aan een goedgelovig publiek om op die manier zelf te scoren.

Ze zien het verkopen van zichzelf via hun verhaal als waar het in het leven om gaat. Data en waarnemingen zijn in dat verband vooral lastig en overbodig. Voor het 'mooie' verhaal zijn die niet nodig. Integendeel, de feiten spreken het 'mooie' verhaal doorgaans vooral tegen. Maar het gaat erom de ander te overtuigen van je gelijk, het gaat er niet om of je uitspraak klopt met de kille werkelijkheid. Het ultieme doel is via het verhaal sociaal de overhand te krijgen.

Stel nu, dat je behoort tot de gewone gelovigen. Er wordt je indringend verteld dat Poch in de tijd van de Argentijnse junta 'heel erg fout' was. Je hebt als gewone gelovige in het leven drie prioriteiten: je zoekt veiligheid in de groep en je wilt brood en spelen. Als de hele groep gelooft dat Poch fout was, loop je als groepslid gevaar op het moment dat je een afwijkend standpunt inneemt. Je laadt dan de verdenking op je, misschien wel een bèta te zijn. Het soort mensen dat iedere groep liever kwijt dan rijk is. Die optie is dus bij voorbaat uitgesloten.

Verder wil je brood, maar dat krijg je dankzij je leiders. Wanneer je leiders stellen dat Poch fout was, wel: dan was Poch fout. Punt uit. Waarom zou dat een probleem zijn? Het is toch gezegd? De leiders zeggen zoiets toch niet zo maar?

En dan wil je nog een derde ding: spelen. Je wilt samen met je groepsgenoten een leuke tijd hebben. Wel, wat is er op tegen om Poch te offeren en samen te genieten van het offerfeest? Allereerst was die man een buitenlander. Iedereen weet dat die niet deugen. Vervolgens was het ook nog iemand die in het verleden in dienst was van een fout regiem! Meer bewijs kun je toch niet wensen? Iemand die met de foute partij heulde. Wat een smeerlap! Weerloze slachtoffers uit vliegtuigen gooien! Je zou zo'n kerel toch! De gewone gelovige heeft zijn prioriteiten, maar het zoeken van de waarheid behoort daar niet toe.

Als de gang van zaken die ik hier schets, klopt, dan accepteren gelovigen dus klakkeloos wat hun leiders hun vertellen als waarheid. Vergelijk het met de orders die een ondergeschikte krijgt. Het is niet aan de ondergeschikte om de juistheid van de orders van zijn leidinggevende ter discussie te stellen. Hij hoeft die orders slechts uit te voeren.

Autoritaristen zien zichzelf als onderworpen aan hun leiders. Bekend is het 'Befehl ist Befehl' van Duitse soldaten, hetzelfde principe gold echter ook in het Britse leger. Niet nadenken, maar doen wat je verteld wordt. Kennelijk geldt voor gelovigen dus: geloven, wat je verteld wordt te geloven.

Stel nu dat iemand voortdurend op deze manier denkt. Alles wat hem op een gezaghebbende manier met enige emotie verteld wordt, wordt verheven tot onbetwistbaar feit. Je kunt als gewone gelovige beter niet ingaan tegen de diepzinnige wijsheid van je meerderen, geloof je. Het wereldbeeld van zo'n gelovige wordt een chaotisch geheel van verschillende opinies. Want wat A met nadruk brengt als grote wijsheid, is tegengesteld aan wat B brengt als grote wijsheid, maar voor de gelovige zijn A en B, hoewel logisch strijdig, allebei tegelijkertijd waar. Het rationele denken van de gelovige stort volledig in. De wereld wordt een onvoorspelbaar, chaotisch en beangstigend geheel. Angst is inderdaad een van de kenmerken van autoritaristen.

Een andere invalshoek om een idee te krijgen van de manier waarop geloof tot stand komt, is te kijken naar de tekst van de Heidelbergse Catechismus. Wie deze catechismus bestudeert, ziet het volgende. De gelovige krijgt een vraag, die letterlijk vermeld staat in de catechismus. En lepelt vervolgens het antwoord op dat ook weer in deze catechismus vermeld staat. De gelovige leert dus vragen over het geloof te beantwoorden, maar er is geen enkele garantie dat hij begrijpt, wat hij zegt.

Aan de redactie van de ze tekst, zoals gelovigen die op internet gezet hebben, valt te zien dat ze die tekst zelf kennelijk nooit lezen, afgaande op de spel- en spatiefouten. Ze dreunen dus in het gunstigste geval de uit het hoofd geleerde tekst op in reactie op een vaste vraag, maar ze weten bij G.. niet, wat ze precies zeggen. Ze herhalen slechts, wat hun verteld is.

De gelovige geeft wel het juiste antwoord, maar begrijpt niet. De taal is een eigen leven gaan leiden. De gelovige denkt niet, maar geeft in reactie op een vraag als een soort robot het antwoord dat zijn sociale omgeving wil horen.

Iets dergelijks is voor gelovigen niet uitzonderlijk blijkt bij onderzoek. Bob Altemeyer rapporteerde in The Authoritarians over de bijbelkennis van fundamentalistische gelovigen. Gelovigen beroepen zich bijvoorbeeld op de Bijbel als Gods Woord, maar wie ze vervolgens gaat ondervragen, ziet dat het met die Bijbelkennis nogal tegenvalt. Het is allemaal vooral oppervlakkig napraten. 


Gelovigen zijn beperkte robots

Gelovigen geloven hetzelfde en zijn bang af te wijken van de groepsnorm. Daardoor gaan ze in in veel opzichten lijken op robots. Ze denken gelijk, ze kleden zich vergelijkbaar en ze handelen gelijk.

Toen Erich Fromm in1942 als eerste de persoonlijkheid van fascisten probeerde te beschrijven (The Fear of Freedom) zag hij drie manieren om aan de angst voor vrijheid (en verantwoordelijkheid) te ontsnappen: autoritarisme, agressie en . . .  robotachtige conformiteit. Autoritarisme betekent dat men zich onderwerpt aan de leider van de groep en vlucht in de groep. Agressie betekent dat men bereid is tot geweld in opdracht of in naam van de leider. En robotachtige conformiteit betekent een ziekelijke angst om op een of andere manier af te wijken van de groepsnorm. Alle drie aspecten die Fromm dacht te zien, zitten verwerkt in de moderne definitie van autoritarisme (RWA, Right Wing Authoritarianism) van Bob Altemeyer.

Fromm zag dus in 1942 al dat autoritaristen (gelovigen) sterk deden denken aan robots. Hij gebruikte de term: 'automaton conformity'. Het ideaal van iedere strongman (of prediker) is een enorm leger van robots, dat zonder discussie zijn bevelen uitvoert. Wie macht wil, heeft een groot leger nodig. Autoritaristen benaderen dat ideaal in hoge mate. Ze willen allemaal eender zijn. Ze willen zonder nadenken en zonder discussie hun leider gehoorzamen. En ze zijn bereid tot extreem geweld in opdracht van hun leider. Wat dat betreft, zou je kunnen stellen dat autoritaristen het antwoord van de natuur vormen op de behoefte van de strongman aan een groot leger. Ze denken niet zelfstandig na, ze doen wat hun wordt opgedragen en ze zijn bereid tot niets ontziende agressie.

Wie kritisch leest, ziet echter een probleem. Wat je als strongman wilt, is een leger waarmee je kunt winnen. Niet een leger waarmee je verliest. Alle moderne wapentuig dat ontwikkeld wordt, is daarom intelligent. Je vuurt niet in het wilde weg een vuurpijl af, maar je wilt een raket die zelfstandig naar het doel vliegt en dat raakt. Of nog liever: je wilt een drone die op grote hoogte in de lucht hangt en zodra de tijd daar is, zelfstandig de terroristen-hoofdman uitschakelt. De strongman heeft dus uiteindelijk niet een robotleger nodig, maar een leger van zelfstandig denkende militairen of zelfstandig denkende intelligente machines.

Hoe scoren autoritaristen op dit punt? Het antwoord is: slecht. De evolutie of de natuur heeft een simpele 'machine' opgeleverd. Door het kritische denken (systeem 2) af te schakelen, kreeg de strongman (alfa, prediker) wat hij wilde hebben, maar niet wat hij uiteindelijk nodig had: een effectief leger. Ook op dit punt leverde de natuur echter een oplossing: sommige bèta's zijn sociaal-dominant en daarmee niet langer echte bèta's. Deze mensen kunnen wel scherp denken, maar willen ook dolgraag macht. Deze doeners leveren de Grote Leider zijn generaals en uitvoerders. Simpel gesteld: de gelovigen leveren de soldaten voor het leger van de Heer (of prediker). De doeners leveren het brein om het leger effectief aan te sturen.

Gelovigen lijken misschien ideale robots, maar ze zijn dat niet, doordat ze moeilijk aanstuurbaar zijn. Robots kun je precies aansturen: ze kunnen leren een complexe taak nauwkeurig uit te voeren. Bij gelovigen zal dat niet lukken, doordat het systeem 1 denkers zijn. Het emotionele systeem stuurt hun handelen.

Gelovigen denken niet in procedures die precies moeten worden uitgevoerd, maar ze denken in termen van goed en fout. Ze leren automatisch en onbewust via de taal die ze horen van hun leiders, bepaalde emoties te koppelen aan bepaalde mensen en zaken. Iemand of iets roept daardoor bij hen een positieve of een negatieve emotie op. Bij een positieve emotie zoeken ze toenadering, bij een negatieve emotie wenden ze zich af, of worden ze agressief.

Gelovigen denken daarmee absoluut en moralistisch. Iets is goed of slecht, maar ze denken niet functioneel. Iets kan geschikt zijn voor het ene doel, maar ongeschikt voor een ander doel. Dat levert echter een wereld in grijstinten op, die voor het idee van gelovigen nodeloos complex is.

Wat er daardoor uiteindelijk blijft hangen van het verhaal van de Grote Leider, is dat sommige dingen goed zijn en andere fout. Daarbij zit er geen enkel systeem in het criterium voor goed of fout, doordat gelovigen niet in regels en principes denken. 'Goed' is daardoor alles dat hun leider goed vindt, terwijl alles dat hun leider slecht vindt, het label 'fout' krijgt. 


Gelovigen hanteren sociale bekrachtiging in plaats van feitelijke

Wat drijft dit proces nu aan? Wat drijft de (gewone) gelovige? Wat is de reden om het 'mooie' verhaal te geloven?

Bèta's leven in een harde wereld waarin ze van twee verschillende kanten bedreigd worden. Het is alsof ze voortdurend PacMan aan het spelen zijn. Ze moeten een lastige taak uitvoeren om te overleven en ondertussen zijn er een heel stel kwaadaardige monstertjes naar hen op zoek. In die omstandigheden is het leven kort en moet je cognitief maximaal functioneren om het zo lang mogelijk vol te houden.

Jij kunt wel geloven dat de monstertjes nog veraf zijn, maar in werkelijkheid zijn ze meestal dichterbij dan je zou willen en is het eerder 'Game over' dan je voor mogelijk houdt. Juiste en relevante informatie is voor bèta's dus van levensbelang. Wat ze denken, moet kloppen met de feiten.

Gelovigen leven echter in een groep. Hun status in die groep wordt vooral bepaald door op het juiste moment het juiste te zeggen en 'foute' opmerkingen vooral niet te zeggen. Wie PacMan speelt, ontwikkelt tenslotte een soort automatische routine om zonder bewust nadenken puntjes op te eten en tegelijkertijd de kwaadaardige monstertjes te ontwijken. Voor gelovigen gebeurt er iets vergelijkbaars. Door jarenlange training voelen ze als het ware wat ze wel en wat ze niet moeten zeggen. Ze ontwikkelen een soort zintuig, lijkt het, om te voelen wat wel en wat niet goed zal vallen bij hun publiek van andere groepsleden.

Voor gelovigen telt dus het effect dat hun opmerking heeft op hun publiek. Het gaat erom in sociaal opzicht de juiste opmerking te maken, die het grootste positieve effect sorteert. Wat een gelovige beweert, heeft dus geen enkele inhoudelijke lading. Het is slechts in sociaal opzicht iets aardigs zeggen. Het is babbelen, het is borrelpraat.

Bèta's kijken echter voor het effect van hun opmerking (de juistheid) niet naar hun publiek, maar naar de externe werkelijkheid (de feiten). Voor gelovigen is de uitwerking van hun opmerking normaal vrijwel onmiddellijk zichtbaar via de reacties van hun gesprekspartner, voor bèta's is de uitwerking van hun opmerking vaak pas tijden later zichtbaar. Bijvoorbeeld als het gaat om de vraag: wanneer moet ik zaaien? Of: is deze brug sterk genoeg om niet in te storten?

De feedback komt voor bèta's dus normaal niet snel, maar met vertraging. Dat maakt de verwerking van de feedback veel lastiger. Het gerichte, kritische, rationele denken is veel later ontstaan dan het gebruik van taal voor sociale doeleinden. Dit verklaart dat voor het rationele denken systeem 2 ontwikkeld is. Voor sociale doeleinden functioneert het emotionele systeem (systeem 1) echter prima.

Hoe hard is deze verklaring?  Bèta's evalueren een 'mooi' verhaal (een vooroordeel) totaal anders dan alfa's en gewone gelovigen. Het 'mooie' verhaal kan de verklaring niet zijn, want dat is voor beide groepen hetzelfde. De enige optie die dan overblijft, is dat beide groepen op verschillende vormen van bekrachtiging (feedback) focussen. Van alfa's is bekend dat ze maximaal op hun publiek focussen, van bèta's lijkt duidelijk te zijn dat ze vooral focussen op feitelijke juistheid.

Het geloof dat een gelovige uitdraagt, is dus slechts het 'mooie' verhaal dat zijn groep graag wil horen. Er is geen reden om te denken dat het verwijst naar de harde werkelijkheid. De gelovige herhaalt slechts op zijn manier, wat zijn leiders hem eerder verteld hebben. Geloof, althans irrationeel geloof, is slechts sociaal gebabbel.


Geloof of begrip?  Systeem 1 of systeem 2?

Als gewone gelovigen vooral geloven en druk zijn met het uitdragen van hun geloof, wat doen bèta's dan? Ik denk dat bèta's druk zijn met begrijpen. Het woord 'begrijpen' wil iets zeggen als 'de essentie grijpen'. Doordat bèta's voortdurend van twee kanten bedreigd worden, is begrijpen een van hun favoriete bezigheden. Misschien is het resulterende begrip nooit nodig, maar het kan ook zijn dat dat stukje verworven begrip net het verschil maakt tussen leven of dood.

Om een goed idee te krijgen van het geloofsproces kunnen we kijken naar een klassiek voorbeeld. Een kind dat rekenen leert, moet leren dat 2+2=4. De ene manier om optellen te leren, is dat te doen door bijvoorbeeld erwten te tellen. Je pakt twee erwten en dan nog twee, je doet die bij elkaar en je telt opnieuw. Een kind dat op die manier rekenen leert, begrijpt de essentie.

Er is echter een andere manier, die ogenschijnlijk ook nog eens veel sneller werkt. De juf (of meester) legt uit: 2+2=4. Hoeveel is 2+2? De klas of het kind antwoordt met: '4'. De juf zegt dat dat het goede antwoord goed is. Wat het kind geleerd heeft van dit onderwijs, is dat de juf aangeeft, wat het antwoord moet zijn. Het juiste antwoord is dus het antwoord dat de juf (of meester) goed vindt. Een kind dat op deze manier rekenen leert, gelooft dat 2+2=4.

Geloof als basis voor rekenen, leidt tot onbegrip en cijferangst. Een kind dat op deze manier rekenen leert, ziet rekenen al snel als een onbegrijpelijk iets. Sommige antwoorden zijn goed, andere antwoorden zijn fout, maar waarom precies, weet je pas zeker na de reactie van de juf of meester. Wanneer die opeens zegt: 2+2=5, dan moet het antwoord kennelijk voortaan '5' zijn.

Het is voor onderwijzers, leraren en docenten uiterst verleidelijk om mensen te leren het 'juiste' antwoord te geven door ze dat in de mond te leggen. Mensen begrip bij brengen, is veel lastiger en tijdrovender. Strikt genomen valt begrip niet bij te brengen, doordat uiteindelijk het de leerder zelf is, die de essentie moet grijpen. Op het moment dat de essentie hem verteld moet worden, mist hij de essentie. Hij gelooft dan de uitleg, maar begrijpt nog steeds niet.

Gebeurt het inderdaad dat mensen bij zaken als rekenen wel het juiste antwoord geven, maar zonder te begrijpen, waarom dat het juiste antwoord is? Een eenvoudige test is mensen vragen aan te tonen dat 2+2 inderdaad 4 is. Kan men de juistheid van het antwoord bewijzen? Mijn ervaring is dat lang niet iedereen dat onmiddellijk lukt.

Mijn scheikunde-leraar gaf ooit, lang geleden, de vijfde HBS-B klas een eenvoudig optimaliseringsprobleem. Een fabrikant wil uit een plaat blik van precies 1 vierkante meter, een doos maken met een zo'n groot mogelijke inhoud. Alle kinderen in die klas hadden differentiaalrekening gehad en geoefend. Dat was dus het probleem niet. Van de ongeveer dertig kinderen was er maar één die dit simpele optimaliseringsprobleem kon oplossen. De leerlingen hadden wel geleerd het juiste antwoord te geven in reactie op standaardvragen, maar begrepen de essentie niet van wat ze geleerd hadden. Ze geloofden differentiaalrekening, maar begrepen het niet.

Laat ik afsluiten met een vreemde uitkomst, die we indertijd niet goed konden plaatsen. Alfa-studenten kregen voor het naderende statistiek-tentamen een computerpracticum aangeboden. In het practicum oefenden ze met sommen zoals die ook op de toets gevraagd zouden kunnen worden. Wat de deelnemende studenten niet wisten, was dat iedere opgave tweemaal voorkwam, maar de tweede keer in iets andere bewoordingen en met iets andere getallen. Wanneer ze een opgave fout beantwoordden, kregen ze dat te lezen en kregen ze vervolgens ook te lezen, hoe bij die opgave het juiste antwoord gevonden kon worden. Het idee was: een ezel stoot zich niet tweemaal aan dezelfde steen. Onze verwachting was dus dat de tweede opgave in doorsnee beter gemaakt zou worden dan de eerste van al die gepaarde sommen.

Deze verwachting werd echter niet bevestigd. De tweede opgave bleek in doorsnee precies even vaak goed gemaakt te worden als de eerste. Er was dus geen leereffect, hoewel de studenten zeer positief oordeelden over dit (nieuwe) computergestuurde practicum: ze zagen het als uiterst waardevol, hoewel ze er in werkelijkheid dus niets van geleerd hadden.

Inmiddels lijkt duidelijk te zijn, hoe dit vreemde resultaat verklaard moet worden. Studenten namen niet de moeite de informatie na een fout te lezen en te vertalen in een reeks stappen, die ze moesten uitvoeren om het antwoord te vinden. Het antwoord was fout, dat was vervelend, dus gingen ze liever snel door naar het volgende item dat hopelijk wel goed door hen beantwoord zou worden. De verklaring is dus dat deze alfa-studenten de aangeboden informatie, hoewel die voor hen uiterst relevant was, niet analyseerden (systeem 2), maar slechts emotioneel verwerkten (systeem 1). In confrontatie met statistieksommen schakelden ze niet terug naar systeem 2, maar bleven ze het emotionele babbelsysteem hanteren.

Dit resultaat staat niet op zich. De reden dat deze verklaring me nu plausibel lijkt, is dat ik bij het online taalprogramma TAVAN vond dat veel studenten wel kennisnamen van een fout resultaat ('geen match'), maar niet de informatie over het juiste antwoord bleken te lezen en te benutten. Informatie slechts emotioneel verwerken is dus -- in ieder geval voor moderne studenten -- niet uitzonderlijk, maar vaak een vaste gewoonte geworden. Men hanteert slechts het snelle systeem 1 en niet het tijdrovende en energievretende systeem 2. Men focust op sociale bekrachtiging (fout antwoord, jammer, dan snel een nieuwe poging wagen om toch nog te scoren) en niet op waarnemingen/feiten.

En dat was ook precies de oorzaak om het 'mooie' verhaal over Julio Poch klakkeloos te geloven. Men focuste niet op de juistheid/onjuistheid van het verhaal, maar men focuste op sociaal scoren. De mensen die het verhaal moesten beoordelen, waren geen bèta's, maar behoorden tot de alfa-cultuur.























Geen opmerkingen:

Een reactie posten