dinsdag 25 augustus 2020

Dubbel gestoorde waarneming (DGW) en bevooroordeeldheid zijn twee kanten van dezelfde medaille


Laatst bijgewerkt: 27-8-2020 om 22.24


Maar klopt het echt? Ik bedoel het verschijnsel: 'dubbel gestoorde waarneming' (DGW).

DGW is het verschijnsel dat extreem bevooroordeelde mensen geen idee hebben van wat ze precies gezien of waargenomen hebben. Hun blik is gericht op de groep (hun publiek), waardoor ze niet zien, wat zich voor hun ogen afspeelt. Het gevolg is dat ze niet alleen het onjuiste verhaal van de groep overnemen (de eerste storing in hun waarneming), maar ook niet waarnemen, wat er te zien valt (de tweede storing). Hun onjuiste verhaal is dus geen bewust liegen, maar een 'mooi' verhaal waarvan ze zichzelf de onjuistheid niet realiseren.

De basis voor het verschijnsel DGW zijn de kwantitatieve interview-data die Asch vermeld heeft in zijn beroemde artikel (1956) over conformiteit: A Minority of One Against a Unanimous Majority (pdf hier: http://psyc604.stasson.org/Asch1956.pdf).

Bij de analyse van de resultaten van Asch stuitte ik op een merkwaardig verschijnsel (zie mijn voorgaande blogposts). De mensen die voortdurend of bijna voortdurend met de groep meegaan (11 of 12 keer van de in totaal 12 mogelijke keren) blijken na afloop van het experiment geen enkel idee te hebben van het door hen aantal gemaakte fouten. Ze schatten doorgaans 0, 1 of 2 gemaakt te hebben, in werkelijkheid zijn het er 11 of 12. Ze schatten zichzelf in als heel goed, terwijl ze het in werkelijkheid heel slecht deden.

De mensen die voortdurend gewoon hun taak hebben uitgevoerd (0 fouten), weten dat ze het foutloos of vrijwel foutloos hebben gedaan. Het gemiddelde van hun schatting is 0.06 gebaseerd op 18 respondenten. Ze schatten zichzelf in als iets slechter dan ze in werkelijkheid waren.

 

Asch signaleert 'yielding without awareness', maar ziet niet precies wat hij heeft gevonden

Dit resultaat verklaart een merkwaardig punt in het verslag van Asch. Op basis van de gegeven antwoorden bij het interview na afloop verdeelde hij de mensen die twee keer of vaker meegegaan waren in hun antwoord met de groep, in drie categorieën. Een categorie die dacht dat zijn oordeel niet klopte, omdat het groepsoordeel natuurlijk superieur was. Een categorie die zag dat de groep een onjuist antwoord gaf, maar ten koste van alles niet uit de groep wilde vallen. En een categorie mensen die zich helemaal niet realiseerde dat men de groep volgde met zijn antwoord. Asch omschreef dat als: 'yielding without awareness'. Men was zich het volgen van de groep met zijn antwoord niet bewust.

Asch vond deze laatste categorie uiterst belangwekkend, maar vond het ook een dermate vreemd verschijnsel dat hij het niet zonder verder onderzoek wilde accepteren. Hij legde echter merkwaardig genoeg niet een nadrukkelijk verband met zijn gegevens betreffende het aantal keren dat men fout geantwoord had en de schatting van het gemaakte aantal fouten, die men gegeven had.

Het verslag van Asch levert dus in ieder geval op twee verschillende plaatsen informatie over DGW. Eerst via 'Table 12' (p. 35): een kruistabel van het aantal gemaakte fouten en het aantal geschatte fouten. Vervolgens via de categorisatie van de mensen die met de groep meegingen in drie categorieën (p. 41-50).

Asch omschreef 'yielding without awareness' als volgt (p. 41):
"Yielding at the 'perceptual' level.
Among the rarest, but not the less significant, of the reactions were those in which yielding occurred apparently without awareness."

Hij ziet 'yielding without awareness' dus als een verschijnsel dat ingrijpt op de perceptie. Mensen zien niet langer, wat er is. De waarneming is verstoord.

Het merkwaardige punt in het verhaal van Asch is dat hij 'yielding without awareness' niet koppelt aan de resultaten vermeld in 'Table 12' en dat hij het verschijnsel ook niet nadrukkelijk koppelt aan de mate waarin men met de groep meeging. De verklaring is vermoedelijk dat Asch vooraf geloofde dat iedereen het conflict tussen werkelijkheid en standpunt van de groep wel door zou hebben. Deze uitkomsten pasten niet goed bij dat geloof.

In het begin van zijn interview-verslag (p. 27) merkt hij op dat iedereen het conflict zich wel realiseerde. Hij schrijft: "All subjects noted the disagreement as soon as it occurred. They were also aware that the majority was unanimous and that they were in a minority of one. Their first reaction was one of puzzlement. The subjects felt that there was something wrong, but could not locate the source of the difficulty. Numerous statements testify to this."

Hij veronderstelt dat iedereen het wel door zal hebben en ziet dat vervolgens bevestigd door een aantal gesprekken. Hij ziet daardoor niet dat dit idee niet voor alle respondenten opgaat. Met andere woorden: door zijn geloof, zijn vooroordeel, zag hij niet duidelijk, wat hij precies had gevonden. Het fenomeen dat uit zijn gegevens en zijn verslag volgt, speelde ook hem parten. 

 

Sociale wenselijkheid kan de gegevens over DGW niet verklaren

Weten de mensen met DGW werkelijk niet, hoe vaak ze een fout antwoord gaven of zeggen ze gewoon iets, dat 'mooi' (sociaal wenselijk) klinkt?

Stel je voor. Je hebt als proefpersoon meegedaan aan een Asch-experiment. Je volgde met je antwoorden voortdurend of bijna voortdurend de groep. Waarom deed je dat? Omdat je het belangrijk vindt, sociaal positief over te komen. Je dacht, dit is wat de groep gelooft. Ik ga daar niet tegenin, maar bevestig wat ze geloven.

Daarna neem je deel aan het interview. Maar je wilt natuurlijk nog steeds graag positief overkomen op andere mensen. In dit geval op je gesprekspartner, die de vragen stelt. Die gesprekspartner vraagt je: hoe vaak heb je fout geantwoord? Daarbij heeft hij van te voren nog eens uitgelegd wat hij precies bedoelt met 'fout' antwoorden. De lengte van de doellijn en de antwoordlijnen nameten met een lineaal en op die manier de juiste lengte bepalen.

Als je dus een goede indruk probeert te maken op je vragensteller, begrijp je waar de man (of vrouw) naar toe wil. Ja, je hebt inderdaad wel erg vaak (11 of 12 keer) een onjuist antwoord gegeven. Had je misschien beter niet kunnen doen, maar oké. Dat is immers, hoe je vragensteller de zaak ziet.

In werkelijkheid is dat echter niet, wat je zegt. Je zegt namelijk 0 of 1 fout gemaakt te hebben. Het antwoord dat je geeft, is in deze situatie, sociaal bekeken: uiterst ongelukkig. Het is een vreemd antwoord. Het wekt de suggestie dat je er niets van snapt.

Met andere woorden: het antwoord dat je geeft, kan onmogelijk verklaard worden door je drive om toch maar vooral een sociaal aangepast antwoord te geven. Want dan zou je precies de tegenovergestelde kant uitgaan met je antwoord. 

 

DGW is functioneel voor groepsmensen

Maar als het antwoord dat je geeft, niet verklaard kan worden door sociale wenselijkheid, dan lijkt er maar één optie over te blijven. Je hebt echt geen flauw idee. Je hebt geen idee, dat je voortdurend of bijna voortdurend foute antwoorden gaf.

We kunnen de antwoorden die Asch kreeg, dus niet verklaren door sociale wenselijkheid. De enige overblijvende optie is dan: men had niet door dat men foute antwoorden gaf. Men realiseerde zich niet, dat men steeds het antwoord van de groep overnam. Men deed het wel, maar men had het niet door. Men deed, in Asch zijn termen, aan: 'yielding without awareness'.

Het gaat dus echt om 'dubbel gestoorde waarneming'. Eerst verkondigt men iets dat niet klopt, vervolgens blijkt men ook niet gezien te hebben, wat duidelijk waarneembaar was.

Hoe valt dat te begrijpen? Stel, je wilt scoren in de groep. Dat doe je niet door je mond te houden. Dat doe je door iets te roepen, dat bijval oplevert. Iets, dat goed valt. Als je dus wilt scoren, moet je snel zijn, want anders is iemand anders nog sneller en dan is je kans voorbij. Je moet dus echt klaar zitten om onmiddellijk verbaal in actie te kunnen komen. Niet denken, niet observeren, maar roepen en roeptoeteren.

Wanneer je je dus verplaatst in een extreem groepsmens, is het helemaal niet zo vreemd, om zo snel mogelijk iets te roepen en vooral je tijd niet te verdoen met observeren en nadenken. Op die manier bekeken is het verschijnsel 'dubbel gestoorde waarneming' zo gek nog niet. Want het gaat je niet om het waarnemen van iets, maar om het scoren in de groep.

Dat betekent, dat we twee soorten uitspraken hebben. Uitspraken die gebaseerd zijn op observaties. En uitspraken die bedoeld zijn om sociaal te scoren. In het Asch-experiment krijg je de opdracht observationele uitspraken te doen. Met die opdracht ga je akkoord. Vervolgens wordt het echter voor sommige mensen verleidelijk om sociaal te scoren.

Asch meet dus de mate waarin je weerstand kunt bieden aan de neiging om sociaal te scoren. En dat blijkt inderdaad precies hetzelfde te zijn als 'bevooroordeeldheid'. (Ik zet dat woord tussen enkele aanhalingstekens om aan te geven dat het om een meetbare variabele gaat en niet om een of ander abstract woord.)

Het idee dat we twee verschillende soorten uitspraken hanteren, heeft Skinner ook in Verbal Behavior (1957) gedaan, maar toen nog niet erg expliciet. Hij zag die twee totaal verschillende categorieën op dat moment nog niet duidelijk als de twee grote bouwstenen van menselijke taal. Observationele uitspraken benoemde hij als 'tacts'. Met zo'n uitspraak legde je 'contact' met de harde wereld. Uitspraken die sociaal bedoeld waren om te zorgen dat je iets kreeg, benoemde hij als 'mands' (als afkorting van 'demand', vragen).

Als je het bekijkt vanuit de optiek van een extreem groepsmens, is 'dubbel gestoorde waarneming' vermoedelijk heel functioneel. Maar is het inderdaad zo, dat alleen extreme groepsmensen het verschijnsel vertonen of komt het ook voor bij meer gematigde groepsmensen?


Relevantie van de relatie tussen DGW en bevooroordeeldheid

Hoe ontstond de voorgaande vraag? Ik vind in de krant een opinie-artikel. De schrijver beweerde eerder op Twitter 'racisme' te zien in een column van Max Pam. Pam zelf, ik en anderen zagen dat beweerde racisme echter niet in de column.

Die opmerking schoot Pam in het verkeerde keelgat en hij liet zijn advocaat aangifte doen wegens smaad. De ijverige twitteraar krijgt vervolgens in de krant nog eens volop gelegenheid zijn wilde bewering te verdedigen en te herhalen.

Wat me opvalt aan het opinie-artikel van de twitteraar is de chaotische en associatieve betoogtrant. Ik denk dus (rechter vleugel) autoritarisme te zien in combinatie met sociale dominantie. Met andere woorden: ik denk een double-high of 'men of words' te zien. De meest bevooroordeelde mensen die er op Gods aardbodem rondlopen.

Iets rapporteren, dat er niet is. Iemand beschuldigen van iets extreems zonder enige aanleiding. Een chaotische redeneerstijl hanteren. Als het inderdaad om een extreem groepsmens gaat, zou je DGW verwachten. Valt dat in dit geval aan te tonen?

Dat blijkt niet zo moeilijk te zijn. De schrijver beweert in één zin drie zaken over de column van Pam. Alle drie beweringen blijken na onderzoek onjuist te zijn. In één zin drie onjuistheden de wereld inslingeren. Zelfs iemand als Trump lukt dat niet altijd.

Als ik mijn verhaal vervolgens probeer op te schrijven, wil ik de conclusie trekken uit de door mij waargenomen DGW dat het om een extreem bevooroordeeld persoon moet gaan. Die conclusie klopt in dit geval vermoedelijk wel, maar die redenering klopt -- strikt genomen -- niet.

We hebben immers tot nu toe alleen het omgekeerde aangetoond. Mensen die extreem vaak met de groep meegingen in het Asch-experiment (dus extreem bevooroordeeld zijn), vertonen DGW. Het is echter goed mogelijk dat ook mensen die niet extreem bevooroordeeld zijn DGW vertonen.

Dus, hoe zit dit? Vertonen alleen extreem bevooroordeelde mensen DGW of is het een verschijnsel dat bij alle bevooroordeelde mensen in meer of mindere mate voorkomt?

 

DGW opnieuw onderzocht

De eenvoudigste manier om dit te onderzoeken, is opnieuw te kijken naar de interviewgegevens van Asch. Maar nu kijken we niet slechts naar de groep mensen met 11 en 12 fouten, maar naar alle respondenten die fouten gemaakt hebben. Het gaat dus om alle respondenten met 1 tot 12 fouten. Mensen die zich in enigerlei mate conformeren aan de groep, dus meer of minder bevooroordeeld zijn.

Om dit goed te kunnen doen, heb ik de gegevens van 'Table 12' en 'Table 13' van Asch ingevoerd in mijn statistiekprogramma.

Wat bedoelen we in dit verband precies met 'DGW'? De eerste storing in de waarneming meten we via het aantal gemaakte fouten. Die fout ontstaat door het antwoord van de groep over te nemen, terwijl voor je ogen zichtbaar is, dat dat onzin is. Vervolgens krijg je na afloop van het Asch-experiment de vraag, hoeveel foute antwoorden je gegeven denkt te hebben. Daarbij is nog eens precies uitgelegde wat bedoeld wordt met een 'fout' antwoord.

Wanneer je vier keer met de groep meegegaan bent, heb je dus vier keer een fout antwoord gegeven. Wanneer je dat echter in het interview na afloop precies weet, was je je dus kennelijk wel bewust van je fout. In dat geval heb je dus geen dubbel gestoorde waarneming. Je wist precies wat je zag, maar je vond het slimmer om met de groep mee te gaan. Het verschil tussen het aantal fouten en je schatting van het aantal fouten, is dus de maat voor DGW die we hanteren.

In beginsel is het dan mogelijk dat sommige mensen hun aantal fouten te hoog inschatten en anderen te laag. In het ene geval krijg je een negatieve waarde, in het andere geval een positieve waarde. Als je die zou optellen, vallen die tegen elkaar weg. Om dat te voorkomen, kun je dus consequent de absolute waarde gebruiken.

In werkelijkheid doet dit probleem zich bij de groepsmensen (1-12 fouten) in de Asch-data niet voor. Iedereen schatte zijn aantal fouten (veel) lager in, dan het werkelijk was. Er kunnen echter ook gevallen zijn, waarin negatieve waarden optreden en dan is het hanteren van de absolute waarde misschien toch beter.

Om mijn analysemethode duidelijk te krijgen en te kunnen testen, heb ik me in eerste instantie gericht op het aantal keren dat men dacht het oneens geweest te zijn met de groep ('Table 13').


Hoe vaak was men het oneens met de groep en wat schatte men?

In vorige blogposts heb ik laten zien dat extreme groepsmensen (11 en 12 fouten) vrij precies weten hoe vaak ze het oneens waren met de groep. Taakmensen (0 fouten) weten dit veel minder precies, maar gemiddeld genomen, weten ze dit toch ook nog vrij goed.

Wat levert deze analyse voor alle groepsmensen op? Ik heb eerst de correlatie berekend tussen het aantal keren dat men het oneens was met de groep en het aantal keren dat men schatte het oneens geweest te zijn met de groep. Ik vind een correlatie van 0.83 gebaseerd op 34 respondenten.

Dat betekent dus dat groepsmensen een heel goed idee hebben over hoe vaak ze zijn afgeweken van de groep. Dat klopt ook met mijn eerdere analyse. Groepsmensen focussen op de groep en weten daardoor ook precies hoe vaak ze de groep niet volgden.

De tweede correlatie die ik vanuit deze gegevens berekende, was tussen het aantal keren dat men het oneens was met de groep en de absolute fout die men maakte bij de schatting van dat aantal keren. Deze correlatie (weer op basis van 34 respondenten) bedroeg 0.57.

Wat betekent dat? Naarmate mensen het vaker oneens zijn met de groep (minder bevooroordeeld zijn, meer van een taakmens hebben) weten ze minder goed hoe vaak ze precies zijn afgeweken van de groep.

Deze analyse van 'Table 13' bevestigt dus, wat we al dachten, maar nu geldt de conclusie voor alle groepsmensen (1-12 fouten). De eerdere conclusie was gebaseerd op alleen de extreme groepsmensen (11 en 12 fouten) en daardoor belangrijk beperkter.


Hoe veel fouten maakte men en wat schatte men?

De volgende analyse heeft betrekking op het aantal fouten en het geschatte aantal fouten ('Table 12' van Asch) bij alle groepsmensen (1-12 fouten). Ik voer dezelfde stappen nog een keer uit, maar nu op deze gegevens.

De correlatie tussen het aantal fouten en het geschatte aantal fouten bedraagt 0.29 op basis van 40 respondenten. Met andere woorden: groepsmensen hebben vrijwel geen idee van het aantal fouten dat ze werkelijk maken. Ze weten vrijwel perfect hoe vaak ze afwijken van de groep, maar van het aantal fouten dat ze hebben gemaakt, hebben ze amper benul.

Deze correlatie van 0.29 kun je ook nog vergelijken met de eerdere correlatie van 0.83. Wat je dan ziet, is dat groepsmensen heel goed kunnen schatten hoe vaak ze zijn afgeweken van de groep, maar geen idee hebben van het aantal fouten dat ze gemaakt hebben. Ze doen hun benaming 'groepsmensen' dus echt eer aan.

Goed, maar waar het ons vooral om ging, was DGW. Als maat daarvoor zouden we het absolute verschil tussen het aantal fouten en de schatting daarvan, hanteren. Wat vinden we voor de correlatie tussen DGW en het aantal fouten?

Ik vind een correlatie van 0.90 gebaseerd weer op 40 respondenten. Met andere woorden: DGW en bevooroordeeldheid zijn vrijwel hetzelfde. Iemand die bevooroordeeld is, vertoont ook DGW en omgekeerd. Naarmate men meer bevooroordeeld is, neemt ook de mate van DGW toe.

 

Conclusie

Bevooroordeeldheid en DGW zijn een innig koppel. Waar de een is, is ook de ander. Anders geformuleerd: gelovigen (bevooroordeelde mensen) vertellen niet alleen een verhaal, dat niet klopt, ze zien ook niet, wat er is.

DGW en bevooroordeeldheid zijn overwegend hetzelfde. Het is verleidelijk om te denken dat DGW een nieuwe manier is om bevooroordeeldheid vast te stellen. Op basis van de gegevens van Asch kunnen we dat echter niet hard maken, omdat de bepaling van DGW ook gebaseerd is op het aantal gemaakte fouten. Het gaat immers om het absolute verschil tussen aantal fouten en de schatting daarvan. Via deze opzet kan DGW dus niet zelfstandig worden waargenomen.

De ervaring die ik inmiddels heb opgedaan door het analyseren van het eerder aangeduide opinie-artikel suggereert echter dat je enerzijds een ongefundeerde claim kunt aantonen, waarna je vervolgens kunt zoeken naar evidentie voor het niet goed hebben waargenomen van dat, waar men het over heeft. Ik hoop daar in een volgende post uitgebreider over te berichten.



 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten