zondag 12 mei 2019

Twee modellen voor het verwerken van informatie


Laatst bijgewerkt 16-5-2019 om 0.57


Op grond van mijn eerdere blogpost (hier) lijkt de conclusie duidelijk: filterbubbels bestaan. Maar in de empirische wetenschappen wil je zaken graag kunnen zien. Je wilt ze kunnen observeren en je wilt ze kunnen meten. Als ik geloof dat 'filterbubbels' bestaan, zal ik ook duidelijk moeten maken, hoe ze precies werken en hoe we ze kunnen waarnemen. Laat ik een poging wagen.


Twee verschillende soorten situaties

De strekking van mijn eerdere blogpost, was dat sommige mensen er bij voorbaat van uitgaan dat filterbubbels bestaan, terwijl andere mensen geneigd zijn te geloven dat ze niet bestaan. We moeten kennelijk onderscheid maken tussen snel en traag denken (respectievelijk: denken via systeem 1 en via systeem 2).

Laat ik eerst het geval van de trage denker (systeem 2) schetsen. Je bent in een levensgevaarlijk oerwoud. Ongeveer honderd meter verderop ligt een tijger in de bosjes te wachten: hongerig en belust op een smakelijk hapje. Jij weet dat echter niet.

Hoe zou je je in deze situatie opstellen? Iemand die verstandig is, realiseert zich dat het een levensgevaarlijk oerwoud is. Hij is op zijn hoede en scant de omgeving actief. Valt er iets te zien? Daar is een bosje? Houdt zich in het bosje zich misschien een gevaar schuil?

Er spelen twee punten een rol: de gebrekkige en beperkte informatie over de omgeving en het vinden van de meest optimale reactie gegeven de beschikbare informatie. Als de reactie fout is, overleeft onze man niet. De omgeving is hard. Een foute reactie kan grote consequenties hebben.

Laten we nu het geval van de snelle denker (systeem 1) bekijken. De zon schijnt, de rivier stroomt vredig. Dan beweert een van de dorpelingen dat hij op de zandbank in de rivier de beroemde geest X ziet liggen. Andere dorpelingen vallen hem bij. Ze zeggen allemaal geest X te zien liggen.

Onze snelle denker is niet in het gevaarlijke oerwoud, maar in het vredige dorp. Of hij nu wel of niet geest X zegt waar te nemen, maakt ogenschijnlijk niets uit, maar in werkelijkheid wel. Want omdat iedereen geest X waarneemt, valt hij buiten de groep als hij bij hoog en laag volhoudt niets te zien. Onze snelle denker kiest dus eieren voor zijn geld en beweert enthousiast geest X ook te zien. Door dat te beweren verspeelt hij niets en wint veel.

In dit geval doet de feitelijke werkelijkheid er niet toe. Of geest X wel of niet op de zandbank ligt, heeft geen enkele feitelijke consequentie. Maar wie beweert dat geest X niet op de zandbank ligt, heeft daarna sociaal ingeleverd.

In dit geval is er niet sprake van gebrekkige informatie. De mening van de groep is dat op de zandbank geest X ligt. Dat is voldoende om te besluiten, dat men ook geest X ziet liggen. Over het bestaan van geest X is in deze situatie -- sociaal gezien -- als het ware geen twijfel mogelijk. Maar in werkelijkheid gaat het om een virtuele geest, die slechts volgens het idee van de groep (volgens het gepraat, gebabbel) op de zandbank ligt.

Er is in dit geval ook geen twijfel mogelijk over de meest optimale reactie. Met het 'zien' van de geest versterkt men de relatie met de groep. Iedereen in de groep heeft immers de geest zien liggen. Het gezien hebben van de geest op de zandbank is iets dat alle groepsleden gemeen hebben. Het is iets waar iedereen in de groep gelijk over denkt.

In beide werkelijkheden gelden dus totaal verschillende regels. In de harde wereld van de fysische realiteit wil men graag voortdurend meer informatie en is het kiezen van de beste reactie van levensbelang. Het is zinvol eerst goed na te denken en daarna pas te handelen. In de sociale wereld van de groep bestaat er echter geen enkele noodzaak om aanvullende informatie te zoeken. Ook de juistheid of onjuistheid van de informatie (het gebabbel, de borrelpraat) staat niet ter discussie. Zaak is om vooral gezellig mee te doen en daar niet mee te wachten, maar dat zo snel mogelijk te doen.

In de sociale bubbel is er geen noodzaak om je druk te maken over ontbrekende informatie of over de juistheid van wat er beweerd wordt. De externe werkelijkheid doet er niet toe. De functie van het gebabbel is slechts de groepsband te versterken,  Het is borrelpraat en het is zaak op die borrelpraat sociaal zo handig en snel mogelijk te reageren.

Kan de snelle denker zelf de filterbubbel waarnemen waar hij in zit? Nee, want wat hem betreft, is er geen twijfel mogelijk. Op die zandbank ligt geest X. Hij heeft het immers zelf beweerd en al die anderen in zijn groep hebben het bevestigd. Er is geen twijfel mogelijk! Voor iemand in de sociale bubbel is het niet mogelijk de bubbel te zien. Men ziet de eigen bevooroordeeldheid niet.

Of die stelling helemaal klopt, weet ik niet. Ik zou verwachten dat gelovigen (autoritaristen) zich niet realiseren dat ze in een bubbel zitten. Ze zitten in een sociale werkelijkheid, voelen zich daarin thuis en veilig en missen het vermogen om de externe werkelijkheid waar te nemen. Ik verwacht dat gewone gelovigen en double-highs de bubbel niet zien, waar ze in zitten.

Gaat dat echter ook op voor de doeners, de sociaal-dominante niet-autoritaristen? Ook wel aangeduid als 'men of action'. Doeners geloven niet echt in het geloof van de groep, maar spelen het spel mee om zelf zo machtig mogelijk te worden. Of zoals iemand wel eens in vertrouwen tegen mij opmerkte: het is allemaal onzin, maar ik verdien er wel een goed belegde boterham mee. Ik verwacht dat doeners in staat zijn de discrepantie tussen geloof en externe werkelijkheid waar te nemen, maar dat ze om pragmatische redenen het geloof belijden.


Hoe kan de bubbel aangetoond worden?

Hoe valt het bestaan van beide soorten filterbubbels experimenteel te illustreren? De experimenten van Asch bieden een beginpunt. In dat geval bevat de situatie in het ene geval een fysische component (het antwoord is feitelijk goed of fout). In het andere geval bevat de situatie een sociale component. De andere deelnemers geven allemaal hetzelfde (foute) antwoord. Wat zeg je dan, wanneer je een van de laatsten bent die zijn oordeel moet geven? Volg je dan de fysische realiteit of de sociale realiteit?

Is het mogelijk de opzet van Asch op te splitsen in twee soorten deelexperimenten? Je kunt mensen confronteren met harde problemen en je kunt ze confronteren met zachte problemen. Het is bekend dat bèta's in verhouding beter zijn met harde problemen, terwijl alfa's beter zijn met zachte problemen. Eerder liet ik zien (in een aantal blogposts) dat het verschil tussen de kwantitatieve factor en de taalfactor de alfa-bètafactor lijkt op te leveren. Die opsplitsing is dus niet alleen mogelijk, maar al gedaan en we weten, wat er uitkomt.

Bij jagers/verzamelaars lijken de twee verschillende manieren van denken (van informatieverwerking, van praten, van taalproductie) geen problemen te geven. Ze lijken een scherp onderscheid te maken tussen beide manieren van taalhantering. Tijdens de jacht en in het oerwoud gelden totaal andere regels dan gezellig onder elkaar.

Door 'moderne' mensen lijken de twee manieren van taalproductie echter niet meer van elkaar onderscheiden te worden. Bij studenten vinden we bijvoorbeeld vaak dat ze geen kans zien opinies en feiten van elkaar te onderscheiden. De gemiddelde score ligt rond toevalsniveau en soms, merkwaardig genoeg, daar zelfs onder. Het onderscheid is voor deze studenten weggevallen of ze draaien de indeling om. In dat geval zien ze opinies aan voor feiten en feiten voor opinies. Feiten zijn dan in hun optiek zaken waar je altijd aan kunt en mag twijfelen, maar opinies zijn in hun optiek volstrekt zeker, want die zijn door iemand beweerd en moeten dus wel waar zijn.


'Filterbubbel' of 'informatie-verwerking'?

Ik heb het in bovenstaande over 'filterbubbel-modellen'. Strikt genomen gaat het echter eigenlijk vooral om het verwerken van informatie. In de fysische situatie gelden totaal andere regels voor het verwerken van informatie dan in de sociale situatie. Moderne mensen lijken met het verwerken van 'sociale' informatie geen problemen te hebben, maar met het verwerken van  'objectieve' informatie des te meer. Op zich niet verwonderlijk, omdat het verwerken van harde, objectieve informatie evolutionair gezien vermoedelijk veel later is ontwikkeld dan het verwerken van sociale informatie.

Het verwerken van 'harde' informatie moet moeizaam geleerd en geoefend worden. In een rijke samenleving gebeurt dat vermoedelijk steeds minder. Daardoor stijgt de alfa-bètafactor (bevooroordeeldheid, agressie, irrationaliteit, gerichtheid op mensen) totdat deze zo hoog gestegen is, dat de groep niet langer het hoofd kan bieden aan interne en externe bedreigingen en ten onder gaat.

Het idee dat mensen twee systemen hanteren voor informatieverwerking is natuurlijk niet nieuw. Kahneman wees daar bijvoorbeeld al op. Maar het bovenstaande gaat mijns inziens een belangrijke stap verder. Het maakt duidelijk dat er twee verschillende soorten situaties bestaan: harde situaties en zachte situaties. In het gevecht met de natuur gelden totaal andere regels dan in het gevecht om de macht.

Verder  maken deze twee concrete situaties ook duidelijk waarom dat zo is. In een dergelijke situatie levert het bijpassende gedrag meer voordeel op.

Tenslotte is een belangrijk punt dat situaties (overeenkomstig Asch) vaak beide componenten bevatten. In dat soort conflictsituaties (die veelvuldig voorkomen) moet het individu dus onbewust een keuze maken. Het is niet mogelijk beide responsen tegelijk te produceren. De voorkeur voor de alfareactie of de bètareactie blijkt dan geen toeval te zijn, maar een persoonlijkheidseigenschap. Mensen zijn meer of minder bevooroordeeld, meer of minder alfa. (Dit was overigens iets dat Asch ook al vond en rapporteerde: het ging om een persoonlijkheidskenmerk dat vooral de keuze bepaalde.)

Dit klinkt misschien allemaal wat abstract. De essentie is echter dat mensen in een groep niet alleen de band met de harde werkelijkheid verliezen, maar ook hun normen en hun moraliteit. De basis voor het empirische discriminatie- en agressieonderzoek was de Jodenvervolging in nazi-Duitsland. Moreel gezien was dat een weinig verheffend iets. En dat is precies wat we via het model van de sociale filterbubbel terugvinden.

Daarnaast hebben we nu echter ook een ander model helder. In een 'harde' omgeving vallen mensen uiteindelijk terug op hun vermogen tot rationeel denken. Ze voelen zich niet langer volstrekt zeker, ze realiseren zich de beperktheid van hun kennis en ze realiseren zich dat hun gedrag consequenties kan hebben, die ze niet goed kunnen overzien.

Is de term 'informatieverwerking' in dit geval correct? Wanneer we ons in een gevaarlijk oerwoud bevinden, moeten we de informatie die onze zintuigen levert, zo goed mogelijk benutten. Dat is echter niet waar mensen bij 'informatieverwerking' aan denken. Ze gebruiken de term vooral in combinatie met taal.

Je kunt je in dit geval bijvoorbeeld voorstellen dat een groepje jagers/verzamelaars kort communiceert over het bosje. Veilig of niet? In dat geval gaat het dus vooral om een vraag naar een aspect van iets in de omgeving. In gedragsanalytische termen is het echter geen mand, maar een tact. Men geeft aan dat de feitelijke status van het bosje onduidelijk is. Men beschrijft de omgeving.

In de sociale situatie komt men echter met een emotioneel geladen uitspraak, die oncontroleerbaar is. Het is niet mogelijk en niet zinvol om aan te tonen dat de beroemde geest X niet op de zandbank ligt. De uitspraak dient geen productief doel, maar een sociaal doel. Wij zouden zeggen: men formuleert een intrigerende mening. In gedragsanalytische termen: men formuleert een mand. Het doel van de uitspraak is een emotioneel effect bij mensen op te roepen en dat te koppelen aan zichzelf.


MAS-mens of IIPS?

Vincent Icke hanteerde voor deze laatste situatie de afkorting MAS (Mutual Admiration Society). Een groep mensen die elkaar voortdurend lof toezwaaien en bevestigen in elkaars opvattingen. In een dergelijke MAS ontstaat een virtuele realiteit. Men gelooft oprecht zaken die volstrekt oncontroleerbaar zijn, maar die men op bijzondere wijze toch zeker meent te weten.

Wat ligt er tegenover de MAS? Wie leverden in de loop der historie de totaal andere benadering dan de machtige geloofsgemeenschap? Dat waren mensen als Galilei en Einstein. Misschien was iemand als Abraham lang geleden ook zo'n iemand. Het waren individuen die het begrijpen van de schepping (het universum, de wereld om ons heen) als een opdracht zagen en vanuit die instelling het gevecht met de MAS aangingen. Wanneer je daarvoor een afkorting wilt, zou ik kiezen voor IIPS (Independent Individual Problem Solver).

Tussen MAS-mensen en IIPS-mensen bestaan belangrijke en grote verschillen. Een in het oog lopend verschil is dat MAS-mensen dingen beweren. Ze hebben helder hoe de wereld in elkaar zit, althans dat geloven ze zelf. Ze hebben een geloofsovertuiging die actief uitgedragen moet worden. Ook andere mensen moeten van hun bijzondere en prachtige geloof overtuigd worden. Mensen met andere overtuigingen moeten bestreden worden, mensen met dezelfde overtuiging moeten omarmd en bewierookt worden.

IIPS-mensen stellen zichzelf vragen, die door de externe wereld zijn opgeroepen. Die vragen proberen ze vervolgens zo goed mogelijk te beantwoorden door eindeloos in die externe wereld te zoeken en rond te kijken. De missiedrang ontbreekt. Hun antwoorden worden tenslotte omarmd, omdat mensen ook willen eten. Een huis dat in de storm blijft staan, is praktischer dan een bouwsel dat zonder duidelijke aanleiding instort.

Een ander in het oog lopende verschil zijn de superlatieven. MAS-onderzoek is vaak goed voor een cum laude. Het is geweldig onderzoek. Het is 'bijzonder goed'. Het ontvangt van iedereen lof. Wat goed gedaan! Wat een inzicht! Maar IIPS-mensen krijgen doorgaans een weinig warme ontvangst. Galilei ontliep amper de brandstapel. Einstein kon niet terug naar zijn woning in Berlijn. Madame Curie moest vluchten voor het gepeupel. Semmelweis werd opgesloten in een gesticht en daar vermoord.

Dan is er het verschil in manier van evalueren. Alfa-psychologen merkten tegen mij vroeger wel op dat ze theorie X niet 'mooi' vonden. Een theorie moest mooi zijn, maar hoefde niet te kloppen met de externe werkelijkheid. Verder was relevant dat iedereen de theorie niks vond, want als iedereen het niks vond, moest het wel zo zijn. Bij Einstein verscheen er een boek: Honderd wetenschappers tegen Einstein. Waarna Einstein opmerkte: als ik echt ongelijk had gehad, was een wetenschapper ook wel voldoende geweest. Niet het aantal wetenschappers is doorslaggevend voor een empirisch wetenschapper, maar de overeenstemming met de Natuur, althans voor IIPS-mensen.

De meest eenvoudige manier om onderscheid te maken tussen MAS- en IIPS-mensen is vermoedelijk het meten van de mate van bevooroordeeldheid. Simpel, goedkoop, betrouwbaar en valide. In lang niet alle gevallen is het echter mogelijk iemand een lijst met stellingen te laten beoordelen. In die gevallen is het vaak wel mogelijk een door die persoon geschreven tekst te beoordelen. De teksten van IIPS- zijn totaal anders dan die van MAS-mensen (hier).












Geen opmerkingen:

Een reactie posten