donderdag 1 februari 2018

Wat is de evidentie voor de alfafactor?


Laatst bijgewerkt: 6/2/2018 om 23:47.


De alfafactor vormt in feite de verklaring voor de Holocaust en vergelijkbare zaken. Voor mensen die zichzelf (terecht of ten onrechte) als alfa zien, is dat een emotioneel geladen uitspraak. Is de alfafactor echt de verklaring? Hoe kunnen we daar zo zeker van zijn?

Ik probeer hierna de evidentie samen te vatten.


Het meten van discriminatie/agressie

Bevooroordeeldheid (prejudice) speelt in het empirische discriminatie/agressie-onderzoek een centrale rol. Allereerst is het de maat om vooroordelen en agressie te meten (1A). Vervolgens kan met het ook opvatten als een maat voor gerichtheid op het beheersen van mensen (1B) en tenslotte als een maat voor geloof in irrationele zaken (1C).

Je zou het de strijdfactor kunnen noemen, maar het is tegelijkertijd ook de preekfactor en de kletsfactor. Bevooroordeeldheid lijkt daarmee een maat te zijn die een merkwaardige cocktail vormt van dubieuze bestanddelen.


Twee onderliggende variabelen en het soortenmodel

Het empirische onderzoek heeft vervolgens iets merkwaardigs opgeleverd. Bevooroordeeldheid kan opgesplitst worden in twee onafhankelijke componenten ('oorzaken'): sociale dominantie (2A) en autoritarisme (2B). Beide componenten voorspellen bevooroordeeldheid vrijwel volledig.

Dit resultaat levert de structuur van landbouw-samenlevingen op. Vier soorten mensen, ieder met hun eigen niveau van agressie/bevooroordeeldheid.
1. De double-lows die op alles laag scoren.
2. De 'ware gelovigen' die hoog scoren op autoritarisme, maar laag op sociale dominantie en de bronzen medaille krijgen voor agressie.
3. De sociaal-dominante niet-autoritaristen die de zilveren medaille krijgen voor agressie.
4. De double-highs die op alles hoog scoren en de gouden medaille voor agressie krijgen.

Doordat autoritaristen elkaar opzoeken en klitten en doordat sociaal-dominanten gefocust zijn op het leiderschap van groepen, levert dit de structuur op van de machtige groep aan de ene kant en de overigen in de samenleving aan de andere kant. De machtige groep oefent macht en agressie uit, de overigen verzorgen de productie en lossen de problemen op.


Twee culturen

Dit leidt tot twee verschillende culturen: de hoge alfacultuur van de machtige groep en de lage bètacultuur van de overigen in de samenleving.

Dat er in de samenleving, althans in de wetenschap, twee verschillende culturen te onderscheiden zijn, is vermoedelijk het duidelijkst verwoord in 1956 door C.P. Snow in een column in de New Statesman (hier). Snow kende aan de ene kant het milieu van de empirische wetenschappers goed (hij was zelf chemicus), aan de andere kant belandde hij als schrijver tussen letteren-wetenschappers. Hij had het over de 'scientific' en 'traditional cultures', waarbij hij die laatste cultuur definieerde als overwegend 'literary'.

Snow dacht in deze twee verschillende milieus ook duidelijk twee verschillende culturen te zien. In zijn column wijst hij erop dat de twee culturen een soort minachting voor elkaar koesteren. De alfa's zien de bèta's als onontwikkelde barbaren, terwijl de bèta's zich vrolijk maken over het gebrek aan kennis bij de alfa's.

Snow noemde in totaal drie grote punten van verschil. Allereerst was er een groot verschil in attitude. Hij zag bèta's als de pioniers die nieuwe gebieden open legden en ontgonnen. Ze koesterden geen haat voor de wereld (zoals hun literaire collega's kennelijk deden). Ten tweede was er een verschil in intellectuele vaardigheid. Alfa's zijn volgens Snow 'toondoof' voor empirische wetenschap. Ze zijn niet in staat empirische wetenschappelijk kennis te begrijpen en te verwerken. Ten derde en als grootste probleem, zag Snow een moreel probleem. De bèta's streefden naar gelijkheid, de alfa's zagen zichzelf het liefst aan de top van de piramide en probeerden met woorden de werkelijkheid te verhullen. Of erger nog: waren ronduit racistisch en fascistisch.

Al deze drie punten die Snow dacht te zien, lijken door het beschikbare onderzoek op het gebied van discriminatie/agressie bevestigd te worden. Men heeft een andere instelling, men verwerkt informatie totaal anders en men is sterk geneigd tot discriminatie, agressie en fascisme.

Ook het veel eerdere conflict tussen Galilei en de Kerk kan opgevat worden als een conflict tussen beide culturen. Veel eerder verdedigde Plato met zijn ideeënleer al de alfabenadering. Wie nog verder terug gaat in de tijd, vindt al in Exodus 20:5 een duidelijke aanwijzing voor het bestaan van twee totaal verschillende denkrichtingen.

Ook in de tegenwoordige tijd bestaan beide benaderingen nog volop en hebben ze een conflictueuze onderlinge verhouding. Bekend is de Sokal Affaire in het kader van de Science Wars (hier). Iemand anders die zich het hoofd brak over het verschijnsel pseudo-wetenschap was Richard Feynman (hier) waarvoor hij de term 'cargo cult science' bedacht. Nog actueler is de kritiek op Gloria Wekker (hier).

De voorspelling die uit het soortenmodel volgt betreffende twee tegengestelde culturen wordt dus bevestigd door wat er bekend is.


Wat is de X-factor?

De vraag waar het vervolgens om gaat, is: wie zitten er precies in de machtige groep? Doordat de autoritaristen de machtige groep opzoeken, lijkt het duidelijk dat de double-highs en de ware gelovigen de hoofdmoot vormen van de machtige groep, waarbij de double-highs zich in de rol van leider en elite wringen. Verder lijkt duidelijk dat de double-lows niet in de machtige groep zitten.

De grote vraag die overbleef, was vervolgens: waar blijven de sociaal-dominante niet-autoritaristen? Voor het antwoord op deze vraag, waren er in grote lijnen slechts drie mogelijkheden: 1. ze gingen vrijwel volledig op in de lage cultuur; 2. ze ging voor een deel naar de lage en voor een deel naar de hoge cultuur; 3. ze gingen vrijwel volledig naar de hoge cultuur.

De eerste optie was wat er uitgaande van het oorspronkelijke idee van Fromm zou moeten gebeuren. Autoritarisme zou dan de X-factor zijn, de factor waardoor mensen kiezen voor de strongman. De niet-autoritaristen zouden dan allemaal in de lage cultuur terecht moeten komen.

Dit leek echter moeilijk voorstelbaar, omdat de lage cultuur dan evenveel sociaal-dominante personen zou moeten bevatten als de hoge cultuur. Doordat sociaal-dominanten aangetrokken worden door groepen en door macht, leek dat weinig plausibel.

Uitgaande van de gemiddelde scores op bevooroordeeldheid van de vier soorten was echter duidelijk dat de alfa's (gouden medaille voor agressie) sterk discrimineerden en sterk geneigd waren tot agressie, terwijl de double-lows (geen enkele medaille voor agressie) dat niet of amper waren. Er van uitgaande dat die agressie een bepaalde functie had voor de betrokkenen, was het dus kennelijk zo dat de alfa's via macht en agressie de productie van de double-lows lieten afromen. De double-lows moesten dan het zwaartepunt van de bètacultuur vormen.

Inmiddels hebben meerdere onderzoeken inderdaad laten zien, dat het enthousiasme voor iemand als Trump voorspeld wordt door autoritarisme en sociale dominantie, waarbij beide voorspellers het ongeveer even goed doen. De strongman blijkt zowel autoritaristen als sociaal-dominanten aan te trekken. Hij trekt dubbel. (Mogelijkheid 2 hiervoor, lijkt daarmee de juiste.)

De strongman vindt in eerste instantie zijn publiek bij mede alfa's ('birds of a feather flock together') en bij de 'ware gelovigen'. De macht die hij daardoor verwerft, trekt bèta-gamma's aan (sociaal dominante niet-autoritaristen). Hun motief om zich achter de strongman op te stellen, is niet dat ze hem echt geloven, maar dat het de route naar macht is. Ze vormen de klasse van de 'pseudo gelovigen'.

Door deze dubbele aantrekkingskracht van de strongman, is bevooroordeeldheid de variabele die aangeeft, hoe sterk de strongman aan iemand trekt. Het is de factor die in beginsel bepaalt, hoe enthousiast men is over de strongman en zijn verhaal. Bevooroordeeldheid is de X-factor (3A).

Ook dat resultaat bevestigt dat de double-lows (het zwaartepunt van) de bètacultuur vormen. De alfafactor, de variabele die zuiver en maximaal het onderscheid tussen beide culturen weergeeft, is daarmee bevooroordeeldheid (3B).

Bevooroordeeldheid is dus aan de ene kant de kracht waarmee de strongman trekt (de X-factor), aan de andere kant is het daardoor ook de factor die het onderscheid tussen beide culturen levert (de alfafactor). 


Het simpele model

Strikt genomen zijn de twee onderliggende variabelen van bevooroordeeldheid, sociale dominantie en autoritarisme, dan niet langer beslist nodig om de structuur van een samenleving te beschrijven. Via bevooroordeeldheid is de samenleving immers verdeeld in twee tegenover elkaar staande culturen. De bèta's scoren laag op deze variabele en de alfa's hoog.

Wie echter nauwkeuriger kijkt, ziet dat bevooroordeeldheid bepaalde niveau's heeft. Kennelijk is het zo dat de leider met zijn elite maximaal scoort. Na de elite komt een toplaag van kundige bètagamma's (sociaal-dominante niet-autoritaristen). Onder de deskundige toplaag komt het gewone voetvolk: de strijders, de lage ambtenaren en de gewone gelovigen.

In de periferie die gecontroleerd en beheerst moet worden, schuilen de individuele en onafhankelijk denkende double-lows die de productie verzorgen en de problemen moeten oplossen met hun lage cultuur.

Dit suggereert dat de totale aanhang voor de strongman in een samenleving rond de 75% kan liggen. De double-lows zitten daarmee altijd in een minderheidspositie en hebben daardoor altijd te maken met discriminatie en agressie.

Bij onderzoek aan de WVS (Word Values Survey) slaagde ik er slechts in, hoe zorgvuldig ik ook zocht, één betrouwbare factor te vinden. Deze factor leek onmiskenbaar sterk te discrimineren tussen stabiele landen en conflictgebieden (ik heb dit verband nog niet kwantitatief gecheckt). Dit bevestigt dus via een totaal andere route dat één enkele factor de beide culturen in een samenleving onderscheidt en dat deze factor inderdaad verband houdt met strijd en agressie.

De empirische evidentie voor het volledige model bestaat daarmee uit drie punten:
1. de meting van bevooroordeeldheid als maat voor discriminatie/agressie en overige (1A, 1B, 1C);
2. het meerdere malen aangetoonde empirische verband tussen bevooroordeeldheid aan de ene kant en sociale dominantie en autoritarisme aan de andere kant (2A, 2B);
3. het meerdere malen gevonden empirische resultaat dat de strongman trekt via beide onderliggende variabelen waardoor bevooroordeeldheid de X-factor moet zijn en tevens de alfafactor (3A, 3B). 


Wat is een alfa?

Het is niet zo dat iedereen die zichzelf ziet als 'alfa' of 'bèta' dat ook is. Een 'alfa' zoals hier bedoeld is iemand die hoog scoort op:
1. sociale dominantie en autoritarisme;
2. bevooroordeeldheid.
Een bèta is gedefinieerd als iemand die laag scoort op deze variabelen.

Doordat sociale dominantie en autoritarisme samen bevooroordeeldheid vrijwel volledig voorspellen, is de definitie dus redundant. Wanneer men de bevooroordeeldheid van iemand weet, weet men in beginsel voldoende voor het onderscheid alfa/bèta.

Het is dus niet zo, dat een natuurkundige automatisch altijd een bèta zou moeten zijn of dat een historicus altijd een alfa zou moeten zijn. Het gaat niet om het vak dat men gestudeerd heeft of beoefent, maar om de manier van denken en waardoor men gedreven wordt.

Een bekend voorbeeld van een 'wiskundige' die op een typische alfa-manier dacht, was de 'statisticus' die met een pseudobewijs kwam voor de schuld van Lucia de Berk. Een voorbeeld van een historicus die -- voor zover ik kan nagaan -- op een bètamanier lijkt te redeneren, is Piet Emmer.

Wel lijkt duidelijk, en dat is ook overeenkomstig wat men zou verwachten, dat alfa's zichzelf graag benoemen en voordoen als bèta's. Zij geloven in de macht van woorden en door zichzelf of anderen te labelen, bereiken ze een bepaald sociaal effect.

Op basis van de basic five lijkt het echter relatief eenvoudig te zijn om vast te stellen of iemand taal gebruikt als alfa of als bèta. Voor dat doel blijven vier kenmerken over. (Ik geef steeds eerst de alfa-eigenschap en de bèta-eigenschap als laatste.)
1. het soort waarheid dat men hanteert: subjectief of objectief.
2. de denkrichting: dogmatisch (ik denk dit, dus het is zo) of inductief (van waarneming naar conclusie).
3. het taalgebruik: mand (propaganda) of tact (beschrijving).
4. de informatieverwerking: zacht (nieuwe propaganda) of hard (werkende oplossing).





 



Geen opmerkingen:

Een reactie posten