woensdag 6 december 2017

De les van de Slag om Dokkum


In de Volkskrant op maandag (4/12) twee bladzijden over wat inmiddels bekend staat als de 'Slag om Dokkum 2'. Wat gebeurde er tijdens de veldtocht van de anti-Zwarte-Piet-demonstranten in Dokkum bij hun tweede poging? Ik volg eerst het verslag van Maud Effting. Daarna: wat ging er mis en hoe moet het dan wel?

 
Het verloop van de slag

Op zaterdag 2 december 2017 vertrekt uit Amsterdam een indrukwekkende colonne. Negen gepantserde ME-bussen met tientallen ME'ers erin, twee gigantische sleepwagens, elf agenten op motoren en, o ja, drie bussen met anti-Zwarte-Piet-demonstranten. Zo begint het artikel van Effting ongeveer (hier).

Het doel van de tocht: Dokkum. Of men het doel zal bereiken, weet men niet. De organisator, Mitchell Esajas, houdt rekening met het ergste. Men moet niet denken dat het een gezellig schoolreisje wordt. Het doel is tijdens de intocht van Sinterklaas te demonstreren tegen Zwarte Piet als racistisch stereotype.

Twee weken eerder heeft men ook getracht Dokkum te bereiken, maar werd toen door een blokkade van boze Friese pro-Zwarte-Piet-activisten tegengehouden: de Slag om Dokkum I.  De term 'De Slag om Dokkum' is van Telegraaf-journalist Wierd Duk, die onmiddellijk in het gebeuren een kloof tussen de randstad en het platteland ontwaarde, kennelijk om het verhaal nog wat mooier te maken.

"Nu proberen de demonstranten het dus opnieuw. Gespannen staat demonstratieleider Jerry Afriyie voor in de bus. Hij waarschuwt zijn 'medestrijders' zoals hij ze noemt, dat ze zich vandaag vooral niet moeten laten provoceren."

"Gaandeweg volgen meer middelvingers langs de kant van de weg. Sommige automobilisten wijzen op hun voorhoofd. Binnen [in de bus] vertelt een demonstrante dat ze bang is. 'Als zwarte vrouw kan ik daar straks niet alleen lopen.'"

"De anti-Zwarte Piet-demonstranten en de Dokkumers -- het zijn twee werelden die elkaar vandaag niet lijken te begrijpen. Een zwarte journaliste die vragen wil stellen aan de Friezen, wordt weggeduwd, zegt ze. 'Ze riepen dat we klootzakken waren.'"

"'Weet je wat ze moeten doen?', zegt Henk de Vries. 'Ze moeten ze allemaal in de gracht gooien. Schrijf dat maar op.' De blokkeerders op de A7? Dat zijn de 'helden van Friesland', vinden ze."

"'Het was mooi', zegt Jerry Afriyie in de bus [na afloop]. 'Het voelt goed om je stem te laten horen.' Hij is de afgelopen jaren vele malen bedreigd, zegt hij. 'Maar als ik daar echt bij stil ga staan, werkt het niet.'"


Werkt deze aanpak?

Werkt deze aanpak nu dan wel?, vraag ik me af. Als ik het verslag van Effting lees, lijkt de hele actie averechts uit te werken. In plaats van begrip voor het eigen standpunt kweekt men vooral onbegrip, boosheid, haat en angst. Men bereikt precies het tegenovergestelde van wat men zegt na te streven.

Wat heeft deze actie volgens de activisten zelf opgeleverd? Het voelde goed. Het was mooi. Het heeft bij de activisten een goed gevoel opgeleverd. Een goed gevoel ziet men kennelijk als rechtvaardiging voor zijn actie.

Zo'n op emotie gerichte benadering is typerend voor volgelingen/gelovigen. Had men concrete doelen? Heeft men nagedacht voordat men in de bus naar Dokkum stapte of was dat allemaal te hoog gegrepen?

Kennelijk heeft men sterke gevoelens over Zwarte Piet. Wanneer ik een donkere huidskleur zou hebben, zou ik die vermoedelijk ook hebben. Dat lijkt begrijpelijk. Vervolgens organiseert men op basis van die gevoelens een demonstratie. Men vindt Zwarte Piet tien keer niks en wil zijn geloof uitdragen.

Die benadering past in onze moderne cultuur. We weten tegenwoordig weinig. We hebben problemen met zindelijk denken, maar we vinden gelukkig overal wat van. Over alles hebben we een mening, die eruit gegooid moet worden. Liefst snel, krachtig en met overtuiging.

Die benadering kan iemand in de huidige cultuur ver brengen. Kijk naar Trump. Gewoon een grote bek en maar blijven drammen en je komt onvoorstelbaar ver. Toch lijkt de Trump-benadering in dit geval niet goed te werken. Hoe kan dat?

Mensen als Trump en andere strongmen, hebben een doel: het verwerven van macht. Men wil liefst de absolute macht bezitten. Om die macht te verwerven, verkondigt men zo krachtig mogelijk de boodschap die het grootst mogelijke aantal volgelingen oplevert.

De inhoud van die boodschap wordt dus volledig gekozen om de doelgroep emotioneel maximaal te raken. Strongmen interesseert het niet, wat ze precies verkondigen. Mits het maar leidt tot hun doel: volgelingen en macht.

De anti-Zwarte-Piet-demonstranten doen echter precies het omgekeerde. Ze gaan uit van een specifieke boodschap. Ze willen mensen overtuigen dat Zwarte Piet eigenlijk niet langer kan. Dat is een moeilijke boodschap.

Mijn favoriete reclame is de Pepsi-clip: 'We will rock you.' In de clip, die op YouTube nog wel te vinden is, wordt via indrukwekkende scenes en veel beroemde sterren Pepsi gekoppeld aan positieve emoties. Tenminste, dat is de bedoeling.

In het geval van Zwarte Piet ligt de zaak echter precies andersom. Mensen hebben bij Zwarte Piet een sterk positieve emotie. Het is dus net alsof je een alcoholist vertelt dat hij de fles moet laten staan. Alcoholisten zouden niet zijn, wat ze zijn, als die boodschap werkte.

Wat de anti-Zwarte-Piet-demonstranten in werkelijkheid bereiken, is precies het omgekeerde. Dankzij deze actie worden zij, en daarmee ook andere zwarte mensen, gekoppeld aan de ME, aan overvalwagens, aan politie, aan wegblokkades, aan gevaar, aan verstoring van de openbare orde.

Ze worden gezien als mensen die proberen iets moois, dat men altijd gehad heeft, af te pakken. Ze slagen er in om zich bedreigend te manifesteren tegenover gewone witte Nederlanders. Op internet zijn sites te vinden waarin ze inmiddels als terreurdreiging worden afgeschilderd.

Uiteindelijk hebben alle donker gekleurde landgenoten daar last van. Ook valt nooit te voorspellen, waar dit soort gevoelens en geruchten uiteindelijk eindigt. Wat klein begint, kan maar al te gemakkelijk groot eindigen. Wie wind zaait, zal soms storm oogsten.

In mijn optiek is het dus niet alleen een mislukte actie, maar ook een actie die uiteindelijk alle donkere mensen in Nederland problemen kan opleveren. Dat is niet iets, waar  je aan mee zou moeten willen werken.


Een gelovige club

Ik denk dat je de anti-Zwarte-Piet-demonstranten moet zien als een club van gelovigen. Het begint met een sterk gevoel dat veel donkere mensen om begrijpelijke redenen zullen hebben. Vervolgens komt er, zoals die dingen gaan, iemand die de boel organiseert. Die persoon heeft een aansprekende boodschap en trekt volgelingen aan. Opeens ben je een leider en je hebt volgelingen/gelovigen. Het geloof moet uitgedragen worden, er moet actie komen.

Wie echter een geloof verkondigt, dat andere mensen inperkt, vraagt om problemen. Daar zijn veel voorbeelden van te geven. Vaak waren het mensen die het recht aan hun kant hadden om die anderen wat in te perken. Zelfs wie moreel volledig gelijk heeft en in zijn recht staat, gaat in dat geval toch een levensgevaarlijke strijd aan.

Een simpel voorbeeld is een stam of volk die zijn grondgebied probeert te verdedigen. Mensen laten zich niet gemakkelijk inperken en kunnen in zulke gevallen snel gewelddadig worden. Op de website van The Guardian is een hele lijst te vinden van gesneuvelde milieu-activisten die actie voerden voor terechte zaken. De verovering van Amerika door witte mensen en de bijna volledige uitroeiing van de oorspronkelijke bevolking, is een ander voorbeeld. Hoewel de witte kolonisten geen enkel moreel recht hadden, trokken ze zich daar weinig van aan.

Volgelingen/gelovigen onder aanvoering van hun Grote Leider zijn geneigd te denken in termen van discriminatie, agressie en strijd. Men voelt zich binnen de eigen club sterk en machtig. Alles buiten de club ziet men als fout en bedreigend. Het stuk van Effting bevestigt dat met een term als 'medestrijders'. Men moet rekening houden met het ergste. Het wordt geen gezellig schoolreisje.

Tegelijkertijd is er sprake van concrete bedreigingen, maar daar denkt men liever niet al te diep over na. Dat lijkt me typerend voor het irrationele standpunt van volgelingen/gelovigen. Wie lid is van een minderheidsgroep, doet er echter juist verstandig aan voortdurend over alle mogelijke gevaren actief en scherp na te denken. De kunst is niet om dood te gaan, maar om in leven te blijven.


Waarom werkt deze aanpak in dit geval niet?

Uitgaande van het volledig op empirisch onderzoek gebaseerde soortenmodel, bestaan er in grote lijnen twee totaal verschillende manieren van bestaan in een moderne landbouw-samenleving. De eerste manier is te zorgen dat men iets nuttigs produceert. Vroeger waren dit boeren en ambachtslieden.

De tweede manier is te zorgen dat men in dienst treedt van een machtig heer. Zo'n machtig heer of Grote Leider werkt zelf niet productief, maar roomt de productie van de mensen die wel produceren af en onderhoudt op die manier zichzelf en zijn ondergeschikten. Die ondergeschikten geloven wat hun Heer hun vertelt. Wiens brood men eet, diens woord men preekt.

Gelovige clubs mikken dus op die tweede manier van bestaan. Als club kunnen ze door hun aantal macht uitoefenen. En macht kan in een rijke samenleving veel opleveren.

Maar dan moet je eerst wel zorgen die macht ook inderdaad te hebben. En daar ligt in dit geval een groot probleem. Het gaat om een kleine club van anti-Zwarte-Piet-activisten die niet een boodschap verspreiden die grote aantallen aanhangers oplevert, maar die grote aantallen tegenstanders oplevert.

Hitler wist natuurlijk met zijn tegenstanders wel raad, maar kon dat alleen doen doordat hij op dat moment al grote aantallen volgelingen/gelovigen achter zich had. In dit geval lijken de aantallen niet te deugen. De groep tegenstanders is veel te groot. Daar valt niet tegen te strijden.

Binnen de eigen club is de boodschap effectief, maar op het moment dat men blindelings dat geloof begint uit te venten, start men een verloren strijd waarvan men de consequenties niet overziet.


Gaat het hier om echte discriminatie?

Hoe moet je dan wel omgaan met discriminatie? Hoe je moet omgaan met discriminatie valt, denk ik wel te zeggen. Ik kom daar straks op terug. De vraag is echter of het hier echt om discriminatie gaat.

Natuurlijk roepen de systematisch zwarte slaafjes van Sinterklaas als je donker gekleurd bent, snel een negatief gevoel op. Dat is begrijpelijk. De vraag is echter, hoe je daarmee om gaat. Een negatief gevoel dat je voelt, is nog niet hetzelfde als daadwerkelijke discriminatie.

Bij daadwerkelijke discriminatie gaat het om zaken als uitsluiting, anders behandelen, het onthouden van voordelen, het stellen van extra eisen, uitschelden, verdacht maken, geweld gebruiken, mishandelen en zo kunnen we nog even doorgaan.

Bij echte discriminatie gaat het om zaken die serieus invloed hebben op de duur of op de kwaliteit van het leven. Zo is bijvoorbeeld voor transseksuelen na de sekse-operatie ooit gevonden dat de mortaliteit ten opzicht van een vergelijkbare even oude controlegroep van gewone mensen enkele malen zo hoog laag. In de periode die men bekeek, gingen in de ene groep maar liefst enkele malen zoveel mensen dood als in de andere groep.

Mijn indruk is dat de anti-Zwarte-Piet-demonstranten het prima naar hun zin hebben in Nederland. Ze durven zich te laten horen. Ze eisen hun rechten op. Ze hebben het best gezellig samen. Tot nu toe is er dus weinig reden om te denken dat ze daadwerkelijk ernstig gediscrimineerd zouden worden.


Hoe omgaan met discriminatie?

Hoe kun je het beste omgaan met discriminatie? Mijn antwoord daarop komt erop neer dat je dat moet gebruiken wat je als mens zo bijzonder maakt: je brein, je gezonde verstand.

Als 'travestiet' kan ik op het gebied van discriminatie ondertussen putten uit bijna vijftig jaar ervaring. En dan hebben we het niet over iets als Zwarte Piet wat misschien onaangename associaties oproept, maar over zaken die of snel of op termijn een eind kunnen maken aan het belangrijkste dat je bezit.

Ik vermaak me zelf soms door de 'aanslagen' te memoreren en te tellen die ik ondertussen heb weten te pareren, zij het niet altijd zonder kleerscheuren. Soms ben je stiekem geneigd daar de hand van een hogere macht in te zien, maar resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst.

De gevaarlijkste fase die het langste duurt, is volgens mij die van de ontkenning. Ik kwam jong uit de kast en zag eigenlijk geen enkel probleem. In mijn optiek stond ik volledig in mijn recht. Andere mensen konden daar onmogelijk serieus bezwaar tegen maken. Ik deed toch niets verkeerds? Rationeel gezien was er geen enkele reden, in mijn idee, om me ergens zorgen over te maken.

Door dit sterke geloof zag ik de problemen en gevaren niet. Aan één kant is dat prettig, want dat leeft gemakkelijk, maar aan de andere kant had dat gemakkelijk snel verkeerd kunnen aflopen. Ik leefde er onbezorgd op los en de zaken leken goed te gaan. De voortdurende problemen en moeilijkheden die zich voordeden, zag ik niet, wilde ik niet zien of schreef ik aan totaal andere factoren toe.

Ik denk dat veel transgenders, maar ook veel zwarte mensen, veel milieu-activisten, noem maar op, de lijst is eindeloos, zo in het leven staan. Ze staan in hun recht. Als ze dingen meemaken die niet passen bij die opvatting, zien ze die niet of zal het wel meevallen.

Mensen uit minderheidsgroeperingen zien normaal zelf niet, hoe gevaarlijk de wereld voor hen is. Jules Schelvis stapte met zijn gitaar op de trein naar Sobibor om daar bij het kampvuur muziek te maken -- dacht hij. Het is een soort beschermingsmechanisme om verder te leven, maar wel een gevaarlijk mechanisme.

De omslag in geloof kwam bij mij toen het echt niet meer anders kon, toen het bijna te laat was en ging supersnel. Opeens realiseerde ik me dat er iets niet klopte en dat wat er niet klopte, was mijn idee dat het allemaal geen problemen gaf. Het nieuwe geloof was, dat mijn bekend staan als 'travestiet' kennelijk voor veel mensen in mijn omgeving een reden was om uiterst onvoorspelbaar, gemeen en gevaarlijk te doen.

Dat is een deprimerende gedachte waar mensen depressief en gestrest van worden. Zodra men dus in staat is de situatie realistisch onder ogen te zien, ligt zelfmoord op de loer. Wanneer de situatie wat langer duurt, blijkt dit te resulteren in hartaanvallen en beroertes door het chronisch verhoogde stressniveau. Ik kon deze fase afsluiten dankzij Albert Ellis en zijn CBET (Cognitive Behavioral Emotive Therapy) waar ik via een krantenartikel op geattendeerd werd.

Ik denk dat de derde fase iets was van boosheid en woede. Dat was vermoeiend en leverde niets op behalve stress. Uiteindelijk wees ook Ellis hier de weg.

De vierde fase zou je acceptatie kunnen noemen. Mensen zijn wat ze zijn. Je moet je door de beperkingen van andere mensen niet laten afremmen. Juist dingen doen en produceren die andere mensen niet gelukt zijn, geeft een bepaalde voldoening.

In termen van het soortenmodel geloof ik meer in nuttige productie waar uiteindelijk iedereen beter van wordt, dan in een zero sum game (een gevecht om de macht) zoals de mensen aan de andere kant van de discriminatie-as het spel willen spelen. Zowel de geschiedenis als experimenteel onderzoek leren dat vechten om de beschikbare voorraden veel kost en uiteindelijk (in totaliteit) niets oplevert.

Inmiddels zit ik misschien in de vijfde fase. Ik zie de voordelen van discriminatie. Discriminatie is niet leuk, het is gevaarlijk, maar het is ook iets -- als je het overleeft -- dat je bij de les houdt. Het dwingt je tot alert zijn, tot scherp nadenken en tot productie. Andere mensen zoeken spanning door bergen te beklimmen, maar wie lid is van een minderheidsgroepering hoeft daarvoor helemaal niet naar het buitenland.

C.P. Snow signaleerde in zijn column The Two Cultures in 1956 (hier) echter iets dat hij zag als een nog belangrijker resultaat van de rationele (empirisch wetenschappelijke) benadering. Hij zag als grootste verdienste dat het de mensen die deze benadering omarmden, moreel zuiver hield.

Rationeel gezien is dat een wat merkwaardig argument, want goed/slecht zijn geen criteria die goed passen bij een rationele benadering. Iets werkt of het werkt niet. Het empirisch wetenschappelijke discriminatie-onderzoek bevestigt echter volledig zijn gelijk. De irrationele benadering omarmt en legaliseert het kwaad in de menselijke natuur.


Hoe niet om te gaan met discriminatie

Uitgaande van het soortenmodel is bij moderne mensen echter ook de tegenovergestelde reactie mogelijk op discriminatie. In plaats van te vluchten in rationaliteit kan men ook zijn toevlucht zoeken in de irrationaliteit, dat wil zeggen: in de groep en bij de macht.

Volgelingen/gelovigen zullen geneigd zijn de bescherming van een groep zoeken en zich aan de normen van die groep, dat wil zeggen aan de normen van de leider van die groep, te onderwerpen. Ze zoeken als het ware een machtig Heer die hen wil beschermen. In ruil voor die bescherming zijn ze bereid hem te geloven en te dienen. Doordat volgelingen/gelovigen normaal niet of amper produceren, liggen geweld, agressie, terreur en oorlog in het verschiet.

Het merkwaardig van deze benadering is dat men in feite zelf ook kiest voor discriminatie. Als zij gemeen doen, doen wij het ook, is het idee. In het verlengde van discriminatie ligt agressie. Deze benadering leidt gemakkelijk tot langdurige conflicten tussen twee groepen, waarbij de minst machtige groep tenslotte het onderspit delft en weggejaagd, vernietigd of onderworpen wordt.

Er zijn dus in beginsel twee totaal verschillende reacties mogelijk voor leden van minderheden: de ene reactie is de rationele benadering, de andere reactie is de irrationele benadering van de volgeling/gelovige die geleid wordt door zijn strongman en diens woorden ziet als absolute waarheid.

Deze laatste benadering leidt tot groepsvorming, het zich afsluiten van de rest van de wereld en uiteindelijk tot strijd. Het is geen productieve benadering. Helaas is het wel een benadering die steeds meer terrein wint. Iets wat mogelijk verklaard kan worden door de steeds efficiëntere productie (steeds minder mensen zijn nodig voor de productie) en de toenemende ongelijkheid.

Ongelijkheid in de vorm van bijvoorbeeld de Gini-coëfficiënt is een eenvoudige en redelijk harde maat voor de hoeveelheid discriminatie in een samenleving. Het valt misschien te verdedigen dat die iets hoger ligt dan bij jagers/verzamelaars (onder de 0.20), maar waarden boven de 0.40 lijken te betekenen dat men in een samenleving leeft, waarin het niet langer vooral gaat om te produceren, maar in de eerste plaats om te graaien en te pakken wat men krijgen kan.

Ik denk dat de Slag om Dokkum laat zien, hoe snel de irrationele benadering kan ontaarden in iets, dat niemand zou moeten willen.


zaterdag 2 december 2017

Kunnen anti-racisten racistisch zijn?


Het kritische tv-programma 'Zondag met Lubach' besteedde aandacht aan het Zwarte-Piet-probleem. Dat is een heikel onderwerp. Je kunt het vermoedelijk veiliger hebben over de Holocaust dan over Zwarte Piet.

In werkelijkheid liggen die twee natuurlijk in elkaars verlengde, maar de Holocaust was toen,  verder waren het foute Duitsers en het zal natuurlijk nooit weer gebeuren. Bovendien is het geweest en praten we liever over iets anders.

Zwarte Piet is echter iets dat we iedere decembermaand tegenkomen en soms al eerder. Zwarte Piet is dus nu en het is van ons!

Lubach deed het magistraal. Hij kegelde rustig ieder tegenargument omver en wist het ook nog leuk en onderhoudend vorm te geven.

Ik zou de uitzending echter nooit gezien hebben zonder de column van Asha ten Broeke in de Volkskrant van 1/12.

Ten Broeke had een ander standpunt dan de vele Nederlanders die enthousiast over het programma waren. 'Dit is hoe witheid werkt,' was de titel van haar column en dat vat de inhoud wel aardig samen.

Lubach zou zoveel positieve waardering hebben gekregen via bijvoorbeeld Twitter omdat hij wit was. Als hij zwart was geweest, hadden we er geen goed woord voor over gehad.

Zwarte anti-racisten verkondigden al lang wat hij in zijn uitzending beweerde. Het was dus allemaal niets nieuws, maar de zwarte anti-racisten hadden geen erkenning gekregen. Integendeel, ze hadden ellende en serieuze bedreigingen ontvangen.

Ten Broeke verwijst als bron naar de 'immer scherpzinnige anti-racist Arzu Aslan' op Twitter. Bij nazoeken kon ik weinig scherpzinnigs vinden.

Van andere anti-racisten heb ik tot nu toe eigenlijk alleen maar vrij irrationele betogen gehoord die erop neerkomen dat ze als gekleurde mensen systematisch gediscrimineerd worden, terwijl witte mensen door hun witheid 'wit privilege' zouden bezitten.

In feite zeggen ze daarmee dat ze jaloers zijn op de witheid van witte mensen. Dat verschaft in het leven als het ware een voordeel, dat zij ook graag gehad zouden willen hebben. Ik begrijp dat standpunt wel, maar het is ook nogal beperkt.


Discriminatie hoort bij wie ik ben

Om te beginnen ben ik inderdaad wit, maar ik sta/stond ook bekend als 'travestiet'. Je zou kunnen zeggen dat dat mijn eigen schuld was, maar voor 1970 was de cultuur veel vrijer en liberaler. Ik overzag op dat moment dus niet de gigantische consequenties van dat als 'travestiet' naar buiten stappen.

Ook andere jongens in die tijd, die zich aangetrokken voelden tot het vrouwelijke plaatje, stapten in die tijd nog wel eens naar buiten en ook zij overzagen de consequenties daarvan niet.

We hadden in die tijd ook geen informatie op basis waarvan je een realistische inschatting van de consequenties kon maken. We waren op de hoogte met de Holocaust, maar dat leek iets totaal anders.

De meeste van die andere jongens zijn er niet meer. De wereld is hard en voor openlijke travestieten geldt en gold dat het leven vaak kort is.

Ondanks mijn witheid geldt voor mij dus, dat je mijn leven niet kunt begrijpen als je niet weet dat ik bekend stond/sta als 'travestiet'. Mijn leven is volledig getekend en bepaald door dat simpele gegeven en de bijhorende discriminatie.

Doordat mensen weten wat je bent, word je net even anders behandeld dan anders. Uiteindelijk telt dat net even anders behandeld worden dan anderen, stevig op. Dat is ook de reden dat de meeste van mijn lotgenoten er niet meer zijn.

Ik zou dus al na die jaren heel erg boos kunnen zijn op al die bevoorrechte 'normale' mensen, die al die problemen niet kennen en zich die problemen ook niet kunnen voorstellen. Zij hebben het voordeel van 'normaliteit' dat ik door mijn keuze, aanleg of geaardheid, al die tientallen jaren nooit gehad heb.

Verder is het ook zo, dat als ik iets bijzonders ontdek of iets bijzonders presteer, dat een grote club van Nederlanders er als de kippen bij is om die prestatie voor te stellen als volstrekt fout, verdacht en minderwaardig.

De wilde en kwalijke beweringen in de pers en op internet over het dubbele proefschrift van mijn vrouw en mij laten op dit punt geen enkele twijfel over. Echter ook een proefschrift waarin we een historische doorbraak op het gebied van taalonderwijs als eersten konden publiceren naast een hele reeks kleinere ontdekkingen.

De systematische smaad- en lastercampagne die daarna vanuit de Rijksuniversitet Groningen jegens mijn vrouw en mij gevoerd werd en wordt, onder leiding en verantwoordelijkheid van de voorzitter van het College van Bestuur, heb ik -- tot een bepaald moment uiteraard -- precies gedocumenteerd, beschreven en gepubliceerd.

Nadat ik dit gepubliceerd had, meende de NRC de universiteit bij deze systematische discriminatie te hulp te moeten komen, hoewel men volledig op de hoogte was van het kwalijke karakter van het geheel.

Ik twijfel dus niet aan het bestaan van (systematische) discriminatie. Ik twijfel ook niet aan de gigantische impact die dat kan hebben.

Maar moet ik nu jaloers zijn op al die 'normale' mensen die het op veel punten vaak zo veel gemakkelijker hadden? In mijn optiek niet.


Het mooie van discriminatie

Mijn eerste reden is dat die jalouzie/boosheid niets oplevert. Het kost wel tijd en energie, maar leidt uiteindelijk tot niets of tot ellende.

Mijn tweede reden ligt in het verlengde hiervan. 'The world is a dangerous place to live,' merkte Einstein ooit op. Voor Joden, zwarte mensen, homo's, travo's en andere minderheidsgroepen geldt dat in het bijzonder. De manier om daarmee om te gaan, is niet boosheid of agressie, maar jezelf zo nuttig mogelijk maken.

Mijn derde reden heb ik afgekeken van Viktor Frankl. Die discriminatie was niet leuk om het zachtjes te zeggen en natuurlijk hebben veel van mijn lotgenoten het niet al te lang volgehouden, maar in mijn geval heeft het ook veel gebracht.

Dankzij die langdurige discriminatie ontwikkel je een bepaalde instelling. Vergelijk het met een polio-patiënt. Je krijgt een andere instelling, een andere mentaliteit. Problemen die je overleeft, maken je sterker.

Zonder dat stigmatiserende etiket van 'travestiet' zou het bijvoorbeeld nooit gelukt zijn een onderzoek van in totaal zo'n 40.000 uur samen met mijn vrouw te realiseren en voor het grootste deel zelf te bekostigen. Zoiets vereist een bepaalde instelling die je niet zomaar ontwikkelt.

En vervolgens was de universiteit zo 'aardig' me onbedoeld een schat van materiaal aan te leveren. Aan de ene kant ging het met wetenschappelijke zekerheid om discriminatie, aan de andere kant was het duidelijk dat er met het denken van de betrokkenen systematisch iets mis was.

Zoals Frankl het concentratiekamp zag als een prachtige kans om menselijk gedrag onder extreme omstandigheden te bestuderen, zo kreeg ik de unieke kans om in het hoofd te mogen kijken van mensen die extreem geneigd zijn tot discriminatie.

Hij zag slechts hun gedrag, maar ik kon zien hoe ze dachten. Wat ik zag, leek onvoorstelbaar. Ik zag eeen donkere wereld van borrelende, duistere emoties en wilde associaties. Wat ik zag, had ik me als empirisch wetenschapper niet kunnen voorstellen.

De resulterende jarenlange en koortsachtige speurtocht naar de wortels van discriminatie had nooit plaatsgevonden zonder al die eigen ervaringen op dit gebied. Het is het bestuderen van het kwaad in de mens, de donkere kant van de menselijke persoonlijkheid. Dat is niet altijd leuk. Dat vereist een bepaalde gedrevenheid.

In feite heeft die zoektocht naar de wortels van discriminatie nog belangrijk meer gebracht. Iets dat in de wetenschap bekend staat als serendipity. Som struikel je over iets en dan blijkt het een diamant te zijn. Maar dat gaat verder dan in dit verband misschien relevant is.

Het punt waar het mij om gaat, is dat er op discriminatie twee totaal verschillende reacties mogelijk zijn. De ene reactie is boosheid, verbale agressie en uiteindelijk geweld. Wij worden gediscrimineerd, dat is niet eerlijk, dat is iets om heel pissig van te worden. Uiteindelijk leidt dat vaak tot geweld. In feite reageert men op discriminatie met discriminatie en agressie.

De andere reactie is dat discriminatie een gegeven is. Ondanks die discriminatie moet je er toch het beste van zien te maken. En dat doe je door rationeel en constructief te denken, door productie, door nuttig bezig te zijn.

Die twee verschillende soorten reacties op discriminatie zijn volledig overeenkomstig het soortenmodel. In deze blog staat dat wel ergens beschreven. De ene optie is die van de double-highs, de andere die van de double-lows. De double-highs zitten volledig aan de irrationele kant van de discriminatie-as en vinden dat ze onterecht behandeld worden en niet genoeg hebben, de double-lows zitten volledig aan de rationele kant. Ze weten niet beter of het leven is oneerlijk, maar ondanks dat, proberen ze er het beste van te maken. En soms lukt dat wonderwel.

Wat ik vaak bij de anti-racisten denk te zien, is dat ze aan de kant zitten die discriminatie omarmt. Dus de irrationele kant. Het enige probleem is in hun optiek dat zij de macht of de meerderheid (nog) niet hebben.

Kan dat? Anti-racisten die geloven in discriminatie/racisme? Volgens het soortenmodel wel en de waarnemingen lijken dat te bevestigen.





---

De 11 Twitter-berichten

Hieronder  de 11 Twitter-berichten die aanleiding waren voor bovenstaand stukje.


1/11 Asha ten Broeke schrijft in VK 1/12 over het Zwarte-Piet-item in Zondag met Lubach: "Toch was niet iedereen bereid om Lubach onmiddellijk tot het heldendom te verheffen." https://www.volkskrant.nl/opinie/asha-ten-broeke-uit-de-mond-van-lubach-werden-feiten-over-zwarte-pietendiscussie-eyeopeners-waarom~a4542466/

2/11 Mijns inziens mis je dan het punt waar het om gaat. Lubach benadert de kwestie puur rationeel, maakt zijn punt en zorgt dat zijn punt overkomt. Asha ten Broeke trekt de kwestie echter onmiddellijk in het persoonlijke vlak. Ze speelt niet op de bal, maar op de man. - MvE

3/11 Ander voorbeeld van op de man spelen. Bij de relativiteitstheorie van Einstein was belangrijk dat zijn voorspelling uitkwam. Voor de nazi's was dat niet relevant, Einstein was Jood en dus deugde hij en zijn theorie niet.

4/11 Op de man spelen, is dus sterk gekoppeld aan racisme en discriminatie. #discriminatie #racisme

5/11 Het argument tegen Lubach is dat hij wit is. Ja, en hij is ook nog Fries, net als ik. Dat maakt hem uiterst verdacht. Wit en Fries, moeten we nog meer weten? Weg ermee! Laten we in Godsnaam proberen ons land zuiver te houden! Dit is gajes van het ergste soort!

6/11 Asha ten Broeke: "Zo kwam de immer scherpzinnige anti-racist Arzu Aslan op Twitter met een kritische analyse van Lubachs bewieroking." Hier speelt AtB opnieuw op de man. Het gaat om de juistheid van het verhaal, de veronderstelde scherpzinnigheid van AA doet er niet toe.

7/11 Wat me verder opvalt in het citaat is de term 'bewieroking'. De reden voor de kritiek/boosheid is dat Lubach waardering oogst met zijn prestatie. Hij krijgt waardering, terwijl ik die zo graag had willen hebben. Met andere woorden: AA is jaloers op Lubach.

8/11 Jalouzie is echter een typerende emotie van mensen die sterk geneigd zijn tot discriminatie, racisten dus. Mensen die gemakkelijk naar op emoties gebaseerde conclusies springen en zich snel tekort gedaan voelen en dat wijten aan anderen.

9/11 Bevooroordeeldheid of de geneigdheid tot discrimineren komt in alle landbouw-samenlevingen voor en zeker ook bij gekleurde mensen. Gelukkig niet bij iedereen in dezelfde mate. De mensen die heel zakelijk en rationeel denken, mensen zoals Lubach, hebben er de minste last van.

10/11 Ik durf wel een voorspelling te doen na #ZML. Ik weet niet zoveel van Doutzen Kroes, behalve dan dat ze vrouw, Fries en mooi is. Dat heeft echter weinig te maken met mijn voorspelling: ze is goed in logisch, helder, zakelijk, rationeel denken! - MvE

11/11 Soms ben ik stiekem geneigd te denken dat Friezen iets bijzonders hebben met nuchter denken, maar helaas gaat dat lang niet altijd op. - MvE





vrijdag 1 december 2017

De Gini-coëfficiënt als maat voor discriminatie en ongelijkheid



De prijs voor de beste column van de week tot nu toe, gaat wat mij betreft naar Peter de Waard in de Volkskrant van 28/11 voor "Neemt de ongelijkheid al tienduizend jaar toe?" Waarom? Uiterst relevante informatie, kort en prima leesbaar.


Ik besteedde er daarna nog 10 tweets aan, die ik hier laat volgen.


1/10 "Neemt de ongelijkheid al tienduizend jaar toe?" Peter de Waard bespreekt in de Volkskrant van 29/11 het onderzoek van Tim Kohler e.a. (Nature, d.d. 30/11). De mate van #ongelijkheid is bepaald op basis van de huizengrootte. #discriminatie

2/10 De mate van ongelijkheid in huizengrootte is uitgedrukt in de Ginicoëfficiënt voor vermogensverdeling. Iedereen evenveel=0, één iemand alles en de rest niets=1.

3/10 In het stenen tijdperk was de Ginicoëfficiënt slechts 0.17, in de kleinschalige landbouwsamenleving steeg die tot 0.25, toen de koeien en paarden e.d. verschenen werd de Gini 0.35, in de Middeleeuwen met pachters, horigen en lijfeigenen werd die 0.56, aldus De Waard.

4/10 Op dit moment is de Gini 0.54 in Zuid-Korea, in Griekenland en Spanje 0.58, in Nederland 0.64, in China 0.70 en in de VS 0.81 maar liefst, aldus De Waard.

5/10 Conclusie: tienduizend jaar beschaving heeft de wereldgemeenschap heel veel ongelijker gemaakt, aldus De Waard.

6/10 Mee eens, het is mooi dat het nu eens niet alleen bedacht is, maar ook aangetoond is via empirisch onderzoek. - MvE

7/10 Eigenlijk is het niet 10.000 jaar beschaving, maar 10.000 jaar technische vooruitgang die de wereld veel ongelijker heeft gemaakt. Het probleem ontstaat doordat de productie steeds minder menstijd vergt. - MvE

8/10 Verder is het niet alleen een ongelijkheidsprobleem en een probleem van toenemende discriminatie/agressie of afnemende moraliteit. Ook de rationele en cognitieve vermogens lijken snel af te nemen. - MvE

9/10 Een Ginicoëfficiënt van 0.81 zoals de VS scoren, lijkt slechts één ding te kunnen betekenen, zou je verwachten. Lijkt te kloppen met als je Trump hoort of zijn getwitter leest. - MvE

10/10 Het leek zo slim de uitvinding van de landbouw. Wie had het ook al weer over een pact met de duivel? - MvE

---
 
Het onderliggende artikel in Nature is door dat idee de huizengrootte te gebruiken als maat voor de Ginicoëfficiënt heel bijzonder, maar vervolgens lijken de auteurs zich voor mijn idee wat te verliezen in de veelheid van gegevens. Men is als het ware zelf even kwijt wat men nu precies wilde aantonen. Tegelijkertijd wil men vermoedelijk veel te veel.

Allereerst laten ze zien dat de Gini gemiddeld oploopt van jagers-verzamelaars (onder de 0.2), via kleinschalige landbouw (horticulture) naar gemiddeld onder de 0.3, tot bij grootschalige landbouw (agriculture) naar gemiddeld onder de 0.4. De Gini lijkt dus langzaam op te lopen naarmate de landbouw een grotere vlucht neemt. Dat is natuurlijk ook wat je zou verwachten.

De spreiding blijkt echter erg groot te zijn, het is dus geen vaste regel. Gemiddeld lijkt er een effect te zijn, maar voor afzonderlijke culturen kan het totaal anders liggen.

Ten tweede leggen ze een verband met de politieke schaal. Natiestaten hebben gemiddeld een hogere Gini, rond de 0.4 dan kleine samenlevingen. Maar de spreiding is ook in dit geval weer erg groot, dus kennelijk gaat ook deze regel niet altijd op. Verder is het begrip 'natiestaat' nogal vaag, wat het verband wat subjectief maakt.

Ten derde lijkt de Gini, afgaande op hun data/figuren, geleidelijk met de tijd op te lopen. Het probleem is echter dat ze dat kennelijk zo voor de hand liggend vonden, dat ze het verder niet onderzocht hebben, als ik het goed begrijp.

Afgaande op wat er bekend is over de huidige Gini's lijkt dat echter onmiskenbaar en het lijkt ook te kloppen met hun gegevens. Ook De Waard gaat daar in zijn column vanuit.

De enig echt harde conclusie die getrokken kan worden, is dus kennelijk dat de Gini bij jagers/verzamelaars onder de 0.2 lag. Verder denken we te weten waar die nu ligt in verschillende landen en dan lijkt het verschil verontrustend groot.

Ongelijkheid en daarmee ook discriminatie, zijn dus echt iets van na de uitvinding van de landbouw.























woensdag 29 november 2017

Over column van Heleen Mees: 'Alles is racisme'


Laatst bijgewerkt op 29/11/2017 om 21.34 uur


'Alles is racisme' is de titel van de column van Heleen Mees die ik vanochtend zag in de Volkskrant. Ik weet niet zeker, hoe ze die titel bedoelt, maar niet alles is racisme.

Het is wel zo, en vermoedelijk bedoelt ze de titel ook zo, dat sommige mensen overal racisme denken te zien. Het begrip wordt daardoor een lege huls. Het wordt een emotioneel geladen woord dat men te pas en te onpas overal op plakt. Om die reden ben ik er niet zo dol op.

Ook is het niet zo dat iedereen racistisch is. Dat idee is door een stel literaire wetenschappers, vertellers van mooie verhalen, de wereld ingepompt en op niets gebaseerd. In ieder geval niet op solide, systematisch empirisch onderzoek.

Mees geeft in haar column ook een concreet voorbeeld hoe dat in zijn werk gaat. Omdat je zulke concrete voorbeelden niet vaak ziet, maakte dat haar column bijzonder de moeite waard.

In plaats van 'racistisch' is het beter om 'bevooroordeeld' te gebruiken. Het omarmen van vooroordelen (prejudice) wordt eenvoudig gemeten met een vragenlijst. Dat blijkt prima te gaan, een betrouwbare score op te leveren en ook nog valide te zijn. Bevooroordeeldheid is dus geen mistig, vaag concept, maar iets dat vrij simpel betrouwbaar te meten valt.

De valse profeten van racisme komen vaak aanzetten met de IAT, de Implicit Association Test. De IAT probeert impliciete vooroordelen af te leiden uit de verschillen in reactietijd op de items die men de proefpersonen voorschotelt.

Dat is vernuftig bedacht, maar blijkt helaas niet goed te werken. Er zijn met de IAT 'slechts' twee problemen. Het ding is niet betrouwbaar en niet valide. Die twee aspecten zijn echter wel de twee aspecten waar het bij een test in de eerste plaats om gaat. De IAT is misschien niet volledig onzin, maar de test zegt weinig tot niets over racisme, discriminatie en agressie.

De redenen dat de IAT dat niet doet, is ook simpel. Allereerst is de test niet betrouwbaar. Wat er gemeten wordt, is vooral toeval.

In de tweede plaats gaat het bij racisme, discriminatie en agressie niet om impliciete vooroordelen, maar om expliciete vooroordelen. Dat lijkt misschien een klein verschil, maar is het niet.

Discriminatie en agressie beginnen met het uiten van vooroordelen. Het begint met geleuter, met geklets, met gepraat. Met borrelpraat die op niets gebaseerd is. Met beweringen zonder enig feitelijke grond. Zulke borrelpraat leidde uiteindelijk tot gebeurtenissen als de Holocaust.

De neiging om zulke borrelpraat te verspreiden en er mee in te stemmen, is iets verbaals en kan daardoor met een vragenlijst gemeten worden.

Het gaat bij racisme en discriminatie dus om expliciete vooroordelen en niet om een of ander vaag gevoel dat een blanke misschien heeft als er opeens een zwarte persoon voor de deur staat. Of dat een zwart iemand misschien krijgt als er opeens een wit persoon voor de deur staat. Dat vage gevoel is vaak heel normaal en begrijpelijk, maar het betekent nog niet dat je dan ook geneigd bent, enthousiast deel te nemen aan een lynchpartij of genocide.

Als ik erover nadenk, zou het best kunnen zijn dat dat vage gevoel inderdaad het beginpunt van alle ellende is. Het grote verschilpunt is echter dat sommige mensen dat vage gevoel vertalen in een zeker weten en hun onterechte conclusies daarna uitdragen als volstrekte zekerheden, terwijl andere mensen het vage gevoel negeren en zich realiseren dat een vaag gevoel niets meer is dan een vaag gevoel en dat we ons vooral niet moeten laten leiden door onze gevoelens, maar door ons gezonde verstand.

Omdat de vragenlijsten waarmee expliciete vooroordelen gemeten worden, betrouwbaar zijn, betekent dat, dat mensen op het punt van het omarmen van vooroordelen, belangrijk verschillen. Als mensen op dit punt niet zouden verschillen, zouden de vragenlijsten niet betrouwbaar zijn. De vragenlijsten slagen er in systematische en grote verschillen tussen mensen aan te tonen.

Dit is een belangrijk punt. Mensen verschillen in de mate waarin ze vooroordelen omarmen en koesteren! Iemand die instemt met negatieve uitingen over zwarte mensen, is geneigd dat ook te doen met negatieve uitingen over Joden, homo's en ga zo maar door.

Een volgend belangrijk punt is dat deze maten voor bevooroordeeldheid (of prejudice) inderdaad valide blijken te zijn, dat wil zeggen: voorspellende waarde hebben. Deze maten voorspellen werkelijk gedrag op het gebied van discriminatie en agressie.

Inmiddels beschikken we over een soort portret van de mensen die extreem geneigd zijn te discrimineren en lijkt ook duidelijk waarom mensen die neiging soms bezitten. Discriminatie is vaak de basis voor een prima bestaan. Mensen die extreem discrimineren, lukt het vaak op die manier een goed belegde boterham te verdienen en een goede positie te krijgen.


Een vreemde twist

De mate van bevooroordeeldheid valt goed te meten. Maar daar houdt het niet op. Bevooroordeelde mensen zijn mensen die graag verhalen verzinnen en graag verhalen geloven en omarmen. Ze springen uit het niets naar vergaande conclusies.

Op basis van hoe iemand schrijft of praat, kun je dus afleiden of het om een bevooroordeeld persoon gaat of niet. Door het schrijven van deze blog geef ik me dus op dit punt gevaarlijk bloot. Als ik zo maar wat uit mijn mouw schud, weet de lezer meer over me dan me misschien lief is.

Het voorbeeld dat Heleen Mees gaf van Gloria Wekker illustreert precies wat ik bedoel. Volgens Mees springt Wekker naar een conclusie die ze niet echt hard kan maken. Mees laat het niet bij die bewering. Ze geeft de foute redenering erbij.

Dat lijkt te kloppen met wat ik ook wel eens gezien denk te hebben bij andere anti-racisten. Men springt veel te gemakkelijk naar vergaande, op niets gebaseerde conclusies.

Dat betekent echter -- veel lezers zullen nu denken dat ook ik wild aan het springen ben -- dat sommige antiracisten heel erg geneigd zijn tot discriminatie. De mensen die zo hard schreeuwen bij alles dat het om racisme gaat, blijken zelf racistisch te zijn.





----

Ik geef hierna de 11 twitter-berichten die ik naar aanleiding van de columm online zette.


1/11 Column #Alles_is_racisme van #Heleen_Mees in de #Volkskrant van 29/11 over #racisme en #discriminatie. Column begint met het boek #Witte_onschuld van #Gloria_Wekker. Zij probeert de alomtegenwoordigheid van racisme in Nederland aan te tonen, aldus HM.

2/11 Volgens #Heleen_Mees bouwt #Gloria Wekker voort op het werk van #Philomena_Essed die in de jaren 80 opschudding veroorzaakte met het boek #Alledaags_racisme, waarin ze de ervaringen van Surinaamse vrouwen in Nederland optekende.

3/11 Voorbeeld van #Gloria_Wekker in #Witte_onschuld over #racisme. Wit kind valt van schommel. Witte vrouw snelt toe. Zwarte vrouw snelt toe. "Haal haar moeder," roept witte vrouw. Zwarte vrouw is echter moeder van wit kind. #Heleen_Mees: GW vervuilt het begrip 'racisme'.

4/11 Column #Heleen_Mees in VK 29/11: #racisme is de werkhypothese van #Forum_voor_Democratie.

5/11 HM stelt dat we met "onze ingebouwde aannames [over mensen] de sociale ongelijkheden in stand houden." Dat klopt volledig, mijns inziens, maar niet op de manier die zij denkt. -- MvE #racisme #discriminatie

6/11 Ten eerste gaat het niet om specifieke aannames die zijn ingebouwd bij mensen, maar om een algemene ingebouwde neiging tot #vooroordelen (#bevooroordeeldheid, #prejudice). Mensen die discrimineren, discrimineren nooit slechts een enkele groep, maar ieder mogelijke groep. - MvE

7/11 Ten tweede is die neiging tot #bevooroordeeldheid (#prejudice) niet bij iedereen in dezelfde mate ingebouwd. Sommige mensen zijn extreem geneigd te discrimineren, andere mensen zijn niet of amper geneigd te discrimineren. #discriminatie #racisme

8/11 Het idee dat iedereen van nature discrimineert of een racist zou zijn, wat men daar ook mee mag bedoelen, is dus volstrekte onzin! Bullshit! - MvE #discriminatie #racisme

9/11 Dankzij empirisch onderzoek van #Bob_Altemeyer en anderen naar #autoritarisme (#RWA) en #sociale_dominantie (#SDO) bestaat er nu een duidelijk portret van de mensen die extreem geneigd zijn tot #discriminatie, #racisme, #agressie en #oorlog.

10/11 Tussen productie en discriminatie bestaat een duidelijk verband. Hoe sterker de discriminatie in een samenleving groeit, hoe meer dat ten koste van de productie gaat. Naarmate de irrationaliteit in een samenleving groeit, neemt de rationaliteit af.

11/11 Wie meer informatie zoekt over #discriminatie, #agressie, #racisme gebaseerd op hard empirisch onderzoek kan zoeken op #soortenmodel op stopdiscriminatie.blogspot.nl. 





Uitschelden anti-Pieten bestraft?


Ik geef hier de 11 tweets naar aanleiding van dit artikel in de VK van 28/11.


1/11 'Uitschelden anti-Pieten bestraft', meldt de VK vandaag. De veroordeling is echter volgens het artikel niet voor het uitschelden van anti-Pieten, maar voor groepsbelediging. Afgaande op de beledigende tekst werden alle zwarte mensen beledigd.

2/11 Het gaat het dus niet slechts om uitschelden en het gaat helemaal niet om anti-Pieten. De kop van het artikel verdraait de strekking van het vonnis daarmee stevig. Waarom? Waarom moet de strekking van het vonnis ingeperkt en afgezwakt worden?

3/11 Kennelijk wordt de boodschap van de rechter dat een heel deel van de bevolking niet nodeloos mag worden afgeschilderd als minderwaardig, voor de VK-lezers als te heftig beschouwd.

4/11 Dat afzwakken in de krant van zo'n vonnis, vind ik verontrustender dan het beledigende gedichtje van de man in kwestie. In het ene geval is het de krant die het doet, in het andere geval een man die zijn borrelpraat via Facebook de wereld inslingert. - MvE

5/11 De rechter stelt dat de uitlating van de man geen zinnige bijdrage in de discussie over het Sinterklaasfeest vormde. Daar ben ik het niet mee eens. Mijns inziens sloeg de man met zijn gedichtje onbedoeld de spijker precies op de kop! - MvE

6/11 De man toont namelijk met zijn gedichtje op overtuigende wijze aan dat de bezwaren tegen anti-Pieten komen van mensen die extreem geneigd zijn tot discriminatie.

7/11 Het gedichtje van de man illustreert mijns inziens prachtig, hoe iemand die sterk geneigd is tot discriminatie (hoog scoort op bevooroordeeldheid) de wereld ziet. - MvE

8/11 Strikt genomen, weet ik natuurlijk niet absoluut zeker of de man echt hoog scoort op Prejudice (bevooroordeeldheid), maar gezien zijn gedichtje zou ik dat wel verwachten. - MvE

9/11 Hier komt het discriminerende gedichtje. 'Gewoon weer voor slaaf laten werken, kunnen ze ook niet meer klagen, is toch wat ze willen, dat luie zweet eruit werken, nikker daar ben je voor geboren.'

10/11 De essentie van discriminatie is dat voor 'nikker' met even veel gemak 'Jood', 'homo', 'travo', 'wijf', 'Rus', 'mof', etc,, kan worden ingevuld. Mensen die discrimineren, beperken zich nooit tot een specifieke groep! Dit wordt bij onderzoek steeds opnieuw bevestigd.

11/11. Het probleem zit dus niet in al die minderheidsgroepen, het probleem zit echt in die specifieke groep mensen die (extreem) geneigd zijn te discrimineren. #discriminatie #zwartepiet #antipiet




Nu ook op Twitter!


Op 27 november 2017 een twitter-account geopend onder de naam Stop Discriminatie! op @SDiscriminatie.

 

vrijdag 2 juni 2017

'Mein Kampf' en twee totaal verschillende manieren van omgaan met informatie


Laatst aangepast op 4 juni 2017.


Is Mein Kampf bijzonder? Dit was de vraag die ik in mijn vorige blogpost probeerde te beantwoorden. Ik vond het boek niet bijzonder, maar wel belangrijk.

Nu heb ik de vervelende gewoonte overal losse eindjes te zien: dingen die niet kloppen. Hier dacht ik zo iets te zien. Kun je een boek tegelijkertijd niet bijzonder vinden, maar wel belangrijk?

Zijn die waarde-oordelen niet strijdig met elkaar? Als Mein Kampf niet bijzonder is, zou je verwachten dat het boek ook niet belangrijk is.

Dit lijkt misschien een onbelangrijk punt, maar het antwoord heeft consequenties voor het omgaan met een boek als Mein Kampf, het begrijpen van discriminatie en agressie en mogelijk nog meer zaken.


Twee manieren van omgaan met Mein Kampf

Met de stelling dat Mein Kampf belangrijk is, bedoel ik dat het boek belangrijke informatie bevat. Het boek geeft een kijkje in de geest van Hitler. Als je wilt weten, hoe die man dacht, moet je Mein Kampf lezen. Om die reden is het een belangrijk boek.

Mein Kampf geeft niet alleen een blik in de geest van Hitler, het laat ook zien hoe strongmen denken. Het belang van het boek gaat daarmee nog verder dan alleen het begrijpen van de Tweede Wereldoorlog.

Waarom is Mein Kampf niet bijzonder? Het verhaal dat Mein Kampf een heel bijzonder boek zou zijn, is het geloof van volgelingen/gelovigen (autoritaristen). Het soort mensen waar Hitler op mikte en ook het soort mensen dat geen heil ziet in het lezen en moeizaam bestuderen van een boek.

In de associatieve denkwereld van volgelingen/gelovigen is Hitler het toppunt van slechtheid of het toppunt van goedheid, afhankelijk van de groep waartoe men behoort. Omdat men Mein Kampf associatief koppelt aan Hitler, krijgt het boek vervolgens de eigenschappen die men aan Hitler toeschrijft.

Het boek zou of het toppunt van slechtheid zijn of, als men in een ultra-rechtse groep zit: het toppunt van goedheid.

De volgelingen/gelovigen die geloven dat het boek het toppunt van slechtheid is, willen het verbieden en verbranden. Het moet weg. Ze denken dat het een gevaarlijk boek is.

De volgelingen/gelovigen die geloven dat het boek het toppunt van goedheid is, willen het bezitten, betasten en aanbidden. Het boek moet verdedigd. Ze denken dat het hun ticket naar een betere toekomst is.

Vrijwel geen enkele volgeling/gelovige zal het boek echter serieus lezen. In hun optiek is dat een saaie en zinloze activiteit, hoewel men tegenover anderen met kracht het tegenovergestelde zal beweren.

Als ik zeg dat Mein Kampf belangrijk is, bedoel ik dat het boek belangrijke informatie bevat. Als ik zeg dat Mein Kampf niet bijzonder is, bedoel ik dat het boek geen vrijbrief mag zijn voor allerhande wilde en ongefundeerde beweringen zoals volgelingen/gelovigen (autoritaristen) die geneigd zijn te verkondigen.

Wanneer we het dus hebben over een boek als Mein Kampf moeten we kiezen: of we treden in de voetsporen van Hitler en zijn aanhangers en we babbelen er vrolijk op los, met uiteindelijk soms vreselijke consequenties, of we kiezen de tegenovergestelde, rationele benadering. 


Een veelomvattend probleem

Eigenlijk is het probleem nog groter. Het gaat er niet alleen om, hoe we omgaan met een boek als Mein Kampf. Het gaat er in het algemeen om, hoe we omgaan met boeken, teksten en informatie.

Als je je realiseert dat de emotionele, autoritaristische manier van omgaan met teksten niet de juiste is, moet je proberen zo consequent mogelijk de tegenovergestelde, rationele manier van omgaan met teksten en informatie toe te passen.

Dat klinkt simpel, maar is het vermoedelijk niet. Ik zie twee problemen waardoor het beter en vaker toepassen van de rationele benadering nog niet zo simpel is.

Ten eerste: wat houdt die rationele manier van omgaan met teksten en informatie precies in? Wat is precies het verschil met de irrationele, emotionele benadering?

Het tweede probleem is de vraag of mensen wel zin hebben in zo'n rationele benadering. Uitgaande van het soortenmodel levert autoritarisme mensen vaak voordeel op.

In die omstandigheden is het voordeliger irrationeel, emotioneel te reageren dan rationeel. Je kunt dan moeilijk verwachten dat men spontaan zijn gedrag gaat bijstellen.

Aan de andere kant is het ook te somber om onmiddellijk te denken, dat het niet zou kunnen.

Wanneer alle mensen beschikken over twee fundamenteel verschillende manieren van reageren op informatie — de stelling die lijkt te volgen uit de vorige blogpost — is het misschien al voldoende één van die manieren extra in te oefenen om te zorgen dat die manier gemakkelijker gekozen wordt.

Het resultaat zou dan kunnen zijn, bij toepassing op behoorlijke schaal, dat de cultuur wegschuift van discriminatie, agressie, oorlog en genocide, terwijl zaken als rationeel denken, mensenrechten en productie versterkt zouden worden.

Eerst moet we echter duidelijk krijgen, wat het verschil is tussen beide manieren van reageren. Wat is precies het verschil tussen de rationele en irrationele benadering?

Voor het antwoord op deze vraag gebruik ik een aantal voorbeelden uit het 'moderne' discriminatie-onderzoek zoals dat in de Tweede Wereldoorlog begon. Ik probeer te laten zien, dat beide manieren van reageren in het onderzoek een belangrijke rol hebben gespeeld.


Voorbeeld 1: Fromm over de oorzaak van de Holocaust

Na het aan de macht komen van Hitler in 1933 begonnen leden van de Frankfurter Schule zich af te vragen of er een diepere oorzaak was voor het steeds verder toenemende antisemitisme. 

Erich Fromm stelde in 1941 (hier) op grond van zijn ervaringen met het fascisme dat veel mensen bang zijn voor de vrijheid die een democratie biedt en veiligheid en structuur zoeken in een groter geheel waar ze onderdeel van proberen te worden (hier).

Hij noemde in dat verband autoritarisme ('authoritarianism') als eerste kenmerk van dit soort mensen: mensen die zich aangetrokken voelen tot een hiërarchische relatie. In zijn termen geformuleerd: een sadomasochistische meester-slaaf-relatie.

De 'masochistische' persoon (de slaaf) probeert onderdeel te worden van een groter en machtiger geheel, daarin op te gaan, te participeren en zich daaraan te onderwerpen. Door een onderdeel van een macht te worden, die hij als sterk, eeuwig en aantrekkelijk ziet, deelt hij in de macht en glorie van zijn heer.

Hij hoeft niet langer beslissingen te nemen, is niet langer verantwoordelijk voor het eigen lot en hoeft niet langer te twijfelen aan de zin van het leven. Deze vragen worden beantwoord door de macht waaraan hij zich heeft verbonden en onderworpen.

Tegelijkertijd zijn in autoritaristische personen volgens Fromm ook altijd 'sadistische' trekken aanwezig, die kenmerkend zijn voor de meester. Hij noemt in dit verband drie aspecten: 1. het streven naar macht over anderen, 2. het streven en de behoefte om anderen te gebruiken, te exploiteren, te bestelen, te misbruiken en 3. de behoefte om andere mensen te vernederen, te kwetsen en te laten lijden.

Een tweede aspect dat Fromm dacht te zien in de persoonlijkheid van deze 'vijanden van de vrijheid' was een grote mate van agressiviteit ('destructiveness'). Deze agressiviteit was niet rationeel, maar irrationeel: kwam van binnen uit.

Hij schrijft daarover dat die agressiviteit in de persoon zit en slechts wacht op een gelegenheid om naar buiten te komen. (The destructiveness here under discussion, however, is not this rational — or as one might call it 'reactive' — hostility, but a constantly lingering tendency within a person which so to speak waits only for an opportunity to be expressed.)

Een derde aspect dat hij dacht te zien in de autoritaristische persoonlijkheid was robotachtige conformiteit: het zich volledig aanpassen aan de groepsnorm. De persoon houdt op zichzelf te zijn; hij wordt precies als alle anderen en zoals men verwacht dat hij zal zijn.

Het onderscheid tussen de persoon en de (sociale) wereld verdwijnt en daarmee de angst voor eenzaamheid en machteloosheid. Men gaat op in de groep. De persoon die zijn eigen zelf opgeeft en een robot wordt, identiek aan miljoenen andere robots om hem heen, hoeft zich niet langer alleen en angstig te voelen.

Het beeld dat Fromm in 1941 van de 'vijanden van vrijheid' met een overvloed van woorden en niet altijd even helder, schetste, valt — voor wie precies weet wat hij moet zoeken — samen te vatten als: agressieve robots die blindelings orders opvolgen.

De geschiedenis leert dat Fromm op deze drie punten (blindelings orders opvolgen, agressief en conformistisch) gelijk had (hier). Ook het 'moderne' discriminatieonderzoek heeft daarna zijn gelijk op deze drie punten bevestigd.

-------------------------------------------------------------------------------------------------
Fromm en het soortenmodel

Fromm dacht een bepaalde overeenstemming te zien in de opvattingen van de meester en de slaaf. Beide partijen accepteren de hiërarchische relatie tussen hen als normaal en vanzelfsprekend. Het basisprincipe van de relatie is: likken naar boven en trappen naar beneden.

Dit idee van Fromm wordt door onderzoek bevestigd. Zowel de leiders (de meesters) als de volgelingen/gelovigen (de slaven) scoren hoog op autoritarisme (RWA).

Het onderscheid tussen meesters en slaven, dat Fromm aanstipt, wordt bij onderzoek teruggevonden doordat de groep die hoog scoort op sociale dominantie (SDO) streeft naar de rol van meester, terwijl de groep die laag scoort op deze variabele, tevreden is met de rol van volgeling/gelovige (slaaf).

Fromm zag de behoefte van onderwerping aan een hogere macht als iets ziekelijks, evenals de behoefte iemand te domineren en te vernederen. Ook het principe: 'likken naar boven en trappen naar beneden,' komt nogal negatief over.

Uitgaande van het soortenmodel kan men echter voor een hiërarchische relatie ook denken aan de relatie tussen een hond en zijn baas. De gediscrimineerde en uitgebuite partij kan dan voorgesteld worden door een kudde schapen. Dit laat zien dat een hiërarchische relatie voor de betrokkenen voordelen kan hebben.

Deze vergelijking gaat echter mank op een belangrijk punt. Herders gedragen zich rationeel. De schaapskudde is hun enige bron van inkomsten. De herder scheert de schapen, maar vilt ze niet. Integendeel, hij zal zijn bezit op alle mogelijke manieren verdedigen.

Grote Leiders met hun volgelingen/gelovigen (vaak letterlijk hun 'dogs of war') vertonen echter een sterke neiging tot irrationeel en agressief gedrag. Een alfawolf met zijn wolvenroedel ('wolfpack'), die schapen ziet als prooi, vormt dan een betere vergelijking.

Voor de wolven in het pack, vormt het pack hun middel van bestaan en overleven. Voor de schapen vormt het pack een dodelijke bedreiging waarmee ze moeten zien te overleven.

De wolven in het pack hebben een positieve relatie met hun pack en met hun alfawolf. Zonder hun pack en leider zijn ze ten dode opgeschreven.

De schapen in de kudde hebben een negatieve relatie met het pack en de alfawolf. Tegelijkertijd biedt de kudde een bepaalde bescherming, waardoor ze onderling een positieve relatie hebben.

Uitgaande van het soortenmodel is er dus geen reden om de hiërarchische meester-slaaf-relatie in het pack als ziekelijk te zien en om de egalitaire relaties tussen de schapen onderling als normaal en gezond te zien.

Zowel de wolven als de schapen bevinden zich in verschillende situaties waardoor voor beide groepen andere criteria gelden. Een moralistisch oordeel is niet nodig.

Het aardige van dit wolfpack-model is dat het ook de verschillende manieren van omgaan met informatie verduidelijkt. Voor de wolven is informatie het signaal om de achtervolging in te zetten of elkaar bij te staan tegen indringers.

De boodschap aan het wolfpack is simpel: 'Goed volk!' of 'Slecht volk!' waarbij de bron (de autoriteit) van de boodschap doorslaggevend is voor de juistheid ervan. Wanneer X fout is, moet X bestreden en weggejaagd. Anders is het iemand van de eigen groep, die oké is.

Voor de schapen moet informatie iets zijn dat nuttig is om eten te vinden (te produceren) of de informatie moet nuttig zijn om het gevaar te verkleinen (te overleven). De informatie klopt of klopt niet en moet iets opleveren.

Het wolfpack-model laat ook zien, waarom de drie kenmerken die de basis voor de definitie van autoritarisme vormen (blindelings orders opvolgen, agressief en conformistisch) nodig zijn. Wil het pack schapen kunnen vangen, dan moet het de leider blindelings volgen en voldoende agressief zijn.

Maar waarom dan het derde punt: conformisme en hechten aan tradities? De uiterlijke verschillen tussen wolven en schapen ontbreken bij mensen. Mensen kunnen in beginsel zowel de rol van wolf als de rol van schaap spelen.

Bij het vaststellen of het om vriend of vijand gaat, moeten menselijke wolven daardoor afgaan op uiterst kleine verschillen in uiterlijk en gedrag. Dit betekent dat een menselijke wolf die afwijkt, gemakkelijk aangezien kan worden voor schaap en in dat geval beschouwd zal worden als verrader en spion.
-------------------------------------------------------------------------------------------------

Het irrationele van Fromm
Ondanks dat Fromm het op drie punten goed had, heb ik ook bezwaren tegen het verhaal van Fromm.

Een eerste concreet punt is dat zijn geloof (of theorie) werd vertaald in negen toetsbare voorspellingen over de autoritaristische persoonlijkheid, waarvan er uiteindelijk slechts drie bleken te kloppen.

Dat is beter dan niks, maar ik vind het geen geweldige score. Het laat zien dat Fromm soms wel erg gemakkelijk dingen beweerde, die er niet waren.

Een ander bezwaar dat ik tegen Fromm heb, is zijn schrijfstijl. Hij is vaag, verwarrend, langdradig, imponerend (bullshitting) en het is voortdurend onduidelijk hoe hij aan zijn wijsheid komt en of hij wel iets heeft waargenomen of zo maar wat beweert.

Om die redenen denk ik dat je het werk van Fromm moet zien als de verkondiging van een geloof. De bedoeling is volgelingen/gelovigen te werven, die Fromm zien als de grote meester, die voor de volgelingen onbegrijpelijke, maar uiterst diepzinnige wijsheden uitkraamt, die hem door een hogere macht zijn gegeven.

Het verhaal van Fromm is uitgaande van zijn manier van redeneren (dogmatisch in plaats van inductief), uitgaande van de grote hoeveelheid onwaarheden/onjuistheden en uitgaande van die vage, bombastische stijl een voorbeeld van een irrationeel betoog. Hij werd niet gedreven door waarnemingen van de werkelijkheid, maar door het streven zijn publiek te imponeren.

Daarmee lijkt zijn proza in zekere zin sterk op dat van Hitler. Aan de ene kant begrijpt hij de meester-slaaf relatie goed, aan de andere kant probeert hij net als Hitler de rol van grote meester te spelen.

-------------------------------------------------------------
Is het plausibel dat Fromm zelf autoritaristisch was?

Allereerst zijn er de punten die ik hiervoor noemde: 1. onwaarheden; 2. vaag en dogmatisch in plaats van precies en inductief; 3. zichzelf opwerpend als de grote guru. Een vierde punt is zijn moralisme. De meester-slaaf-relatie is in zijn optiek fout en ziek.

Deze vier punten gaan ook op voor Mein Kampf. Hitler maakt zich nooit druk over de juistheid/onjuistheid van zijn uitspraken, hij is uiterst dogmatisch in plaats van inductief en hij werpt zichzelf op als de Grote Leider, waarbij hij voortdurend morele fout-goed oordelen velt.

Van Fromm is verder bekend dat hij psychoanalyticus was en lid van de Frankfurter Schule. Psychoanalytici zijn gespecialiseerd in het vertellen van vage en mooie verhalen aan niet kritische 'patiënten', waarbij ze zichzelf positioneren als de Grote Deskundige.

De leden van de Frankfurter Schule vormden een soort geloofsgenootschap dat zich specialiseerde in het uitkramen van indrukwekkende betogen, die echter niet of amper wortelden in de realiteit, maar eerder een soort virtuele, verbale werkelijkheid vormden.

Al deze punten suggereren dat Fromm zelf autoritaristisch was en gemotiveerd was in de hiërarchische relatie de rol van Grote Meester naar zich toe te trekken.
-------------------------------------------------------------

Wat kunnen we in dit voorbeeld zien? Ik denk dat Fromm zich sterk liet leiden door zijn publiek en dat dat de irrationele aspecten in zijn verhaal verklaart. Tegelijkertijd lijkt achteraf ook duidelijk dat hij het op enkele belangrijke punten toch goed gezien heeft.

Aan de ene kant is zijn verhaal dus sterk irrationeel en dogmatisch. Aan de andere kant zou zijn verhaal wel de basis leggen voor de rationele en inductieve benadering daarna.

Wetenschap begint kennelijk vaak met een guru die op een zeepkist klimt en met diepzinnige wijsheden volgelingen/gelovigen om zich heen weet te verzamelen. Tenslotte komt er een nerd als Altemeyer langs, die zich afvraagt wat er nu precies wel en niet klopt van dat mooie verhaal en vervolgens een leven lang bezig is de zin van de onzin te scheiden.


Voorbeeld 2: de Holocaust bestrijden via wetenschappelijk onderzoek

In het digitale archief van het American Jewish Committee (AJC) zijn de eerste rapporten over het Duitse fascisme die ik kan vinden, gedateerd in 1933 (hier). Op dat moment maakte men zich dus niet alleen zorgen over de berichten uit Europa, maar resulteerde dat ook al in expliciete pogingen tot gericht nadenken over het probleem.

Bij die pogingen tot gericht nadenken bleef het niet. Het AJC heeft wetenschappers al tijdens de Tweede Wereldoorlog (in mei 1944) opdracht gegeven voor onderzoek naar de oorzaken van de Holocaust.

De reactie van het AJC op de Holocaust in Europa lijkt me het toppunt van een rationele benadering. Men ziet zich geconfronteerd met uiterst verontrustende en emotioneel aangrijpende informatie uit Europa betreffende de groep mensen waartoe men zelf behoort. Onder deze omstandigheden reageert men niet emotioneel, nee, men besluit zelf wetenschappelijk onderzoek te financieren naar de oorzaak van de gebeurtenissen.

Men zegt niet: dat soort dingen gebeurt nu eenmaal om vervolgens niets te doen of weg te kijken. Men zegt ook niet: het is vreselijk, we moeten die mensen op alle mogelijke manieren bestrijden. Nee, men zegt: wat daar gebeurt is voor ons belangrijk, wij willen dat beter begrijpen en de oorzaak weten en we zijn bereid die zoektocht zelf te betalen.

In confrontatie met een groot en bedreigend probleem, kiest men voor wetenschappelijk onderzoek, in de hoop op die manier het probleem te kunnen oplossen.

Klopt mijn idee dat het hier om een uiterst rationele reactie op de Holocaust ging of liet men zich in werkelijkheid leiden door een blind geloof in de wonderbaarlijke kracht van de wetenschap?

Het zou immers ook kunnen zijn dat de wetenschappers die de onderzoeksopdracht wisten los te krijgen, een prachtig verhaal ophingen dat de oorzaak van de Holocaust voor het grijpen lag. Wanneer de mensen van het AJC dat verhaal geloofden, omdat het van erkende wetenschappers kwam, zou het juist gaan om een irrationele reactie.

Het digitale archief van het AJC bevat (in Anti-Semitism/ AJC file . . ., 1944-1946) een document van twee bladzijden (gedateerd op 18 mei 1944) waarin men een dertiental vragen geformuleerd heeft voor de Conference on Research in the Field of Anti-Semitism, May 20 and 21, 1944, Biltmore Hotel, New York City. Het document is getiteld: Some Questions of Interest to a Pragmatic Approach to Combating Anti-Semitism.

De derttien vragen van het AJC worden in het begin van het document ongeveer als volgt samengevat:
1. wat is de aard van antisemitisme?;
2. welke methoden zijn geschikt om antisemitisme te bestrijden?;
3. welke mogelijkheden zijn er om door testen de geschikste methoden te vinden?

Het AJC dacht op 18 mei 1944 dus aan een kant vrij rationeel. We zitten met een probleem. Wat is precies de oorzaak van het probleem? Welke methodes zijn er om het op te lossen? Hoe effectief zijn die methodes?

Ik denk echter dat men aan de andere kant mogelijk ook beïnvloed is geworden door het verhaal van Fromm en de zijnen. Er waren wetenschappers die met veel overtuiging vertelden dat de oorzaak van het antisemitisme voor het grijpen lag.

Ik denk dat het AJC vervolgens geredeneerd heeft: misschien levert het allemaal niets op, maar misschien ook wel. Laten we een bescheiden bedrag ter beschikking stellen en zien wat eruit komt.


Voorbeeld 3: empirisch onderzoek naar de Holocaust op basis van geloof

De opdracht van het AJC voor onderzoek naar de oorzaken van antisemitisme resulteerde zes jaar later, in 1950, naast een viertal andere publicaties die minder invloed zouden hebben, in het boek: The Authoritarian Personality, de autoritaristische persoonlijkheid (hier).

Dit boek geldt als het begin van het empirische onderzoek naar 'autoritarisme'. Zonder dit boek was er nooit een Bob Altemeyer geweest die ruwweg veertig jaar lang geduldig werkte aan het meten en valideren van autoritarisme (RWA).

De 988 bladzijden die Theodor W. Adorno, Else Frenkel-Brunswik, Daniel Levinson en Nevitt Sanford produceerden, zijn (als 23 hoofdstukken) te downloaden uit het digitale archief van het AJC (hier, zoeken op 'authoritarian personality' in de periode: januari 1950- december 1950). 

De verdiensten van het boek
Hoewel vrijwel iedereen altijd uiterst kritisch is over het boek en ik op dat punt geen uitzondering was, begon ik na verloop van enige tijd de sterke punten te zien.

Een eerste positief punt is dat de auteurs zich volledig concentreren op de aanhangers van mensen als Hitler. Zonder aanhangers zijn mensen als Hitler slechts idioten die op een zeepkist staan te schreeuwen, zoals Altemeyer stelt.

De auteurs hebben dus een duidelijk idee wat de oorzaak van het probleem is. Het gaat erom aan te tonen dat potentiële aanhangers van mensen als Hitler, qua persoonlijkheid afwijken van andere mensen.

------------------------------------------------------------------
Waarom hadden de auteurs dit, zeker voor die tijd, 'vreemde' idee?

Ik denk dat de eenvoudigste verklaring directe waarneming is. Wie persoonlijk ervaring heeft met een discriminerende groep en in de gelegenheid is, zich te verdiepen in het denken van de betrokkenen, kan het bijna niet ontgaan.

Er lijkt onmiskenbaar iets mis te zijn met het denken van de groepsleden. De woorden rollen er vlot en ongehinderd uit, maar er is een probleem met de betekenis. Bestaande feiten doen er opeens niet langer toe, alternatieve feiten worden ter plekke verzonnen. Men treedt een virtuele wereld binnen waarin de werkelijkheid hoogstens nog iets lastigs is, dat of verbaal of met geweld kan en moet worden bedwongen.

Vervolgens waren de auteurs beïnvloed door de grote guru Fromm en was men vaak ook lid van dezelfde groep. Men geloofde het idee dus vermoedelijk ook, omdat iedereen in de groep er inmiddels zo over dacht.

Tenslotte is die veronderstelling, zodra je de moeite neemt erover na te denken, volstrekt logisch. Er was in Duitsland een minderheid die Hitler aan de macht hielp en een meerderheid die niets van hem moest hebben. Er moet dan een factor X zijn waardoor sommige mensen het 'kwaad' omarmen en anderen niet.
------------------------------------------------------------------

Een tweede pluspunt van het boek is dat de auteurs zich realiseerden dat aanhangers van mensen als Hitler in alle landen en alle culturen voorkomen en niet slechts beperkt waren tot Duitsers en nazi's. Men veronderstelde, dat de geneigdheid tot fascisme een universeel verschijnsel is. Dankzij deze veronderstelling werd het mogelijk empirisch onderzoek te verrichten.

Een derde pluspunt was dat men het probleem daadwerkelijk via empirisch onderzoek aanpakte. Bij mijn weten behoorde men daarmee tot de eersten. Zelfs nu is het idee dat de Holocaust empirisch bestudeerd kan worden, voor veel mensen nog een brug te ver.

Een vierde belangrijk punt was dat men zich realiseerde, dat men moest kwantificeren. Door te kwantificeren (variabelen meetbaar maken) komen veel krachtiger analysemethoden ter beschikking. Het meetbaar maken van variabelen is vaak de beslissende stap bij het realiseren van een wetenschappelijke doorbraak.

Een vijfde belangrijk punt was dat men zich realiseerde dat men twee soorten variabelen moest meten. Aan de ene kant ontwikkelde men maten om de mate van bevooroordeeldheid te meten (de Antisemitisme-schaal en de Etnocentrisme-schaal). Aan de andere kant ontwikkelde men maten om de 'diepere' kenmerken van de persoon in kaart te brengen: de F-schaal en de Politiek-Economisch-Conservatisme-schaal.

Het onderzoek in het kort
Hoe moet je empirisch onderzoek doen naar de eigenschappen van aanhangers van mensen als Hitler als je niet over echte Hitler-aanhangers bechikt?

Men loste dit probleem op door eerst antisemitisme meetbaar te maken. Wat de boodschap van mensen als Hitler aantrekkelijk maakt voor bepaalde mensen is het sterke antisemitisme dat uitgedragen wordt. Door mensen een reeks antisemitische uitspraken voor te leggen en daar hun oordeel over te vragen, slaagde men erin de Antisemitisme-schaal te construeren.

Mensen alleen antisemitische uitspraken voorleggen, geeft mogelijk een te beperkt beeld van hun bevooroordeeldheid. Men ontwikkelde daarom ook een algemenere schaal door uitspraken voor te leggen over andere minderheden en patriottisme (het eigen land eerst): de Etnocentrisme-schaal.

Zowel de Antisemitisme-schaal als de Etnocentrisme-schaal bleken betrouwbaar te zijn en onderling hoog te correleren.

Een eerste belangrijk resultaat van het onderzoek was daarmee dat mensen die bevooroordeeld zijn, dat niet slechts blijken te zijn ten opzichte van één specifieke groep, maar dat zijn ten opzichte van meerdere groepen.

Op dit punt aangekomen, beschikte men over twee manieren waarmee men de mate van bevooroordeeldheid kon meten en, veronderstelde men, daarmee de gevoeligheid voor de boodschap van iemand als Hitler.

Om hierna aan te tonen dat de persoonlijkheid van deze bevooroordeelde mensen afweek, ontwikkelde men vanuit de ideeën die men had ontwikkeld over de autoritaristische persoonlijkheid (een lijst van negen kenmerken) een vragenlijst: de F-schaal. Ieder punt van de lijst resulteerde in een aantal items. De 'F' stond voor geneigdheid tot Fascisme.

De F-schaal bleek betrouwbaar en hoog te correleren met de Antisemitisme- en de Etnocentrisme-schaal. Het belangrijkste resultaat van het onderzoek was daarmee dat er een verband bleek te bestaan tussen autoritarisme en bevooroordeeldheid.

Ook de Politiek-Economisch-Conservatisme-schaal bleek bevooroordeeldheid ten opzichte van minderheden goed te voorspellen, maar qua correlatie minder goed dan de F-schaal.

Het derde onderzoeksresultaat was daarmee dat bevooroordeelde personen 'rechtser' (minder democratisch) zijn dan onbevooroordeelde personen. Ze geloven meer in het verdedigen van de macht en minder in het verdedigen van de rechten van de burger en eerbiediging van de Wet.

Men had twee totaal verschillende soorten maten die echter in hoge mate hetzelfde resultaat opleverden. Er bestaat dus een duidelijk verband tussen bevooroordeeldheid en persoonlijkheid.

Mensen die bevooroordeeld zijn, wijken qua persoonlijkheid af. Het gaat om een bepaald soort mensen.

The Authoritarian Personality legde daarmee de basis voor het 'moderne' discriminatie-onderzoek en het soortenmodel. Wat we vandaag de dag weten over discriminatie en agressie vindt in dit boek haar oorsprong.

Tegelijkertijd lijkt er ook veel mis te zijn met het boek waardoor het moderne discriminatie-onderzoek tenslotte zelfs bijna volledig tot stilstand zou komen. Wat is er mis met het boek? 

Een 'foute' boodschap
Ik denk dat er twee grote problemen zijn met het boek. Het eerste probleem dat ik zie, is de inhoud, de betekenis.

In 1950 waren er in Amerika twee belangrijke scholen op psychologisch gebied. De pragmatische behavioristen waren vlak na de oorlog op het toppunt van hun populariteit, maar hielden zich niet bezig met zaken als vooroordelen, die niet in een diermodel waren te vangen.

De cognitieve psychologen waren qua populariteit, nu de samenleving rijker werd, sterk in opkomst, maar gingen er in eerste instantie vanuit dat vooroordelen helemaal niet bestonden. Het waren gewoon terechte oordelen.

Vervolgens kwam men hierop onder invloed van de Holocaust langzaam terug, maar nu werd het standpunt dat er per ongeluk wat onjuiste informatie in het brein van de dader was opgeslagen, waardoor zaken wel eens wat uit de hand konden lopen.

De persoon die zijn vooroordelen uitleefde op minderheidsgroepen, kon daar zelf niets aan doen, maar was het beklagenswaardige slachtoffer van een gezond brein waarin een kleinigheid mis was gegaan.

Het enige dat nodige was om de dader weer oké te krijgen, was de foute informatie te vervangen door juiste informatie.

Men zag de problematiek dus vooral vanuit het standpunt van de daders. Eigenlijk was er niets aan de hand. Vooroordelen waren iets lastigs, waar men helemaal geen zin in had, vermoedelijk ook omdat het allemaal te dichtbij kwam.

Alleen de verdenking van homoseksualiteit was in 1950 in Amerika al voldoende om door de politie opgepakt te worden. Zwarten moesten in de bus opstaan voor blanken. Het incident met Rosa Parks en de daarna volgende protesten vond pas plaats in 1955.

In de populaire opvatting zijn de daders van de Holocaust het ultieme kwaad. Dat ultieme kwaad kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog in Duitsland en bezet gebied misschien voor, maar zoiets vreselijks zal natuurlijk nooit weer gebeuren. Het was toen en daar, maar niet hier en nu.

We hoeven ons daar dus verder niet druk over te maken en kunnen rustig doorgaan met wat we altijd al deden, is het populaire geloof.

De boodschap van The Authoritarian Personality is precies omgekeerd. De boodschap is niet dat vooroordelen heel normaal zijn en niets bijzonders. De boodschap is dat mensen met vooroordelen zieke individuen zijn met een verwrongen persoonlijkheid.

Verder is de boodschap dat die individuen in iedere samenleving voorkomen en onder invloed van een strongman levensgevaarlijk kunnen worden. Dat is een verontrustende boodschap die niet leuk is om te horen.

Een foute boodschap in een foute verpakking van een foute bron

Het tweede grote probleem met het boek is de manier waarop de boodschap werd gebracht.

Om te beginnen is het boek met bijna duizend bladzijden veel te dik, iets waar empirische wetenschappers weinig waardering voor kunnen opbrengen. Wanneer iemand iets te vertellen denkt te hebben, moet hij dat zo kort en duidelijk mogelijk doen.

De essentiële informatie die het boek bevat, had in minder dan honderd of tweehonderd  bladzijden verteld kunnen worden. Eventueel had men in bijlagen de aanvullende informatie kunnen vermelden.

Behalve dat het boek veel te dik is, ontbreekt ook een duidelijke samenvatting. Het AJC maakte voor de pers wel een populaire samenvatting van vier bladzijden, die nog steeds in het digitale archief van het AJC te vinden is. Deze is echter te globaal is om als samenvatting van het uitgevoerde onderzoek te kunnen dienen.

Lezers grijpen dan om een eerste indruk te krijgen, vaak naar het slothoofdstuk. Dit slothoofdstuk verdient een prijs voor hoe het vooral niet moet. Het is vermoedelijk geschreven door Adorno, in ieder geval niet door Levinson en niet door Sanford.

In plaats van kort het uitgevoerde onderzoek samen te vatten en kort de conclusies te geven met vervolgens eventueel nog iets van een discussie, komt het over als abstract, vaag gebabbel van een mentaal op hol geslagen persoon die kennelijk weinig tot niets van onderzoek doen, begrijpt.

Zo is volgens de eerste zin van het slothoofdstuk het belangrijkste resultaat dat men gevonden heeft:  . . . [a] close correspondence in the type of approach and outlook a subject is likely to have in a great variety of areas . . . Wat de auteur met deze cryptische zin bedoelt, valt niet te achterhalen. Het is een ontoetsbare bewering.

Wat men in werkelijkheid wel had gevonden, was een correlatie tussen twee verschillende meetmethodes. De mensen die door te kijken naar hun vooroordelen bij de F-groep terechtkomen, blijken daar ook terecht te komen wanneer er naar hun persoonlijkheid (F-score) wordt gekeken.

Het belangrijkste resultaat was dus dat bevooroordeelde mensen een bepaalde persoonlijkheid blijken te hebben.Vooroordelen zijn niet toevallige misvattingen, maar wortelen in de manier waarop iemand in het leven staat.

Tot overmaat van ramp werden er met stelligheid zaken beweerd die men op basis van het verrichte onderzoek niet hard kon maken. De belangrijkste van die beweringen was dat de oorzaak van de autoritaristische persoonlijkheid volledig in de opvoeding zou liggen.

Dergelijke uitglijders leiden ertoe dat de lezer sceptisch wordt: wat is verzonnen en wat is waargenomen? Wat klopt en wat klopt niet?

Vervolgens is er het probleem dat er in het ene hoofdstuk zaken worden beweerd, die in een volgend hoofdstuk kennelijk weer vergeten zijn. Een euvel dat gemakkelijk ontstaat wanneer verschillende hoofdstukken geschreven worden door verschillende auteurs.

Zo wordt in hoofdstuk 7 aan het einde gesteld dat de validiteit van de F-schaal voor het meten van gevoeligheid voor fascistische informatie niet is aangetoond, terwijl er in het slothoofdstuk vanuit wordt gegaan dat men erin is geslaagd de geneigdheid tot fascisme als 'disease' vast te stellen. Het eerste klopte, het laatste niet.

Wie het boek langer bestudeert, ziet dat de hoofdstukken van Daniel Levinson en Nevitt Sanford prima in orde zijn. Ze wisten wat ze deden, ze namen de moeite om het goed op te schrijven en ze zijn feitelijk en precies, hoewel het misschien wel wat korter had gekund.

De reden dat het boek in eerste instantie op veel mensen, ook op mij, een negatieve indruk maakt, is — afgezien van de lengte en het ontbreken van een goede samenvatting — het wilde, vage en ongecontroleerde gebabbel van vermoedelijk vooral Adorno, dat de andere auteurs niet hebben kunnen en durven inperken.

Afgaande op de Engelstalige Wikipedia (op 28-5-2017, hier) heeft Adorno in 1947 in een brief aan Horkheimer beweerd dat zijn belangrijkste bijdrage de F-schaal was, die uiteindelijk de 'kern van het hele ding' was (which in the end was the 'core of the whole thing').

Wie het boek leest, ziet echter dat schaalconstructie het terrein was van Sanford en Levinson en dat Adorno daar weinig van begreep. Verder duurde het totale project slechts twee en een half jaar en kwam Adorno pas in een laat stadium bij het project. Het lijkt dus uitgesloten dat hij op dit punt een grote bijdrage kan hebben geleverd.

De realiteit is kennelijk dat Levinson en Sanford de wetenschappelijke doorbraak gerealiseerd hebben, waarna Adorno daar vervolgens een plasje overheen deed, waardoor het geheel een kwalijke geur kreeg.

Een ander punt dat voor veel belanghebbenden een negatief punt was, was de bron. The Authoritarian Personality was het initiatief van een Joodse belangenorganisatie. Hoe je het ook draaide of keerde, deze mensen hadden natuurlijk een politiek belang bij bepaalde uitkomsten.

Dan waren er ook nog mensen bij betrokken van de Frankfurter Schule, zoals Adorno, met een marxistische, Freudiaanse en antipositivistische achtergrond. Marxisme was verkapt communisme. Antipositivisme was anti-wetenschappelijk. In het Amerika van die tijd was de bron daarmee uiterst verdacht.

Voor de cognitief psychologen die zichzelf zagen als de grote en onbetwiste experts op het gebied van vooroordelen, waren dit mensen die niet tot hun selecte groep behoorden. Het waren foute buitenstaanders die uitgingen van een andere en dus foute benadering. Vermoedelijk zagen ze het omvangrijke boek als een aanval op hen persoonlijk. Hun onderzoeksdomein werd bedreigd door gevaarlijke indringers.

Samenvattend: The Authoritarian Personality bevat een stuk baanbrekend onderzoek, maar dat onderzoek is ingebed in en overgoten met een religieus, ideologisch sausje waardoor het op wetenschappers snel overkomt als fout. Tenslotte gold ook nog het principe: Not Invented Here (Niet Uitgevonden Hier). Het was een indrukwekkend product van gevaarlijke buitenstaanders en het verdiende daarom met kracht bestreden te worden. 


Wat hebben we tot nu gevonden?

Deze blogpost begint nu erg lang te worden. Tijd om even te stoppen. De brandstof in onze rationele four-wheel-drive is even op. Een mooi moment om even op een boomstam te gaan zitten en na te denken over hoe we hier gekomen zijn en wat we onderweg gevonden hebben.

Het basisidee dat we in onze bagagewagen vervoeren, is simpel. Als je kijkt naar de reacties op een boek als Mein Kampf zie je dat er twee fundamenteel verschillende reacties mogelijk zijn op informatie.

Bij de ene manier van reageren zeg je: dit boek bevat belangrijke informatie, laten we proberen die eruit te slopen en nuttig te gebruiken. Dat is de rationele manier van reageren.

Bij de andere manier van reageren zeg je: dit is het boek van een vreselijke man en dus is het een vreselijk boek, dat bestreden moet worden, verboden moet worden en vernietigd moet worden. Dit is de irrationele manier van reageren.

Het tweede idee dat we meesjouwen is al even simpel. De irrationele manier van reageren is typerend voor volgelingen/gelovigen (autoritaristen, wolven). De rationele manier is typerend voor mensen die houden van hun vrijheid om te denken wat ze willen denken. De onafhankelijke, kleine zelfstandigen die op zichzelf zijn aangewezen in een harde wereld (niet-autoritaristen, schapen).

Die twee ideeën samen betekenen dat er een verband bestaat tussen autoritarisme en de manier waarop we omgaan met informatie. Wolven gaan totaal anders om met informatie dan schapen.

Op grond van het soortenmodel (ons geloof of theorie, maar in dit geval wel volledig gebaseerd op wat er bekend is uit empirisch onderzoek) valt te voorspellen hoe dat omgaan met informatie tussen wolven en schapen precies verschilt. Ik hoop dat in een volgende blogpost te doen.

In deze blogpost heb ik echter gekozen voor een empirische benadering. Om meer grip te krijgen op de manier waarop mensen omgaan met informatie, heb ik gekeken naar (de eerste) drie gevallen uit het 'moderne' discriminatieonderzoek.

Bij Fromm denk ik een heel irrationeel betoog te zien, waar toch een belangrijke kern van (empirische) waarheid in blijkt te zitten, zoals we nu weten.

De mensen van het AJC komen op grond van hun documenten op mij over als bijna abnormaal rationeel. Maar mogelijk hebben ze zich toch wat het hoofd op hol laten brengen door sommige welbespraakte 'wetenschappers' van de Frankfurter Schule. Aan de andere kant: de AJC-mensen hadden weinig te verliezen en veel te winnen.

Vervolgens krijgen we de auteurs van The Authoritarian Personality: een gemengd gezelschap. Van twee lijkt onmiskenbaar dat ze heel rationeel gewerkt hebben. Van een ander lijkt onmiskenbaar dat hij bijna het toppunt van irrationaliteit vertegenwoordigt: de woorden rollen er gemakkelijk uit, maar de betekenis is zoek en als die niet zoek is, blijkt het vaak onjuist.

De tomeloze drang naar het irrationele
Wat zien we nu als we naar deze drie voorbeelden kijken?

Wat ik denk te zien, is dat de rationele en de irrationele reactie door elkaar lopen. Beide reacties worden als het ware onbekommerd door elkaar gehutseld zonder dat men zich lijkt te realiseren dat dat vergaande consequenties heeft.

Fromm lijkt zich volledig niet druk te maken over de vraag of zijn betoog rationeel of irrationeel is. Hij heeft kennelijk het onderscheid nooit meegekregen en hij ziet het als volstrekt irrelevant. Als het maar een fraai betoog is.

De mensen van het AJC zijn pijnlijk rationeel, maar vervolgens trekken ze onbekommerd gasten aan die ik geneigd zou zijn onder te brengen in een psychiatrische kliniek en dan misschien niet eens als psychiater. Kennelijk zien zij ook het belang van het onderscheid niet duidelijk.

Tenslotte krijgen we de auteurs van The Authoritarian Personality. Hoe je het ook draait of keert, daar zitten twee prima empirische wetenschappers tussen, maar onder invloed van vermoedelijk Adorno ontstaat vervolgens een boek waar zelfs Altemeyer zijn tanden bijna stuk op beet.

Het probleem in de drie besproken voorbeelden is dat men feiten en fictie door elkaar gaat hutselen waardoor er een vrijwel onontwarbaar kluwen ontstaat van zaken die wel kloppen en die niet kloppen.

Het derde idee dat we nu in ons bagagewagentje kunnen laden, is dat veel mensen geen onderscheid maken tussen rationeel en irrationeel. Tussen feit en fictie. Ze zien niet dat het alle verschil van de wereld uitmaakt of iets zo zorgvuldig mogelijk gebaseerd is op waarnemingen of slechts een mooi verhaal is om de aandacht te trekken en in de wereld vooruit te komen.

Natuurlijk betreft het hier maar drie voorbeelden. Dus je kunt niet redeneren dat irrationaliteit (de drang om mooie verhalen te verzinnen en te geloven) altijd zo'n grote rol zal spelen.

Maar het omgekeerde geldt wel. Er is hier een belangrijke kwestie (het zoeken van de oorzaak voor de Holocaust) en vervolgens kun je zien dat mensen op hol slaan, zelfs wanneer ze bewust de kant van hard wetenschappelijk onderzoek worden uitgestuurd.

Kennelijk is het irrationele in de moderne mens zo sterk dat het niet meer eenvoudig valt in te perken.

Vanwaar die drang naar het irrationele?
Wat is de verklaring voor die onbedwingbare lust tot het irrationele?

Dat valt niet met zekerheid te zeggen. Het is mogelijk dat alle onderstaande verklaringen in meer of mindere mate kloppen.

De eenvoudigste verklaring is, dat het vooral om volgelingen/gelovigen (autoritaristen) gaat die het onderscheid tussen feiten en fictie niet maken, omdat ze taal vrijwel volledig irrationeel gebruiken en nooit iets anders geleerd hebben. Het eerste en het derde voorbeeld wijzen in die richting.

Een tweede verklaring zou kunnen zijn, dat mensen op school het onderscheid niet meer leren. Studenten, docenten en journalisten blijken naar mijn ervaring vaak niet te kunnen uitleggen wat precies het verschil is tussen een feit en een opinie.

In Nederland leren kinderen al jong hun problemen en verhalen het kringgesprek in te gooien. Alleen de 'mooie' verhalen tellen in die situatie en leveren de sterkste reacties op. Daadwerkelijk oefenen met harde problemen is in het onderwijs niet populair en wordt weinig gedaan.

In Singapore daarentegen blijken 5-jarige schoolkinderen wel uitgedaagd te worden met harde problemen (hier). De kinderen leren op deze manier al jong dat echte problemen goed kijken en intensief zoeken vereisen en dat de mensen die daar goed in zijn, bijzonder zijn en waardering verdienen. In Nederland krijgen dit soort kinderen snel een etiket opgeplakt van 'afwijkend'.

Het belang van dit soort harde problemen is niet het hebben (het bezit) van de juiste oplossing, maar het zelf vinden van de juiste oplossing. Het belang is dat zo'n opgave je even dwingt rationeel te denken. Er is een specifiek probleem. Er is slechts één juiste oplossing. Probeer die maar te vinden! Gewoon wat brullen of kleppen — de favoriete benadering van Hitler en Trump —  helpt even niet.

Een derde verklaring is dat het de cultuur en de omstandigheden zijn. Rationeel denken wordt ontwikkeld in reactie op harde problemen zoals de natuur ons die voorschotelt. In een samenleving van relatieve overvloed hoeven mensen zelf niet meer in de slag met die harde natuur. Vakmensen worden steeds zeldzamer en schaarser.

In een cultuur van overvloed waarin het aantal daadwerkelijk productieve mensen minimaal is, wordt sociaal handig babbelen de manier om vooruit te komen. Die manier van taalgebruik is echter precies omgekeerd aan het rationele (descriptieve) taalgebruik. Naarmate mensen meer sociaal gaan babbelen, worden ze minder rationeel en gaan emoties en onderbuikgevoelens een steeds grotere rol spelen.

Bekend is bijvoorbeeld dat de digitalisering, het overgaan op de computer, niet terug te vinden is in de cijfers over productiviteit. Tegenwoordig worden heel veel taken niet meer door mensen gedaan, maar door computers. Er is dus minder werk nodig om hetzelfde te produceren, zou je denken.

Die productiviteitsstijging valt echter niet terug te vinden. Kennelijk is de besparing aan werk die door de computer mogelijk werd, opgesoupeerd door taken als overleg en vergaderen, management en dergelijke uit te breiden.

Ogenschijnlijk lijkt dat niet zo erg, maar het uiteindelijke resultaat is dat de hoeveelheid harde problemen die mensen moeten oplossen kleiner wordt en de hoeveelheid softe problemen belangrijk groeit. Het resultaat is dan toenemende ongelijkheid, verrechtsing, toenemende fraude, toenemend geweld en minder respect voor mensenrechten.