Laatst bijgewerkt: 23-8-2020 om 0.55
In mijn vorige blogpost besprak ik het onderzoek van Asch naar conformiteit (pdf van zijn artikel: hier).
De grote ontdekking die hij deed, was dat het meegaan met de groep, het
produceren van onzin-antwoorden onder invloed van de groep, een
persoonsvariabele is. Sommige mensen doen het voortdurend, anderen
nooit, de meesten zitten daar ergens tussenin. Iedereen heeft in
beginsel een vast getal dat aangeeft, waar hij precies zit.
Asch
kon de neiging om met de groep mee te gaan, niet een klein beetje
meten, maar kon het met slechts 12 'kritische' items nauwkeurig meten.
De betrouwbaarheid (coëfficiënt alfa) die ik kon berekenen uit zijn
gegevens, was 0.89. De score op deze 12 items wordt voor 89% bepaald
door de persoonsvariabele, die gemeten wordt en bevat slechts 11%
toeval.
De grote vraag: is conformiteit hetzelfde als bevooroordeeldheid, de zooifactor?
De
grote vraag is natuurlijk: welke variabele heeft Asch precies gemeten?
Gaat het bij de Asch-experimenten inderdaad, zoals je zou verwachten, om
bevooroordeeldheid?
De eenvoudigste
oplossing zou empirisch onderzoek zijn. Iemand herhaalt het
Asch-experiment en meet daarvoor of daarna de mate van
bevooroordeeldheid ('generalized prejudice') van de proefpersonen. De
correlatie, gecorrigeerd voor onbetrouwbaarheid, levert het antwoord.
Vervolgens is er nog een onafhankelijk ander onderzoek nodig, dat
hetzelfde oplevert om helemaal zeker te zijn.
Helaas heb ik het eerste
onderzoek, ondanks eindeloos zoeken, tot nu toe niet kunnen vinden. Laat
staan het tweede. Sociaal-psychologen vinden dit kennelijk een foute
vraag of zien misschien het probleem helemaal niet. Een andere
mogelijkheid is dat ik op een of andere manier niet goed gezocht heb.
Het merkwaardige is dat Asch in zijn artikel (1956) het probleem wel zag. Hij besteedt maar liefst anderhalve bladzij, overwegend gezet in een kleine letter, aan de vraag, hoe dit probleem het beste aangepakt kan worden (p. 51-52). Hij schrijft: 'The striking individual differences leave us therefore with an unsolved problem that requires investigation' (p. 51).
Inmiddels zijn we bijna 65 jaar verder en is het probleem nog nooit aangepakt, laat staan opgelost. Sterker nog: sociaal-psychologen lijken het probleem volledig te hebben verbannen uit hun bewustzijn. Misschien een extra reden om het probleem nu wel aan te pakken en op te lossen.
Wie verder leest, zal zien dat mijn poging een onverwachte bijvangst levert. De interviewgegevens van Asch tonen bij heranalyse twee verschijnselen, die tot nu toe misschien wel verondersteld werden, maar bij mijn weten nog nooit aangetoond waren. Het gaat om, althans zo heb ik ze benoemd: 'dubbel werkende waarneming' (DWW) en 'dubbel gestoorde waarneming' (DGW).
DWW en DGW verklaren een resultaat dat Asch waarnam en beschreef, maar niet kon en wilde geloven. Als het echt zo was, moest het eerst maar eens grondig onderzocht en aangetoond worden in verder onderzoek. Het vreemde fenomeen dat Asch waarnam en niet goed kon plaatsen, omschreef hij als 'yielding without awareness' (de groep volgen zonder zich dat bewust te zijn).
DWW en DGW verklaren een resultaat dat Asch waarnam en beschreef, maar niet kon en wilde geloven. Als het echt zo was, moest het eerst maar eens grondig onderzocht en aangetoond worden in verder onderzoek. Het vreemde fenomeen dat Asch waarnam en niet goed kon plaatsen, omschreef hij als 'yielding without awareness' (de groep volgen zonder zich dat bewust te zijn).
Een tweede consequentie van DWW en DGW is dat het omarmen van vooroordelen (de meningen van een groep) in beginsel een vol-automatisch proces is, in ieder geval bij extreem bevooroordeelde personen, dat niet door bewust denken gecontroleerd wordt.
Terug naar de hoofdvraag. 'Conformiteit'
is de naam die we hanteren voor dat wat Asch gemeten heeft. Je volgt
met je antwoord de groep ook al kun je zien, dat het antwoord van de
groep niet klopt. Maar welke variabele is dat precies? Gaat het inderdaad om bevooroordeeldheid, de zooifactor?
De twee soorten mensen die extreem scoren, bepalen de Asch-variabele
Om daarachter te
komen, is het voldoende om naar het begin- en eindpunt van die
variabele te kijken. Aan de beginkant heb je de mensen met 0 fouten, aan
het eindpunt heb je de mensen met 11 en 12 fouten. Bij 12 'kritische'
items had je dan dus alles of bijna alles fout. Het verschil tussen
beide soorten mensen is de variabele, die we zoeken.
Uit
de resultaten van Asch blijkt dat beide extreme soorten mensen
behoorlijk vaak voorkomen.
In de categorie met 0 fouten zit 24% van de proefpersonen. In de
categorie met 9-12 fouten zit 18% van de proefpersonen. Wanneer we die
laatste categorie inperken tot 11 en 12 fouten, blijft er nog steeds
8,1% over. Geen grote groep, maar voor ons doel vermoedelijk toereikend.
Het
eerste punt van verschil dat ik dacht te zien, is dat de mensen met 0
fouten zich keurig houden aan hun opdracht, terwijl de mensen met 11 en
12 fouten de hele opdracht onmiddellijk lijken te vergeten. Het is alsof
ze de opdracht nooit gehoord hebben.
Is
die verklaring mogelijk? Nee, want in de controlegroep trad het effect
niet op. Ook in de controlegroep hebben natuurlijk mensen gezeten, die
hoog scoorden op conformiteit. In de controlegroep hoorde men echter
niet de antwoorden van de andere 'groepsleden'. Iedereen noteerde steeds
zelf zijn antwoord op papier. Je wist dus niet wat je buurman
geantwoord had.
Bij deze afgedwongen
zelfwerkzaamheid deden ook de mensen, die anders 11 en 12 fouten gehaald
zouden hebben, kennelijk normaal hun taak. Dat wil zeggen: ze maakten
niet of amper fouten. Ze deden gewoon wat ze moesten doen.
Het
schijnbaar vergeten van de instructie is dus volledig het gevolg van de
foute antwoorden die men hoort. De foute antwoorden hebben een
dramatische uitwerking op bepaalde mensen. Het resultaat is dat ze 11
of 12 fouten halen. Het is dus niet zo, dat de instructie niet goed
begrepen is of vergeten wordt. Het zijn echt de foute antwoorden die men
hoort, waardoor de fouten ontstaan.
Het
tweede punt van verschil, dat ik dacht te zien, is dat de mensen met 0
fouten hardnekkig focusten op de taak, die ze moeten uitvoeren en zich
niet lieten afleiden door de foute antwoorden, die ze hoorden. De mensen
met 11 en 12 fouten daarentegen lieten zich voortdurend of bijna
voortdurend afleiden door de foute antwoorden die ze hoorden en namen
die foute antwoorden ook nog eens volledig over.
--------------------
Ik schrijf: ze namen die foute antwoorden ook nog eens 'volledig' over. Klopt dat? Asch vermeldt namelijk iets merkwaardigs. Sommige mensen kozen, wanneer dat mogelijk was, een compromis-antwoord. Als het juiste antwoord de kortste lijn was en de groep antwoordde met de langste lijn, dan losten sommige proefpersonen het probleem op door met hun antwoord tussen beide antwoorden in te gaan zitten. Ze kozen als antwoord de qua lengte 'middelste' lijn.
Als je het logisch bekijkt, is dat een vreemde keus. Aan de ene kant klopt je antwoord niet met wat je ziet. Aan de andere kant ga je ook niet met de groep mee. Je kiest dus een oplossing die -- op welke manier je het ook bekijkt -- altijd fout is.
Aan de andere kant is het menselijk gezien, een begrijpelijke reactie. Door wat je ziet, word je de ene kant uitgetrokken. Door de groep word je de andere kant uitgetrokken. Wat moet je doen? Het conflict dat ontstaat, los je op door het midden te kiezen. Je kiest de compromis-oplossing.
Het kiezen van compromis-antwoorden bleek echter vooral te gebeuren door mensen die niet extreem scoorden. Dus door mensen in het middengebied van de verdeling. Mensen die kennelijk beide kanten van het probleem zien. Omdat wij ons beperken tot de mensen die extreem scoren, gaat het dus niet om compromis-antwoorden. De mensen die voortdurend of bijna voortdurend met de groep meegingen, gingen dus steeds volledig met de groep mee.
--------------------
Hoe
kunnen we het voorgaande samenvatten? Het kan niet liggen aan het niet
begrijpen of opeens vergeten van de instructie. Het effect in het
Asch-experiment, ontstaat volledig door de foute antwoorden die men
hoort.
Wat is dan precies het verschil tussen
de mensen met 0 fouten en de mensen met 11-12 fouten? Het verschil zit
volledig in de reactie op die foute antwoorden. Het ene soort mens
focust volledig op de taak die men gekregen heeft en wil die zo goed
mogelijk doen. Men laat zich dus niet afleiden door de foute antwoorden
die men hoort.
Het andere soort mens wordt door de
foute antwoorden die men hoort, diepgaand beïnvloed. Men vergeet als
het ware onmiddellijk de taak die men moet doen. De foute antwoorden die
men hoort, werken als een soort commando. Of men wil of niet, men moet
aan dat commando gehoorzamen.
Kunnen we het
eenvoudiger formuleren? De een soort mens focust hardnekkig op de taak
die men gekregen heeft, de andere soort mens focust volledig op het zo
gunstig mogelijk overkomen in de groep. Die twee extreme soorten mens
kunnen we omschrijven als 'taakmensen' en 'extreme groepsmensen'.
Asch
heeft een situatie geschapen waarin men aan de ene kant een objectieve
taak moet uitvoeren. Aan de andere kant bevinden mensen zich ook in een
groep, althans zo lijkt het voor de proefpersonen. Die groep geeft soms
steeds dezelfde foute informatie over wat het antwoord moet zijn. In die
situatie moet je dus kiezen: welk informatiekanaal geef je prioriteit.
Vertrouw je op je ogen en verstand? Of vertrouw je op wat de groep
zegt? Wie van de twee ga je volgen en gehoorzamen?
Als
je het zo opschrijft, gaat het dus om 'volgen en gehoorzamen'. Geloof
je in de almacht van objectieve feiten? Of geloof je in de almacht van
de groep? Als jij gelooft dat 2+2=4, dan heb je objectief gezien
vermoedelijk gelijk. Maar als de groep heilig gelooft dat het antwoord 5
is, kan je 'foute' geloof je soms misschien wel de kop kosten. Beide
antwoord-strategieën zijn in de praktijk dus verdedigbaar.
Maar
dat is in grote lijn precies wat het -- volledig op empirisch onderzoek
gebaseerde -- soortenmodel stelt. In samenlevingen, zoals die ontstaan
zijn na de uitvinding van de landbouw, heb je twee tegengestelde
culturen. De leden van de bèta-cultuur zorgen voor de productie en
omarmen objectieve feiten, omdat ze voor hun overleven daarvan volledig
afhankelijk zijn. De leden van de alfa-cultuur oefenen de macht uit en
omarmen subjectieve gevoelens en meningen, omdat ze voor hun overleven
afhankelijk zijn van hun status in de groep. De factor die het verschil
vormt tussen beide culturen is bevooroordeeldheid, de zooifactor.
Asch
heeft met zijn experiment een situatie geschapen, waarin de
proefpersoon moet kiezen tussen een objectief feit (dat hij ziet en
waarneemt) en de mening van de groep die met dat objectieve feit in
strijd is. Met andere woorden: je bent geneigd te denken dat Asch
bevooroordeeldheid gemeten moet hebben. Dat lijkt bijna niet te kunnen
missen, maar we zullen zien.
In
het voorgaande heb ik geen nieuwe gegevens gepresenteerd. Ik ben alleen
nagegaan wat een proefpersoon in het Asch-experiment precies moet doen.
Wat is precies het probleem, waarmee hij geconfronteerd wordt? Op basis
daarvan kom je tot de conclusie: Asch meet kennelijk het verschil
tussen taakmensen en extreme groepsmensen. Met andere woorden: je zou
denken dat het om bevooroordeeldheid moet gaan.
Wat betekent het als je hoog scoort op conformiteit? Het betekent, dat je automatisch en volledig het foute verhaal van de groep overneemt.
Het belangrijkste resultaat van Asch was, dat hij liet zien
dat het volgen van de groep een persoonsvariabele is. De een heeft het niet, de ander wel, de meesten zitten daar tussenin. Nu hebben we ons echter gericht op de inhoud van die variabele. Wat
betekent het als je hoog scoort op conformiteit? Hoe je het ook
draait of keert, het betekent, dat je automatisch en volledig het foute
verhaal van de groep overneemt. Zelfs als voor je ogen zichtbaar is, dat
dat verhaal van geen kant klopt.
Dat is
nogal een heftige bewering. Klopt die ook helemaal? Dat het foute
verhaal van de groep voortdurend of bijna voortdurend volledig wordt
overgenomen, natuurlijk wel. Maar is het ook iets dat 'automatisch'
gebeurt? Om die vraag te beantwoorden is het noodzakelijk ons te
verdiepen in het tweede deel van het Asch-artikel.
Taakmensen richten zich op de taak, groepsmensen op de groep
Het
tweede deel van het Asch-artikel bespreekt de resultaten van de
interviews die Asch en zijn medewerkers met een aantal van de
proefpersonen na afloop van het experiment hadden. Het ging om vragen
als: hadden ze het probleem door?, waarom gingen ze wel of niet met de
groep mee? Het verslag begint op pagina 24 en eindigt op pagina 54. Het
is dus een 31, soms dicht bedrukte, bladzijden lang.
Die
31 bladzijden zijn lastig interpreteerbaar. Ze geven wel een beeld,
maar het beeld is moeilijk samen te vatten in concrete punten. Er is
echter één uitzondering. De respondenten kregen (soms) twee vragen
voorgelegd, waarvan de uitkomsten in tabelvorm staan vermeld. Eigenlijk
gaat het om twee scatter-diagrammen waarvan de gegevens in tabelvorm
zijn weergegeven ('Table 12' en 'Table 13', p. 35).
De
twee vragen waar het om gaat, vroegen de respondent te schatten, hoe
vaak men een fout antwoord had gegeven. En dezelfde vraag werd ook nog eens andersom
geformuleerd: hoe vaak dacht men afgeweken te zijn van de groep?
De tabellen 12 en 13 in het Asch-artikel bevatten de uitkomsten op deze twee vragen. Op de horizontale as is het aantal werkelijk gemaakte fouten weergegeven (en/of het aantal keer dat men werkelijk afweek van de groep). Op de verticale as zijn de geschatte aantallen weergegeven. In de cellen van de tabel zelf staat het gevonden aantal respondenten.
De 18 mensen die 0 fouten hebben gemaakt, schatten gemiddeld
dat ze 0.1 fout hebben gemaakt. Ze weten dus dat ze geen of vrijwel geen fouten
hebben gemaakt.
De mensen met 11 en 12 fouten,
focusten natuurlijk op de groep. De vergelijkbare vraag in hun geval is
dus: hoe vaak zijn ze afgeweken van de groep? In dit geval
beschikken we slechts over het antwoord van één persoon met 11 fouten.
Deze persoon schat dat hij met zijn antwoorden eenmaal is afgeweken van
de groep. Zijn schatting klopt dus perfect.
Eén persoon is natuurlijk wat erg weinig. Uit het verloop van het scatterdiagram ('Table 13') blijkt dat iemand met 12 fouten alleen 0 of 1 kan schatten. Volgens de gegevens in het scatterdiagram hebben mensen met 11 en 12 fouten een vrijwel perfect idee van het aantal keer dat ze met hun antwoord afweken van de groep.
Eén persoon is natuurlijk wat erg weinig. Uit het verloop van het scatterdiagram ('Table 13') blijkt dat iemand met 12 fouten alleen 0 of 1 kan schatten. Volgens de gegevens in het scatterdiagram hebben mensen met 11 en 12 fouten een vrijwel perfect idee van het aantal keer dat ze met hun antwoord afweken van de groep.
Samenvattend, we
vinden voor beide extreme soorten mensen, dat men weet, hoe vaak men
met zijn antwoord afweek van de norm die men hanteerde. De mensen
met 0 fouten weten dat ze ongeveer 0 fouten hebben gemaakt. De mensen
met 11 en 12 fouten weten dat ze nooit of vrijwel nooit zijn afgeweken
van de groep.
Het ene soort mens wil de taak zo goed mogelijk doen, het andere soort mens wil de interactie met de groep zo goed mogelijk doen.
Dit bevestigt, wat we al
veronderstelden. Het ene soort mens richt zich vooral op de objectieve
taak, het andere soort mens richt zich vooral op het volgen van de
groep. Het ene soort mens wil de taak objectief gezien zo goed mogelijk
doen, het andere soort mens wil zijn interactie met de groep zo goed
mogelijk doen. Met andere woorden: men wil voor alles aansluiting bij de
groep en daar zo hoog mogelijk in komen.
Het tweede deel van het Asch-artikel bevestigt met deze kwantitatieve data het idee van 'taakmensen' en 'extreme groepsmensen'.
Dubbel werkende waarneming (DWW) en dubbel gestoorde waarneming (DGW)
Nu
komt er een punt waarop beide extreme soorten mensen verschillen. Wat
weet men precies over dat waar men niet op gefocust heeft? Wat weten de
taakmensen over de mate waarin ze de groep hebben gevolgd? Wat weten de
extreme groepsmensen over de mate waarin ze de taak hebben uitgevoerd?
Asch
vroeg de mensen met 0 fouten dus ook hoe vaak ze het oneens waren geweest met
de groep? Op dit punt blijken de
14 respondenten die deze vraag hebben beantwoord, nogal van mening te
verschillen. Hun schattingen lopen uiteen van 4 tot
17. Gemiddeld komen ze uit op 10.7. In werkelijkheid waren ze het 12
keer oneens met de groep. Gemiddeld onderschatten ze dus de mate waarin
ze met hun antwoorden van de groep zijn afgeweken een klein beetje. In
doorsnee zitten ze echter vlakbij.
Laten
we nu kijken naar de mensen die steeds of bijna steeds met de groep
meegingen (11 of 12 fouten). Deze mensen hebben bijna volledig en
voortdurend gefocust op de groep. Wat weten zij over het aantal fouten
dat ze hebben gemaakt?
Er zijn 3
respondenten die deze vraag beantwoord hebben. Ze hadden
in werkelijkheid: 11, 12 en 12 fouten. Ze schatten het aantal fouten
dat ze hebben gemaakt als respectievelijk: 2, 1 en 0. Deze mensen hebben
dus geen enkel idee van aantal fouten, dat ze werkelijk gemaakt hebben.
Kennelijk hebben ze inderdaad voortdurend en volledig gefocust op de
groep en de informatie die steeds zichtbaar voor hun ogen op het bord
stond, niet verwerkt.
Een aantal van drie
respondenten is natuurlijk niet veel. Ook in dit geval bevestigt de
informatie in het scatterdiagram ('Table 13') dat mensen met 11 en 12
fouten zullen schatten 0 of 1 keer fout geantwoord te hebben. Ze hebben
dus geen idee hebben van het aantal fouten dat ze werkelijk gemaakt
hebben. De informatie die steeds voor hun ogen zichtbaar op het bord
stond gedurende de beantwoording van het item, is kennelijk volledig
niet verwerkt.
Wat betekent dit? De taakmensen
weten in doorsnee hoe vaak ze zijn afgeweken van de groep. De extreme
groepsmensen hebben echter geen enkel idee over wat ze precies gezien
hebben. De taakmensen hebben automatisch geregistreerd dat ze met hun
antwoord afweken van de groep. De groepsmensen hebben niet geregistreerd
dat hun antwoorden objectief gezien fout waren.
De taakmensen weten in doorsnee hoe vaak ze zijn afgeweken van de groep. De extreme groepsmensen hebben geen enkel idee over wat ze precies gezien hebben.
De kennelijke verklaring is dat het verwerken van de foute antwoorden via het
automatische systeem gaat (systeem 1, het emotionele systeem van 'snel
denken'), terwijl het zien van de juiste lengte verloopt via het
niet-automatische systeem 2 van bewust denken. Ook wel aangeduid als
'traag denken'.
Dit tweede deel van het
Asch-onderzoek, het verslag van de interviews na afloop, maakt hiermee duidelijk dat taakmensen systeem 2 hanteren, maar dat tegelijkertijd
systeem 1 bij hen ook nog werkt. Ze horen automatisch dat het
groepsantwoord niet klopt met het antwoord dat zij geven.
De
extreme groepsmensen hanteren daarentegen, zoals je zou verwachten,
systeem 1 voor hun interactie met de groep, maar laten hun systeem 2
uitgeschakeld. Ze gebruiken het systeem van het bewuste denken niet. Ze
zien niet, wat er wel is.
Vanuit de optiek van een
extreem groepsmens niet zo vreemd. Bewuste waarneming leidt tot kennis.
Maar die kennis kan gemakkelijk interfereren met het volgen van de
groep. Wie in een groep wil passen, moet vooral niet afwijken door iets
te verkondigen, dat voor het idee van de groepsgenoten vreemd of
onbekend is. Verder kost bewuste waarneming kostbare denktijd, waardoor
men niet meer onmiddellijk kan reageren op wat er in de groep gebeurt.
Het uitschakelen van de bewuste waarneming (het 'trage denken') heeft
dus voordelen wanneer men voortdurend in een machtige groep leeft.
Doordat
extreme groepsmensen meegaan met de foute groepsantwoorden, zien
ze dingen die er niet zijn. Dat betekent: wat ze zeggen, klopt niet met
de werkelijkheid. Tegelijkertijd zien ze de werkelijkheid, die voor hun
ogen staat, niet. Dat wil zeggen: ze zien die werkelijkheid
misschien nog wel, maar ze verwerken die informatie niet. De informatie
dringt niet meer door tot hun bewustzijn. Ze lijden aan dubbel gestoorde
waarneming (DGW). Ze 'zien' dingen die er niet zijn en de dingen die er
wel zijn, zien ze niet.
Nemen deze extreme
groepsmensen dan helemaal niet waar? We hebben het over het waarnemen
van de objectieve werkelijkheid. Hun systeem 1 om de sociale
werkelijkheid waar te nemen en te manipuleren, draait op volle toeren.
Hun systeem 2 om de objectieve werkelijkheid te voorspellen werkt
echter niet of slechts matig, doordat het standaard uit staat. Het gevolg is dat ze dit lange termijn denken ook niet beschikbaar hebben om de sociale werkelijkheid te voorspellen.
Taakmensen daarentegen beschrijven eerst correct wat ze zien met hun
ogen. Tegelijkertijd blijken ze ook nog op een lager niveau het
antwoord van de groepsleden te registreren. Hun waarneming is niet
gestoord, maar werkt dubbel. Aan de ene kant gebruiken ze hun ogen en
verwerken de informatie daarvan bewust. Aan de andere werkt op de
achtergrond hun emotionele systeem automatisch door. Ze hebben dubbel
werkende waarneming (DWW). Ze nemen waar op twee niveaus. Ze zien wat
er is en horen ondertussen ook nog, wat er door de groep beweerd wordt.
Eerder
wierp ik de vraag op of het overnemen van het foute verhaal van de
groep automatisch gaat. Extreme groepsmensen hanteren niet het systeem
van 'traag denken', zagen we. Hun interactie met de groep verloopt via
het systeem voor 'snel denken' (babbelen). Maar dat is een automatisch
werkend systeem gebaseerd op emoties. Het overnemen van het foute
verhaal van de groep is dus een automatisch proces. Extreme groepsmensen
kunnen normaal niet anders, omdat hun systeem voor traag denken uitgeschakeld
staat.
Het omarmen van foute informatie gaat
bij extreme groepsmensen automatisch. Tegelijkertijd ziet men niet meer,
wat er wel is. Men heeft DGW. Men is volledig los van de objectieve
werkelijkheid. Of zoals vroeger werd gezegd: men is los van God.
De driedeling van Asch bevestigt het soortenmodel: conformiteit is bevooroordeeldheid
In
het verslag van Asch vormen 'Table 12' en 'Table 13' belangrijke
bronnen doordat ze kwantitatieve informatie geven over de interviews na
afloop. Vervolgens vermeldt Asch echter voor ons nog meer interessante
informatie.
Hij vraagt de respondenten waarom
ze wel of niet meegingen met de groep. De mensen die meegingen met de
groep ('yielding') geven daarvoor nogal uiteenlopende antwoorden. Op
basis van die antwoorden verdeelt Asch ze in drie verschillende
categorieën.
Allereerst is
er een categorie, die zichzelf ervan probeert te overtuigen, dat men het
kennelijk verkeerd ziet. Men denkt te zien dat het antwoord A moet
zijn. De groep zegt B. Men lost het probleem op door zichzelf te
vertellen, dat men het kennelijk verkeerd zag, de groep kan zich nu
eenmaal niet vergissen.
Asch noemt dit: yielding at the level of judgment.
Men kent aan het groepsoordeel prioriteit toe, boven wat men
zelf ziet. Men wijzigt zijn oordeel onder invloed van de groep, die zich
volgens het idee van deze respondenten onmogelijk kan vergissen. Men ziet de groep als absolute
autoriteit.
Ten tweede zijn er mensen die
zien, dat het antwoord van de groep fout is, maar tot iedere prijs niet
uit de groep willen vallen. Daarom gaan ze met hun antwoord bewust met
de groep mee. Asch noemt dit: yielding at the level of action.
De respondenten zien dat A moet zijn, maar zeggen bewust B om niet uit de groep te vallen.
De
meest extreme categorie die met de groep meeging, zag het probleem
echter helemaal niet. Had men iets fout gedaan? Dat kon niet, want
men had steeds zo goed mogelijk geantwoord. Men zag kortom het probleem
niet. Afgaande op het verslag van Asch was dit de kleinste van de
drie categorieën. Je zou deze categorie yielding without awareness kunnen noemen.
Asch schrijft over deze mensen (p. 42):
'Among the rarest, but not the less significant, of the reactions were those in which yielding occurred apparently without awareness [cursivering MvE]. Previously we have described the case of one such subject who yielded on all trials but one, but who asserted with every appearance of genuineness that he never reported an answer he believed to be wrong [. . .]. The most noteworthy feature was the placidity of the subject; it appeared that his lack of awareness enabled him to maintain an attitude of complacency and frankness, only mildly troubled by the suspicion that something unknown to him had occurred.
The writer has not himself observed other cases as extreme as this, although a few were reported by his associates. In these instances there appeared to be a genuine lack of awareness of the degree of yielding, evidenced by an insistent rejection of its possibility.'
Deze indeling in drie categorieën van Asch
levert belangrijke informatie voor de vraag: welke variabele mat
Asch precies? Volgens het soortenmodel bestaan de leden van de
alfa-cultuur (de machtige groep) namelijk uit drie verschillende soorten
mensen. Allereerst heb je de gewone (niet sociaal-dominante)
volgelingen/gelovigen. Dit is de machtsbasis van de strongman. Zijn voetvolk. Daarna krijg je de 'men of action' (wel sociaal
dominant, maar niet volgeling/gelovige). Dit zijn de officieren en generaals van de strongman. Zij zorgen dat er daadwerkelijk zaken gerealiseerd worden. De middenstand van de alfa-cultuur. Tenslotte krijg je de strongman met zijn elite. De echte
alfa's, de predikers, de 'men of words' ('double-highs', dus: sociaal dominant en
volgeling/gelovige).
De driedeling van Asch stemt overeen met de driedeling van het soortenmodel. Dat is alleen mogelijk als het om dezelfde variabele gaat.
Zonder dat Asch iets
afweet van het soortenmodel, komt hij hier met drie soorten
groepsmensen. De mensen die de groep als autoriteit zien, de mensen die
heel goed zien dat het antwoord van de groep onzin is, maar ondanks dat,
toch meegaan met de groep, omdat ze nu eenmaal beslist niet uit de
groep willen vallen. Tenslotte de mensen die zo automatisch met de groep
meegaan, dat ze het zelf niet meer doorhebben en zich de fysische
werkelijkheid ook niet langer bewust zijn of deze relevant vinden. Met
andere woorden: Asch beschrijft respectievelijk: gewone
volgelingen/gelovigen, 'men of action' en 'men of words'.
Deze
driedeling van Asch levert daarmee specifieke informatie dat
conformiteit en bevooroordeeldheid hetzelfde zijn. Het is vrijwel
ondenkbaar dat Asch toevallig tot precies dezelfde indeling zou kunnen
als de indeling die het soortenmodel levert. Het gaat kennelijk om
dezelfde variabele.
Conclusie
Hoe valt het voorgaande samen te vatten?
Laten
we beginnen met de hoofdvraag. Zijn conformiteit en bevooroordeeldheid
hetzelfde? Gegeven het feit dat Asch de indeling vindt, die het
soortenmodel oplevert, lijkt er op dit punt geen verdere twijfel
mogelijk. (Het soortenmodel verklaart waarom drie van de vier soorten
mensen bevooroordeeld zijn en één soort niet.) Het Asch-experiment is
een andere manier -- naast de vele manieren die al bekend zijn -- om
bevooroordeeldheid te meten.
Natuurlijk is het
mogelijk dat een maat gebaseerd op 'kritische' items enigszins andere
uitkomsten levert dan een maat gebaseerd op een reeks vooroordelen.
Iedere meetmethode zal in de praktijk enige unieke variantie toevoegen.
Maar dat het in wezen om dezelfde variabele gaat, lijkt buiten kijf.
Wat
betekent dat? Dat betekent dat Asch laat zien, hoe vooroordelen
ontstaan en worden overgenomen. Het foute onzin-antwoord krijgt zijn
emotionele lading doordat alle leden van de groep het zeggen. Om die
reden moet het wel 'waar' zijn. Om die reden is het een heilig dogma.
Het Asch-experiment leert ons hoe bevooroordeeldheid werkt.
Een
andere definitie voor bevooroordeeldheid die het voorgaande levert is:
taakmens versus extreem groepsmens. Doe je je objectieve taak zo goed
mogelijk of volg je voortdurend volledig en automatisch het oordeel van
de groep?
Dan is er een tweede resultaat.
Taakmensen hebben dubbel werkende waarneming (DWW). Extreme groepsmensen
hebben dubbel gestoorde waarneming (DGW). Taakmensen nemen bewust waar,
wat er is en nemen tegelijkertijd nog waar, wat hun emotionele systeem
voelt. Extreme groepsmensen verkondigen eerst een fout verhaal van de
groep en zien tegelijkertijd niet, wat er wel is. Ze zijn volledig
losgeraakt van de objectieve werkelijkheid. Ze leven volledig in de
sociale werkelijkheid van de groep.
Het derde
resultaat is misschien het meest verontrustend. Het omarmen van foute
informatie (vooroordelen) door extreme groepsmensen gaat automatisch en
onbewust. Een grasmaaier maait gras. Een extreem groepsmens omarmt foute
informatie, zodra die door de groep wordt aangeboden. Er vindt geen
enkele vorm van toetsing plaats. Het feit dat de groep het vindt, is voldoende. Extreme groepsmensen (alfa's, double-highs) leven als het ware op, van, met en via vooroordelen. Het is hun manier van bestaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten