dinsdag 2 oktober 2018

Waarom verkondigen mensen nepnieuws, vooroordelen en andere 'mooie' verhalen?


Laatst bijgewerkt 3-10-2018 om 0:41


Waarom zeggen mensen dingen die niet kloppen en doen ze dat vaak zo handig en overtuigend dat veel mensen die verhalen geloven?  De luisteraars worden als het ware door het 'mooie' verhaal op sleeptouw genomen en lijken zich niet meer goed te realiseren waar het werkelijk om gaat.  Ze zijn als het ware niet in staat om door het verhaal heen te kijken en de onderliggende werkelijkheid te zien.

Ik veronderstel hierboven dat mensen die nepverhalen verzinnen, dat zo handig doen, dat veel van hun luisteraars erin trappen.  Misschien klopt die veronderstelling niet.  Is het niet mogelijk dat de luisteraars zo goedgelovig zijn, dat ze bij voorbaat vrijwel alles geloven dat hen verteld wordt?  In dat geval is er helemaal geen bijzonder handige spreker nodig voor het misleidende verhaal.  Mijn vraag kan dan dus eenvoudiger geformuleerd worden: waarom beweren mensen zaken die niet kloppen met de waarneembare werkelijkheid?  Waarom produceren mensen misleidende verhalen?


Het verzoek rustig te gaan slapen van Colijn

Minister-president Hendrikus Colijn hield op 11 maart 1936 een beroemde radiotoespraak.  Duitse troepen hadden net het Rijnland bezet.  Het was een teken aan de wand van de dingen die gingen komen.  Maar Colijn had voor zijn luisteraars een totaal andere boodschap.  Er was volgens hem geen enkele reden voor ongerustheid.

Hij zei tegen zijn luisteraars: "Daarom maan ik nog eens aan om zich niet te laten verontrusten."  En hij eindigde: "Ik verzoek den luisteraars dan ook om wanneer ze straks hunne legersteden opzoeken, even rustig te gaan slapen als ze dat ook andere nachten doen. Er is voorshands nog geen enkele reden om werkelijk ongerust te zijn.  En daarmee, geachte luisteraars, laat ik u over aan de verpozing die de radio u pleegt te bieden. Goedenavond."

Waarom kwam Colijn met deze misleidende tekst?  Colijn was een politicus die, zoals veel politici, voor alles macht wilde.  Hij wilde iemand zijn.  Hij wilde leiding geven.  Hij had er dus belang bij, om te doen alsof hij de situatie volledig meester was.  Er was niets aan de hand.  Hij had het allemaal volledig onder controle.  Men kon rustig gaan slapen.  Hij waakte over de veiligheid van het land.

Zijn doel was dus niet om de situatie serieus in te schatten en na te gaan, wat er moest gebeuren om nazi-Duitsland in toom te houden.  Nee, zijn doel was bij zijn publiek over te komen als de grote leider waar men volledig op kon vertrouwen en die de situatie volledig onder controle had.  Hij wilde zijn gelovigen graag vertellen, wat ze wilden horen.  Hij babbelde er vrolijk op los.

Iets meer dan vier jaar later zouden de Duitse troepen Nederland binnen marcheren.  Door de Tweede Wereldoorlog verloren ongeveer tweehonderd duizend landgenoten het leven.  Wanneer Colijn als premier op 11 maart 1936 de alarmklok geluid had en men massaal de beschikbare tijd gebruikt had om de defensie op orde te krijgen, was de Tweede Wereldoorlog totaal anders verlopen.  De snelle bezetting van Nederland speelde in de Duitse verovering van West-Europa een sleutelrol.

Als politicus in die tijd was Colijn niet uitzonderlijk.  Belangrijke politici in andere landen van Europa handelden vergelijkbaar.  Men produceerde een fraai verhaal, was trots op zichzelf vanwege dat fraaie verhaal en ging over tot de orde van de dag.

Beroemd in dit verband is de toespraak van de Britse premier Neville Chamberlain op 30 september 1938.  Hitler was Tsjecho-Slowakije binnengetrokken, maar Chamberlain had daarna met Herr Hitler mogen spreken en een overeenkomst mogen sluiten.  Na zijn terugkeer uit München gaf hij op de stoep van Downing Street nummer 10 een toespraak, die hij besloot met:
"My good friends, for the second time in our history, a British Prime Minister has returned from Germany bringing peace with honour.  I believe it is peace for our time.  We thank you from the bottom of our hearts.  Go home and get a nice quiet sleep."
Hij geloofde dat het voor hun tijd vrede zou zijn.  Men kon rustig gaan slapen.  Minder dan een jaar later, op 3 september 1939, maakte Chamberlain via de BBC bekend dat Engeland in staat van oorlog verkeerde met Duitsland.  Van de 'peace' en 'honour' was weinig overgebleven; het werd nu toch echt tijd om wakker te worden.  Door zijn slappe houding tegenover Hitler had hij niet de vrede gered, maar de Tweede Wereldoorlog aangezwengeld.

Ik beweerde in de vorige blogpost over Colijn dat hij zich niet druk maakte over die tweehonderdduizend doden die alleen al in Nederland uiteindelijk het resultaat waren van zijn optimisme en lichtzinnigheid.  Misschien laat ik me dan onnodig meeslepen door mijn emoties.  Je moet proberen te begrijpen, hoe zijn verhaal tot stand kwam.  Hoe valt het verhaal van Colijn te begrijpen en te verklaren?


We focussen òf op de feitelijke, òf op de sociale component

De ellende waar de Tweede Wereldoorlog toe zou leiden, was er nog niet.  Het was ook iets wat Colijn vrijwel zeker niet zag aankomen.  Ter vergelijking: iemand als de historicus Johan Huizinga had die ellende wel voorzien en die op dat moment ook al met de nodige woorden beschreven in zijn boek: In de schaduw van morgen (1935).

Het punt waar het om draait, is waar je in een situatie op focust.  Je ziet bijvoorbeeld een indrukwekkende brug.  De ene persoon zal net als vrijwel ieder ander, uitroepen dat het een prachtige brug is.  Sommige personen, die wel vaker wat sociaal onaangepast gedrag vertonen, zullen opmerken dat het misschien wel een mooie brug is, maar dat het ook een onveilige brug is en dat het ding ieder moment kan instorten.  In die specifieke situatie zijn beide responsen mogelijk en begrijpelijk.  Maar de ene persoon focust op een ander aspect van de situatie, dan de andere persoon.

Vergelijk het met de mensen in de experimenten van Solomon Asch (1956) die er heilig van overtuigd waren, nooit een fout gemaakt te hebben (hier).   Ze hadden zo automatisch het groepsoordeel gevolgd dat ze zich de discrepantie tussen de feitelijke werkelijkheid en hun gedrag niet bewust waren en hun falen ook niet konden en wilden geloven en dat vaak volledig verwierpen.  Colijn focuste niet op de feitelijk te verwachten effecten van de Duitse invasie, maar op het geruststellen van zijn publiek, daardoor viel voor hem de problematische toekomst weg.

Een soortgelijk  verschijnsel, maar dan in omgekeerde vorm, valt te zien in de beruchte scene uit de film Der Untergang waarin Hitler een enorme woede-aanval krijgt als de Russische tanks voor Berlijn staan en hij te horen krijgt, dat de Duitse verdediging is ingestort.  Die woede-aanval maakt grote indruk op zijn ondergeschikten, maar helpt niet echt om de Russische tanks tegen te houden, die iedereen al lang zag aankomen, alleen Hitler niet.  Door zijn voortdurende focus op indruk maken op zijn publiek is hij al veel eerder het contact met de realiteit kwijtgeraakt.  Hij leeft in een virtuele ideeënwereld van denkbeeldige leger-eenheden die door hem aangestuurd worden.  Zijn ondergeschikten durven normaal niet te vertellen dat die legereenheden al lang niet meer bestaan.

Vallen er andere voorbeelden te vinden?  Iemand als Dwight D. Eisenhower had de naam zorgvuldig en uitgebreid te plannen.  Hij realiseerde zich goed het belang van de landing in Normandië en realiseerde zich ook dat er akelig veel mis kon gaan.  Hij was dus kennelijk meer gefocust op het (verwachte) werkelijke verloop van de strijd dan op het bij zijn ondergeschikten overkomen als de geniale generaal.

Het ging met Eisenhower mis, toen hij aardig gevonden wilde worden en zijn zakelijke kant liet varen.  Bernard Montgomery zeurde hem de oren van het hoofd om een luchtlanding bij Arnhem te mogen uitvoeren.  Uiteindelijk bezweek hij onder die sociale druk, waardoor hij de feitelijke situatie uit het oog verloor.  Als opperbevelhebber had hij uiteindelijk de eindverantwoordelijkheid.

Toen Montgomery door eindeloos te zeuren tenslotte toestemming van Eisenhower had, maakte hij vervolgens van de landing bij Arnhem een volstrekte knoeiboel door zaken als ontbrekende jeeps, uitgelekte plannen, niet kloppende inlichtingen en niet functionerende radio's.  Hij was echter zeer bedreven in het bij zijn meerderen, ondergeschikten en het grote publiek overkomen als de geniale generaal die het allemaal wel even zou oplossen.  Op het moment dat de zaken mis liepen, was dat nooit zijn schuld, maar altijd de schuld van anderen.

Ik denk dus dat Colijn in 1936 volledig focuste op zijn publiek.  Hij wilde bij zijn publiek overkomen als de grote en wijze staatsman, die ze volledig konden vertrouwen.  Hij stemde daardoor zijn verhaal volledig af op zijn publiek.  Voor een politicus misschien een begrijpelijke handelswijze.  Een politicus wil macht, zonder macht begin je niets.  Om die macht te krijgen en te houden heb je een aansprekend verhaal nodig.  Een verhaal waarvan de mensen denken: wow!  Die man weet wat hij wil!  In die man heb ik vertrouwen!  Wat een geweldige kerel!  Mensen als Donald Trump nu en Adolf Hitler vroeger, doen en deden precies hetzelfde.

Het gevolg van die focus op het publiek is echter dat het verhaal niet meer afgestemd wordt op de harde realiteit.  Bij Colijn leidde dat ertoe dat Nederland zich niet maximaal inspande om de defensie op orde te krijgen.  Bij iemand als Adolf Hitler leidde die focus op zijn publiek en wat dat publiek graag wilde horen, aan de ene kant tot de Holocaust, maar aan de andere kant tot een afnemende effectiviteit van de Duitse Wehrmacht en het verliezen van de Tweede Wereldoorlog.  Hij maakte zijn publiek lekker door het een 'groot Duitsland' te beloven, maar door zijn focus op dat publiek werd het uiteindelijk een Duitsland dat in puin lag.  Dankzij die focus van Eisenhouwer op planning en harde feiten slaagde de beslissende landing bij Normandië, terwijl door de focus van Montgomery op het 'mooie' verhaal de landing bij Arnhem een volledige mislukking werd.


Twee soorten betekenis

Situaties hebben een feitelijke en een sociale component.  Mensen die focussen op de sociale component (hoe kom ik over bij mijn publiek?), focussen niet meer op de feitelijke component (wat is de feitelijke situatie en wat zegt die?) en missen die daardoor.  Mensen die focussen op de feitelijke component, focussen niet meer op de sociale component en missen die daardoor.  Dit levert twee totaal verschillende verhalen op, uitgaande van dezelfde situatie.  Het ene verhaal is een schreeuw om aandacht en erkenning, het andere verhaal is een dorre en vaak akelige opsomming van wat er vermoedelijk zal gaan gebeuren.

Van bèta wordt wel gesteld dat ze een sociale antenne missen.  Van alfa's wordt wel gesteld dat ze een probleem hebben met feiten en getallen.  Strikt genomen is dat echter een volgend punt.  Waar het mij op dit moment om gaat, is of het onderscheid hard valt te maken.  Valt inderdaad hard te maken dat situaties als het ware twee totaal verschillende componenten bevatten?

Als mijn veronderstelling klopt, kan een verhaal nooit bij voorbaat opgevat worden als puur 'feitelijk'.  Het is dan immers in beginsel even goed mogelijk dat het verhaal sociaal bedoeld is.  De consequentie is dat verhalen twee verschillende betekenissen hebben.  Het oordeel kan feitelijk onzin zijn, maar sociaal het gewenste effect opleveren.  Het oordeel kan feitelijk juist zijn, maar sociaal fout uitwerken.

De stelling van Galilei dat de zon het middelpunt van ons planetenstelsel was, was feitelijk gezien niet zo gek, maar leverde sociaal voor hem veel problemen op.

Het boek Mein Kampf leverde Hitler status, inkomsten en publiciteit opSociaal gezien was het voor hem dus een groot succes.  Feitelijk gezien was het een plan en filosofie die tot de ondergang van Duitsland zou leiden.

Het verhaal van Colijn had vermoedelijk het door hem gewenste effect.  Zijn publiek werd gerustgesteld en hij was weer de grote staatsman.  De feitelijke uitwerking was echter dat Nederland vrijwel onvoorbereid de Tweede Wereldoorlog in gemanoeuvreerd werd.

Het nepartikel van Sokal was feitelijk gezien volstrekte onzin.  Het had echter wel het door hem gewenste sociale effect.  De redactie van Social Text zag het als een mooie bijdrage.

Het verhaal van de dijkgraaf die gelooft dat het allemaal zo'n vaart niet loopt met de stijging van de zeespiegel, is geruststellend, maar zal in werkelijkheid het wassende water niet tegen houden.  Het is sociaal gezien een mooi verhaal, maar feitelijk gezien onzin.

In het Nieuwe Testament valt het verhaal te vinden van Ananias en Safira (Handelingen 5:1-6, hier).   Ze verkochten hun boerderij en zeiden de volledige opbrengst ter beschikking te stellen aan de apostelen.  In werkelijkheid stelden ze echter slechts een deel van de opbrengst ter beschikking.  Ze produceerden een 'mooi' verhaal, maar hun verhaal klopte niet met de harde werkelijkheid.  Die misleiding werd hen niet in dank afgenomen.  Volgens het Bijbelverhaal overleefden ze hun 'mooie' verhaal niet.


'Mooie' verhalen en feitelijk juiste verhalen

De stelling is dus dat twee verschillende factoren het verhaal bepalen.  Aan de ene kant zijn er de harde feiten (de situatie), aan de andere kant is er het publiek dat de spreker (of schrijver) probeert te beïnvloeden.  Wanneer het verhaal bepaald wordt door de harde feiten, is het vaak geen 'mooi' verhaal.  Wanneer het verhaal bepaald wordt door het publiek, is het vaak geen feitelijk juist verhaal.  Beide factoren tegelijkertijd prioriteit geven wil niet.  Dit betekent dus dat er 'mooie' verhalen bestaan en 'feitelijk juiste', maar dat een verhaal normaal nooit allebei tegelijk kan zijn.  Men kan geen twee Heren dienen.

De verklaring voor het verkondigen van nepnieuws, vooroordelen en andere 'mooie' verhalen is dus simpel.  De spreker (of schrijver) probeert met zijn verhaal zijn publiek te beïnvloeden in de door hem gewenste richting.  Het is reclame, propaganda, bullshit, 'gebakken lucht' (hot air), desinformatie, nepnieuws.  De spreker probeert met zijn 'mooie' verhaal zichzelf te verhogen in de sociale rangorde.


---------------------------------------------

De verklaring voor het verkondigen van nepnieuws, vooroordelen en andere 'mooie' verhalen is dus simpel.  De spreker, of schrijver, probeert met zijn verhaal zijn publiek te beïnvloeden in de door hem gewenste richting.

---------------------------------------------


Merkwaardig is dat veel mensen die dubbele functie van taal niet meer lijken te zien.  De jagers/verzamelaars waar ik indertijd een ooggetuige-verslag van las, leken op dit punt nadrukkelijk en automatisch onderscheid te maken.  Taal tijdens de jacht was totaal anders dan tijdens het chatten en het gezellig bij elkaar zijn.

Van bèta's is bekend dat ze het onderscheid wel hanteren.  C.P. Snow gebruikt bijvoorbeeld de term 'hot air' in zijn oorspronkelijke essay The Two Cultures om de producten van bepaalde alfa's te omschrijvenAlfa's lijken al het mogelijke te doen om het onderscheid te ontkennen, te negeren en als irrelevant af te doenEr van uitgaande dat alfa's taal vooral voor dat specifieke doel gebruiken (zichzelf sociaal proberen te verbeteren), zijn die pogingen misschien niet zo vreemd.

Er is echter een nog eenvoudiger verklaring.  Alfa's zien het probleem niet.  Doordat ze informatie passief verwerken, zeggen bèta-teksten hun weinig tot niets.  In hun ogen zijn die niet 'inspirerend'.  Ze beperken zich dus vooral tot alfa-teksten.  Daarbij lezen ze niet of amper, ze stellen vooral te lezen.

Een heel concreet punt is dat bèta's lezen voor de informatie en alfa's de tekst als het ware niet kunnen loskoppelen van de auteur (hier) en het gedrukte boek.  Een ander punt van verschil dat ik wel eens ben tegengekomen is dat alfa's een dure gedrukte publicatie willen, terwijl bèta's een gratis online publicatie prima vinden.  Interessant in dit verband is misschien ook dat Bob Altemeyer, 'de vader van het empirische discriminatie/agressie-onderzoek', zijn boek gratis als pdf online zette.

Uitgaande van het soortenmodel (dat de resultaten van het empirische discriminatie/agressie-onderzoek beknopt probeert samen te vatten) zou ik verwachten ik dat de alfacultuur het produceren van 'mooie' verhalen ziet als norm.  Voor de bètacultuur zou ik verwachten dat men 'mooie' verhalen ziet als precies dat.  Of zoals Snow het uitdrukte: het is allemaal gebakken lucht ('hot air').  Men kijkt er doorheen, men laat zich er niet door misleiden en men haalt er -- misschien ten onrechte -- zijn schouders erover op.  Als 'mooie' verhalen inderdaad het specialisme vormen van de alfacultuur zou je verwachten dat er een duidelijke koppeling moet zijn met de alfa-bètafactor, met bevooroordeeldheid.

Het verkondigen van een 'mooi' verhaal is alleen zinvol bij een publiek dat niet door dat 'mooie' verhaal heen kijkt.  'Mooie' verhalen hebben dus alleen zin bij een alfa-publiek.  Het probleem bij Ananias en Safira was niet, dat hun verhaal niet 'mooi' was.  Het probleem was dat God het verhaal feitelijk evalueerde en concludeerde dat het bullshit was.  Hij of het kon er weinig waardering voor opbrengen beetgenomen te worden.  In een omgeving van (kritische) bèta's is het produceren van 'mooie' verhalen dus niet een lonende bezigheid.

Door deze gerichtheid op een bepaald publiek vallen 'mooie' verhalen vaak gemakkelijk te herkennen, althans voor bèta's.  Wat betekent dit voor de informatieverwerking?  Bèta's verwerken informatie bij voorkeur (indien mogelijk) via systeem 2: gericht, kritisch nadenken. Alfa's verwerken informatie normaal via het automatisch werkende systeem 1: men hoort termen die vervolgens door klassieke conditionering automatisch elkaars gevoelswaarde gaan oproepen.  Dit verklaart ook de term 'mooie' verhalen.  Het zijn verhalen die emoties oproepen en vervolgens koppelen aan voorheen neutrale termen.


Vijf punten van verschil

In totaal zie ik dan vijf punten waarop het 'mooie' verhaal afwijkt van het feitelijk juiste verhaal.  Allereerst moet de spreker/schrijver in beginsel hoog scoren op bevooroordeeldheid. Het is een alfa, een 'man of words', een prediker.  Iemand die hoog scoort op bevooroordeeldheid, autoritarisme en sociale dominantie.

Ten tweede moet het verhaal bestemd zijn en succes hebben bij een publiek van 'gelovigen' ('fanatics', autoritaristen).

Ten derde moet het verhaal uitgaan van passieve informatieverwerking via systeem 1: klassieke conditionering.  De gelovige wordt zonder dat hij er bewust iets voor doet, door te luisteren naar de woorden van de spreker, emotioneel geconditioneerd.  Het verhaal is normaal niet geschikt voor verwerking via systeem 2: het kritische, gerichte, langzame denken van de bèta's.

Ten vierde zou je verwachten dat een 'mooi' verhaal doorgaans veel kenmerken zal bezitten van alfa-teksten: de Basic Five (hier).   De vijf punten van onderscheid waren: bevooroordeeld in plaats van onbevooroordeeld, dogmatisch denken in plaats van inductief denken, subjectieve waarheid gebruiken in plaats van objectieve, het gebruik van mands in plaats van tacts (men gebruikt taal niet om zaken te beschrijven, maar om mensen te beïnvloeden) en uitgaan van passieve, automatische informatieverwerking in plaats van harde.

Dan blijft als vijfde punt nog het antwoord op de vraag, waarom mensen zo'n 'mooi', misleidend verhaal ophangen.  Uitgaande van het soortenmodel zijn daar slechts twee antwoorden op mogelijk: het streven naar macht en status enerzijds en de behoefte bij de groep te horen en in de groep veiligheid te vinden anderzijds.

Het valt te verwachten dat vooral de 'men of words', de predikers, de 'mooie' verhalen zullen ophangen, omdat ze als alfa's of double-highs en sociaal dominant zijn en autoritaristisch (dus niet kritisch en niet zelfstandig denkend).

De groep die daarna komt, de 'men of action', zullen wel verhalen ophangen om vooruit te komen, maar zullen dat doorgaans wat kritischer aanpakken doordat ze laag scoren op autoritarisme.  Hun verhalen zijn dus voor een bèta vermoedelijk lastiger om door te prikken.

Ik zou verwachten dat de 'fanatics', de ware gelovigen (wel autoritaristisch, maar niet sociaal dominant) vooral de verhalen die hen verteld worden, na zullen praten.  Bij dat napraten is opvallend dat ze zich de betekenis doorgaans niet echt realiseren.  Het zijn een soort magische bezweringsformules die ze uitspreken, los van iedere empirische betekenis.

Valt dit produceren van nepverhalen empirisch aan te tonen onder gecontroleerde omstandigheden?  Ik hoop in een volgende blogpost op die vraag in te gaan.





















Geen opmerkingen:

Een reactie posten