woensdag 15 november 2023

De wetenschap die begon met het meten van antisemitisme, in 13 punten

 

Laatst bijgewerkt: 26-11-2023 om 13.12

 

We hebben het liever niet over 'Jodenhaat', 'antisemitisme' klinkt beter. Dat was ooit de reden om dat woord te verzinnen. Fijn is ook, dat het minder concreet is. Bij het woord 'Jodenhaat' denk je al snel aan iemand die Joden haat. Antisemitisme is meer iets dat er gewoon is. We hebben niet langer het akelige idee, dat bepaalde mensen het met zich meedragen.

De wetenschappers die begonnen met het empirische onderzoek van antisemitisme dachten echter precies omgekeerd. Ze dachten dat 'antisemitisme' een vaag woord was. Om er wat aan te hebben, moest je het kunnen meten. En verder geloofden ze, dat antisemitisme niet in de lucht zweefde, maar dat bepaalde mensen het in zich hadden als een soort geloof. Ze dachten verder, dat als je een vragenlijst over Joden voorlegt aan mensen, de antisemieten zich wel zouden openbaren.

Het idee dat je antisemitisme kunt bestuderen door mensen een vragenlijst in te laten vullen, bestaat nog maar kort. Toen in bezet Europa de Holocaust woedde, kwam een Amerikaanse club Joden op een bizar idee. Hoe konden ze de Joden in Europa helpen? Waarom werden Joden al eeuwenlang vervolgd? Wetenschap was er toch om praktische problemen op te lossen? Welnu, hier was een praktisch probleem!

Ze organiseerden de benodigde gelden en gaven nog tijdens de oorlog opdracht aan een stel wetenschappers het probleem te onderzoeken. Dit resulteerde in 1950 in het boek: The Authoritarian Personality. Een te dik boek met nogal sterk verschillende bijdragen. Het boek is niet consistent, bevat onjuistheden en is vaak wollig. Achteraf bezien, heeft mogelijk nooit iemand de moeite genomen het helemaal door te worstelen. Toch vormt dit boek het begin van het empirische onderzoek naar antisemitisme.

Antisemitisme lijkt een beperkt verschijnsel. Joden vormen maar een relatief kleine groep. Je verwacht dat het aantal mensen dat Joden werkelijk haat, daardoor zal meevallen. Het onderzoek leerde precies het tegenovergestelde. Wat klein leek te beginnen, werd groter en groter. Tot het tenslotte iets werd dat aan de ene kant de mensheid verdeelt in twee grote kampen. Aan de andere kant werd het iets dat iedereen van nature in zich heeft.

Wat klein begon, is uitgegroeid tot het empirisch onderzoek van vooroordelen, discriminatie, agressie en oorlog. Eigenlijk formuleer ik het dan fout. Daar gaat het strikt genomen niet over. Het gaat over de vraag: welke mensen laten zich in hun denken en gedrag leiden door vooroordelen? Welke mensen discrimineren? Welke mensen zien geweld als oplossing voor hun problemen? Welke mensen geloven in eeuwige strijd en dromen van oorlog? En omgekeerd: wie doen dat niet?

De basis van het empirische onderzoek was een simpel idee. Vermoedelijk is het begonnen als een simpele waarneming. Joodse wetenschappers in nazi-Duitsland hadden zich gerealiseerd, dat lang niet iedereen nazi was. Het leken steeds bepaalde mensen te zijn, die Hitler zagen als redder en verlosser. Dat simpele idee was de basis voor het onderzoek. 

Waar het om ging, was te achterhalen op welke punten de Hitler-enthousiasten verschilden van de mensen die Hitler niet zagen zitten. Welke kenmerken maakten een mens tot een nazi? Tot een 'fascist'? Daar bedoel ik mee: iemand met enthousiasme voor de strongman (dictator).

Dan was er een tweede belangrijk idee. De onderzoekers geloofden niet dat fascisme iets was, dat beperkt was tot Duitsland. Ze geloofden dat je overal ter wereld mensen kon vinden, die een eventuele strongman graag op het schild zouden hijsen. Fascisten had je overal!

Wat begon met het empirisch bestuderen van haat jegens Joden, is tenslotte uitgegroeid tot op onderzoek gebaseerde kennis over het grote probleem dat de mensheid al duizenden jaren teistert: de onstuitbare zucht naar macht en geweld, die mensen vaak in zich meedragen. Het probleem dat al in de Bijbel beschreven staat met het verhaal over Kaïn en Abel. Abel was een succesvolle boer, maar Kaïn had daar het geduld niet voor. Daarom sloeg hij Abel dood.

Als je broer beter is dan jij, vermoord je hem gewoon. Daarna is dat probleem opgelost. Op basis van wat we nu weten over strongmen en hun volgelingen,  beschrijft dat hun manier van denken. Het begint met het gevoel dat de ander meer heeft. Dat voelt als gemeen en oneerlijk. Dat gevoel groeit uit tot haat. Die haat wordt tenslotte omgezet in actie. In eerste instantie levert die actie het gewenste resultaat. De bron van het foute gevoel is verdreven of vermoord. tenslotte wordt echter vaak de Bijbelse spreuk waarheid: wie het zwaard hanteert, zal door het zwaard omkomen! Uiteindelijk stort de samenleving die geweld omarmt en ziet als oplossing van alle problemen, in. Uiteindelijk levert de vlucht in geweld niets meer op en is het voorbij.

 

Terug naar de wetenschap. Wat heeft het empirische onderzoek naar 'antisemitisme' tot nu toe opgeleverd?

1. De auteurs van The Authoritarian Personality konden na jaren onderzoek in 1950 berichten over een vragenlijst waarmee ze negatieve sentimenten bij hun overwegend Amerikaanse respondenten geprobeerd hadden te meten. Die meting bleek te lukken. De vragenlijst leverde een betrouwbare score op. Mensen konden op basis van hun score betrouwbaar ingedeeld worden als wel of niet haatdragend of iets daartussenin.

Wat betekent dat? Jodenhaat is een persoonskenmerk, een karaktertrek. Iedere persoon heeft het in meer of mindere mate. Sommige mensen hebben veel, anderen hebben het niet of amper, de meeste mensen vallen tussen beide uitersten in. De mate waarin men Joden haat, ligt voor iedere persoon vast en kan niet eenvoudig worden gewijzigd. Het is niet wat men toevallig doet, het is hoe men denkt en inelkaar zit.

2. Daarna hebben de onderzoekers geprobeerd hun vragenlijst uit te breiden naar andere minderheidsgroepen. Ze hadden het donkerbruine vermoeden dat Jodenhaat een te beperkt begrip was en dat het niet alleen ging om haat tegenover Joden, maar ook om haat tegenover andere minderheidsgroepen. 

Die uitbreiding bleek te lukken. Mensen die haat koesterden tegen Joden bleken dat vaak ook te doen tegenr andere minderheden. De vragenlijst bleek voor de verschillende minderheidsgroepen die men afvroeg, soortgelijke uitkomsten op te leveren.

Ook deze lijst bleek redelijk betrouwbaar. Op basis van de score kon je respondenten betrouwbaar indelen. Sommige respondenten moesten niets hebben van andere groepen, anderen hadden er geen enkel probleem mee.  

Conclusie? Antisemitisme is een te beperkt begrip. Het gaat om een karaktertrek van mensen die belangrijk meer omvat dan alleen Jodenhaat. De onderzoekers noemden deze wijdere maat 'etnocentrisme'. Dat betekent: je eigen groep als norm en ideaal zien. Alle andere groepen wijken af van die norm en deugen niet.

3. Dit belangrijke resultaat uit 1950 is niet algemeen bekend geworden. Een eerste reden was het woord 'etnocentrisme'. Een weinig bekende term, die ook nog eens wat verhult, waar het precies om gaat. Een tweede reden was vermoedelijk het boek. Zoals eerder vermeld: het was te dik, het bevatte tegenstrijdigheden en onjuistheden. Verder trok het stuk over de later nog te bespreken F-schaal, alle aandacht naar zich toe.

Misschien is er nog een derde reden. Misschien willen veel mensen deze conclusie liever niet horen, omdat die hun niet goed uitkomt. Het is iets, dat we liever niet geloven. Dat je mede mensen en mogelijk ook wijzelf haat koesteren jegens alles dat afwijkt.

In een eerdere blogpost liet ik zien, dat er een verband lijkt te bestaan tussen het niet geloven in het bestaan van antisemieten en het zelf hebben van antisemitische gevoelens. Met andere woorden: antisemiet-ontkenners doen graag alsof er geen antisemieten bestaan, omdat ze op die manier zichzelf vrijpleiten.

4. Om aan te tonen dat etnocentrisme inderdaad fascisme (enthousiasme voor de strongman) mat, zoals de onderzoekers hoopten, had men een tweede vragenlijst nodig, die ook bedoeld was dat te doen. De tweede vragenlijst fungeert als check op de eerste en omgekeerd. Hun eerste poging tot bevestiging was een vragenlijst voor 'politiek rechts'. Ze noemden dit de PEC-schaal (Politiek Economisch Conservatief-schaal).

De PEC-schaal bleek redelijk betrouwbaar en bleek te correleren met etnocentrisme, maar belangrijk minder hoog dan men gehoopt had. Het leek alsof etnocentrisme en de PEC-schaal slechts voor een deel hetzelfde maten en dat iedere vragenlijst daarnaast ook nog iets anders mat. Men dacht daarom dat deze poging tot bevestiging slechts gedeeltelijk was gelukt.

5. Men deed hierna een tweede poging tot bevestiging van etnocentrisme als maat voor fascisme. Dit was de constructie en afname van de eerder vermelde F-schaal. Men probeerde fascisme (enthousiasme voor de strongman) te meten via een vragenlijst die focuste op 'de diepere kenmerken van de persoonlijkheid'. De F-schaal leverde weer een redelijk betrouwbare score op en die score bleek samen te hangen met etnocentrisme (en ook met de PEC-schaal). Maar ook nu was de correlatie weer belangrijk minder hoog dan men gehoopt had. Ook deze poging tot bevestiging zag men daarom als slechts matig gelukt.

6. De onderzoekers eindigden dus met drie verschillende vragenlijsten om fascisme te meten, die onderling wel correleerden, maar niet zo hoog, dat men dacht driemaal hetzelfde gemeten te hebben. Iedere maat leek behalve 'fascisme' ook nog iets anders te meten.

Men probeerde dit teleurstellende resultaat te camoufleren door de aandacht nadrukkelijk op de F-schaal te vestigen en deze aan te prijzen als de grote doorbraak in het onderzoek.

7. In werkelijkheid lag de zaak echter belangrijk anders, zoals de lezers van deze blog kunnen weten. Wanneer men rekening houdt met de onbetrouwbaarheid van de drie vragenlijsten (via de correctie voor onbetrouwbaarheid), dan blijken de onderzoekers wel degelijk driemaal hetzelfde gemeten te hebben. De metingen waren slechts beperkt betrouwbaar, waardoor de gevonden correlaties onmogelijk veel hoger konden uitvallen dan ze deden!

8. Na het verschijnen van The Authoritarian Personality raakte het onderzoek in een impasse. Men leverde vooral kritiek op de F-schaal, maar kwam niet echt verder. De situatie veranderde pas toen Bob Altemeyer de F-schaal reduceerde tot een nieuwe vragenlijst: de RWA-schaal (Right Wing Authoritarianism scale). De problemen die de F-schaal geteisterd hadden (niet gebalanceerde vragen, multidimensioneel en een onduidelijke validiteit) werden opgelost bij zijn RWA-schaal.

9. Nu bleek echter een probleem. De RWA-schaal bleek bevooroordeeldheid (het instemmen met vooroordelen, prejudice) niet goed te voorspellen. De correlatie was belangrijk lager dan men gehoopt had. Men had het idee dat een maat die bevooroordeeldheid niet goed kan voorspellen, onmogelijk de juiste maat kan zijn om fascisme (enthousiasme voor de strongman) te voorspellen. Strongmen strooien doorgaans royaal met vooroordelen, die het goed doen bij hun publiek.

Dit probleem werd opgelost na de ontdekking en constructie van de SDO-schaal (Social Dominance Orientation scale) (https://en.wikipedia.org/wiki/Social_dominance_orientation). Jim Sidanius and Felicia Pratto realiseerden zich rond 1995 dat in iedere moderne (landbouw-)samenleving overschotten ontstaan. Er wordt meer geproduceerd dan onmiddellijk nodig is. In iedere samenleving ontstaan daardoor machtige groepen die de buit proberen te verdelen op zo'n manier dat ze er zelf beter van worden. In moderne samenlevingen ontstaan daardoor systematische groepsverschillen. Wie in de machtigste groep zit, geniet meer rechten en voordelen dan iemand die in een lagere of de laagste groep zit. In de praktijk worden mensen in de laagste groep vaak vervolgd.

Mensen hebben dus de neiging groepen te vormen, lid te worden van de machtigste groep en daarin zo hoog mogelijk te komen.  Dit betekent dat mensen allerhande wilde (ongefundeerde) verhalen geloven die de verschillen tussen groepen bevestigen, verklaren en vergroten. Maar niet iedereen is in dezelfde mate geneigd dergelijke sprookjes te geloven. De SDO-vragenlijst was bedoeld de mate van geloof in zulke ongefundeerde verhalen te meten.

Mensen die hoog scoren op SDO geloven in het bestaan van superieure groepen (zoals hun eigen groep) en het bestaan van inferieure minderheden. Ze hebben vaak een attitude van vechten. Men ziet het leven als een voortdurende strijd om zo hoog mogelijk te komen. Ze leven in een wereld van dog-eat-dog. Of je overwint de ander, of je wordt zelf opgegeten. Verder zijn ze letterlijk tot alles bereid om hoger in de groep te komen.

Ook SDO bleek bevooroordeeldheid slechts gedeeltelijk te kunnen voorspellen, maar nu bleek dat SDO in combinatie met RWA samen, dat wel konden. Om te begrijpen, hoe dat kan, moet men weten dat SDO en RWA sterk verschillen. Normaal correleren ze niet of amper. Beide maten voorspellen daardoor een ander stuk van de totale bevoooroordeeldheid.

Bob Altemeyer had zelf via jarenlang onderzoek de RWA-schaal geconstrueerd, nu verscheen er een andere schaal die bevooroordeeldheid nog beter bleek te voorspellen dan zijn RWA-schaal. Dat was even slikken. Het duurde echter niet lang of hij zag de meerwaarde van de nieuwe SDO-schaal in. Dit was het stuk van de autoritaire persoonlijkheid dat zijn RWA-schaal gemist had! Samen konden beide schalen de autoritaire persoonlijkheid (de fascist) wel behoorlijk goed beschrijven. Dit was het ontbrekende stuk, dat tot nu toe had ontbroken.

10. In de psychologie is het een uiterst zeldzaam en merkwaardig verschijnsel: twee totaal verschillende maten die samen een derde kunnen voorspellen. Hoe is dit resultaat mogelijk? Die vraag leidde tot het in deze blog beschreven soortenmodel dat gebaseerd is op dit empirische resultaat. Het soortenmodel maakt dit vreemde verband begrijpelijk.

Hier volgt een korte schets. Samenlevingen bestaan na de landbouwrevolutie in beginsel uit vier 'soorten' verschillende mensen. I. Mensen die hoog scoren op RWA en hoog op SDO. Zogenaamde double-highs of alfa's, die alles in zich hebben om strongman te worden. II. Mensen die laag scoren op RWA, maar hoog op SDO. De zogenaamde 'men of action': mensen die scherp kunnen denken en de strongman hun diensten aanbieden om vooruit te komen. III. Mensen die hoog scoren op RWA, maar laag op SDO. De zogenaamde ware gelovigen of gewone volgelingen, die de machtsbasis van de strongman vormen. IV. Tenslotte, de mensen die laag scoren op RWA en laag op SDO, de zogenaamde bèta's. Deze mensen vallen buiten de machtige groep, worden gediscrimineerd door de machtige groep, moeten zelf in hun levensonderhoud voorzien en zijn gericht op productie en het oplossen van problemen. Deze productieve onderlaag vormt de basis waarop de machtige groep kan bestaan.

Hierbij neemt de mate van bevooroordeeldheid per soort voortdurend af. Double highs zijn het meest bevooroordeeld en agressief. Men of action eisen de tweede plaats op. Daarna komen de volgelingen of gewone gelovigen op de derde plaats. De double lows of beta's zijn niet of amper bevooroordeeld en daarmee niet of nauwelijks agressief.

Als het soortenmodel klopt (en dat moet wel, want het is slechts wat empirisch gevonden is), dan is bevooroordeeldheid de basis van alle moderne (landbouw-)samenlevingen. Discriminatie is niet de uitzondering, maar de regel!

11. Het onderzoek na 1950 leverde uiteindelijk drie 'grote' variabelen op: RWA, SDO en bevooroordeeldheid (prejudice). Welke van deze drie meet nu het best 'fascisme'?

Omdat RWA samen met SDO de totale mate van bevooroordeeldheid kan voorspellen, is bevooroordeeldheid kennelijk de variabele waar alles om draait. Bevooroordeeldheid moet de variabele zijn, die fascisme voorspelt. Maar is dat inderdaad zo? 

12. Het empirische antwoord kwam tenslotte toen Trump president van de VS werd. Uit onderzoek bleek bevooroordeeldheid (prejudice) inderdaad het stemmen op Trump goed te voorspellen (Authoritarian Nightmare, https://www.amazon.com/Authoritarian-Nightmare-Ongoing-Threat-Followers/dp/1612199348).

13. Valt te zeggen wat de auteurs van The Authoritarian Personality op drie verschillende manieren gemeten hebben? Strikt genomen weten dat nog steeds niet honderd procent zeker. Maar RWA is een verbijzondering van de F-schaal. Politiek rechts (de PEC-schaal) typeert Trumpstemmers goed. Verder lijkt duidelijk dat Trumpstemmers niets op hebben met mensen die niet tot hun groep behoren (etnocentrisme). Kennelijk hebben de auteurs dus op drie verschillende manieren bevooroordeeldheid gemeten.

Wat betekent dit? Dat duidt erop dat bevooroordeeldheid op veel manieren gemeten kan worden en in veel vragenlijsten terugkomt. Het suggereert dat welke vragenlijst je ook hanteert: vaak meet je toch bevooroordeeldheid. Bevooroordeeldheidis een maat, die in bijna alles terug komt.

 

Wat betekenen de voorgaande 13 punten?

We gebruiken de term 'antisemitisme' voor uitingen van Jodenhaat. Maar in werkelijkheid gaat het dus om iets, dat veel wijder is dan Jodenhaat.  Je kunt het in eerste instantie omschrijven als haat jegens minderheden, die niet tot de eigen groep behoren.

Eigenlijk gaat het echter om een persoonskenmerk dat nog algemener is. Het gaat om bevooroordeeldheid (vooringenomenheid, het omarmen van populaire vooroordelen), weten we nu. Bevooroordeelde mensen denken vanuit hun (sociaal aangeleerde) overtuiging en ideeën, niet vanuit de feiten, niet vanuit de harde werkelijkheid. Omarm je de opvattingen van de groep, ook al zijn die niet gebaseerd op feiten, of doe je dat niet? Denk je vanuit de harde werkelijkheid of denk je vanuit je geloof, ideeën, opinies, meningen, gevoelens en opvattingen?

Wij denken 'antisemitisme' te zien, maar de empirie vertelt iets geheel anders. Het gaat om mensen die denken vanuit hun (sociaal aangeleerde) geloof en ideeën. Daar tegenover staan mensen die hun ideeën baseren op harde feiten. De eerste groep zoekt het in strijd en macht, de tweede groep zoekt het in productie en het oplossen van problemen.

In werkelijkheid gaat het natuurlijk niet om een tweedeling, maar om een glijdende schaal. Sommige mensen scoren uiterst rechts (veel bevooroordeeldheid, veel agressie, veel discriminatie, veel corruptie), anderen uiterst links (niet of amper bevooroordeeld, niet agressief, niet geneigd tot discriminatie en niet bereid tot corruptie). De meeste mensen vallen ergens tussen die twee uitersten in, waarbij iedereen een bepaalde score heeft, die vast ligt en niet eenvoudig valt te wijzigen. Bevooroordeeldheid is een persoonlijkheidskenmerk, een karaktertrek.

Het is de grote maat, die alles in moderne samenlevingen bepaalt. Maar wat houdt die maat precies in? Bevooroordeeldheid betekent ellende. Het betekent dat men gelooft en zijn geloof ziet als heilig. Het betekent dat men denkt in termen van wij en zij. Het betekent dat men gelooft in vooroordelen en andere fictieve waandenkbeelden. Het betekent dat men corrupt is. Het betekent dat men geweld ziet als de oplossing voor alle problemen, die men ervaart. Het betekent dat men geneigd is tot discriminatie en belust op macht.

Korter geformuleerd: het betekent geweld. Het betekent oorlog en burgeroorlog. Het betekent moord en doodslag. Het betekent dictatuur. Het betekent armoede.

De andere kant van bevooroordeeldheid is dat men onbevooroordeeld probeert te zijn. Men probeert objectief te denken. Men klampt zich vast aan de harde feiten, hoewel dat vaak niet simpel is. Deze kant staat voor productie, voor het oplossen van harde problemen, voor collectieve rijkdom, voor welvaart, en ga zo maar verder.

Dan de uitsmijter. Op basis van wat we nu denken te weten, neemt de bevooroordeeldheid in de wereld steeds verder toe. Bevooroordeeld zijn (systeem 1 hanteren, het emotionele systeem volgen) is makkelijk, maar onbevooroordeeld denken, denken vanuit de harde feiten, logisch denken, harde problemen oplossen (systeem 2 hanteren, gericht denken om een hard probleem daadwerkelijk op te lossen) is lastig en moet moeizaam geleerd worden door interactie met de harde natuur. Dat laatste doen we steeds minder. Daardoor stijgt de gemiddelde mate van bevooroordeeldheid in vrijwel alle landen steeds verder. Dit staat bekend als de ruk naar rechts.

Hoe loopt dit af? Komen we tenslotte om door onze eigen mateloze bevooroordeeldheid?



 










Geen opmerkingen:

Een reactie posten