donderdag 18 januari 2024

Een tweede factor die het omgaan met problemen verklaart?

 

De vorige blogpost was getiteld: Waarom is er slechts één factor die het omgaan met problemen verklaart? Maar klopt dat wel? Ik verwacht namelijk dat ook een andere factor gunstig is om problemen op te lossen.

Hoe kom ik bij die uitspraak dat er slechts één factor is die het omgaan met problemen verklaart? Het onderzoek dat ik lang geleden deed, had de volgende opdracht: maak coping behavior meetbaar!

Toen ik eraan begon, had ik geen flauw idee wat 'coping behavior' zou moeten zijn. Maar daar wordt mee bedoeld: het omgaan met problemen.

Hoogleraar Rob Giel had gemerkt dat de mensen waar hij als psychiater mee sprak, heel sterk verschilden in hun reacties op problemen. Sommige mensen maakten iets kleins mee, maar zo'n voorval zette vervolgens wel volledig hun leven op de kop. Andere mensen maakten iets groots mee en die gingen rustig door met hun leven en lieten zich daardoor niet uit het veld slaan. Hoe is dat mogelijk? Waarin verschillen die mensen precies?, vroeg hij zich af. Kunnen we die eigenschap niet meten en hoe weten we dan zeker dat we inderdaad 'coping behavior' meten? Ik kreeg de opdracht dat uit te zoeken.

Ik bedacht eerst een soort theorie. Hoe zou een goede 'coper' er uit zien? Welke eigenschappen zou die hebben? Dat leverde een lijstje op met, ik dacht, tien punten. Vervolgens probeerde ik ieder van die punten op een of andere manier te meten. Soms door bestaande instrumenten te selecteren, andere keren door zelf voor zo'n punt een vragenlijst te ontwikkelen.

Al die instrumenten samen leverden een enorme vragenlijst op. Ik nam die enorme lijst af bij een aantal sterk uiteenlopende groepen. Daar zaten groepen bij met veel problemen en groepen, waarvan je zou verwachten dat die in verhouding weinig problemen zouden moeten hebben.

De statistische en psychometrische analyse leverde vervolgens op dat vrijwel al mijn lijsten behoorlijk betrouwbaar waren. En mijn analyse leverde nog iets op. Al die lijsten bleken behoorlijk gecorreleerd.

Ik had natuurlijk niet perfect betrouwbare instrumenten. Ik moest dus rekening houden met de onbetrouwbaarheid door daarvoor te corrigeren. De gecorrigeerde correlaties die ik daardoor vond, waren dermate hoog, dat je zonder problemen kon stellen dat al mijn instrumenten dezelfde factor hadden gemeten. Ik had één factor gevonden voor het omgaan met problemen.

Die factor bleek heel hoog gecorreleerd te zijn met de N-schaal (neuroticisme) van de ABV (Amsterdamse Biografische Vragenlijst). Maar die hoge correlatie was wel negatief. Iemand die hoog scoorde op neuroticisme, was dus slecht in het omgaan met problemen.

Mag je op grond van deze resultaten zeggen dat er slechts één factor bestaat, die van belang is voor het oplossen van problemen? Nee natuurlijk, want ik had wel veel verschillende vragenlijsten gebruikt, maar je kunt nooit stellen dat je alle mogelijke maten gebruikt hebt. Het kan dus zijn dat er ook nog andere maten zijn die van belang zijn voor het oplossen van problemen, die iets heel anders meten dan mijn ene probleem-factor (neuroticisme).

De factor waar ik natuurlijk aan zit te denken, is bevooroordeeldheid. Iemand die heel erg gelooft in de verhalen van zijn groep en Grote Leider, heeft natuurlijk een handicap bij het oplossen van harde problemen. Je gelooft in de wilde gedachten, die je in je hoofd hebt. Dat is niet echt de manier om een hard probleem op te lossen.

Ook het idee dat je de onzin van de Grote Leider ziet zitten, betekent al dat je niet echt de attitude hebt om te zeggen: de feiten (of data) zijn heilig!

Ik denk, dat niet bevooroordeeld zijn, ook van belang is bij het oplossen van problemen. Oog hebben voor de harde werkelijkheid, niet geloven in 'mooie' verhalen en niet denken dat je de wijsheid in pacht hebt, maar erkennen dat de Natuur altijd het laatste woord heeft.

Maar als (on)bevooroordeeldheid inderdaad een belangrijke factor is bij het oplossen van problemen, verwacht je dat de wortels van bevooroordeeldheid (RWA en SDO) dus beide van belang moeten zijn voor het oplossen van problemen.

In dat geval zou je dus twee totaal verschillende probleemfactoren hebben, want doorgaans zijn RWA en SDO niet of nauwelijks gecorreleerd. 

De eerste probleemfactor zou dan het door mij gevonden klaaggedrag (neuroticisme) zijn, dat aangeeft of men rationeel of emotioneel op de probleemsituatie reageert. Die factor zou dan moeten koppelen met rechts autoritarisme (RWA): zoekt men uit alle macht geborgenheid in een grote, machtige groep.

Met andere woorden: denkt men via systeem 1 of systeem 2.

De tweede factor zou dan sociale dominantie (SDO) moeten zijn: is men tot alles bereid om macht en status te verwerven? Dus om zo hoog mogelijk op de sociale ladder te komen. Door die sterke drijfveer  is men niet langer in staat objectief naar de kille werkelijkheid te kijken.

Voorlopig is dit -- zonder verdere empirische evidentie -- allemaal speculatief. Het punt dat blijft, is dat je niet bij voorbaat het bestaan van een tweede probleemfactor moet uitsluiten.


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten