maandag 3 augustus 2020

Dingen zien die er niet zijn: drie voorbeelden


Hoe kan het dat de boodschap 'de meeste mensen deugen' door een groot publiek omarmd wordt, terwijl de kille werkelijkheid lijkt te leren dat er met veel mensen behoorlijk wat mis is? Hoe valt die paradox te verklaren?

Mijn verklaring voor dat verschijnsel is: bevooroordeeldheid, geloof. De meeste mensen zien dingen, die er niet zijn. De volgelingen/gelovigen van Bregman zien iets, dat er niet is.

Hoe werkt dat? Op welke manier leidt partijdigheid (bevooroordeeldheid) tot het zien van dingen, die er niet zijn?


De boodschap graag willen geloven

Laten we eerst kijken naar de lezers van Bregman. Zijn lezers evalueren zijn verhaal niet kritisch, maar emotioneel. Het is een boodschap die ze mooi vinden, die hen een goed gevoel geeft. Ze hanteren hun systeem 1, hun emotionele onderbuik-systeem. Op grond van dat positieve gevoel omarmen ze zijn boodschap en vertellen ze elkaar vervolgens: de meeste mensen deugen. Maar omdat vrijwel iedereen in hun groep dat zegt, moet het dus wel zo zijn, denken ze. De sociale bijval werkt bekrachtigend.

Eigenlijk is het systeem dus een dubbeltraps-raket. Het begint met een verhaal dat goed voelt. Dat een positief gevoel oproept. Vervolgens neemt men dat verhaal kritiekloos over en verspreidt het verder. Daarna hoort men het verhaal bevestigd worden door andere mensen. Met als gevolg dat het verhaal nog beter gaat voelen, waardoor het nog meer als waarheid gaat voelen. Ook andere mensen zien het zo, dus dan moet het wel zo zijn.

Als je het zo opschrijft, lijkt het onmiskenbaar. We hebben het hier over het omarmen van vooroordelen. Het verhaal klinkt goed en voelt goed. Wel, dan moet het wel waar zijn. Bij Hitler ging het over de Joden die niet deugden, bij Bregman gaat het over ons soort mensen dat zo geweldig is. Trouwen, had ook Adolf het soms niet over een superieur Arisch ras?


Belang hebben bij wat je ziet

Laten we kijken naar een ander voorbeeld. Je bent medisch student. Van je begeleider heb je gehoord dat er op de röntgenfoto een gezwel te zien is, mits je goed kijkt. Als je een goede indruk maakt op je begeleider, dan krijg je een positieve beoordeling. Maak je een slechte indruk, dan krijg je een negatieve beoordeling. Zie je het gezwel wel of niet? Veel 'verstandige' mensen zullen onder deze omstandigheden het gezwel zien, ook al is er helemaal geen gezwel.

Het bovenstaande is een door mij bedacht voorbeeld. De medisch student heeft er belang bij om een goede indruk te maken. Dus zegt hij, dat hij het gezwel ziet. Hij vindt op dat moment het maken van een goede indruk belangrijker dan de vraag of het gezwel er wel of niet is. Dat is misschien niet verstandig, maar wel begrijpelijk.

Zodra we dus belang hebben bij een bepaalde uitkomst, zijn we geneigd te zeggen dat we die bepaalde uitkomst zien. Op dat moment ben je niet meer een objectieve waarnemer, maar een partijdige waarnemer. Wat je zegt, wordt niet meer bepaald door wat je ziet, maar door wat je wilt krijgen en bereiken.

Als iemand je een euro geeft voor iedere vlieg die je rapporteert, ongeacht of die vlieg er wel of niet is, ben je geneigd heel veel vliegen te rapporteren. Je zou bijna gek zijn als je dat niet deed.

Zodra iemand dus een bepaald belang heeft bij het 'zien' van iets, gaat hij dat iets ook al snel zien, ook al is dat iets misschien helemaal niet aanwezig. Per slot van rekening moeten we allemaal leven en willen we bijna allemaal zo mooi mogelijk leven.

Ik denk dat mijn verhaal tot dit punt vrij plausibel klinkt. We hebben allemaal onze behoeften en die willen we graag bevredigen, liefst royaal. Is dat verkeerd? Wie wil dat niet? Het klinkt als een begrijpelijk principe, maar het is wel een principe met vergaande gevolgen.


Een voorbeeld uit het volle leven

Hier komt een voorbeeld uit het volle leven. En zoals vaak: de werkelijkheid is een stuk extremer, dan wat wij geneigd zijn te denken.

Bij de supermarkt raak ik onwel, ik verlies het bewustzijn en val op de vloer. Door de bloedende hoofdwond ziet het geheel er nogal dramatisch uit. De bedrijfsleider legt me in de stabiele zijligging. Het is geen aangenaam gezicht, vertelt hij me later. De ambulance is er snel.

Wanneer ik in de ambulance bijkom, wordt er gevraagd of ik wel eens een epileptische aanval heb gehad. Nee, dus. In mijn familie dan? Nee, eigenlijk ook niet. Via de telefoon wordt doorgegeven aan de eerste hulp dat ik vermoedelijk een epileptische aanval heb gehad. Dat lijkt een plausibele conclusie voor iedereen die het hoort. Veel kostbare onderzoeken en een heel aantal weken later heeft een uitgebreid medisch team mij ervan weten te overtuigen dat ik vrijwel zeker een epileptische aanval moet hebben gehad.

Een aantal maanden later belt een andere specialist, waarbij ik me al eerder had gemeld, omdat ik me soms wat vreemd voelde in mijn hoofd. Een beetje licht, een beetje duizelig. Hij informeert hoe het nu met me gaat. Ik rapporteer dat ik ondertussen een epileptische aanval heb gehad, die hij als specialist niet heeft zien aankomen. Het klinkt wat verwijtend.

Hij vraagt: 'Hoe komt u bij dat vreemde verhaal?' Even lijkt hij te twijfelen aan mijn verstandelijke vermogens, maar na enkele gerichte vragen besluit hij dat daar nog niks mis mee is. Hij wilde indertijd -- om redenen die ik begreep en deelde -- niet overgaan tot allerhande ingrijpende onderzoeken. Die zijn ondertussen echter wel uitgevoerd door het andere ziekenhuis. Alle resultaten zijn negatief, er zijn geen afwijkingen gevonden. Dat gegeven blijkt veel mogelijkheden uit te sluiten. Vervolgens vraagt hij mij in eigen woorden precies te beschrijven, wat er in de supermarkt gebeurd is. Daarna reageert hij: 'Oh, dan weet ik het al. U heeft met zekerheid geen epileptische aanval gehad, maar u heeft vrijwel zeker lage bloeddruk, dat heeft u volgens uw dossier uw hele leven al gehad. Als u volstrekte zekerheid wilt hebben, kunt u zelf nog een aanvullende test doen.'

Hoe is het mogelijk dat een heel medisch team maandenlang heilig gelooft in haar eigen bliksemsnelle diagnose 'epilepsie'? Zonder ook maar de moeite te nemen, mij even te vragen in eigen bewoordingen precies te beschrijven wat er gebeurd is? Wanneer men dat wel gedaan had, had men onmiddellijk kunnen concluderen dat het (vrijwel zeker) geen epilepsie kon zijn. Die laatste informatie ontleen ik aan de laatste specialist.

Hier hebben we een hele groep duur betaalde specialisten die op basis van eindeloos veel kostbaar onderzoek iets zien, dat er niet is. Hoe kan dat?























Geen opmerkingen:

Een reactie posten