Laatst bijgewerkt 14-11-2018 om 3:06
Op
zondag 28 oktober gingen de Brazilianen naar de stembus voor de tweede
ronde van de presidentsverkiezingen. De strijd ging tussen de extreem
rechtse Jair Bolsonaro en de linkse kandidaat: Fernando Haddad. De
eerste lag aan kop. Inmiddels is bekend dat hij inderdaad gewonnen
heeft. In de verkiezingscampage lijkt nepnieuws via vooral WhatsApp een grote rol gespeeld te hebben.
Enige dagen eerder (op dinsdag 23-10-2018) berichtte Marjolein van de Water in de Volkskrant
over de Braziliaanse strijd tegen dit nepnieuws. De titel van het artikel in de krant luidde:
Brazilië in campagne overspoeld met nepnieuws. De internet-versie is
hier te vinden.
Het artikel bevat twee centrale stellingen. De ene stelling wordt in de
titel verwoord: Brazilië wordt overspoeld met nepnieuws. De andere
stelling wordt verwoord in de eerste zin na de intro: "Braziliaanse
media hebben de oorlog tegen nepnieuws verloren." Dat klinkt allemaal vrij stevig
en duidelijk, maar blijkt het toch niet te zijn.
De duizend-dollar-vraag
Waarom aandacht besteden aan een artikel over nepnieuws? Welke informatie hoop je te vinden? Wat wil je precies weten? Mijn ervaring is dat je voortdurend de vraag die je beantwoord wilt hebben, moet herhalen. Het eerste dat bij onderzoek verdwijnt is meestal de vraagstelling.
Het gaat om het (empirische) onderzoek naar discriminatie en
agressie. Veel lijkt inmiddels al duidelijk te zijn, althans voor het
kleine aantal mensen dat zich actief met dit impopulaire onderwerp bezig
houdt. We weten inmiddels welk kenmerk (welke eigenschap) de 'daders'
onderscheidt van de 'niet-daders'.
Ik stel het dan wat
te populair en te zwart-wit. De eigenschap die het verschil maakt,
bevooroordeeldheid, bezitten we in beginsel allemaal, maar niet in
dezelfde mate. Allemaal accepteren we soms te gemakkelijk onwaarheden
die ons indringend en overtuigend worden verteld. Van tijd tot tijd
laten we ons allemaal op sleeptouw nemen door een 'mooi' verhaal.
Wanneer
we verder willen komen, met het begrijpen van de eigenschap waar het
uiteindelijk allemaal om draait, dan moeten we helder krijgen waarom
sommige mensen zich wel door een 'mooi' verhaal op sleeptouw laten
nemen, terwijl anderen dat niet doen of zelfs briesend op dat 'mooie'
verhaal kunnen reageren. Waarom omarmt de een doorgaans het 'mooie'
verhaal en verwerpt de ander het vrijwel voortdurend? Dat is de
duizend-dollar-vraag.
En dan komt in de Volkskrant een prachtig verhaal
langs over Braziliaans nepnieuws. Eigenlijk dus: over Braziliaanse
'mooie' verhalen. Wat kunnen we uit het Volkskrant-verhaal leren? Welke
les valt er te trekken uit de Braziliaanse strijd tegen nepnieuws?
Voor
mijn gevoel moest het artikel relevante informatie bevatten over
nepnieuws. Alleen welke informatie precies? Dat bleek nog niet zo
simpel. Allereerst bevatte het artikel een emotionele component. Dat
maakt het leesbaar, leuk om te lezen, maar maakte het er niet
gemakkelijker op om de informatie die er inzat, eruit te halen.
Laat ik een voorbeeld geven. "Brazilië in campagne
overspoeld met
nepnieuws. De Braziliaanse presidentsverkiezingen worden
vergiftigd met nepnieuws. [...] Het
kwaad is bijna niet meer te
bestrijden. Braziliaanse media hebben de
oorlog tegen nepnieuws
verloren. Hun factcheckers draaien
overuren, maar kunnen niet op tegen de
leugens die in
honderdduizenden WhatsApp-groepen circuleren." Dat zijn heel een hele reeks emotioneel geladen termen achterelkaar.
Wat
me bij het cursiveren van die emotionele termen opvalt, is:
'nepnieuws'. Strikt genomen is dat onmiskenbaar een emotioneel geladen
term. In het citaat hierboven heb ik het eenmaal gecursiveerd, maar het
staat er driemaal in. Het draagt dus stevig bij aan de emotionele lading
van het citaat. Wie probeert neutrale taal te gebruiken, moet
'nepnieuws' dus mijden.
Ook iemand als Trump gebruikt
het Engelse 'fake news' maar al te graag. De betekenis is daardoor dus
niet meer echt duidelijk. Bedoelt iemand er 'ongewenst' nieuws mee, of
bedoelt iemand nieuws dat feitelijk gezien niet klopt? Iedereen die de
term gebruikt, loopt dus kans per ongeluk die twee door elkaar te halen. Een verwarrende term dus, toch ontkom ik er niet aan om de term hier te gebruiken. De term '''mooi' verhaal" vind ik duidelijker. Voor de toehoorder gaat het niet om nepnieuws, maar om een mooi verhaal.
Het geloof in het belang van nepnieuws
Laat ik beginnen met de stortvloed van nepnieuws in Brazilië die via vooral WhatsApp
wordt verspreid en in mindere mate via Facebook. Op grond van de titel
zou je denken dat het artikel daar vooral over gaat.
Wanneer je echter beter gaat kijken en verder gaat zoeken (bijvoorbeeld
hier en
hier),
kom je tot de ontdekking dat er eigenlijk weinig harde evidentie is
voor die stortvloed van nepnieuws. Vrijwel alle meldingen zijn afkomstig
van de club die zich opwerpt als de grote
bestrijder van dat nepnieuws: het samenwerkingsverband Comprova (Bewijs
het). Niet echt een objectieve bron dus, maar een bron die er belang bij
heeft de invloed van dat nepnieuws te overdrijven.
Dan is
er nog een reden om de stelling sceptisch te bekijken. Het
samenwerkingsverband is door Facebook (ook de eigenaar van WhatsApp)
opgericht en gefinancierd. De club die in
Brazilië dus de twee belangrijkste kanalen voor nepnieuws beheert
(Facebook
en WhatsApp), is ook de club die de pers overlaadt met
verhalen over de moeizame strijd die zij daartegen voert.
De benaming voor die propaganda-tactiek, de Grote Leugen is bedacht door Adolf Hitler. Hij schreef die techniek toe aan de Joden, maar de nazi's pasten de techniek zelf graag toe in hun propaganda. Het idee is dat als je liegt, je dat zo kolossaal moet doen, dat niemand meer wil geloven dat je aan het liegen bent.
Ik
geloof graag dat er veel nepnieuws circuleerde en dat dat een belangrijke rol
heeft gespeeld bij de Braziliaanse verkiezingen, maar dat is geloof. Je zou graag
harde gegevens willen zien, waaruit duidelijk het belang blijkt. Dat is in dit geval niet zo simpel, omdat WhatsApp de
berichten tussen haar gebruikers volledig versleuteld. Niemand weet dus, ook WhatsApp zelf
niet, wat er allemaal precies aan berichten tussen de gebruikers wordt
uitgewisseld en in welke mate die berichten invloed hebben gehad.
Een
reden om te denken dat nepnieuws via WhatsApp een grote rol gespeeld zou kunnen hebben, is
het grote aantal gebruikers van WhatsApp in Brazilië. Volgens een
artikel in de Guardian (
hier) heeft WhatsApp in Brazilië het enorme aantal van 120 miljoen gebruikers.
Dat
levert op een totale bevolking van ongeveer 210 miljoen een
dekkingsgraad op van bijna 60%. Omdat de gemiddelde leeftijd
in Brazilië vermoedelijk niet echt hoog ligt, zou je verwachten dat een kleine 25%
van de bevolking 15 jaar of jonger moet zijn. Verder is er ook nog eens
meer dan 10% van de bevolking die niet kan lezen en schrijven. Vrijwel
iedereen die ouder is dan 15 en kan lezen en schrijven zou dan een
smartphone moeten hebben en WhatsApp moeten gebruiken. Dat lijkt me
moeilijk te geloven.
Het Volkskrant-artikel geeft op
dit punt andere informatie: bijna de helft van de Braziliaanse
kiesgerechtigden zou WhatsApp-groepen als nieuwsbron gebruiken. Dat lijkt me
een realistischer schatting.
Hoe
komt dat getal van 120 miljoen in het Guardian-artikel terecht? De
kennelijke bron is Sérgio Lüdtke, de 'executive editor' van het door
Facebook opgerichte en betaalde Comprova. Kennelijk was hij tegenover de Guardian even al te enthousiast over de populariteit van WhatsApp in Brazilië.
In het Guardian-artikel valt me nog iets op. Comprova heeft in
tien weken tijd 110 nepberichten doorgestuurd. Dat zijn elf
artikelen per week of ongeveer twee per werkdag. Aan de ene kant
misschien niet slecht. Aan de andere kant is het een totaal ander getal
dan de anderhalf miljoen tweets die de Russen geproduceerd hebben om de
verkiezingen in de VS te beïnvloeden.
Comprova zou slechts nepberichten doorsturen naar de aangesloten
redacties. Per werkdag stuurt men dan dus kennelijk ongeveer twee
artikelen rond naar de 24 meewerkende redacties. Dat betekent dat per
meewerkende redactie slechts ongeveer vier weerleggingen zijn geproduceerd in tien weken tijd. Per twee en een
halve week produceert een meewerkende redactie slechts één weerlegging. Kennelijk hanteert men in Brazilië een gemoedelijk tempo.
Wanneer het nepnieuws daar inderdaad zo'n grote rol speelt, zou
je verwachten dat een doorsnee krant daar actief bovenop zou
zitten, maar in werkelijkheid lijkt men het dus allemaal niet zo relevant te
vinden.
Ik geloof graag dat nepnieuws in Brazilië
inderdaad een belangrijke rol heeft gespeeld. Als dat het geval is, zou
je verwachten dat de mensen daar in doorsnee extreem hoog moeten scoren
op bevooroordeeldheid. Bevooroordeeldheid (of de alfa-bètafactor) is
immers de maat die aangeeft of we 'mooie' verhalen omarmen. Wanneer
Brazilianen dus dol zijn op nepnieuws ('mooie' verhalen), moet dat
betekenen dat de alfa-bètafactor extreem hoog ligt.
Voor
die veronderstelling zijn inderdaad veel aanwijzingen. Er bestaan grote
inkomensverschillen in Brazilië volgens Wikipedia. Iets dat eigenlijk
al genoeg zegt. Inkomens- en vermogensverschillen zijn een andere manier
om de alfa-bètafactor van een land te meten. Verder is
er net een sterke man tot president gekozen. Op het moment dat het
VK-artikel geschreven werd, was hij nog niet verkozen, maar had hij al
wel een stevige voorsprong. Ook dat bevestigt dus die extreem hoge
alfa-bètafactor in het land. Dan staat Brazilië op
LGBT-gebied uitermate slecht aangeschreven. Jaarlijks vinden
bijvoorbeeld talloze moorden op transgenders (en alles dat afwijkt)
plaats. Minderheidsgroepen zijn hun leven in het land dus niet veilig.
Discriminatie is een soort nationale volkssport.
Wie
zich verdiept in de cultuur van het land (kijk op de Engelstalige
Wikipedia), ziet dat men wel een aantal beroemdheden op alfagebied heeft
voortgebracht, maar geen enkele Nobelprijs-winnaar op empirisch
wetenschappelijk gebied. (Iemand als Peter Medawar is er wel geboren,
maar was door en door Brits.)
Er zijn dus goede redenen
om te denken dat de alfa-bètafactor torenhoog moet zijn en dat
impliceert dat 'mooie' verhalen een grote rol moeten hebben gespeeld.
Maar dat laatste leiden we dan af uit wat we al denken te weten en vormt
geen nieuwe informatie. Het VK-artikel bevat uitspraken van mensen die
dat (mogelijk op andere gronden) ook geloven, maar ik kon op dit punt weinig
aan harde informatie ontdekken.
Wat ik wel kon vinden is het
volgende. Op WhatsApp bevinden zich honderdduizenden openbare, politieke
groepen, gelooft men. Hoe men dat laatste zo 'precies' weet, blijft
onduidelijk. Het klinkt als een globale schatting. Men zegt bijvoorbeeld
niet: we hebben 268.354 groepen geteld. Het zou dan dus kunnen dat een belangrijk deel
van de stemgerechtigden de boodschappen van één of meer van die groepen
krijgt. Lezen ze die of klikken ze die weg? Niemand weet het zeker.
Agentschap
Lupa, een bedrijf dat tegen betaling voor mediabedrijven factchecks
produceert, heeft onderzoek gedaan naar de vijftig meest gedeelde
berichten tussen die groepen. Maar als je honderdduizenden groepen hebt,
waar je eerst lid van moet zien te worden, hoe weet je dan zo zeker wat
de meest gedeelde berichten zijn? Lupa stelt vervolgens dat van die
vijftig berichten er slechts vier feitelijk klopten. Het gaat dus
kennelijk vooral om nepnieuws dat uitgewisseld wordt, is de conclusie.
Maar
Lupa is een bedrijf dat zich opwerpt als factchecker. Men heeft in dit
geval dus belang bij een bepaalde uitkomst van een onderzoek. Als je
iemand geld geeft voor een onderzoek dat een bepaalde uitkomst moet
leveren, zal geen mens die uitkomst nog echt vertrouwen. Ook dit gegeven
vormt dus geen harde evidentie.
Het is dus goed mogelijk
en wat mij betreft ook heel waarschijnlijk dat nepnieuws bij de
Braziliaanse presidentsverkiezingen een belangrijke rol heeft gespeeld
vanwege die hoge alfa-bètafactor. Alleen hebben we op dit punt tot nu
toe verder geen harde gegevens. We denken het. We geloven het.
Het geloof in het niet werken van weerleggingen
Laten
we nu naar de tweede stelling van het artikel kijken. De bestrijding
van nepnieuws door het publiceren van weerleggingen werkt niet. Dat is
ook precies wat je zou verwachten bij mensen die in een 'mooi' verhaal
geloven. Het probleem is niet het 'mooie' verhaal, maar dat sommige
mensen klakkeloos dat 'mooie' verhaal omarmen en geloven.
Bekend
uit de sociale psychologie is het voorbeeld van de sekte die dacht dat
op tijdstip X de wereld zou vergaan, maar dat alleen zij zouden worden
gered door ingrijpen van buitenaardse wezens. Toen de wereld op tijdstip
X niet verging, vielen ze niet van hun geloof af, maar werden ze alleen
nog fanatieker en maakten ze daardoor nog meer bekeerlingen. Feiten
werken dus op een gelovige als een rode lap op een stier. Het kalmeert
ze niet, maar maakt ze alleen nog agressiever en overtuigder van hun
eigen waarheid.
Bij de Trump-aanhang valt precies
hetzelfde te zien. Trump produceert bijna onwaarheden aan de lopende
band, maar zijn aanhang ziet dat op geen enkele manier als een probleem.
De
conclusie -- weerleggingen werken niet -- lijkt me dus wel te kloppen.
Alleen: waar is de nieuwe evidentie voor die conclusie? Hoe weet men zo
zeker dat de weerleggingen die men gepubliceerd heeft, geen of amper
effect hebben?
Volgens het VK-artikel zegt Amanda Lemos van 'kwaliteitskrant'
Folha de São Paulo daarover:
"'Onze artikelen worden best goed gelezen, maar ze worden veel minder
vaak gedeeld dan de leugens die anderen verspreiden.'" In verhouding tot
andere artikelen op de homepage van de
Folha worden de
weerleggingen dus goed gelezen, maar de lezers sturen deze berichten niet door naar
anderen. Terwijl het bijzondere van nepnieuws natuurlijk is, dat de
'geslaagde items' heel vaak worden doorgestuurd (of gelinkt).
Alfa's zien nepnieuws als iets dat bestreden moeten worden
Ik
vind dit een interessant punt. Lemos gebruikt het criterium dat
nepnieuws-producenten gebruiken als maat voor succes, ook als criterium
voor haar eigen berichten. Ze is journalist, maar ziet kennelijk niet
het wezenlijke verschil tussen een feitelijk juist verhaal en een 'mooi'
verhaal.
Vergelijk het met een brug. Je kunt een mooie
brug bouwen, die na vijftig jaar instort. Je kunt ook een lelijke brug
bouwen, die na duizend jaar nog steeds staat. Dat zijn twee totaal
verschillende criteria. Een bouwmeester uit de Romeinse tijd bouwde
afhankelijk van het doel een brug die een paar duizend jaar bleef staan.
Maar in andere gevallen bouwde men in korte tijd een brug over de Rijn,
die men vervolgens weer afbrak, zodat men de onderdelen opnieuw kon
gebruiken. Men dacht dus eerst na, voordat men iets deed, zou je kunnen
zeggen.
Maar voor Lemos lijkt dat wat een probleem te
zijn. Ze wil tegelijkertijd een feitelijk juist verhaal produceren en
een heel populair verhaal schrijven. Die combinatie lukt echter alleen
als mensen 'feitelijk juiste' verhalen ook altijd als 'prachtige'
verhalen zien. En dat lijkt me vaak niet het geval.
Ik
denk dat je moet kiezen. Je kunt geen twee Heren dienen. Of je probeert
het publiek optimaal te raken en je produceert een 'mooi' verhaal. Of
je probeert de werkelijkheid optimaal te beschrijven en te begrijpen en
je produceert een feitelijk juist verhaal. En die zijn helaas lang niet
altijd 'mooi'.
Voor spionnen, journalisten en
wetenschappers is dit een bekend probleem. Van een Russische agent die
tijdens de Blokkade van Berlijn het aantal startende en landende
vliegtuigen waarheidsgetrouw doorgaf, is bekend dat zijn superieuren
dachten dat hij de kluit belazerde. De gerapporteerde aantallen waren
onmogelijk hoog in hun ogen. Zijn publiek vond de feiten maar irritant
en werd toen kwaad op de bron.
Wat je als
journalist moet rapporteren over het klimaat is dat de boel gierend
misgaat. Veel lezers horen dat echter niet graag en dus rapporteerde de
NRC dat er niets was om je echt druk over te maken (
hier). Wie echter de moeite nam het afgedrukte grafiekje te bekijken, schrok zich wezenloos. De journalist zag de bui hangen en besloot de feiten te vervangen door meningen. Alleen het grafiekje glipte er per ongeluk tussendoor.
Darwin
durfde zijn evolutietheorie niet te publiceren, omdat hij was bang voor
de reactie van verontwaardigde gelovigen. Merkwaardig genoeg bleek die vervolgens eigenlijk heel erg mee te vallen. Men was in die tijd in Engeland kennelijk behoorlijk rationeel. (Zijn daar meer aanwijzingen voor?)
Peter Medawar, een hele tijd
later, besteedde aandacht aan het omgekeerde probleem: doe je onderzoek om erkenning te krijgen (of geld te verdienen) of doe je het uit je drang om te
weten. Zijn antwoord was duidelijk: een wetenschapper die het doet om
erkenning te krijgen, is geen echte wetenschapper. Erkenning is leuk,
maar daar mag het nooit om gaan. Een principe dat in de moderne
'wetenschap' nogal in de vergetelheid lijkt te zijn geraakt.
Maar
wanneer Lemos het verschil niet begrijpt tussen een 'mooi' verhaal en
een feitelijk juist verhaal, doen de andere zegslieden in het artikel
dat dan wel? Lüdtke van Comprova, maakt in dit verband een interessante
opmerking. Hij wijst erop dat veel mediabedrijven in Brazilië de
afgelopen jaren betaalmuren hebben opgeworpen. Hun artikelen zijn
daardoor niet meer gratis via internet opvraagbaar. Hij stelt dan:
"'Brazilianen
consumeren daardoor minder kwaliteitsjournalistiek.'"
Hij
gaat er vanuit dat lezers van een kwaliteitskrant een artikel
'consumeren'. Hij ziet 'kwaliteitsjournalistiek' als het produceren van
iets dat lekker smaakt en dat zonder moeite kan worden doorgeslikt. In
zijn visie bestaat kwaliteitsjournalistiek uit het produceren van
'mooie' verhalen. Tegelijkertijd wil hij de 'mooie' verhalen van
anderen bestrijden.
Aan het einde van het VK-artikel stelt Lüdtke: "'We zouden kinderen op school moeten onderwijzen over nepnieuws
en desinformatie. Maar dan nog werpt dat pas op de lange termijn
vruchten af. Wij doen echt ons best de
waarheid aantrekkelijk te maken. Maar leugens blijken sexyer.'"
Het
idee om kinderen op school te leren dat een 'mooi' verhaal iets totaal
anders is dan een feitelijk juist verhaal, lijkt me prima. Alleen wat
bedoel je daar precies mee? Ik bedoel daarmee dat je kinderen traint in
het onderscheid 'klopt wel / klopt niet'. De enige manier om dat te
leren, is het heel vaak te doen. Je moet eindeloos oefenen.
Lüdtke
heeft het echter over iets totaal anders. Hij heeft het over
'onderwijzen over'. Hij bedoelt dat de onderwijzer vertelt wat nepnieuws
is en dat dat slecht is en wat feitelijk juist nieuws is en dat dat
goed is. Die benadering werkt natuurlijk niet. Je leert niet te zwemmen
door naar een verhaal te luisteren, maar door het daadwerkelijk te doen.
Ook hier gaatt Lüdtke dus weer uit van een alfabenadering. De sterke
man stuurt zijn volgelingen door emotioneel geladen adjectieven
betreffende de X rond te strooien in 'mooie' verhalen. Voor zaken als
het richten van agressie werkt dat prima, maar voor het leren van
vaardigheden niet.
Ook het laatste deel van het citaat
bevestigt zijn alfa-instelling. Lüdtke doet zijn best de waarheid
aantrekkelijker te maken. Maar het bijzondere van de waarheid is niet
dat ze aantrekkelijk is, of dat ze opgesierd moet worden, maar dat het
de waarheid is. In de strijd met de harde natuur kan juiste of foute
informatie het verschil betekenen tussen leven en dood. Dat maakt
waarheid niet leuk, maar soms wel heel handig en nuttig.
Aan
het einde van het artikel volgt een citaat van Lemos: "'Ik ben erg
pessimistisch over de toekomst. We doen wat we kunnen, maar ik weet niet
of de invloed van nepnieuws nog is in te dammen.'" Ze ziet nepnieuws
zoals Nederlanders de zee zien: het moet vooral worden tegengehouden.
Maar dat is een standpunt dat sterk doet denken aan het verbieden van
Mein Kampf. Een beperkt en dom standpunt, omdat
Mein Kampf essentiële
informatie bevat over de manier waarop Hitler dacht. Het probleem is
niet het nepnieuws, maar het omarmen van het nepnieuws. Het probleem zit
niet in het nepnieuws, maar in de consumenten van dat nepnieuws.
Niemand verplicht je toch nepnieuws te geloven?
Wanneer
Lemos en Lüdtke zich allebei niet los kunnen maken van de alfamanier
van denken, zou je verwachten dat ze nepnieuws zien als iets dat
bestreden moet worden. Het artikel geeft daarvoor ook ettelijke
aanwijzingen.
Alfa's denken in termen van strijd. Een
woordenstrijd -- 'discussie' in hun termen -- zien ze als de ideale weg
naar de absolute waarheid. Het aantal tanden en kiezen in de bek van een
paard bepaal je niet door te kijken en te tellen, maar door er net zo
lang over te discussiëren tot iedereen het er tenslotte over eens is. In
hun idee is waarheid wat de leider of de groep bepaalt. De grootste
bully, de grootste roeptoeter heeft automatisch gelijk. De natuur trekt
zich uiteraard niets van dit soort waarheid aan, maar dat onttrekt zich
normaal aan hun waarneming.
Doordat de Brazilianen
vooral focussen op nepnieuws en feitelijk juiste verhalen minder vaak
doorsturen, zien Lemos en Lüdtke hun 'strijd' als 'verloren'. In
werkelijkheid is altijd slechts een klein deel van de bevolking van
moderne landbouw-samenlevingen bèta. Het grootste deel van de bevolking
zal dus altijd een sterke neiging hebben om 'mooie' verhalen te omarmen.
Een verschijnsel waar Feynman al op wees en dat hem zeer intrigeerde.
Het is heel goed mogelijk dat het deel van de bevolking in Brazilië dat
alfa is, geleidelijk groter is geworden, alleen blijkt dat nergens
overtuigend uit hun verhaal.
Volgens hun criterium
wordt de strijd tegen nepnieuws dus vermoedelijk al duizenden jaren
verloren. Toch hebben we inmiddels ook auto's, vliegtuigen, computers en
dergelijke. Kennelijk is er dus ook een markt voor feitelijk juiste
verhalen, ook al zijn die misschien belangrijk minder populair.
Bèta's zien nepnieuws als bullshit of als probleem dat bestudering vereist
Wanneer
alfa's nepnieuws zien als iets dat bestreden moet worden, hoe zien
bèta's het dan? Ik denk dat de omschrijving die C.P. Snow in zijn column
The Two Cultures (
hier) hanteerde, het basis idee aardig weergeeft. Hij citeert daarin Rutherford die een filosoof, Samuel Alexander, vraagt naar zijn productie en dan opmerkt, dat het allemaal slechts 'hot air' is. Gebakken lucht.
Ik laat hier die passage volgen. De cursivering is van Snow.
"Philosophy the scientific culture views with indifference, especially
metaphysics. As Rutherford said cheerfully to Samuel Alexander: 'When
you think of all the years you’ve been talking about those things,
Alexander, and what does it all add up to? Hot air, nothing but hot air.'"
Ik denk dat dit citaat interessant is. Allereerst stond Samuel Alexander hoog aangeschreven als filosoof. In de optiek van Rutherford is het echter allemaal slechts gebazel, wat hij geschreven heeft. Vervolgens is de sociale interactie interessant. Normaal denken mensen zoiets of zeggen ze het tegen elkaar, terwijl het slachtoffer niet aanwezig is, maar Rutherford wil kennelijk van Alexander het weerwoord horen en geeft daarom openlijk zijn onverbloemde mening.
Klopt het idee van Snow of gaat het slechts om een toevallige waarneming? Ik kreeg vandaag een indrukwekkend psychologisch testrapport ter inzage en mocht mijn mening geven. Het rapport was meer dan tien bladzijden, zag er uitermate indrukwekkend uit, en stond vol dure woorden en diepzinnige uitspraken. Voor een testpsycholoog (of psychometricus) is de zaak echter simpel. Wat is de gehanteerde test? Wat was de score? Waar is het betrouwbaarheidsonderzoek? Waar is het valideringsonderzoek? Welke voorspelling wordt precies gedaan? De score bleef onduidelijk, de test ook. Het betrouwbaarheidsonderzoek was er niet, het valideringsonderzoek ook niet. Een exacte voorspelling werd niet gedaan. Bullshit dus.
Heeft het zin dergelijke bullshit te bestrijden? Ik denk van niet. Het probleem is niet de bullshit, maar de mensen die zich laten imponeren door de dure woorden en niet in staat zijn daar doorheen te kijken. De normale reactie is dus je erover te verwonderen en de schouders op te halen. Bèta's zien nepnieuws en dergelijke dus liefst als wat het in hun ogen is: gebakken lucht.
Dat verandert echter vermoedelijk wanneer die bullshit leidt tot concrete problemen. Bèta's hebben de neiging problemen te zien als uitdagingen. Als iets waarin ze zich moeten verdiepen. Het zijn zaken die schreeuwen om een oplossing en niets is mooier dan die oplossing vinden.
Nadat mijn vrouw en ik gepromoveerd waren op een
gemeenschappelijk proefschrift naar het meten en maximaliseren van
schrijfvaardigheid bij studenten, meende de Rijksuniversiteit Groningen
(RUG) onder aanvoering van haar voormalige college-voorzitter, beschadigend nepnieuws over ons onderzoek en ons te moeten verspreiden. Natuurlijk is zoiets niet iets dat je emotioneel onberoerd laat.
Uit de gang van zaken kwam een aantal punten
naar voren, die niet meer verklaard leken te kunnen worden door puur
toeval. Er was een groot aantal betrokkenen, maar het waren
zonder uitzondering alfa's. De betrokkenen leken vrijwel allemaal een
abonnement op
fraude en liegen te hebben. Verder beschikte ik dankzij de
gebeurtenissen over een groot aantal mails en brieven, die opvielen
door extreme irrationaliteit. Het was alsof je met
patiënten communiceerde: de betekenis en logica leken vaak zoek,
maar de agressie was onmiskenbaar. Het leek kortom alsof er een bepaald systeem in
de gebeurtenissen moest zitten. (Later bleken al deze punten door systematisch onderzoek bevestigd te worden. Double-highs of alfa's gelden als extreem agressief, volstrekt normloos, verregaand irrationeel en hebben problemen met logica en betekenis.)
Na
enige tijd heb ik zo nauwkeurig mogelijk beschreven wat er
precies had plaatsgevonden en kon ik verder, dankzij toevallig
beschikbare data en enige basale statistiek, aantonen dat de oorzaak voor de agressie kennelijk lag in mijn 'niet deugen' als man. Ik placht het in mijn jongere jaren nog wel eens leuk te vinden een ultra vrouwelijk uiterlijk neer te zetten. In mijn optiek zou dat moeten kunnen, maar de collega's zagen dat toch wat anders.
Het essentiële punt werd mij echter aangereikt door een mede transgender. Zij informeerde naar de gang van zaken en merkte toen op, de combinatie van hoogleraren en discriminatie uitermate vreemd te vinden. Je zou verwachten dat hoogleraren relatief ruimdenkende mensen zijn, die niet erg geneigd zijn tot discriminatie. Dat was ook mijn idee, maar tegelijkertijd waren er de onbetwistbare data. De werkelijkheid leek daar dus belangrijk anders over te denken.
Ik beleefde toen, wat je een Fitch-moment zou kunnen noemen. Hier gebeurde iets, dat voor je idee niet kon, maar dat toch echt gebeurde. De daarop volgende zoektocht
naar de wortels van discriminatie leidde vervolgens tot het ontstaan van
deze blog.
--------------------------------
Het Val Fitch-principe: 'the delights of unexpected results'
Val Fitch ontving in 1980 samen met James Cronin de Nobelprijs Natuurkunde voor de ontdekking van CP-violation. Kort samengevat: materie en antimaterie volgen niet precies dezelfde natuurkundige wetten. Hij schrijft hierover: "I had learned from my work at Columbia the delights of unexpected results [...] The ultimate in unexpected results was that which was recognized
by the Nobel Foundation in 1980, the discovery of CP-violation."
"At any one time there is a natural tendency among physicists to
believe that we already know the essential ingredients of a
comprehensive theory. But each time a new frontier of observation is
broached we inevitably discover new phenomena which force us to modify
substantially our previous conceptions. I believe this process to be
unending, that the delights and challenges of unexpected discovery
will continue always" (hier).
--------------------------------
Op grond van deze ervaring denk ik dat
bèta's in eerste instantie ook emotioneel zullen reageren op nepnieuws,
zeker wanneer ze zelf het slachtoffer zijn, maar vervolgens geneigd
zullen zijn zich te verdiepen in de gang van zaken. Wat gebeurt er
precies, wie zijn er bij betrokken, wat zijn hun kenmerken, wat is er
over dit soort zaken bekend? Wat is het mechanisme erachter?
In dit verband mag ook niet vergeten worden, dat de basis voor het empirische onderzoek naar discriminatie en agressie is gelegd door de American Jewisch Committee (AJC). De AJC maakte zich ernstig zorgen over de gang van zaken in bezet Europa. De informatie die men kreeg was uiterst verontrustend. Wat doe je dan? De AJC wendde zich tot wetenschappers. Men had een praktisch probleem dat opgelost diende te worden. Enerzijds gaf men de opdracht, anderzijds verschafte men de benodigde gelden. Dit leidde in 1950 tot de publicatie van
The Authoritarian Personality (
hier).
Wie de moeite neemt de verslagen van de AJC uit die beginperiode door te nemen, wordt getroffen door de extreme rationaliteit en zakelijkheid. Kennelijk zijn er bij discriminatie en agressie twee totaal verschillende responsen mogelijk. De normale reactie is een emotionele. Men wordt woedend en kwaad of verdrietig en passief. De andere reactie zou je kunnen omschrijven als: ijskoude observatie en koele berekening. Men probeert zijn emoties te onderdrukken en laat de perceptie en het brein overuren maken.
Een
voorbeeld van een bèta die geconfronteerd werd met nepnieuws, was
Richard Feynman. Hij benoemde het anders, namelijk als 'cargo cult
science', maar in wezen gaat het om het zelfde. Ook hij koos niet de weg
van de aanval, maar probeerde zich in het fenomeen te verdiepen en dat
te bestuderen, waarbij zijn resultaten nog steeds overeind staan (
hier).
Ook
mensen als Abel Herzberg en Viktor Frankl volgden deze benadering nadat
ze de concentratiekampen hadden overleefd. Herzberg gebruikte het motto
Amor fati (Omarm het noodlot) als titel voor zijn boek. Het idee is dat je het noodlot niet moet mijden, maar juist moet bestuderen. Op die manier krijg je er greep op.
Frankl gebruikte zijn
ervaringen in het kamp om zijn ideeën over zingeving te verduidelijken.
In moeilijke omstandigheden zijn er twee opties. De emotionele route.
Mensen worden of boos en agressief, of depressief. En de rationele
route. Je stelt een zinnig probleem en probeert dat op te lossen. Door
iets zinnigs te gaan doen, komen de problemen in een ander perspectief
te staan. In feite omschrijft Frankl de twee uiteinden van de
alfa-bètafactor zonder ooit van die term gehoord te hebben (
hier).
Interessant in dit verband is ook de poging van Gerhard Durlacher een verklaring te vinden voor de Holocaust in zijn boek:
Strepen aan de hemel. Blijkens de slotpassage stelt hij zich die vraag wel, hij ziet dus het belang van de vraag, maar blijkens het boek lukt het hem niet de kille blik van een bèta te ontwikkelen. De emoties en de wrok voeren de boventoon, waarna hij zich verliest in de schuldvraag. Terwijl iemand als Frankl onmiddellijk, nog in het kamp, het bijzondere van de situatie verwoordt en dat als een bijzondere kans interpreteert om menselijk gedrag te kunnen bestuderen. Kennelijk is de alfa-bètafactor dus inderdaad zeer bepalend op dit punt. De bètabenadering vereist een bepaalde manier van kijken, die voor alfa's lastig is.
Je
kunt ervaringen met discriminatie en beschadigende verhalen ('mooie'
verhalen en nepwetenschap) dus ook proberen te zien als iets interessants. Als iets
dat informatie bevat over de ons omringende wereld. Waarom produceren
mensen nepnieuws? Waarom geloven mensen nepnieuws? Wie die vragen kan
beantwoorden, heeft ook de verklaring voor bijvoorbeeld de Holocaust
geformuleerd. Dat zou ruim zeventig jaar na dato toch enige voldoening
moeten geven.
Keeping up appearances
Wanneer alfa's nepnieuws zien als iets
dat bestreden moet worden, terwijl bèta's nepnieuws zien als een
fenomeen dat mogelijke belangrijke informatie over de wereld bevat en
bestudeerd moet worden, kan dat alleen als alfa's een totaal andere
benadering van informatie hebben dan bèta's.
In het ene geval wordt de 'foute' informatie gezien als iets dat bestreden moet worden. Als iets dat extreme maatregelen en eventueel geweld rechtvaardigt. In het andere geval wordt de 'foute' informatie gezien als iets dat mogelijk waarde bevat.
In feite wees
Abel Herzberg daar ook al op, door op te merken dat nazi's (alfa's dus)
vrijwel zonder uitzondering geestelijk leeg zijn. Ze missen inhoud. Ze
zenden wel, maar nemen kennelijk niet of slechts beperkt op. Ze omarmen informatie of ze bestrijden die, maar ze nemen informatie niet echt op.
De intrigerende vraag is dan: wat is het verschil precies en waardoor ontstaat dat verschil? Wat me bijvoorbeeld opvalt in het verhaal over 'de strijd tegen het nepnieuws' is dat men heel veel gelooft, maar zich geen moment schijnt af te vragen, waarop men al dat geloof precies baseert. In zekere zin is dat de definitie van de alfa-bètafactor.
Een ander punt dat opvalt, is een bepaalde oppervlakkigheid. Men bestrijdt nepnieuws, maar men denkt verder geen seconde over dat begrip na. Men vraagt zich ook niet af, wat men precies wil bereiken. Nee, men strijdt tegen iets. Punt uit!
Een belangrijk punt is dat men binnen no time een prachtig verhaal geconstrueerd heeft en dat op grote schaal weet te verkopen. De analyse ontbreekt, de data ontbreken, van de cijfers maakt men een zootje, maar het verhaal is prachtig.
Dan is er die verbluffende snelheid. Men hoeft niets na te zoeken. Men hoeft niets te onderzoeken. Men produceert amper weerleggingen. Men geeft amper nepnieuws-berichten door. Maar ondanks dat, weet men bij voorbaat alles al zeker. Zo en zo zit het.
Een niet te missen punt, lijkt me ook, dat men zichzelf opwerpt als de grote bestrijders van nepnieuws. Dit zijn mensen met een missie, weliswaar een hopeloze missie, maar ze hebben toch zeker recht op respect voor hun dappere strijd! In werkelijkheid maakt men deel uit van de club die de troep doorgeeft.
Herzberg maakt in
Amor fati nog een opmerking over nazi's. Hun glimmend gepoetste laarzen, hun smetteloze uiterlijk
. Van binnen leeg, maar van buiten indrukwekkend. Het klinkt allemaal prachtig, maar wie de moeite neemt om te prikken, prikt er doorheen. Een prachtige bolster om een lege huls. In het Nederlands heet dat: schone schijn. In het Engels: keeping up appearances. Misschien is het beter om de alfa-reactie voortaan de '
Hyacinth-Bucket-reactie' te noemen.
In de volgende blogpost probeer ik verder in te gaan op de informatie die het VK-artikel over nepnieuws geeft. Ik kom dan ook terug op de duizend-dollar-vraag. Als toegift volgt een verklaring voor het postmodernisme.