zaterdag 2 november 2019

Zijn autisten slechts bèta's?


Laatst bijgewerkt: 3-11-2019 om 2.22


In de vorige blogpost liet ik zien dat 'autisme' gemeten kan worden via de AQ-vragenlijst van Baron-Cohen. 'AQ' staat daarbij voor 'autisme (spectrum) quotiënt'.

Verder stelde ik dat er goede redenen zijn om te denken dat 'autisme' kennelijk weinig anders is dan de omgedraaide zooifactor (bevooroordeeldheid). Mensen die hoog scoren op de AQ zouden dan in doorsnee laag moeten scoren op de zooifactor. Autisten zouden dan zogenaamde 'double lows' (bèta's) zijn.

Wat ze in dat geval bijzonder maakt, is hun onbevooroordeelde, feitgerichte manier van denken. Maar de consequentie van die manier van denken is een probleem bij het passen in een groep en dan formuleer ik het vermoedelijk te voorzichtig.


De zooifactor

Over de zooifactor weten we inmiddels heel veel. De 'zooifactor' is de factor -- het woord zegt het al -- de factor die verklaart, waarom mensen zooi maken. Wanneer je een weggeworpen bierblikje in het bos vindt, weet dan: daar is iemand geweest met een hoge score op de zooifactor. Maar de zooifactor verklaart ook zaken als bendevorming, corruptie en oorlog. Wanneer het bommen en granaten regent, is de zooifactor aan het werk.

Mensen hebben in beginsel twee totaal verschillende manieren van bestaan. In de ene modus zijn we productief en proberen we gevaren het hoofd te bieden. Je zou dat onze oerwoud-modus kunnen noemen. We moeten iets eetbaars zien te bemachtigen en ondertussen is dat oerwoud een levensgevaarlijke plek om je te bevinden.

In de andere modus willen we de bemachtigde eetwaar consumeren. We willen lol hebben, we willen lekker eten, we willen het gezellig hebben, we willen genieten. Niet moeilijk doen, niet kritisch doen, niet letten op de harde buitenwereld, maar lol en ontspanning willen we op dat moment hebben. Je zou ook kunnen zeggen: we hebben een productiemodus en een consumptiemodus. Soms is het tijd om gericht en geconcentreerd te werken, soms is het tijd om te ontspannen.

Een hoge score op de zooifactor betekent dat we een sterke voorkeur hebben voor de consumptiemodus. Dat is de modus waar bijna iedereen van nature het liefst in zit. Gezien de zaken die we in die modus doen (eten, drinken, genieten, kletsen, lol maken, seks) is het niet zo vreemd, dat we die modus prefereren boven de kille productiemodus.

Een lage score op de zooifactor betekent dat we ons bestaan op een of andere manier ingesteld hebben op het gevaarlijke oerwoud, op de gevaarlijke wereld. Er moet brood op de plank komen. Dat gaat niet uit zichzelf, maar tegelijkertijd is die harde buitenwereld een gevaarlijke wereld. Het is in die modus zaak terdege op te letten en gevaar vroegtijdig te herkennen.

De zooifactor meten we in beginsel via bevooroordeeldheid, maar daarnaast zijn er inmiddels nog een heel stel manieren. Hoe gaat het meten van bevooroordeeldheid? We leggen een reeks vooroordelen voor en laten die beoordelen. De vooroordelen die we daarvoor doorgaans gebruiken hebben betrekking op mensen van andere groepen. Verder moet zo'n vooroordeel altijd een emotionele lading hebben: de X deugen niet! Tenslotte moet het vooroordeel feitelijke basis missen. We hebben een stevig oordeel over die niet-deugende X, maar in werkelijkheid is ons oordeel niets meer dan een onderbuikgevoel.

Waarom gaan we met zo'n vooroordeel mee? Wanneer je in de kroeg zit gezellig te borrelen en iemand vertelt een mop over bijvoorbeeld Belgen, is de bedoeling van die mop een gezellige sfeer te scheppen. Als je dat doorhebt, snap je, dat die mop niets zegt over hoe Belgen echt zijn.

Veel mensen interesseren zich echter niet voor de vraag, hoe het in werkelijkheid zit. Ze willen bij de groep horen en in die groep dolgraag hoger komen. Als dat kan door een Belgenmop te vertellen, dan is dat geen enkel probleem en weten ze daarna ook zeker dat Belgen niet deugen. Dat positieve gevoel ten opzichte van negatieve uitspraken over anderen meten we via bevooroordeeldheid.

Een lage score op bevooroordeeldheid geeft aan dat we de borrelpraat niet geloven, een hoge score geeft aan dat we met de borrelpraat meegaan. Anders geformuleerd: een lage score betekent dat we systeem 2, het systeem voor traag denken, hanteren. Een hoge score betekent dat we systeem 1, het systeem voor snel denken, hanteren. Het snelle denksysteem is gebaseerd op emoties en sociale feedback. Het trage denksysteem is gebaseerd op het moeizaam koppelen van uitspraken aan feiten en waarnemingen. Het vereist bewust en gericht nadenken met een focus op harde feedback.


Autisten zijn minder empathisch

De zooifactor (bevooroordeeldheid, de alfa-bètafactor) is zowel theoretisch, als empirisch stevig verankerd. We kunnen die factor op meerdere manieren meten en het is duidelijk, wat je meet en wat dat betekent. Wanneer 'autisme' (gemeten met de AQ) hetzelfde is als de omgedraaide zooifactor, weten we precies waar we het over hebben. Maar is dat inderdaad zo?

Ik gaf in mijn vorige blogpost drie argumenten om te denken dat beide factoren grotendeels hetzelfde zullen zijn. Allereerst dacht ik in de vijftig items de zooifactor terug te zien. Maar dat is misschien weinig overtuigend. Mensen zijn geneigd alles te zien, dat ze graag willen zien. In een volgende blogpost kom op dit punt terug.

Het tweede argument dat ik gaf, bespreek ik verderop. Het derde argument was het verhaal van Baron-Cohen dat inhield dat autisten weinig empathisch zijn, maar wel sterk systematiseren. Ik zag daarna echter onderzoek waarbij wel het voorspelde verband met empathie werd gevonden, maar waarbij het verband met systematiseren zeer zwak was. Mogelijk komt dat doordat die vragenlijst niet goed werkt, maar daardoor lijkt de empirische bodem onder dit argument voor een deel weg te vallen.

Aan de andere kant is er dan nog wel steeds die omgekeerde relatie met empathie. Wanneer autisten inderdaad bèta's zijn, verwacht je dat het systeem 2 denkers moeten zijn. In dat geval zullen ze hun (automatisch optredende) systeem 1 reactie proberen te onderdrukken. Je verwacht dat ze minder empathisch zullen reageren.

Leo Kanner, de eerste die in 1943 via elf persoonsbeschrijvingen 'autisme' beschreef, wees al op dit punt. Autisten zijn belangrijk minder empathisch dan normaal. Hoewel de theorie van Baron-Cohen mogelijk niet volledig opgaat, bevestigt die verminderde empathie bij autisten wel de koppeling tussen autisme en de zooifactor. Ook dit punt wijst erop dat autisten bèta's zijn.


Mensen met Asperger syndroom zijn onmiskenbaar bèta's

Laten we nu kijken naar het tweede argument dat ik gaf. De mensen met Asperger syndroom zijn voor autisten heel bijzonder. Ze zijn goed in taal, maar ze zijn niet alleen goed in taal, ze zijn ook intelligent. Dat kan alleen betekenen, dat ze béta's zijn.

Bèta's zijn goed in wiskunde (analytisch denken), maar ook goed in taal. Alfa's daarentegen zijn goed in taal, maar slecht in wiskunde, waardoor hun intelligentie -- ruwweg het gemiddelde van taal en wiskunde -- veel lager uitvalt, dan je op grond van hun taalbeheersing zou verwachten.

De mensen met Asperger syndroom spannen als extreme autisten de autisme-factor als het ware op. Maar het extreme aan mensen met Asperger is niet hun autisme, maar hun intelligentie. Er is geen reden om aan te nemen, dat ze afwijken qua autisme. De enige reden dat ze in het autistisch spectrum helemaal rechts geplaatst worden, is hun intelligentie. Als deze groep bèta is, dan moeten de overige autisten dat dus ook zijn. Verder moeten niet-autisten dan alfa zijn.

In dit verband is de tweede figuur die Baron-Cohen in zijn boek (Autism and Asperger Syndrome) presenteert van belang. In die figuur (1.2) plaatst hij vier groepen in een assenkruis. De horizontale as geeft de intelligentie weer, de verticale as de taal-ontwikkeling. De laag-functionerende klassieke autisten plaatst hij links onderin. De hoog-functionerende klassieke autisten rechts onderin. De mensen met Asperger syndroom rechts bovenin. Links bovenin plaatst hij echter de mensen met Williams syndroom. Die mensen zijn handig met taal en babbelen, maar niet intelligent. Ze zijn als het ware het tegenovergestelde van de autisten.

In die figuur klopt duidelijk iets niet. Je hebt een twee-assige figuur. Als je een van die assen gebruikt voor intelligentie (om autisten te ordenen van laag intelligent naar hoog intelligent), dan moet je de andere as gebruiken voor autisme. Dat betekent dat de autisme-as loopt van heel autistisch (alle mensen in het autistisch spectrum) naar totaal niet-autistisch, zoals mensen met Williams syndroom.

Met andere woorden: de autisme-factor loopt van goed in babbelen en slecht in begrijpen (geen of weinig autisme) naar slecht in babbelen en goed in begrijpen (veel autisme). De autisme-factor loopt van alfa naar bèta.

Een opmerking van Baron-Cohen onderstreept dit: "The word autism comes from the Greek word 'autos' that literally means 'self'. It was a well-chosen word, because autism and Asperger syndrome involve a profound difficulty in appreciating another persons's different perspective, as if one's own perspective were the true, correct view."

De niet-autist gelooft dat er geen objectieve waarheid bestaat. Het is allemaal subjectief. Het zijn allemaal slechts meningen. Maar dat is een typische alfa-standpunt. De alfa met de grootste bek en de meeste macht is degene die gelijk heeft. 'Might makes right.' Een objectieve werkelijkheid bestaat niet of doet er niet toe. Ook dit citaat suggereert een koppeling tussen autisme en de zooifactor.

Hierboven ben ik eerst kort ingegaan op de zooifactor. Daarna op de vraag of autisme inderdaad overwegend hetzelfde is als de omgekeerde zooifactor. In de volgende blogpost kijk ik naar de items van de AQ en wat die vertellen over autisme.











Geen opmerkingen:

Een reactie posten