Laatst bijgewerkt: 20-10-2020 om 2.10
In de NRC van zaterdag, 3 oktober 2020, kom ik een column van Tommy Wieringa tegen met de titel: 'Dat hoor je nergens'.
De
column gaat over complotdenkers, maar uiteindelijk ook over wetenschap.
Hij beschrijft eerst zijn overleden moeder, althans haar drang om
vreemde zaken te geloven. Dan zitten we natuurlijk onmiddellijk in het
probleem waar deze blog ondertussen al een tijd over gaat: waarom
geloven mensen hartstochtelijk wilde beweringen? Laten we kijken naar
wat Wieringa meldt.
Geloof in autoriteiten versus geloof in de empirie
Hij
schrijft: "Ook zij had duidelijk genoeg van deskundigen, maar kon toch
niet zonder mensen en ideeën om in te geloven." En even verder: "Ik heb
mijn moeder vaak enthousiast horen praten over Lange Frans, niet omdat
hij zo'n knappe rapper was maar omdat ze hem zo'n heldere denker vond,
zo wakker. Als veel gelovigen verdeelde ze de wereld in wakkeren en
slapers. Pas als je haar inzichten deelde, maakte je deel uit van de
ontwaakten. Ik hoorde daar tot haar verdriet niet bij, terwijl ik toch
op internet kon lezen hoe het allemaal zat. Ze vond de waarheid op
plaatsen waar het licht van de rede gewoonlijk niet doordringt. Hoe meer
hits op een zoekterm, hoe hoger het waarheidsgehalte; de
onderzoeksmethode van eat shit, billions of flies can't be wrong.
'Gemtrails: kijk dan, 459.000 resultaten.' 'Vaccinatie + autisme: zie
je wel, 195.000 keer.' 'Bilderberg + New World Order: 4.510.000 hits!
Nu jij weer.' Zoals zovelen verwarde ze bevestiging met bewijs -- de
echokamer was haar wetenschappelijke instituut."
Wat zou zij van corona gevonden hebben? Volgens Wieringa zouden ze daar 'hartstochtelijk en vruchteloos over gesoebat hebben'.
Hij
gaat daarna verder: "In de invloedssfeer van Willem Engel, de
grootmeester van het Nederlandse complotdenken, bevinden zich veel
halftalenten uit de wereld van het entertainment. Zij zijn de nieuwe
deskundigen. In Trouw kwam vorige week Playmate en Angelina
Jolie-lookalike Dorien Rose Duinker aan het woord. Ze mocht
onweersproken alles zeggen wat ze dacht, ook al kwam je dat 'in de
staatsmedia' nergens tegen. Ze stond nog altijd vierkant achter
#ikdoenietmeermee en Willem Engel was haar profeet: 'Willem weet alles'.
Het virus was een griepje dat je te lijf kon gaan door je immuunsysteem
te versterken. Artsen en wetenschappers in haar appgroep hadden het
zelf gezegd. En of we wel wisten dat er per dag ongeveer 300.000 mensen
stierven aan de lockdown? En dat het IMF Wit-Rusland 900.000 miljoen
euro had geboden om in lockdown te gaan?"
Wieringa schrijft
vervolgens: "De paradox van het complotdenken is dat het de autoriteit
van wetenschap in het algemeen en de farmaceutische industrie in het
bijzonder betwist, maar de eigen theorie graag kracht bijzet met 'artsen
en wetenschappers'. Zulke anonieme wetenschappelijke autoriteit
fungeert daar als de witte doktersjas in tandpastareclames."
Mooi geformuleerd, maar wat
is hier precies de paradox? Het lijkt me begrijpelijk dat je
autoriteiten die het met je eens zijn, meer ziet zitten, dan
autoriteiten die het met je oneens zijn. Als je je beroept op de 'goede'
autoriteiten, moet je natuurlijk niets hebben van de 'foute'
autoriteiten.
Wieringa bedoelt kennelijk: complotdenkers
verwerpen de autoriteit van de gevestigde wetenschap, maar omarmen de
autoriteit van anonieme, onbekende wetenschappers. Ze zouden de
gevestigde wetenschappers moeten vertrouwen, maar varen juist blind op
kwakzalvers. Met andere woorden: complotdenkers kiezen de foute
autoriteiten.
Ik begrijp dat argument wel en het is een argument
dat je journalisten en schrijvers vaak hoort maken. Maar empirisch
wetenschappelijk gezien, klopt het niet. Want in een empirische
wetenschap zijn autoriteitsargumenten niet toegestaan. Punt!
Er
zijn legio voorbeelden te vinden van beroemde wetenschappers die
volstrekte onzin-beweringen verkocht hebben. Het gaat er dus niet om,
wie het zegt, maar het gaat erom wat de waarnemingen (de data) zeggen.
Mijn
ervaring met veel alfa-wetenschappers is dat dit punt voor hen een aantal
bruggen te ver is. Het is zo onvoorstelbaar, het valt zo volledig niet
te begrijpen, dat men het in geen honderd jaar in zijn mentale systeem
krijgt. Toch is dit simpele principe de basis van alle empirische
wetenschap.
Einstein over het geloof in het empirische principe
Of
trek ik nu te snel een conclusie op basis van een enkele zin? Wie de
citaten uit de column hierboven doorleest, ziet staan: "Ze vond de
waarheid op plaatsen waar het licht van de rede gewoonlijk niet
doordringt." Wieringa gelooft in het 'licht van de rede' om waarheid te
scheiden van onwaarheid. Met andere woorden: als je maar lang genoeg
woorden produceert,
komt het wel goed. Maar de ervaring leert juist dat mensen heel lang
kunnen redeneren, maar dat het vervolgens helemaal niet goed komt.
Een
voorbeeld waar ik in deze blog eerder uitgebreid aandacht aan heb
besteed, is iemand als Jonathan Haidt. Hij produceert vaak bladzijden
als een aap die kan typen, maar de inhoud is -- zodra je wat
kritischer leest -- vaak diep triest. Hij heeft een probleem met
betekenis. Het zijn fraai klinkende woorden, maar de koppeling met de
realiteit is vaak problematisch.
Wieringa ziet dit probleem zelf ook en schrijft: "Het helpt niet om complotdenkers 'durf te
denken' toe te roepen, die oude strijdkreet waarmee Kant de Verlichting
ontstak."
Dat klinkt weer goed, maar als je beter leest, dan wordt
'denken' impliciet toch weer opgevoerd als activiteit waarmee je
waarheid en onwaarheid van elkaar
zou moeten kunnen scheiden. Empirische wetenschappers zien dat anders.
Het is niet
door denken, redeneren of eindeloze discussies dat je kwesties
uiteindelijk beslist. Het is door
waar te nemen, door te experimenteren en door onderzoek te doen, dat we
uitvinden hoe het echt zit. Zoals de
Engelsen zeggen: the proof of the pudding is in the eating.
Mag
je dan niet denken? Mag je niet eerst uitgebreid discussiëren? Denken
is toch goed? Stel je voor dat je eerst uitgebreid over de pudding gaat
denken. Stel je voor dat je er maanden met een heel stel mensen over
discussieert. Tenslotte ga je ook nog proeven. Op dat moment heeft
iedereen zijn stellingen al betrokken en kan niemand zich meer een
onbevangen oordeel veroorloven. Iedereen proeft dan precies wat hij
had beweerd te zullen proeven.
De juiste volgorde is dus: eerst proeven
en dan pas uitzoeken waarom het goed of slecht proeft. We moeten voortdurend uitgaan
van de bekende waarnemingen en niet van de vooroordelen, die we
koesteren.
Dan is er nog meer in die zin dat opvalt.
Ontstak Kant echt de Verlichting? Begon met Kant de zegetocht van het
rationele denken? Volgens mij begon die zegetocht met de
wetenschappelijke revolutie. Je moet dus teruggaan naar Copernicus en
Galilei. Het was niet een filosoof waarmee de zegetocht van het
rationele denken begon, maar met de jarenlange, moeizame waarnemingen
van een bevlogen sterrenkundige waardoor ons toenmalige wereldbeeld aan
stukjes vloog.
Op dezelfde manier begonnen ook de valwetten van Galilei,
waarmee ons geloof dat zware voorwerpen sneller vallen dan lichte de
grond in werd geboord, niet met diepgaand denken, maar met waarnemingen.
Wie zich als bèta even in Kant verdiept via wat er over hem te vinden is, schrikt. Kijk bijvoorbeeld eens hier. Wie dat stuk nog niet voldoende overtuigend vindt, kan nalezen wat Einstein tussen neus en lippen door over Kant opmerkte (hier).
Ik
citeer de passage waarin John Norton het citaat van Einstein vermeldt
en zijn mening daarover geeft. Het citaat van Einstein heb ik
cursief gezet.
"For completeness, I repeat here Einstein's famous pronouncement in his 1921 essay Geometry and Experience:
'...
an enigma presents itself which in all ages has agitated inquiring
minds. How can it be that mathematics, being after all a product of
human thought which is independent of experience, is so admirably
appropriate to the objects of reality? Is human reason, then, without
experience, merely by taking thought, able to fathom the properties of
real things?
In my opinion the answer to this question
is, briefly, this: as far as the propositions of mathematics refer to
reality, they are not certain; and as far as they are certain, they do
not refer to reality...'
It is a thinly veiled repudiation
of Kant. The veil would have been all but completely transparent to
Einstein's German language readers of the early 1920s. They were steeped
in Kant almost from birth. Einstein is insisting that mathematical
proposition, which include those of geometry, can be synthetic ('refer
to reality') or a prior ('certain'), but not both."
Einstein
formuleert hier het basisprincipe van empirische wetenschap. Hij doet
dat heel beknopt en volgens mij heel meesterlijk. Hij stelt: als we het
hebben over de werkelijkheid dan zijn onze veronderstellingen niet
zeker; als onze veronderstellingen zeker zijn, dan hebben we het niet
over de werkelijkheid.
Je weet het zeker. Zwanen zijn wit. Je hebt
meer dan tienduizend zwanen onderzocht. Er is geen twijfel mogelijk.
Dan komt op een dag een zwarte zwaan aanvliegen. Of je houdt vast aan je
stelling: zwanen zijn wit. Dus dan kan het geen zwaan zijn. Of je past
je denken aan. Kennelijk bestaan er toch ook zwarte zwanen. Einstein
kiest de laatste optie.
Met andere woorden en Einstein
volgend: wie in dogma's denkt, heeft het niet over de realiteit. Wie het
over de realiteit heeft, moet bereid zijn zijn denken voortdurend aan
te passen aan die realiteit.
Einstein brengt zijn stelling als
'opinie'. Het is zijn geloof, zijn overtuiging. Hij gaat er dus vanuit
dat niet iedereen het zo zal zien. Sterker nog: hij was bekend met Kant.
Hij wist dus dat niet iedereen het zo zag.
Het geloof in de empirie verdeelt de mensheid in twee culturen
Wat
hebben we tot nu toe? Een columnist, een schrijver, kennelijk een alfa,
die schrijft over het onderscheid tussen complottheorieën en wetenschap
en gelooft dat het allemaal slechts een kwestie is van het volgen van
de juiste autoriteiten. Iemand die geneigd is te denken dat je waarheid
en onwaarheid altijd van elkaar
kunt scheiden door diepgaand te redeneren. Iemand die of
niet op de hoogte is met het empirische principe of zich dat om een of
andere reden niet eigen wil of kan maken.
Dan hebben we mijn
(jarenlange) ervaringen met alfa's die daar naadloos bij aansluiten.
Alfa's kunnen of willen het empirische principe niet omarmen. Ze zien
wetenschap totaal anders. Ze zien het als een ticket naar meer status,
meer macht, een beter salaris en een betere functie. Ze hebben volledig
niets met de inhoud, het gaat er slechts om je met behulp van
'wetenschap' te profileren.
Tenslotte hebben we Einstein
die subtiel het empirische principe verwoordt (de waarnemingen zijn
heilig, onze theorieën passen we aan aan de waarnemingen) en dat doet
als bedekte kritiek op Kant, die zijn heil zoekt in de rede.
Einstein
voegt echter een belangrijke beperking toe. Hij beschouwt het
empirische principe als een geloof. Niet iedereen zal dat geloof delen,
maar dat conflict is niet empirisch oplosbaar. Kennelijk bestaan er dus
op de wereld op dit punt twee tegenovergestelde geloofsovertuigingen.
Het ene soort mensen zoekt waarheid door de redeneringen van zijn
autoriteiten te volgen, het andere soort zoekt waarheid door de waarnemingen te volgen.
De ene groep verklaart de dogma's van zijn autoriteiten heilig, de andere groep verklaart de waarnemingen heilig.
Valt er voor deze tweedeling
bevestiging te vinden? Eliza van der Stelt schrijft op internet in haar
samenvatting van het onderdeel Wetenschapsfilosofie (hier):
"Met betrekking tot deze kwesties [inzake kennis/weten] zijn traditioneel twee posities ingenomen:
1. Het rationalisme: echte kennis is afkomstig van de ratio, de rede;
2. Het empirisme: echte kennis is afkomstig van de zintuigelijke ervaring".
Plato
was bij de oude Grieken de verdediger van de eerste optie, Socrates van
de tweede. Het is dus inderdaad een punt waarover mensen al duizenden
jaren van mening verschillen.
Wat wordt in dit verband precies bedoeld met
'rede'? Hoe krijg je kennis? In beginsel zijn daar
slechts twee basis-manieren voor. Of je gaat zelf kijken, hoe het zit.
Of je laat je vertellen, hoe het zit.
Maar daar beginnen de
problemen. Als je wilt weten hoe iets zit en je gaat Plato raadplegen,
is de aanvoer van je aanrecht een jaar later nog niet gerepareerd. Bij
Plato krijg je een 'prachtig' verhaal dat erop neerkomt dat hij een
ideale koning zou zijn, maar de waarnemingen waarop hij die conclusie
baseert, blijven nogal onduidelijk.
Het probleem met de 'rede' is
dus dat die vaak imponerende redevoeringen oplevert, die niet echt
gebaseerd zijn op solide waarnemingen, maar vooral bedoeld zijn de
spreker een hogere status in de groep te bezorgen.
Hoe beteugelen
bèta's dat probleem? De basis is het geloof dat de data (de
in getallen vastgelegde waarnemingen) heilig zijn. Het probleem begint
met data. Zodra iemand
een oplossing gevonden denkt te hebben, wordt die getoetst aan nieuwe
data. Alles draait voortdurend om de data. (Alfa-hoogleraren blijken
nogal eens niet precies te weten wat 'data' zijn. Dat klinkt voor bèta's
misschien nogal onvoorstelbaar, maar het is de kille werkelijkheid.)
Aan de
ene kant hebben we het geloof van bèta's dat het gaat om wat we
waarnemen. Aan de andere kant hebben we het geloof van alfa's dat het
gaat om de dogma's van hun autoriteiten, waarbij ze zelf graag een van die autoriteiten willen zijn.
Dit onderscheid (geloof in
de empirie òf geloof in zijn autoriteiten) komt overeen met
de alfa-bètafactor (bevooroordeeldheid). Bèta's (double lows) denken inductief, alfa's (double highs) denken dogmatisch.
De observatie dat totalitaire denkers niets hebben met harde feiten en dat hun taal los van de realiteit staat, is overigens niet nieuw en al vele malen vaker beschreven. Onder andere door Hannah Arendt en door George Orwell. De laatste doet dat onder andere in zijn roman 1984.
Wie een recent voorbeeld zoekt, kan denken aan de vele 'leugens' van Donald Trump. Ik schrijf leugens tussen aanhalingstekens in dit geval, omdat de man vermoedelijk niet bewust liegt. De kille werkelijkheid bestaat voor hem niet of vindt hij niet relevant. Hij is zich dus de strijdigheid van zijn opmerkingen met de kille feiten doorgaans vermoedelijk volstrekt niet bewust. Hij leutert maar wat, waarbij dat geleuter zo goed mogelijk wordt afgestemd op zijn achterban.
Voor alfa's is het uiterlijk belangrijk (het imponerende uniform, de glimmend gepoetste laarzen, de fraaie editie van het duur gedrukte, dikke boek, het keurige pak met de keurige das, het fraaie kapsel), maar is het (geestelijke) innerlijk doorgaans volstrekt leeg. Abel Herzberg wees ook op die innerlijke leegte die hij voortdurend onder de imponerende uiterlijke omhulsels dacht aan te treffen. Ook Max Pam besteedde ooit in een column al aandacht aan die ogenschijnlijk merkwaardige koppeling tussen schoonheid en criminaliteit.
Hoe zit het met de twee andere soorten mensen?
De
alfa's en bèta's vormen de uiteinden van de bevooroordeeldheids-as. De
bèta's zitten bij het nulpunt, de alfa's zitten bij de top. Daar
tussenin zitten echter nog twee groepen: de 'gewone' gelovigen (niet
sociaal dominant, maar wel autoritaristisch) en de 'men of action' (wel
sociaal dominant, maar niet autoritaristisch). Hoe zit het voor die twee
tussenliggende groepen met het geloof in het empirische principe?
Gewone
gelovigen zijn groepsmensen. Ze zien de groep als superieur. We zien
dat bijvoorbeeld in de Asch-experimenten. Dat betekent dus dat ze het
empirische principe niet echt huldigen. Wat de groep vindt of de leider
zegt, is voor hen de absolute waarheid. Ze zien dus misschien soms wel
dat het groepsantwoord niet klopt, maar negeren die waarneming, omdat ze
de groep zien als superieur.
De men of action is echter een
ander verhaal. Ze zijn net als de double highs vastbesloten in het leven
de top van de apenrots te bereiken. Mocht dat niet lukken, dat willen
ze in ieder geval zo hoog mogelijk komen. Ze hebben het nadeel,
vergeleken bij de alfa's, dat ze niet echt rechts autoritaristisch zijn.
Ze kunnen dus de gelovigen van de strongman niet goed aanvoelen. Maar
ze hebben het voordeel dat ze scherp kunnen denken. Met hun denken is
weinig mis. Hun enige probleem is de gigantische drive naar de top.
Men
of action hechten dus belang aan de harde werkelijkheid en zijn in
beginsel in staat die te zien. Op het moment dat het gaat om het geloof
van de groep zullen ze het sociale spel echter fanatiek meespelen.
Vooroordelen en dergelijke zullen ze in zo'n geval dus enthousiast
omarmen, maar minder enthousiast dan de double highs.
Met andere
woorden: op het moment dat de strongman nog geen macht heeft opgebouwd,
moet hij het volledig hebben van de gewone gelovigen. Dat betekent dat
de strongman zal proberen zijn verhaal zo goed mogelijk af te stemmen op
wat deze groep wil horen. De gewone gelovigen bepalen dus het verhaal
van de alfa. Op het moment dat de alfa macht heeft opgebouwd, komen daar
men of action op af, die fanatiek de indruk proberen te wekken zijn
verhaal volledig over te nemen en te geloven. In werkelijkheid zien ze
echter dat het verhaal niet klopt met de realiteit. Ze spelen het spel
mee om een beter leven te hebben.
Dat betekent dus -- als het
voorgaande klopt -- dat alleen de autoritaristische gelovigen (zowel de
gewone als de sociaal dominante) het empirische principe niet hanteren.
Hanteren van het empirische principe is dan gekoppeld aan RWA-, terwijl
niet hanteren hoort bij RWA+.
Wat is de evidentie dat dit klopt?
In de Asch-experimenten hebben we de groep mensen die wel meegaat met de
groep, maar tegelijkertijd ziet dat het groepsantwoord fout is. Omdat
ze echter beslist niet uit de groep willen vallen, nemen ze bewust het
foute groepsantwoord over.
De meest bevooroordeelde mensen in de
Asch-experimenten, de double highs of alfa's, zien niet dat het
groepsantwoord fout is, maar nemen het foute groepsantwoord voortdurend
automatisch over zonder zich dat ook maar bewust te zijn.
Het is verder al heel lang bekend (zie daarover bijvoorbeeld het recent verschenen Authoritarian Nightmare, hier) dat rechtse autoritaristen extreem veel problemen hebben met
helder en logisch denken. Dat zit er als het ware voor hen niet in. Het niet
hanteren van het empirische principe zou die problemen kunnen verklaren. Het empirische principe is immers de grondslag van alle
rationele denken. Als we ons denken (ons geleuter, de woorden die we
produceren) niet afstemmen op en checken aan de harde realiteit, kan het
alle kanten uitschieten.