dinsdag 3 december 2019

Anorexia II: is er een link met de zooifactor?


Toen ik mijn stukje over anorexia had geschreven, zweefde het idee vaag door mijn hoofd. Mijn vader benaderde het probleem van mijn niet eten totaal anders dan mijn moeder. Mijn vader kon vrij kritisch, sceptisch en nuchter zijn. Iets dat bij boerenzoons wel vaker valt te zien.

Mijn moeder had alles voor de kinderen over, maar je kon haar moeilijk een scherpe geest verwijten. Als haar verteld werd door een autoriteit met gezag dat er eten in haar kind moest, omdat dat kind anders zou sterven, viel daar niet aan te twijfelen.

Dan waren er nog twee andere punten die me opvielen. Mijn moeder was absoluut zeker, er was geen twijfel mogelijk. En ze zag zichzelf als 'redder des Vaderlands'. Ze wist zeker dat ze mijn leven gered had.

Maar het idee bleef slechts een vluchtig iets. Dat veranderde echter door de reacties die ik op mijn stukje ontving. De eerste was van een mijnheer met een zus die al jarenlang strijd levert tegen anorexia.

Natuurlijk had ik recht op een eigen mening, maar ergens was het toch een uiterst kwalijke zaak dat ik mijn 'collega's' zo besmeurde. De vraag of ik misschien gelijk kon hebben, kwam niet eens aan bod. Natuurlijk zag ik het volledig verkeerd.

Wat me verder opviel, was dat hij een heel verhaal hield over wat anorexia allemaal was. Hij wist het zeker, maar hoe hij dat allemaal zo precies wist, werd mij niet duidelijk.

Om het begrip 'autoritarisme' fatsoenlijk meetbaar te maken en te valideren, had Bob Altemeyer bijna 40 jaar noeste arbeid en stug geploeter nodig. Dan praat je over één enkel begrip. In het verhaal van mijn briefschrijver buitelden de begrippen als jonge honden over elkaar heen. Als je al die begrippen fatsoenlijk meetbaar zou maken, was je misschien wel 200 jaar verder. De 'theorie' van de briefschrijver was dus meer een 'mooi' verhaal dan dat het enige relatie had met de waarneembare werkelijkheid.

Een ander punt dat me opviel was, was het slechte lezen. Hij las in mijn stukje niet één punt dat ik nooit gesteld of bedoeld had, maar een hele reeks punten. Hij concludeerde er met andere woorden lustig op los, maar de conclusies hadden geen basis in mijn stukje.

Een ander punt dat me is bijgebleven, is dat zijn ver uitgewerkte anorexia-theorie, weinig effectief was. Zijn zus kampte immers al jarenlang met het probleem. De twee keer dat ik mijn theorie moest toepassen, was het probleem een aantal weken (zeg ongeveer 6) later opgelost. Je gelooft in een theorie en je blijft in die theorie geloven, hoewel de theorie absoluut niet werkt. Niet mijn idee van wat moet een bruikbare theorie moet doen.

Op basis van een stuk tekst kun je iemand indelen als inductief denker (bèta) of als dogmatisch denker (alfa). In dit geval leek er weinig twijfel te kunnen bestaan. Er werd duidelijk dogmatisch gedacht.

Een tweede reactie was afkomstig van een anorexia-slachtoffer. Deze mijnheer was als kind extreem behandeld met onder meer bloedtransfusies en bariumpap om maagfoto's te maken. Afgaande op zijn verhaal was hij door de gebeurtenissen, die lang geleden had plaatsgevonden, verregaand getraumatiseerd.

Ook bij hem was de anorexia verdwenen, toen hij in een totaal andere omgeving kwam. Een omgeving waar hij wel mocht eten, maar niet hoefde te eten. Daarna was hij eten zelfs gaan waarderen. Het kan soms best lekker zijn.

Het punt dat me echter opviel, was dat ik me een beeld kon vormen van zijn milieu en zijn moeder. Het zou me zeer verbazen als er ook in dit geval niet sprake was van een hoge score op de zooifactor. Met andere woorden: ook nu leek een alfa-component een rol gespeeld te hebben.

Een derde reactie maakte melding van een anorexiageval dat iemand met veel 'positiviteit' weer aan het eten had weten te krijgen. In feite bevestigt die melding ook weer mijn verhaal. In de sociale omgeving zitten één of meer mensen die zich verantwoordelijk voelen voor het eten van de persoon met anorexia.

Verder is er met 'positiviteit' niets mis, maar het gaat om het moment waarop die 'positiviteit' wordt gegeven. Ik geef mijn hond veel aandacht en liefde, maar vooral als ze rustig en lief is en niet andersom. De timing maakt het verschil.

Overal waar zooi is, is de zooifactor (bevooroordeeldheid, de alfa-bètafactor) actief. Het zou vreemd zijn als dat bij anorexia niet zo was.

Stel je de situatie voor. Een kind moet eten van de moeder (of de vader). Het kind weigert. Dat levert een hoop gedoe en aandacht op.

Je hebt zeldzame ouders die hun schouders ophalen. Zoek het zelf maar uit. Maar in landbouw-samenlevingen heb je veel ouders die alfa zijn, of één van de twee alfacomponenten met zich mee sjouwen.

Alfa's willen hun wil opleggen, zoeken strijd en zien falen in de strijd als een persoonlijke nederlaag. Mensen die autoritaristisch zijn, volgen het bevel van degene die ze als autoriteit zien. Als de dokter zegt, er moet eten in dat kind, dan moet er eten in dat kind. Ook al wordt dat misschien de dood van het kind.

Abraham moest van God zijn zoon offeren, maar toen het zover was, greep God in volgens het Bijbelverhaal. Dat ging God toch echt te ver. Maar voor menselijke goden (alfa's) en hun gelovigen (autoritaristen) is niets te extreem, zoals de geschiedenis vele malen geleerd heeft.

Mensen die sociaal-dominant zijn, zien zichzelf als superieur. Als zij vinden dat iemand moet eten, dan zal die ook eten. Ook al zal het zijn dood worden. Hun overwinning zien ze als belangrijk, de eventuele dood van het slachtoffer als iets, dat nu eenmaal hoort bij strijd en leven.

Alle drie soorten mensen die de alfacultuur bevolken, lijken dus in combinatie met een kind dat gewoon zijn eten weigert, in beginsel uiterst gevaarlijk. Het spijt me, het is, zoals het is. Ik kan het niet mooier maken.

Dit verklaart ook, waarom het probleem bij jagers/verzamelaars niet voorkomt. Allereerst is eten daar natuurlijk niet altijd zo overvloedig aanwezig als bij ons. Maar zelfs wanneer dat wel een keer het geval is: ze missen die twee bijzondere eigenschappen die moderne mensen zo gevaarlijk maken. Ze missen het autoritarisme en de sociale dominantie die samen verantwoordelijk zijn voor het bevooroordeelde denken. De factoren die tot de Holocaust leidden.

Het basisprobleem bij het niet-etende kind is de manier waarop iemand reageert. Voor die reactie staan uitgaande van het soortenmodel slechts twee routes open. Mensen kunnen systeem 2 hanteren en hun kritische vermogen inschakelen. En mensen kunnen systeem 1 inschakelen, de weg van de emoties. In dat geval wordt er niet zorgvuldig waargenomen, er wordt niet nagedacht, maar er wordt gekwekt. Men weet al bij voorbaat zeker wat het probleem is en dat men moet handelen om het Vaderland te redden.

De strekking van mijn stuk was: de sociale omgeving bekrachtigt het anorexiagedrag. Maar nu kunnen we kennelijk specifieker worden: in de sociale omgeving zitten vermoedelijk alfa's of andere mensen uit de alfacultuur waardoor het probleem ontstaat, in stand wordt gehouden en verergerd.

Met andere woorden: de oorzaak voor het probleem zit niet in het anorexia-slachtoffer, maar kennelijk in de persoonlijkheidsstructuur van bepaalde personen in de sociale omgeving van het slachtoffer.










 






zondag 1 december 2019

Anorexia I: scoren met anorexia


Naar aanleiding van een bericht in het Nieuwsblad van het Noorden over een overheidsplan om anorexia krachtdadig te gaan bestrijden, kon ik het niet laten een nogal sceptisch stuk over dat voornemen naar de krant te sturen.

Ik verwacht dat een dergelijk offensief averechts zal werken. Je kunt er bijna vergif op innemen dat het aantal (overbodige) anorexiadoden daardoor nog verder zal stijgen.

Het stuk werd na enige aanpassing op zaterdag, 23 november 2019, geplaatst en verscheen later ook in de Leeuwarder Courant. Naar aanleiding van beide plaatsingen ontving ik enkele reacties.

Ik laat hier het stuk volgen in de versie zoals ik het instuurde. De alinea-indeling heb ik in verband met internet als medium enigszins aangepast.


Scoren met anorexia

Nu de maximumsnelheid overdag teruggaat naar 100, is het begrijpelijk dat het kabinet graag daadkracht wil tonen. Een offensief tegen anorexia lijkt dan een prachtig voornemen te zijn. Door allerhande maatregelen wil men het aantal gevallen van anorexia fors terugdringen. In werkelijkheid zal het effect van al die goedbedoelde maatregelen echter vrijwel zeker precies omgekeerd zijn. Het aantal overbodige anorexiadoden zal nog verder stijgen.

Om te begrijpen hoe dat mogelijk is, moet men zich verdiepen in de vraag wat 'anorexia' precies is. De populaire opvatting, die ook breed gedeeld wordt door enthousiaste behandelaars, die zeker weten het allerbeste met de 'patiënt' voor te hebben, is dat anorexia een eetstoornis is. Iemand lijkt helemaal gezond, maar eet niet of eet te weinig. Kennelijk is er iets waardoor de persoon niet eet.

Conclusie: de persoon is mentaal ziek. Om de betrokkene te redden van een wisse dood, moet de ziekte krachtdadig en op alle mogelijke manieren bestreden worden. In het uiterste geval gaat men over tot dwangvoeding, want of de persoon wil of niet: hij (of zij) moet ten koste van alles blijven leven.

Die populaire opvatting is echter niet juist. In culturen van jagers/verzamelaars komt anorexia niet voor. Anorexia is dus een cultureel fenomeen en heeft niets te maken met psychische ziekte. Het gaat om gezonde, en vaak intelligente, mensen, waar verder niets mis mee is.

Hoe moeten we anorexia dan begrijpen? Anorexia is het gevolg van een bepaald gedrag dat iemand onbedoeld aangeleerd krijgt door de reacties van de sociale omgeving. Een kind dat een keer voor het eten gesnoept heeft, zal geen zin hebben zijn bordje leeg te eten. Bij moeders (en soms ook vaders) leidt dat gemakkelijk tot een bezorgde reactie. 'Je moet wel goed eten!' Of: 'Je moet wel je eten opeten!'

Kinderen zullen dat soms weigeren, waardoor het niet-eten nog meer bekrachtigd wordt met aandacht. Kinderen leren daardoor vaak al jong dat niet eten een grote macht oplevert over de sociale omgeving.

Het probleem is dus niet een magische factor X in het hoofd van de 'patiënt' die de fout veroorzaakt, maar het probleem is dat de sociale omgeving met aandacht (een sterke, positieve bekrachtiger) reageert op het niet-eten. Wanneer de zaak zover geëscaleerd is dat men gelooft over te moeten gaan tot dwangvoeding, zijn de kansen op overleven van die volstrekt normale en gezonde persoon vaak niet bijster groot meer.

Is dit een academisch betoog dat ik hier afsteek? Nee, in mijn jonge jaren was ik wat we nu een 'anorexiageval' noemen. Onvoorstelbaar mager, zo mager dat het sociaal tot openlijke, negatieve reacties leidde.

Degene die met haar voortdurende zorg volstrekt zeker wist, mijn leven gered te hebben (wijlen mijn moeder) was in werkelijkheid degene die met haar voortdurende aandacht het niet-eten bekrachtigde en in stand hield.

Gelukkig heb ik weten te overleven tot mijn 18-de. Daarna verliet ik het ouderlijk huis en werd ik student in Groningen. Hier gebeurde iets vreemds. Ik ontdekte dat als ik mijn eten niet opat, niemand zich daar druk over maakte. Ik kon het eerst niet goed geloven, maar het was echt zo! Door het verlaten van het ouderlijk huis was de anorexia enige tijd later voorbij.

Mijn moeder handelde met de beste bedoelingen, want een specialist had haar met nadruk bezworen: 'Er moet eten in die jongen, anders gaat hij dood.'

Mijn vader vond het gedrag van mijn moeder onverstandig en zei dat ook. Als boerenzoon had hij geleerd: een kalf dat je wil vetmesten, moet je niet teveel geven. Een beetje honger doet wonderen.

De verklaring voor mijn anorexia leerde ik in de zeventiger jaren, toen ik door mijn studie kennismaakte met de behavioristische gedragsanalyse. Bij één van onze kinderen bleek kortgeleden die kennis heel nuttig te zijn.

Wie verstandig is, vermijdt dus alle aandacht en opwinding en zeker alle gelovige behandelaars, die zeker weten goed bezig te zijn met hun 'levensreddende' werkzaamheden.

Dr. Mik van Es
Psycholoog, psychometricus







Een verbeterde autisme-maat: de 12 kernitems van de AQ


Laatst bijgewerkt: 4-12-2019 om 3.10


'Autisme' is een begrip waar tot nu toe weinig overeenstemming over bestaat. Iedereen lijkt zijn eigen betekenis te hanteren. Gelukkig kunnen we het meten, dat geeft enig houvast. Maar met de AQ-vragenlijst van Baron-Cohen, de meest gebruikte maat om 'autisme' in de bevolking te meten, bestaat nog wel een probleem.

Wat is het probleem? Laat ik eerst het sterke punt van de AQ noemen. De AQ maakt onderscheid tussen 'autisten' en 'niet-autisten'. Met 'autisten' bedoel ik mensen die door psychiaters als 'autist' gelabeld zijn. Met 'niet-autisten' bedoel ik mensen, waarbij dat (nog) niet gebeurd is.

Het onderscheid dat de AQ maakt tussen beide groepen, is dat 'autisten' in doorsnee hoger scoren dan de 'niet-autisten'. Dankzij de AQ hebben we een concreet iets, waarop 'autisten' verschillen van 'niet-autisten'.

Je kunt dus zeggen: de AQ is valide (bruikbaar), want die test is bedoeld 'autisme' te meten en dat doet ze ook.


Het zwakke punt van de AQ: de matige betrouwbaarheid

Nu het zwakke punt. Bij tests hebben we twee belangrijke punten: betrouwbaarheid en validiteit. Over de validiteit van de AQ hebben we het net gehad. De test lijkt redelijk valide om autisme in de bevolking ruwweg te meten. Maar hoe zit het met de betrouwbaarheid?

Met 'betrouwbaarheid' bedoelen we dat een test steeds hetzelfde moet opleveren. Je hebt een weegschaal. Je gaat erop staan, je gewicht is 80 kilo. Tenminste, dat zegt de weegschaal. Maar is je gewicht echt 80 kilo? Je twijfelt wat en je gaat opnieuw op de weegschaal staan. Nu wijst de weegschaal 82 kilo aan.

Wat denk je van die weegschaal? De ene keer dit gewicht, de andere keer een ander gewicht. We zeggen: de weegschaal is niet helemaal betrouwbaar. Soms wijst hij wat hoger aan, soms wat lager.

Een manier om dat probleem op te lossen, is herhaald meten. Je hebt geen betere weegschaal, je moet het doen met dit onbetrouwbare geval. Maar we zijn slim. We gaan 10 keer op de weegschaal staan en we noteren steeds de uitkomst. Daarna pakken we de rekenmachine en rekenen we het gemiddelde uit.

Eenmaal wegen met de weegschaal is misschien onbetrouwbaar, maar doordat we 10 keer meten, is ons gemiddelde een stuk betrouwbaarder. Wanneer we dus werken met onbetrouwbare metingen, moeten we heel vaak meten om toch een betrouwbaar resultaat te krijgen.

Laten we nu naar de AQ kijken. Die test is opgebouwd uit 50 items. De reden daarvoor is simpel: een enkel item is onbetrouwbaar, maar als je heel veel items gebruikt, is de totaalscore van al die items een stuk betrouwbaarder.

Dat klopt helemaal, maar bij die weegschaal was 10 keer wegen voldoende. Hoe zit dat bij de AQ? Hebben we die 50 items echt nodig voor een betrouwbaar resultaat of zijn dat er eigenlijk nog te weinig?

De betrouwbaarheid van een test kunnen we uitdrukken met 'coëfficiënt alfa': een getal tussen 0 en 1. Wanneer alle items vrijwel hetzelfde resultaat geven, hebben we aan weinig items voldoende en is alfa toch bijna 1. Maar wanneer de items totaal verschillende uitkomsten geven, hebben we heel veel items nodig en is alfa soms toch nog veel lager, dan we zouden willen.

We willen graag een alfa van boven de 0.90, maar de 50 items van de AQ leveren slechts een alfa van 0,73 (hier). De betrouwbaarheid van de AQ is dus het zwakke punt. We zouden graag een test voor autisme willen, die een stuk betrouwbaarder (nauwkeuriger) is. Met andere woorden: die opgebouwd is uit items die beter hetzelfde meten.


De 12 kernitems van de AQ

Om de betrouwbaarheid van de test te vergroten, staan twee wegen open. De ene manier is het aantal items van de AQ groter maken. De andere manier is om de slechte items uit de AQ te verwijderen en de goede items te bewaren. De laatste manier is natuurlijk een stuk sneller en slimmer, want extra items bedenken is lastig en mensen vinden het beantwoorden van veel vragen vermoeiend.

Wat zijn 'goede' items? Dat is simpel: items die hetzelfde resultaat opleveren, noemen we goed. In eerste instantie willen we slechts een betrouwbare maat. Om een betrouwbare maat te krijgen, hebben we items nodig die gelijk werken. Die een zelfde soort uitkomst leveren.

Het grote probleem van de AQ is dat het ene item iets totaal anders meet dan het andere item. De gemiddelde onderlinge correlatie tussen de items bedraagt 0,05. Een positieve correlatie is minimaal 0 en maximaal 1. Wat we dus vinden bij de items van de AQ is dat ze vrijwel volledig ongecorreleerd zijn. De items hebben amper een gemeenschappelijke component. Het is alsof de testconstructeur (Baron-Cohen) geen goed idee had van 'autisme', toen hij de items opstelde.

Gelukkig is er een oplossing. De Zweedse onderzoekers zijn nagegaan of er in de 50 items van de AQ items te vinden waren, die onderling wel goed samenhingen. Die duidelijk één bepaalde factor maten en niet een andere factor. In alle items vonden ze slechts één stel items die aan die twee eisen voldeed: de '12 kernitems' van de AQ.

Ik laat die items hier (nog een keer) volgen.
De 12 kern-items van de AQ (van meer naar iets minder discriminerend)
Item 13 -  * I would rather go to a library than a party
Item 22 -  * I find it hard to make new friends
Item 11 -  I find social situations easy
Item 47 -  I enjoy meeting new people
Item 32 -  I find it easy to do more than one thing at once
Item 10 -  I can easily keep track of several different people’s conversations
Item 44 -  I enjoy social occasions
Item 26 -  * I don’t know how to keep a conversation going
Item 38 -  I am good at social chit-chat
Item 46 -  * New situations make me anxious
Item 17 -  I enjoy social chit-chat
Item 34 -  I enjoy doing things spontaneously
De door de Zweedse onderzoekers gehanteerde scoring van de items liep van '1 = beslist eens' tot '4 = beslist oneens'. Items waarbij de scoring omgedraaid werd (in dat geval geldt dus: '1 = beslist oneens' en  '4 = beslist oneens'), zijn aangegeven met een '*'.

Van deze items weten we, dat dit de enige groep items uit de AQ is, die onderling goed samenhangt. Deze groep items meet één bepaalde factor en niet allerhande andere factoren. Maar verder weten we van deze 12 kernitems niets. We weten hun (alfa-)betrouwbaarheid niet en we weten niet of ze onderscheid maken tussen 'autisten' en 'niet-autisten', en als ze dat inderdaad doen, hoe goed ze dat doen. De Zweedse onderzoekers gaan op deze zaken verder niet in, hun aandacht is verder volledig gericht op de AQ.


De betrouwbaarheid van de 12 kernitems van de AQ

Vormen de 12 kernitems een alternatief voor de AQ? Om die vraag te beantwoorden, moeten we op twee punten duidelijkheid krijgen. Allereerst: zijn de kernitems betrouwbaar? Ten tweede: zijn ze valide, dat wil zeggen: maken ze goed onderscheid tussen 'autisten' en 'niet-autisten'? Eerst de eerste vraag.
 
De Zweedse onderzoekers vermelden niet de betrouwbaarheid van de kernitems. Ik vroeg me af: is het niet mogelijk de betrouwbaarheid af te leiden uit de gegevens die in het Zweedse onderzoek vermeld staan?

De onderzoekers vermelden in hun artikel dat ze op zoek waren naar een groep items waarvan de gemeenschappelijke factor meer dan 50% van de variantie in de itemscores verklaart. De 12 kernitems voldeden als enige groep items aan die eis. Dat betekent dat de kernitems gemiddeld ruim 0.70 correleren met de hoofdfactor.

Wanneer de kernitems echter gemiddeld 0.70 laden op de gemeenschappelijke factor, dan moeten ze onderling gemiddeld 0.50 correleren. Met andere woorden: de betrouwbaarheid van de afzonderlijke kernitems is 0.50.

De Spearman-Brown formule voor testverlenging levert dan de betrouwbaarheid van 12 items: 0.92. Een mooie waarde. Met andere woorden: de kernitems vormen een betrouwbare (en homogene) maat. Wanneer we 12 andere soortgelijke kernitems zouden formuleren, verwachten we een correlatie van 0.92 tussen de totaalscores van beide tests.

De 12 kernitems doen het daarmee qua betrouwbaarheid belangrijk beter dan de 50 items tellende AQ zelf, die slechts een betrouwbaarheid van 0.73 haalde. Het grote probleem van de AQ, items die alle kanten uitschieten, doet zich niet meer voor wanneer we de 12 kernitems gebruiken als verbeterde AQ.


De validiteit (discriminerend vermogen) van de 12 kernitems

Hoe zit het met de validiteit van de 12 kernitems om 'autisme' aan te tonen?  Wat is het vermogen van de kernitems om onderscheid te maken tussen 'autisten' en 'niet-autisten'? Het sterke punt van de AQ was dat die onderscheid maakt tussen 'autisten' en 'niet-autisten'. Wanneer de 12 kernitems wel betrouwbaar zijn, maar niet discrimineren, hebben we er weinig aan.

In beginsel kan het antwoord voor de kernitems op dit punt drie kanten uit. Ze kunnen het beter doen dan de overige items van de AQ. Ze kunnen het even goed doen als de overige items. En ze kunnen het slechter doen.

Valt op grond van het Zweedse onderzoek daar iets over te zeggen? Het artikel vermeldt de gemiddelde itemscores van de in het Zweeds vertaalde AQ voor de 'autisten' en de 'niet-autisten'. De niet-autisten scoren (omgerekend naar de  0/1-scoring van Baron-Cohen) gemiddeld 0.38 op de andere items, terwijl de autisten op deze items 0.50 scoren. De overige items realiseren dus gemiddeld een verschil van 0.17 per item tussen beide groepen.

Op de kernitems scoren de niet-autisten gemiddeld 0.27, maar de autisten 0.56. Een verschil van (afgerond) 0.30 per item. De kernitems maken daarmee per item bijna twee keer zoveel verschil als de overige items. Dat betekent dat de 12 kernitems het verschil tussen autisten en niet-autisten in verhouding belangrijk beter weergeven dan de overige items van de AQ.

Je kunt ook nog op een andere manier naar deze uitkomsten kijken. De AQ bestaat uit items waarop een autist in het ideale geval steeds een 1 zou scoren. In werkelijkheid komen de autisten echter gemiddeld maar tot 0.50. Tot halverwege de schaal. In het geval van de kernitems komen ze echter, met 0.56, voorbij het midden van de schaal.

Verder zouden niet-autisten laag moeten scoren op de items, maar in werkelijkheid scoren ze toch nog 0.38: een stukje onder het midden van de schaal. Ook op dit punt doen de kernitems het met 0.27 beter.

Een derde manier om naar het verschil te kijken, is de items op basis van hun verschil in te delen in twee groepen. Items die veel verschil maken, scoren net onder de 0.40. Items die geen verschil maken scoren natuurlijk 0.00. Wanneer je die schaal door midden deelt, krijg je twee groepen items. Items die niet of amper onderscheid maken (een verschil van 0.20 of minder) en items die wel duidelijk onderscheid maken (een verschil van meer dan 0.20).

In totaal 31 van de 50 AQ-items scoren in de eerste groep: deze items maken niet of weinig onderscheid. Er blijven dan 19 items over die wel duidelijk onderscheid maken. Alle 12 kernitems zitten in deze groep van 19. Buiten de kernitems zitten er in de AQ slechts 7 andere items die duidelijk onderscheid maken tussen beide groepen.

Conclusie: met de kernitems hebben we niet alleen een betrouwbare maat, maar ook een maat die goed onderscheid maakt tussen 'autisten' en 'niet-autisten'.
























dinsdag 26 november 2019

Een evident geval van racisme?


Laatst bijgewerkt: 27-11-2019 om 5.09


In de Volkskrant van vandaag (maandag, 25 november 2019) lees ik in de column van Jean-Pierre Geelen schokkende zaken. Marco van Basten heeft het vrijdagavond in een tv-uitzending op Fox Sport gewaagd 'Sieg Heil' te roepen.

De kreet was bedoeld als grap, na een interview in krom Duits, maar kwam niet als zodanig over. Dit leidde tot uitgebreide opwinding en veel commentaren. De Volkskrant-column is er één voorbeeld van, maar ook NRC, AD, NOS, de Telegraaf, HP/De Tijd, Daily Mail, Spiegel Online en het Parool besteedden er volgens Google aandacht aan.

Geelen vestigt de aandacht erop, dat dat op dit gebied nog niet alles was. In diezelfde week ontstond ophef over een vermeende Hitlergroet, die dat bij nader inzien toch niet bleek te zijn.

Mensen van de pers en de media lijken tegenwoordig overal 'racisme' te zien en zich daar vervolgens als jonge honden op te werpen.

Het doet me denken aan onze Duitse Herder, die vanmiddag in de tuin lag. Maar haar rust werd wreed verstoord. Op veilige afstand stond de witte kat van buren om aandacht te miauwen. Uiterst irritant zo'n beest. Je zou het beest willen wegjagen, maar het enige dat je op dat moment kunt doen, is blaffen. Dat deed ze dan ook enthousiast.

De passage in de column van Geelen die me echter triggert, is deze: 'naast een evident geval van racisme'. Die opmerking is tussen haakjes geplaatst. De column gaat over vermeend racisme, maar daarnaast was er in de optiek van Geelen ook 'een evident geval van racisme'.

Hij doelt op het uitschelden door het publiek van een donker gekleurde voetballer. Meer specifiek: Ahmad Mendes Moreira kreeg bij elk balcontact racistische uitingen naar zich toegeslingerd, zoals oerwoudgeluiden en zwartepiet-liedjes. Door emoties overmand, was hij niet meer in staat om verder te voetballen. Dat lees ik in Trouw van vrijdag, 22 november. De scheidsrechter staakte daarom tijdelijk de wedstrijd.

Deze blog gaat over discriminatie en agressie. Over racisme dus. Maar is het uitschelden van een voetballer door het publiek tijdens een wedstrijd 'evident racistisch'?

Natuurlijk is schelden niet netjes. En natuurlijk is schelden een vorm van agressie. Verder is schelden ook een vorm van discriminatie, want de 'goede' mensen van je eigen groep scheld je normaal niet uit, maar de 'slechte' mensen van de minderheidsgroep, die ver van je af staan, scheld je wel uit. Op die manier bekeken is het dus inderdaad een vorm van discriminatie en agressie en daarmee 'racistisch'.

De kleur van de voetballer doet in dit geval dus helemaal niet ter zake. Ook wanneer de man zo wit als sneeuw geweest was, was het uitschelden een vorm van agressie geweest.

Waarom heb ik in dit geval toch moeite met die term 'een evident geval van racisme'?

Laten we eerst kijken naar de situatie. Er wordt een voetbalwedstrijd gespeeld. Dat gaat tussen twee teams die een keihard gevecht leveren om te winnen. Iedere team heeft zijn supporters. Officieel mogen die supporters alleen kijken, maar in de praktijk voelen ze zich emotioneel verbonden met hun team en gaan ze dat aanmoedigen. En je kunt je team natuurlijk helpen door de spelers van het 'foute' team te ontmoedigen, bijvoorbeeld door het schreeuwen van negatieve opmerkingen.

Vergelijk het met een partij schaak. Wanneer je de tegenpartij begint uit te schelden, is de kans groot dat die zich laat afleiden. Zodra de andere speler afgeleid is, gaat hij slechter spelen en vergissingen maken.

Zelf heb ik als kind ooit een dampartij gewonnen door mijn tegenstander, een ervaren clubspeler, in de waan te brengen dat ik geen flauw idee had van de spelregels. Ik wilde voortdurend zetten doen, die niet mochten. Het resultaat van die psychologische oorlogsvoering was dat ik de veel sterkere speler kon verslaan.

De basis van een voetbalwedstrijd is vechten. En natuurlijk is het goed dat er een scheidsrechter is en dat niet alles mag, maar in essentie is voetbal een racistische sport. Het gaat om het winnen en er wordt gespeeld met teams. Op dit punt lijkt me geen twijfel mogelijk.

Maar zelfs wanneer we de speciale setting buiten beschouwing laten, heb ik in dit geval mijn twijfels over die term 'een evident geval van racisme'.

Wat is 'racisme'? Waar hebben we het over als we het hebben over 'discriminatie en agressie'? Het basisparadigma van het empirische discriminatie-onderzoek is de Holocaust. We hebben het over vermoord worden, over dood gaan. We hebben het niet over één euro per uur minder verdienen. Nee, we hebben het over dood gaan en overleven.

Toen ik me in het discriminatie- en agressie-onderzoek begon te verdiepen, maakte ik kennis met het fenomeen van de 'miniholocaust'. Een groep mensen probeert samen iemand anders kapot te maken om op die manier zelf machtiger te worden.

Wat ik toen leerde, was dit: voor het slachtoffer het gaat er niet om te vechten, maar het gaat er om te overleven. Zorg dat je overleeft. Zorg dat je gezond blijft. Zorg dat je niet beschadigd raakt. Zorg dat jouw vrouw en kinderen niet gepakt worden of beschadigd raken. Maak je niet druk over het onrecht, maar maak je druk over het duurste dat je hebt: je leven en de mensen die je het naast zijn.

Moeten we ons als Nederlanders druk maken over scheldpartijen op het voetbalveld? De strekking van onze opwinding is: dat soort publiek deugt toch van geen kant! De impliciet boodschap is: wij gelukkig wel!

Barack Obama verwoordde het heel treffend met de Engelse term 'woke' (video hier). We zitten lekker achterover in onze stoel, horen dan iets, dat volgens ons niet door de beugel kan. Nagelen de gebruiker van het woord aan de schandpaal en kunnen dan genietend verder kijken naar ons favoriete tv-programma. We hebben de ander even stevig op zijn nummer gezet, we waren 'woke'. Maar op die manier verander je de wereld niet, door voortdurend stenen naar mensen te gooien.

Mensen hebben slechts twee manieren van reageren tot hun beschikking: de emotionele en de rationele reactie. Waar Obama het over heeft, is dat mensen tegenwoordig veel te vaak en te gemakkelijk de emotionele route kiezen. In feite de fascistische route, de weg die leidt naar dictatuur, totalitarisme, oorlog en geweld.

Misschien wordt het langzamerhand tijd om ons eens op te winden over sommige andere zaken op het gebied van discriminatie en agressie. Als ik me goed herinner zijn er in de oorlog nogal wat Joden afgevoerd en nooit teruggekomen. Een zaak die we als Nederlanders gemakkelijk hadden kunnen voorkomen, door te zorgen voor een adequate defensie. Zwitserland had die wel en werd door mijnheer Hitler zorgvuldig met rust gelaten.

Onze huidige defensie schittert door afwezigheid. Het mag vooral niets kosten en we vertellen iedereen dat de wereld nu absoluut veilig is, zodat een leger eigenlijk volstrekt overbodig is. Maar wat gaat een volgende mijnheer Hitler doen met al die Nederlanders, om te laten zien dat hij toch echt de absolute baas is?

Na de oorlog waren we enthousiast bezig in Indonesië: een wingewest dat we ons niet zonder slag of stoot wilden laten ontnemen. In het arme Nieuw-Guinea viel echter geen droog brood te verdienen, dus de Australische papoea's daar moesten het maar uitvechten met hun nieuwe overheersers.

En dan hebben we natuurlijk nog het Srebrenica-avontuur waar we als betrokken Nederlanders vooral heel veel goed wilden doen, hoewel militaire deskundigen al voor aanvang ernstig hadden gewaarschuwd. Op de Engelstalige Wikipedia staat het bekend als de Slachting van Srebrenica (hier). Kwade tongen beweren dat het ging om genocide en dat de Nederlanders in ieder geval een deel van de verantwoordelijkheid daarvoor dragen.

Maar voor ons is dat allemaal veel te ingewikkeld en abstract. Voor ons is 'racisme' één zwarte voetballer die wordt uitgescholden op het voetbalveld. Dat is iets dat we kunnen zien, dat we ons kunnen voorstellen en dat is wat we kunnen begrijpen. Na onze verontwaardiging geuit te hebben, kunnen we rustig achterover leunen en kijken naar ons favoriete tv-programma.

Vervolgens zwaaien we, zodra we de kans krijgen, nadrukkelijk met De meeste mensen deugen van Rutger Bregman. Het is fijn om van een bekende schrijver te horen dat we bijna allemaal heel fatsoenlijke mensen zijn. En natuurlijk hebben we dat boek ook gelezen, zeggen we.

Maar voor zover we iets gelezen hebben, was het op de automatische piloot. Het ging het ene oor in, en het andere oor uit. Maar ondertussen heeft zijn boodschap ons subtiel veranderd. Het automatisch werkende emotionele systeem heeft de koppelingen opgevangen en bewaard. Zelf merken we dat niet en weten we dat niet.

Het trieste resultaat is dat we zijn onzin zijn gaan geloven. We zijn gaan voelen dat er wel een kern van waarheid in zijn stellingen moet zitten.

Kortom, de vraag is: hoe herken je racisme? Ik denk dat het antwoord simpel is. Iemand hanteert of de emotionele route, of de rationele. Een compromis is niet mogelijk. Beide tegelijk wil niet.

Als onze hond luid blaft, omdat ze de witte kat van de buren ziet, staat ze niet in de denkmodus. Als wij 'een evident geval van racisme' ontwaren en dat luidkeels rondtoeteren, volgen we de emotionele route.

Wanneer je met die bril op naar de kwestie kijkt, zie je dat in dit geval drie keer de emotionele route bewandeld werd. Eerst het publiek dat zich door zijn emoties laat meeslepen. Dan de voetballer die op het gejouw emotioneel reageert. Vervolgens kiezen journalisten, commentators, politici en bestuurders dezelfde route.

Wat betekent dat? Weinig goeds vrees ik. We vallen veel te vaak en veel te gemakkelijk terug op ons emotionele systeem. Dat is vragen om problemen. Een teken aan de wand.

Johan Huizinga schreef ooit aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog: 'Wij leven in een bezeten wereld. En wij weten het.' Het eerste deel van die stelling lijkt ook tegenwoordig weer te kloppen. Bij het tweede deel van de uitspraak kun je tegenwoordig een vraagteken zetten. De rede lijkt steeds vaker vervlogen te zijn.

Of, vrij naar de woorden van Huizinga: de waanzin uit zich als razernij en woede. De motoren draaien, de vlaggen wapperen, maar de geest is geweken.
























maandag 25 november 2019

Autisme: de sterke en zwakke punten van de AQ


Laatst bijgewerkt: 25-11-2019 om 23.20


'Autisme' is een wollig begrip. Tom Clements schrijft op de website van The Guardian (hier): 'The word autism means a lot of different things to different people.' Vrij vertaald: 'autisme' betekent voor verschillende mensen iets anders. Mensen zijn het niet eens over de betekenis van 'autisme'.

Gelukkig kunnen we 'autisme' meten. We kunnen het meten met de AQ (Autism spectrum Quotient-vragenlijst) van Baron-Cohen. De meest gehanteerde vragenlijst om autisme in de bevolking te meten. Helemaal zonder problemen is dat echter nog niet.


Hoe werkt de AQ?

Laten we eerst kijken hoe de AQ-vragenlijst in elkaar zit. De lijst bestaat uit 50 stellingen. Sommige stellingen zijn zo geformuleerd, dat je er als autist mee moet instemmen. Andere items zijn zo geformuleerd dat je ze als autist juist moet ontkennen. Ik geef als voorbeeld een item uit de eerste categorie. Item 2: 'I prefer to do things the same way over and over again.' Autisten geloven in oefenen en eindeloos herhalen, dat zit als het ware in hun genen. Ze zullen dus met deze stelling meestal instemmen.

De vier antwoordalternatieven van de AQ zijn: 'definitely agree', 'slightly agree', 'slightly disagree' en 'definitely disagree'. Voor de normaal gescoorde items krijgen die van Baron-Cohen respectievelijk de waarden:  0, 0, 1, 1. Voor de omgekeerd gescoorde items zijn dat de waarden: 1, 1, 0, 0.

Hij hakt de antwoordschaal dus als het ware in twee stukken. Of je geeft een antwoord dat suggereert dat je autistisch bent en krijgt dan 1 punt, of je geeft een antwoord dat niet past bij dat idee. In dat geval krijg je 0 punten. Item 2, dat ik hierboven als voorbeeld gaf, moet dus omgekeerd gescoord worden. Wie er mee instemt, scoort een autisme-punt.

Het voordeel van deze benadering is dat je maximaal 50 autistische kenmerken kunt scoren: je bent dan maximaal autistisch. In het tegenovergestelde geval scoor je 0 kenmerken: je bent volstrekt niet-autistisch. Op deze manier opgevat is autisme dus een hoeveelheid. Minimaal is 0, maximaal is 50. Iemand die 20 scoort, is tweemaal zo autistisch als iemand die 10 scoort. In de statistiek zegt men dan: autisme wordt verondersteld op een ratioschaal te liggen. 


De niet bevestigde theorie

De AQ is opgebouwd uit 5 subschalen van ieder 10 items. De subschalen zijn: social skill, attention switching, attention to detail, communication, en imagination. Vertaald: sociale vaardigheid, wisselen van aandacht, aandacht voor details, communicatie en voorstellingsvermogen. Het onderliggende idee (of theorie) is dat autisten op deze vijf punten afwijken van de rest van de bevolking.

Ik geef een voorbeeld uit iedere categorie waar een autist mee moet instemmen en die dus omgekeerd gescoord moeten worden. Wie instemt, verdient een autisme-punt. Ik houd de volgorde uit de vorige alinea aan.
Item 13 -  I would rather go to a library than a party.
Item 2 -  I prefer to do things the same way over and over again.
Item 18 -  When I talk, it isn't always easy for others to get a word in edgeways.
Item 20 -  When I am reading a story, I find it difficult to work out the characters' intentions.
Item 19 -  I am fascinated by numbers.

Iedere subschaal is bedoeld een bepaald aspect van 'autisme' te meten. Als het goed zou zijn, zouden al die 5 subschalen dezelfde onderliggende factor 'autisme' moeten meten. Ze zouden onderling allemaal belangrijk positief moeten samenhangen. Helaas blijkt dat niet zo te zijn.

Ter vergelijking. Als student moest ik ooit 'coping-behavior' meetbaar maken. Men had het over 'coping-behavior', maar bedoelde eigenlijk de vaardigheid in het omgaan en oplossen van problemen (coping-ability). Ik bedacht eerst welke eigenschappen mensen zouden hebben, die heel goed waren in het omgaan met en oplossen van problemen. Dat resulteerde in een model met, ik dacht, 9 of 10 eigenschappen (ik heb het niet meer nagezocht). Voor ieder van die eigenschappen zocht of bedacht ik een instrument. Vervolgens liet ik de hele testbatterij los op de proefpersonen, die uit totaal verschillende 'groepen' afkomstig kwamen.

Dat onderzoek leverde op dat alle instrumenten dezelfde factor bleken te meten: neuroticisme. Alle instrumenten correleerden onderling hoog positief. Met andere woorden: mijn idee over coping-behavior klopte en we konden het begrip op een veelheid van manieren meten. Mensen verschillen kennelijk systematisch in hun vermogen om problemen het hoofd te bieden en je kunt dat op totaal verschillende manieren meten, die allemaal hetzelfde opleveren.

Wel, een dergelijk resultaat wordt voor de subschalen van de AQ niet gevonden. De uitkomsten op dit punt zouden niet slechter kunnen zijn. In het minimale geval zou je al blij zijn als twee subschalen onderling belangrijk zouden correleren. Maar zelfs dat is bij de AQ niet overtuigend het geval. De theorie die de testconstructeur in zijn hoofd had bij het bedenken van de subschalen, wordt op geen enkele manier bevestigd. Het is alsof de man geen idee had van wat 'autisme' precies inhoudt.


De weinig consistente schaal

Wanneer je 50 items hebt, die onderverdeeld zijn in subschalen, kan het gebeuren dat de subschalen onderling niet samenhangen. Maar ondanks dat, is het nog steeds mogelijk dat de 50 items samen toch een bepaalde eigenschap meten. De structuur die je op je items hebt geplakt, klopt niet, maar de items zelf meten toch nog vaak genoeg een bepaalde eigenschap, zodat een betrouwbaar instrument ontstaan is.

Baron-Cohen gaat op dit punt van de (interne) betrouwbaarheid, net als op het voorgaande punt, in zijn boek niet echt in. Het Zweedse onderzoek (hier) vermeldt echter nadrukkelijk dat de AQ niet duidelijk één bepaalde factor blijkt te meten. De schaal is niet uni-dimensioneel. De items vormen een wilde verzameling die amper samenhangen. De items leveren niet een goed bruikbare schaal op.

Om de samenhang tussen de items van een schaal weer te geven, is het gebruikelijk om coëfficiënt alfa te berekenen en te rapporteren. De 'vader' van de psychometrie, Jum Nunnally, stelde in zijn handboek (hier) ooit dat je bij iedere test, bij iedere vragenlijst, altijd coëfficiënt alfa behoort te berekenen.

Zowel Baron-Cohen als de Zweedse onderzoekers (hier) deden dat echter -- althans afgaande op hun rapportage -- niet. Waarom niet? Was dat gebrek aan psychometrische kennis of vond men het 'slimmer' om de nogal tegenvallende waarde maar niet te rapporteren?

De Zweedse onderzoekers vermelden wel de 'person reliability' en stellen dat die vergelijkbaar is met coëfficiënt alfa. De waarde die ze vermelden is: 0,86. Maar waarom niet gewoon coëfficiënt alfa rapporteren?

Ik vroeg me daardoor af: is het niet mogelijk coëfficiënt alfa te berekenen uit de gegevens die ze wel vermeld hebben? In hun artikel vermelden ze de gemiddelde score per item voor beide groepen (autisten en niet-autisten). Uitgaande van de dichotome scoring (0/1) die Baron-Cohen toepast, ligt in dat geval ook voor ieder item de standaarddeviatie (in die groep) vast en daarmee de variantie.

Hier deed zich echter een probleem voor. De Zweden hebben de items anders gescoord dan Baron-Cohen. Ze vonden het kennelijk niet nodig zich te houden aan het scoringsvoorschrift van de testauteur, waardoor de uitkomsten onderling niet meer eenvoudig vallen te vergelijken.

Hoe hebben de Zweden de antwoord-alternatieven gescoord? Voor de normaal gescoorde items als respectievelijk: 1 (volledig eens), 2 , 3 en 4 (volledig oneens). Bij de items die omgekeerd gescoord moesten worden, werden de waarden respectievelijk: 4, 3, 2, 1. Om hun uitkomsten vergelijkbaar te maken met die van Baron-Cohen moest ik hun cijfers omrekenen naar zijn 0/1-schaal (steeds 1 van de waarde af te trekken en vervolgens delen door 3). Daarna was het mogelijk voor ieder item de score in de totale steekproef (autisten en niet-autisten) te berekenen en vervolgens daaruit de itemvariantie. Het totaal van al die itemvarianties bedraagt 11,3.

De Zweedse onderzoekers vermelden de gemiddelden en standaarddeviaties voor de groep autisten en de niet-autisten. Uit die vier gegevens kan vervolgens de 'gepoolde variantie' van de totale steekproef berekend worden (hier).  Dit leverde voor de score van de AQ in de totale steekproef (autisten en niet-autisten) een standaarddeviatie van 6,3 op (op basis van de Baron-Cohen scoring).

Uit de beide varianties (de som van de itemvarianties en de variantie van de somscore) samen met het aantal items van de test, valt vervolgens coëfficiënt alfa te berekenen (hier). Dit leverde voor de AQ (op het totaal van beide groepen) een coëfficiënt alfa op van 0,73.

Wat betekent dat? Wie 50 soortgelijke items zou construeren en die aan dezelfde proefpersonen zou voorleggen, zou natuurlijk niet precies dezelfde scores krijgen. Maar de nieuwe score zou -- doordat beide tests opgebouwd zijn uit soortgelijke items -- gecorreleerd zijn met de oude score. Coëfficiënt alfa voorspelt dat die correlatie tussen de oude en de nieuwe AQ ongeveer 0,73 zal bedragen. Beide tests zullen ongeveer 50% variantie gemeenschappelijk hebben, maar voor de overige 50% dus verschillen.

Een andere manier om coëfficiënt alfa te interpreteren, is te kijken naar de gemiddelde onderlinge correlatie tussen de items. De alfa-betrouwbaarheid van de vijftig items tellende AQ is 0,73. Via de formule voor testverlenging (en verkorting) vinden we dan de gemiddelde onderlinge correlatie tussen de items: 0,05. De items van de AQ hebben in doorsnee vrijwel niets gemeenschappelijk.

Met andere woorden: de testconstructeur heeft niet goed duidelijk, wat hij precies moet vragen. Hij heeft misschien de klok horen luiden, maar weet nog niet precies waar de klepel hangt. Hij heeft globaal een idee van de items die hij moet vragen om begrip X te meten, maar de items overlappen qua strekking niet of amper. Kortom: de AQ is dringend aan verbetering toe.



De problemen van het 'diagnostisch proces'

Als een test iets meet (enige betrouwbaarheid bezit, de score is niet volledig toevallig), is de volgende vraag of hij inderdaad meet, wat hij verondersteld wordt te meten (valide is). Als een weegschaal voortdurend keurig de temperatuur aangeeft, hebben we aan het ding als weegschaal niets. De manier om er achter te komen of de weegschaal goed het gewicht aangeeft, is de uitkomst van de weegschaal te vergelijken met het resultaat van een andere weegschaal. Als beide schalen hetzelfde aanwijzen, dan is onze weegschaal kennelijk in orde. We moeten dus een andere maat zien te vinden om 'autisme' te meten.

De enig andere gangbare manier om 'autisme' te bepalen, is tot nu toe het 'diagnostisch proces'. Psychiaters bekijken de probleemgevallen die ze over de vloer krijgen en plakken daar soms het label 'autistisch' op. Dat klinkt indrukwekkend, maar of het meettechnisch gezien echt goed werkt, is zeer de vraag.

Wat zijn de problemen? Ik baseer me weer op het boek van Baron-Cohen (hier). Daarbij moet ik wel opmerken dat hij zich niet realiseert dat het meettechnisch gezien om 'problemen' gaat. Het eerste probleem is dat de diagnose doorgaans wordt uitgevoerd door een multi-disciplinair team. Dat klinkt indrukwekkend, maar is het niet. Wie is er dan verantwoordelijk bij een foute diagnose? Niemand dus. In een team gaan groepsprocessen leiden tot een oordeel. Het oordeel is niet meer gebaseerd op zorgvuldige observatie en rationeel denken.

Een tweede probleem dat ik uit zijn beschrijving haal, is de duur. Het team heeft twee tot drie uur nodig. Dat betekent dat de uitkomst van zo'n langdurig proces in beginsel volledig onvoorspelbaar wordt. Een club mensen die je drie uur zijn gang laat gaan, doet van alles, behalve de taak die ze moesten doen.

En alsof al die problemen nog niet genoeg zijn, baseert het team zich op interview en observatie. Maar als er iets is, waar mensen slecht in zijn, is het reduceren van grote hoeveelheden informatie tot een juiste conclusie. Een computer kan dat, mensen kunnen dat niet.

Kennelijk voelt Baron-Cohen zelf ook enige nattigheid, want hij voegt een hele alinea toe, dat men in de toekomst hoopt meer objectieve methodes te kunnen gebruiken, zoals 'biological markers'. Hij wekt daarmee handig de indruk, dat er 'autisme' een biologische achtergrond zal hebben. Maar dat hoopt hij slechts en voor dat je dat echt hard kunt maken, moet je eerst het begrip wel objectief gedefinieerd hebben. Iets dat op dit moment nog steeds problematisch is.

Alle voorwaarden voor een problematisch diagnostisch proces lijken dus volop aanwezig. Maar dat is kennelijk nog niet dol genoeg. Hij schrijft dan: 'Diagnosis is only of value when it is not just a label but a pasport into accessing all the necessary support services that each individual may need.'

Met andere woorden: de diagnose is niet objectief. De basis van het wetenschappelijk oordeel is strikte objectiviteit. De onderzoeker mag op geen enkele manier belang hebben bij een bepaalde uitkomst. Die uitkomst moet hem bij wijze van spreken volledig worst zijn. Hij moet puur zijn werk doen. Dat is wat hij vindt. Misschien jammer of mooi, maar dan kan hij helaas ook niets aan doen.

Wat Baron-Cohen schrijft, is echter precies het tegenovergestelde. Er is een 'patiënt' die graag hulp wil, maar om die hulp te krijgen, moet hij gediagnosticeerd worden als 'autistisch'. Wat doe je dan als arts? Zeg je dan: ik heb totaal niets met mijn patiënt te maken. Of probeer je voor je patiënt iets te regelen?

Hoe die beslissing uitvalt, is strikt genomen niet van belang. De condities waaronder de beoordelaar zijn werk moet doen, zijn dusdanig dat zijn objectiviteit niet langer gegarandeerd is.

Wanneer je dus leest wat Baron-Cohen schrijft over het 'diagnostisch proces', zijn daar tal van ernstige problemen mee. Wat de zaak echter nog ernstiger maakt, is dat hij zich die problemen volledig niet lijkt te realiseren. Met andere woorden: hij lijkt geen enkel besef te hebben van hoe een objectieve diagnose behoort te verlopen. Het is alsof hij geen idee heeft van harde, empirische wetenschap.

Baron-Cohen staat echter aan het hoofd van een afdeling die gespecialiseerd is in autisme-onderzoek. Dat vertelt dus iets over de cultuur van autisme-onderzoekers. Autisten zijn misschien sociaal gezien vreemde mensen, maar deze 'onderzoekers' zijn -- gezien door empirisch wetenschappelijke ogen --  uiterst merkwaardige 'onderzoekers'.

Bevat zijn boek meer aanwijzing voor dat idee? Ik wees al eerder op het vreemde verschijnsel dat er met de persoonlijkheden van tal van bekende autisme-onderzoekers ernstige problemen bleken te bestaan. Het waren fascisten, oplichters en ga zo maar door.

Een ander punt dat me in dit verband in het boek van Baron-Cohen opvalt, is hoofdstuk 2: The chancing prevalence of autism through history. Een heel hoofdstuk over het merkwaardige fenomeen dat het percentage autisten voortdurend lijkt te groeien.

Maar als je een begrip als 'autisme' nooit objectief gedefinieerd hebt, hoe kun je dan de frequentie meten? Dat kan dus niet. Met andere woorden: de 'onderzoekers' maken zich niet druk over het ontbreken van een operationele definitie voor 'autisme', maar constateren opgewekt overal 'autisme' waar ze 'autisme' denken te zien.

Dan is er nog een andere merkwaardigheid. Baron-Cohen presenteert in zijn boek twee frequentie-verdelingen: een voor de AQ van autisten en een voor het AQ van niet-autisten. Met die frequentieverdelingen is iets merkwaardigs aan de hand: het is een vloeiende lijn. Maar als je onderzoek doet, heb je altijd een eindige steekproef. Alleen een oneindig grote steekproef levert een vloeiende lijn op, maar een eindige steekproef levert een geblokte lijn os, omdat het in feite een staafjes-diagram is. Dus: hoe kan in die figuur een vloeiende lijn zitten?

Een gangbaar statistiek-programma als SPSS levert daar toch echt een geblokte lijn en geen vloeiende lijn. Kennelijk heeft men dus zelf het histogram dat de computer opleverde, bewerkt en 'mooier' gemaakt. In feite zit je dan te knoeien met de uitkomsten.

Maar dat was nog niet alles. In het Zweedse onderzoek naar de in het Zweeds vertaalde AQ viel precies hetzelfde te zien. De frequentieverdeling was bewerkt tot een vloeiende lijn. In ieder geval betekent dat, dat de onderzoekers op het gebied van statistiek slechts beperkt onderlegd zijn, hoewel hun publicaties bol staan van de meest ingewikkelde technieken. Die ze kennelijk zelf niet altijd goed begrijpen.

Ondanks al die problemen die aan de diagnose van autisme vastzitten, zijn die diagnoses wel iets dat we hebben en in beginsel kunnen gebruiken. Maar het zal duidelijk zijn, dat je graag een objectievere maat wilt, die qua procedure beter vastligt en die je kunt gebruiken als check op dat ondoorzichtige diagnostische proces. Dat brengt ons terug naar de AQ van Baron-Cohen.


'Autisten' scoren op de AQ gemiddeld hoger dan 'niet-autisten'

Als we willen weten of de AQ inderdaad 'autisme' meet, hebben we een tweede meetinstrument nodig dat ook 'autisme' meet. Het enige andere gangbare meetinstrument is echter het 'diagnostisch proces' en dat levert geen score op, maar plakt slechts labeltjes 'autistisch' op bepaalde mensen. Het enige dat we dan kunnen doen, is een groep 'autisten' en een groep veronderstelde 'niet-autisten' te vergelijken op hun AQ-score.

Wat vermeldt Baron-Cohen in zijn boek hierover? Hij presenteert in 'Figure 3.2' twee frequentieverdelingen. De ene verdeling is voor een 'typische' groep autisten, de andere voor niet-autisten. Die twee verdelingen overlappen elkaar amper. Het zijn twee klokvormige figuren die elkaar slechts voor een klein deel overlappen. De verschillen tussen beide groepen zijn dus groot.

Uitgaande van de figuur ligt het gemiddelde voor de niet-autisten op de AQ rond de 16 en voor de autisten rond de 35. In 'Table 3.2' vermeldt Baron-Cohen inderdaad een gemiddelde AQ voor de bevolking van 16. De mensen die 32 en hoger scoren beschouwt hij volgens deze tabel als autistisch. In de figuur valt te zien dat de hoogste scores doorlopen tot 45 punten en hoger. Op grond hiervan verwacht je een gemiddelde score voor de groep autisten van ongeveer 35.

Het verschil tussen 35 en 16 bedraagt 19. Volgens Baron-Cohen is de standaarddeviatie van de AQ: 3. Dat levert voor het verschil tussen autisten en niet-autisten een waarde op van meer dan 6 standaarddeviaties! Een onvoorstelbaar groot verschil. Of autisten behoren tot de normale bevolking, of het zijn buitenaardse wezens. In het eerste geval zou je verwachten dat het verschil nog iets van 3 standaarddeviaties kan bedragen, maar geen 6.

Wat melden de Zweedse onderzoekers? Ze vermelden gemiddelden voor de AQ-score van 103 voor de niet-autisten en 128 voor de autisten. Een verschil van 25 punten gerekend in hun scoring. Omgerekend naar de dichotome schaal van Baron-Cohen levert dat 25/3 of ruim 8 punten verschil. Een totaal andere waarde dan de 19 punten die Baron-Cohen impliceert met zijn figuur.

Hoe groot is het Zweedse verschil uitgedrukt in standaarddeviaties? De Zweden rapporteren een standaarddeviatie van 11 voor de niet-autisten. Omgerekend naar de schaal van Baron-Cohen: een standaarddeviatie van 3,7. Dat levert een verschil tussen de autisten en de niet-autisten op ter grootte van 2,2 standaarddeviatie. Een waarde die wel mogelijk lijkt.


'Spreidingsproblemen' van de AQ

Met de spreiding (de waarde van de standaarddeviatie) doet zich bij de AQ echter een probleem voor. Je zou verwachten dat de spreiding in de groep autisten een stuk kleiner zou moeten zijn dan in de bevolking. In de bevolking heb je immers autisten en niet-autisten, maar in de groep mensen die als 'autist' gediagnosticeerd zijn, heb je -- als het goed is -- alleen maar autisten.

Vergelijk het met een groep hoogbegaafden. De intelligentie in de bevolking loopt bijvoorbeeld ruwweg van 55 naar 145. Het verschil tussen de hoogste en laagste score is dan 90. Wanneer de groep hoog begaafden echter begint bij 130 moet die eindigen bij ongeveer 145. Het verschil tussen hoogste en laagste is slechts 15. De spreiding is slechts een zesde van de spreiding in de totale bevolking.

Verder zou je verwachten dat de hoogbegaafden onderdeel blijven vormen van de normale bevolking. Wanneer de intelligentie in de totale bevolking loopt van ruwweg 55 naar 145 kunnen de hoogbegaafden hooguit ongeveer 145 scoren. Wanneer ze daar aanzienlijk boven zouden zitten, zijn ze kennelijk van buitenaardse oorsprong. Met andere woorden: dat kan niet.

Tenslotte verwacht je ook nog dat de autisten niet heel laag zullen scoren op de AQ. Een lage score betekent immers dat je niet autistisch bent volgens de AQ.

In totaal hebben we dan voor het gebied van de AQ waarin de scores kunnen vallen, drie verwachtingen:
1. de spreiding van de autisten moet veel kleiner zijn dan van de niet-autisten;
2. de autisten mogen hoog scoren, maar moet binnen de grenzen van de bevolking (de niet-autisten) blijven vallen;
3. de autisten mogen niet extreem laag scoren.

Wanneer we kijken naar de uitkomsten van het Zweedse onderzoek, zien we echter precies het tegenovergestelde. Bij de niet-autisten vinden de Zweden een standaarddeviatie van 11,2. Bij de autisten vinden ze maar liefst 18,8. Een waarde die niet vele malen kleiner is, maar meer dan anderhalf keer zo groot.

De autisten scoren verder ver buiten het gebied van de normale bevolking. De hoogste scores in de groep niet-autisten lopen tot 130, de scores van de autisten lopen door tot 175. Dat is een verschil van 45 punten. Uitgaande van de standaarddeviatie van de niet-autisten komt dat overeen met 4 standaarddeviaties. De meest extreme autisten zouden 6,4 standaarddeviatie van het gemiddelde afzitten. Ter vergelijking: dat komt overeen met een IQ van 196 (bij een gemiddelde van 100 en een standaarddeviatie van 15).

Wat is de kans op een dergelijke waarde (z=6,4) wanneer autisme, zoals Baron-Cohen en anderen stellen, normaal verdeeld is in de bevolking. De calculators op internet konden deze extreme waarde vaak niet meer aan. Tenslotte vond ik een calculator (hier) die rapporteerde dat de kans hierop kleiner was dan 1 op de 10 miljard. Je zou in doorsnee meer dan 10 miljard mensen moeten onderzoeken om één iemand te vinden die zo extreem autistisch is. Kennelijk klopt er iets niets.

Ook de derde veronderstelling levert problemen. Autisten zouden niet heel laag mogen scoren. Maar het Zweedse onderzoek geeft aan dat sommige autisten 75 en 80 scoorden op de AQ. Veel lager scoren op de AQ is in de praktijk niet mogelijk.

Hoe vallen al die ongerijmdheden te begrijpen? Allereerst is het plausibel dat het 'diagnostisch proces' de plank regelmatig misslaat. Bij medische diagnoses die niet gebaseerd zijn op hard onderzoek is dat vrij normaal en misschien ook wel begrijpelijk. Dat sommige mensen die laag scoren op de AQ dus toch gediagnosticeerd zijn als 'autistisch' lijkt daarmee goed verklaarbaar.

Dat de autisten vaak ver buiten het gebied van de bevolking (de niet-autisten) scoren, betekent dat de steekproef van de niet-autisten (diverse studenten) kennelijk geselecteerd is op autisme. Wie al te autistisch is, wordt (in Zweden) kennelijk geen student of blijft dat niet of kwam om een andere reden niet in de steekproef terecht.

Wanneer we die twee veronderstellingen accepteren, is ook verklaard waardoor de spreiding van de groep autisten groter uitvalt dan de spreiding van de groep niet-autisten. In werkelijkheid is de spreiding van de AQ in de bevolking kennelijk meer overeenkomstig de waarde die we voor het totaal van beide groepen vonden: 6,3 (de gepoolde standaarddeviatie).

Wanneer we kijken naar het Zweedse onderzoek lopen de AQ-scores die men gevonden heeft van 70 tot 175. Omgerekend naar de scoring van Baron-Cohen komt dat neer op: lopend van ongeveer 7 tot 42. Dat is een traject van 35 autisme-punten. Wanneer autisme inderdaad normaal verdeeld is in de bevolking zou je verwachten dat vrijwel iedereen in een gebied van 3 standaarddeviaties onder en 3 boven het gemiddelde moet vallen. Ook op die manier vind je een waarde voor de standaarddeviatie in de bevolking van ongeveer 6.

Een consequentie van die veel grotere standaarddeviatie is dat het verschil tussen autisten en niet-autisten nog belangrijk kleiner wordt. In het Zweedse onderzoek werd een verschil van 8,3 gevonden tussen de autisten en de niet-autisten en een standaarddeviatie van 3,7 (uitgaande van de 0/1-itemscoring van Baron Cohen waarbij de AQ-score loopt van 0 tot 50). Het verschil zou 2,2 standaarddeviatie bedragen. Bij een standaarddeviatie van 6,3 reduceert dat verschil tot 1,3 standaarddeviatie. Nog steeds een aanzienlijk verschil, maar belangrijk kleiner dan Baron-Cohen het in zijn boek voorstelde. 


Conclusie

Een eerste belangrijk punt lijkt me dat de theorie van Baron-Cohen over autisme, wat resulteerde in de vijf subschalen van de AQ, op geen enkele manier bevestigd is. Kennelijk is 'autisme' inderdaad een begrip waarvan de betekenis niet goed duidelijk is.

Een tweede punt is dat de AQ slechts een matige interne consistentie (betrouwbaarheid) heeft. De coëfficiënt alfa die ik kon berekenen was 0,73. Een waarde die voldoende is om verder onderzoek te rechtvaardigen, maar die onvoldoende is voor alle praktische toepassingen. De items van de schaal bevatten te veel ruis. Men heeft het begrip dat men wil meten, niet duidelijk. Dit resultaat stemt overeen met het eerdere resultaat van de mislukte subschalen en stemt overeen met wat de Zweedse onderzoekers melden.

Het derde punt is dat de autisten inderdaad gemiddeld hoger scoren op de AQ dan niet-autisten. De vragenlijst is niet alleen (beperkt) betrouwbaar, maar in dit opzicht ook valide. Door de matige betrouwbaarheid is de AQ echter alleen bruikbaar voor onderzoek aan groepen. Voor individuele toepassingen is een alfa-betrouwbaarheid van 0,73 onvoldoende.

Het vierde punt is dat de standaarddeviatie van de AQ kennelijk veel groter is dan de 3 punten die Baron-Cohen rapporteert. Er lijken goede argumenten te bestaan om te denken dat de standaarddeviatie in de bevolking in werkelijkheid ongeveer 6 moet bedragen (volgens de 0/1-itemscoring van Baron-Cohen waarbij de AQ-score loopt van 0 tot 50).

Dat betekent dat de verschillen tussen autisten en niet-autisten die met de AQ gevonden worden, uitgedrukt in standaarddeviaties, belangrijk kleiner zijn dan door autisme-onderzoekers is gesuggereerd.









zondag 10 november 2019

Opeens is iedereen 'autist'


Laatst bijgewerkt: 11-11-2019 om 2.47

Een voorbeeld van iemand die zichzelf presenteert als 'autist', maar dat kennelijk niet is. Dit roept de vraag op, waarom zindelijk denken zo lastig is. Wie sociaal babbelt, denkt niet. Allereerst blokkeert een sociale omgeving het (trage) denken. Vervolgens levert gericht, kritisch nadenken nieuwe inzichten op, waardoor de afstand tot de groep vergroot wordt. Mensen die niet gefocust zijn op de groep (autisten, bèta's) hebben op dit punt een belangrijk voordeel.

Sinds we weten dat Greta Thunberg gediagnosticeerd is met Asperger syndroom en dat zelf benoemt als 'superpower', hebben we opeens allemaal 'Asperger' en zijn we allemaal 'autistisch'. De cartoonfiguren Fokke en Sukke lieten aan de deur hun bloed prikken en zijn nu al hun geld kwijt en ook nog autistisch, maar alle anderen hebben genoeg aan Greta om te weten dat ze eigenlijk 'autist' zijn.

Als de strekking van de voorgaande blogposts klopt, is 'autisme' echter een label dat psychiaters vooral op bèta's plakken. Het bèta zijn (het onbevooroordeelde denken) van mensen kunnen we inmiddels op een lange reeks manieren meten. Sterker nog: aan een stuk tekst dat iemand geschreven heeft, heb je doorgaans voldoende om te kunnen inschatten: alfa of bèta. De laatste groep personen denkt en schrijft totaal anders dan de eerste groep. De ene groep denkt vanuit het geloof, vanuit het heilige weten en twijfelt niet aan zijn geloof. De andere groep denkt vanuit de feiten, vanuit de harde empirie en weet dat die empirie zich niets aantrekt van het heilige geloof.

Op de site van The Guardian stuitte ik bij toeval op een artikel van Joanne Limburg: Is my autism a superpower? (hier). Terwijl Thunberg zich er zeker van voelt dat de haar toegekende diagnose 'Asperger syndroom' staat voor eigenschappen die haar speciaal en bijzonder maken, is Limburg daar als mede 'autist' nog niet zo zeker van. Wie heeft er gelijk? Wat klopt er niet?

Laat ik beginnen met Greta Thunberg. Toen ik haar ooit over haar Asperger hoorde, deed ze dat ongeveer zo: Í have been diagnosed with Aspergers'. Ze stelde niet dat ze iets had of was, maar dat iemand dat label op haar had geplakt. Die precieze manier van formuleren lijkt bij haar te passen. Ze is voorzichtig met het trekken van wilde conclusies.

Wanneer Trump een ambigue opmerking over haar twittert, reageert ze met de opmerking dat die voor meerdere uitleg vatbaar is. Haar beheersing van het klimaatdossier, als je het zo mag noemen, is ongekend. Ze lijkt als een van de weinige mensen op de wereld te begrijpen, waar het om gaat en kan dat ook nog precies en effectief verwoorden. Ze heeft kortom haar huiswerk gedaan.

Wat ziet ze als het bijzondere van haar Asperger syndroom? Dat formuleerde ze op tv bij Ellen DeGeneres (hier op 6:30) als volgt. Om het klimaatprobleem aan te pakken en op te lossen heeft de wereld mensen nodig die anders denken dan de grote massa, die 'out of the box' denken.


Autisme als 'out of the box'-denken

Wat is 'out of the box' denken? Normaal proberen we op een vraag een antwoord te geven dat mensen positief beoordelen. Met andere woorden: je probeert aan te sluiten bij de in de groep aanwezige vooroordelen. We volgen in ons antwoord de gebaande paden. We proberen te zeggen, wat iedereen denkt en gelooft.

Of zoals mijn voormalige baas ooit opmerkte: Je moet nooit proberen voor de muziek uit te lopen. Met andere woorden: ook al weet je, dat het in werkelijkheid misschien totaal anders zit, sociaal is het slimmer om het antwoord te geven dat iedereen graag wil horen. Waarom zou je moeilijk doen, als het makkelijk kan?

De essentie van 'out of the box'-denken, is echter dat je niet voor het gemakkelijke antwoord kiest. De essentie van 'out of the box'-denken is kritisch, gericht denken via systeem 2. Het systeem voor traag denken. Het kost wat meer tijd en inspanning, maar dan heb je ook wat. Wanneer iedereen gelooft dat A het juiste antwoord is, heb jij je al gerealiseerd dat het B is.

Wanneer je buiten de bestaande kaders denkt, vind je de vooroordelen van de groep niet relevant. Mensen geloven allerhande waandenkbeelden, maar in werkelijkheid zit het nu eenmaal vaak anders. Je interesse gaat niet uit naar wat de groep gelooft, maar je wilt weten, hoe het in werkelijkheid zit. De harde werkelijkheid is je enige norm. Daarom probeer je de verborgen veronderstellingen in het geaccepteerde verhaal op te sporen, te testen en uit te schakelen. Je laat in je denken de gebaande paden los.

Een andere term voor 'out of the box' denken, is 'onbevooroordeeld' denken. Je probeert de bestaande vooroordelen bewust op te sporen en uit te schakelen. De eigenschap die bèta's definieert. Bèta's zijn mensen die laag scoren op bevooroordeeldheid. Ze moeten niets hebben van vooroordelen: uitspraken die we geloven op basis van emoties.

De tegenhangers van bèta's zijn alfa's. Zij zijn gedefinieerd als mensen die hoog scoren op bevooroordeeldheid. Ze hebben de onuitroeibare gewoonte vooroordelen enthousiast te geloven en fanatiek te verspreiden om op die manier invloed en macht te krijgen.

Thunberg ziet dus 'autisme', net als deze blog, als een eigenschap van bèta's. Wat autisten afwijkend maakt, is hun bèta-denken.


De AQ meet niet bèta-denken, maar de afkeer van sociaal babbelen

Is dat plausibel? De AQ-vragenlijst, de meest gehanteerde maat voor 'autisme' in de bevolking, meet meerdere factoren tegelijk. Het is -- meettechnisch gezien -- een beetje een rotzooi. Bij analyse van de items blijken er slechts 12 te zijn die samen een duidelijke factor meten. De rest is vooral ruis. Deze 12 kern-items blijken ook de items te zijn, die het beste verschil maken tussen autisten en niet-autisten.

Wat meten deze 12 kern-items van de AQ? Niet -- wat je misschien zou verwachten -- de neiging tot bèta-denken, maar precies het tegenovergestelde. De neiging tot sociaal babbelen. De neiging systeem 1 te hanteren, terwijl autisten vooral focussen op systeem 2.

De AQ meet merkwaardig genoeg niet de neiging tot objectief denken, maar precies het tegenovergestelde: de neiging tot subjectief, irrationeel babbelen. Daarbij is de codering van de schaal zo, dat mensen die graag en veel sociaal babbelen, laag scoren, terwijl mensen die daar een hekel aan hebben (autisten), hoog scoren.

Het is leuk dat Thunberg 'autisme' op dezelfde manier ziet als ik. Maar het punt waar het me eigenlijk om gaat, is iets anders. Voor haar is 'Asperger syndroom' niet een label dat je op iemand plakt en dat vervolgens mysterieuze krachten geeft. Nee, ze denkt precies andersom. Ze relateert het woord aan een waarneembare eigenschap. In haar opvatting is 'Asperger' geen magisch label, maar staat het voor een bepaalde manier van denken.

Waarom is dat relevant? Het kardinale verschil tussen alfa's en bèta's is de manier van denken. Bèta's denken inductief, alfa's denken dogmatisch. De eersten nemen zorgvuldig waar en proberen vervolgens een voorzichtige conclusie te trekken. De laatsten praten vanuit hun geloof, vanuit hun overtuiging, vanuit hun heilige weten. Als de werkelijkheid niet is, zoals zij denken, des te erger voor de werkelijkheid, denken ze (en iedereen die de pech heeft zich daarin te bevinden).

Thunberg illustreert met haar antwoord de typische bèta-manier van denken. Je kunt zeggen: ze is niet alleen gediagnosticeerd als 'autist', ze blijkt het ook te zijn door haar manier van denken.

Wie het interview van Ellen met haar bekijkt, ziet nog een ander punt waarop ze zich opmerkelijk onderscheidt van de meeste mensen. Ze hoorde op school over de klimaatproblemen. Door de broeikasgassen die we de atmosfeer inpompen, dreigt het klimaat volledig uit de klauw te lopen.

De normale reactie op die informatie is: zich afwenden. De informatie is niet leuk, dus richten we onze aandacht liever op iets dat wel leuk is. Of we ontkennen de juistheid van de informatie, of we zeggen dat het wel niet zo'n vaart zal lopen. We hanteren het emotionele systeem (systeem 1) om de informatie te verwerken.

Greta realiseert zich echter dat er iets niet klopt. Dat er ergens iets vreselijk mis is. Dat er ergens een gigantische inconsequentie zit. Want als het klimaat echt uit de klauw loopt, als de wereld echt in brand staat, dan zouden we nu als gekken moeten staan blussen. Maar we doen alsof er geen enkel probleem is.

Greta hanteert dus systeem 2 om de informatie over het klimaat te verwerken en niet systeem 1. Ook dat laat zien dat ze 'vreemd' denkt. Ze laat zich niet leiden door het emotionele systeem, maar probeert haar nuchtere verstand te gebruiken. We hebben daarmee twee concrete aanwijzingen dat Greta denkt als een 'autist'. 


Het vreemde verhaal van Joanne Limburg

Laten we nu kijken naar het verhaal van Limburg. Het eerste punt dat me opvalt in haar verhaal is de mededeling dat ze 'autist' is. In de titel probeert ze ons al van dat punt te overtuigen: Is my autism a superpower?

Thunberg maakt zich druk over het klimaatprobleem, dat op termijn het einde betekent van de wereld, zoals wij die tot nu toe gekend hebben. Haar autisme is vervolgens door tegenstanders opgerakeld om haar in een kwaad daglicht te stellen. Bij Limburg is het echter precies omgekeerd. Haar verhaal gaat niet over een bestaand probleem, waar iedereen mee worstelt. Nee, haar verhaal gaat in de eerste plaats over haarzelf en de last van haar 'autisme'.

Na de impliciete mededeling in de titel dat ze 'autist' is, komt die stelling vervolgens nog een keer als terloopse mededeling terug: 'As a fellow autist, I find myself stuck in the middle of these two incompatible views'. Net als de inmiddels beroemde Greta Thunberg is ook zij 'autist', vertelt ze ons.

Aan die mededeling voegt ze echter nog iets toe. Zij zit vast tussen twee conflicterende standpunten. Ze is niet alleen autist, maar door dat opgesloten zitten tussen die twee verschillende opvattingen, heeft ze het ook nog eens extra moeilijk.

Wat is het vreselijke probleem dat haar leven vergalt? Dat is de vraag of haar 'autisme' positief of negatief is. Je ziet een kat lopen. Is dat positief of negatief? Je weet het antwoord niet, maar 's avonds kwelt die vraag je nog, zodat je niet meer kunt slapen. Je leven verliep probleemloos, tot het moment dat je die kat zag, daarna word je leven beheerst door een martelende onzekerheid.

Het idee dat iets altijd òf positief, òf negatief is, klopt natuurlijk niet. Je verdeelt de wereld gemakshalve in goed en slecht. Maar in werkelijkheid zit de wereld niet zo zwart-wit in elkaar.

Je hanteert kennelijk het emotionele systeem om je weg te zoeken in de wereld, maar door dat te doen hanteer je een systeem waarvan bekend is, dat het niet goed werkt. Je zet evolutionair gezien de klok van de menselijke ontwikkeling een paar miljoen jaar achteruit door je systeem voor kritisch denken niet te hanteren.

Na die opmerking noemt Limburg in haar verhaal een aantal bekende namen (die ik overigens niet ken) van mensen die autist (zouden) zijn of autistische kinderen (zouden) opvoeden. Een autist die spontaan verwijst naar een hele reeks bekende mensen? Niet bepaald wat je zou verwachten van een autist.

Dan volgt er een vreemde opmerking. "I usually define myself as 'autistic', because I don’t recognise any essential difference between myself and non-speaking autistic people." Ze stelt, dat ze zichzelf als 'autistisch' definieert, omdat ze geen verschil ziet tussen haarzelf en niet-sprekende autisten. Dat zijn twee merkwaardigheden in een enkele zin.

Je bent 'autistisch' of je bent het niet. 'Autisme' is niet een soort naambordje dat je naar verkiezing op jezelf kunt plakken als je -- ik noem maar wat -- genoeg hebt van het etiket 'antiracist'. Je kunt 'autisme' proberen te definiëren, maar je kunt jezelf niet definiëren als 'autistisch'.

Het tweede deel van die zin is zo mogelijk nog vreemder. Ze ziet geen verschil tussen haarzelf en mensen die zo gehandicapt zijn, dat ze taal niet meer kunnen hanteren. Nou, als je dat verschil niet ziet, is er met je waarnemingsvermogen iets heel erg mis.

Limburg is schrijfster en dichteres. Maar de precieze betekenis van wat ze schrijft, lijkt haar volledig te ontgaan. De woorden vloeien bij haar gemakkelijk naar buiten, maar de betekenis van die woorden blijft voor haar een gesloten boek.

Baron-Cohen, de auteur van Autism and Asperger syndrome (The Facts), stelt in zijn boek de mensen met Williams syndroom tegenover de mensen met Asperger syndroom. De eerste groep is sociaal heel vaardig met taal, maar faalt volledig bij het beantwoorden van begripsvragen. Ze komen in de omgang intelligent over, maar zijn het niet. De tweede groep is ook vaardig met taal (hoewel niet erg sociaal gericht) en scoort ook hoog op begripsvragen. Ze zijn intelligent. Limburg lijkt eerder te behoren tot de eerste groep dan de tweede groep.

De autisten waar ze het over heeft, kunnen niet praten, maar misschien wel begrijpen. Misschien net als Jessie, onze Duitse herder. Ze kan natuurlijk niet praten, maar ze begrijpt veel. Vaak begrijpt ze al wat er moet gebeuren, voordat je iets gezegd hebt. Ze leest geen woorden, maar ze leest de situatie en je gedrag.

Limburg kan ogenschijnlijk prima praten en schrijven, maar kan de woorden die ze zelf heeft opgeschreven, niet begrijpen. Dat komt doordat ze systeem 1 (het emotionele systeem) hanteert voor de verwerking van taal en niet systeem 2 (het trage denksysteem). Kennelijk heeft ze systeem 2 nooit  leren hanteren.

Onze Jessie hanteert meestal systeem 2, maar als ze een andere hond ziet, kan ze systeem 1 niet langer onderdrukken. Dan is ze even niet meer voor rede vatbaar. Anders geformuleerd: ook honden vallen bij sociale interactie (sociale babbelpraat) vaak terug op systeem 1. Babbelen en systeem 1 zijn aan elkaar gekoppeld.

Ook het zinsfragment daarna is nogal vreemd: 'I tried to figure out what autism might explain in my own life'. Ze denkt dat het label 'autisme' dat als het goed is, wordt toegekend, omdat je je op een bepaalde manier gedraagt, zaken in haar leven kan verklaren. Maar dat label beschrijft alleen hoe je doet. Het vertelt niet, waarom je doet, wat je doet.

'Edelachtbare, u mag mij deze diefstal niet aanrekenen, want ik ben altijd al een dief geweest. Dat weet iedereen. Mij valt dus geen enkel verwijt te maken!' Omdat je 'dief' was, moest je de diefstal wel plegen. Kon jij ook niets aan doen. In werkelijkheid is de redenering natuurlijk precies andersom.

Greta Thunberg heeft met de interpretatie van het label 'Asperger' geen enkel probleem. Dat label betekent dat ze anders denkt, dat ze 'out of the box' kan denken. Maar Limburg gelooft, dat het label dat haar gedrag moet beschrijven, een factor is die allerhande zaken in haar leven kan verklaren. Ze verwart oorzaak en gevolg. Ze maakt er met haar denken een zooi van.

Inderdaad, waar zooi is, is -- zoals we inmiddels weten -- de zooifactor actief. Het zou vreemd zijn als dat in dit geval anders was. Je bent dan geneigd te denken, dat ze op die factor hoog moet scoren. Dat ze alfa is.

Wat wil Limburg precies begrijpen en verklaren? Ze schrijft: 'I’d had long experience of depression, anxiety and OCD.' Wow, dat is een hele lijst.

Je hebt last van angstigheid. In zekere zin heeft iedereen daar wel last van, maar uit onderzoek weten we dat vooral autoritaristen angstige mensen zijn. Doordat ze niet gericht en kritisch kunnen denken, zijn ze niet in staat de wereld te voorspellen, waardoor het leven voor hen onvoorspelbaar en beangstigend wordt. Maar autoritarisme is één van de twee basiskenmerken van alfa's. (De andere is sociale dominantie.) Dit wijst er dus eerder op dat ze alfa is, dan een autistische bèta.

De afkorting 'OCD' verwijst naar 'obsessive–compulsive disorder': het uitvoeren van rituele dwanghandelingen om je goed te voelen. Je gaat voor de tiende keer die dag je handen wassen, niet omdat ze vuil zijn, maar omdat die handeling je even een goed gevoel geeft. Je focust niet langer op de functie van handelingen en dingen, maar op het gevoel dat die handelingen en dingen bij je oproept.

Dat impliceert een probleem met functioneel denken (het trage denksysteem, systeem 2). Het favoriete denksysteem van bèta's. Het betekent dat je associatief denkt via het emotionele systeem (systeem 1). Je 'denkt' door emoties te koppelen aan zaken en gedrag. Het systeem dat alfa's te pas en te onpas hanteren.

Je moet je echter afvragen, of je dat nog wel 'denken' kunt noemen. Het probleem bij associatief denken is dat het automatisch verloopt. Associatief denken is gebaseerd op klassieke conditionering. Een belangrijk kenmerk daarvan is dat het onwillekeurig verloopt. Je kunt het niet sturen. Andere mensen en de situatie bepalen waar je uiteindelijk terecht komt. Je bent een stuurloos schip op een grote, wilde oceaan.

Limburg linkt in de eerder aangehaalde passage naar een ander artikel van haarzelf (hier). Ze beschrijft daarin de nogal zieke gedachten, die haar pasgeboren baby bij haar oproepen. Gelukkig komt ze dan in de bibliotheek, vindt daar twee magische bladzijden in een zeldzaam boek en realiseert zich dan dat haar zieke gedachten haar niet aangerekend kunnen worden, want die zijn slechts het gevolg van haar OCD. Met haar is verder niets mis, het komt allemaal door die rottige OCD.

Dat klinkt alsof ze de problemen met haar denken heeft opgelost, maar dat blijkt niet zo te zijn. Zij zoekt een psychiater, krijgt de -- volgens haar -- juiste diagnose, volgt een kort programma van gedragstherapie en gelooft vervolgens dat haar OCD nooit weer weg zal gaan. Deze last moest ze de rest van haar leven met zich mee torsen.

De essentie van cognitieve gedragstherapie is echter dat je rationeler leert denken. Je kunt nooit alle problemen in de wereld oplossen, maar wat je wel kunt doen, is je eigen denken optimaal te maken. Waarom zou je jezelf opzadelen met schadelijke gedachten, wanneer je voor hetzelfde geld ook goede, nuttige gedachten kunt denken?

Limburg schrijft vervolgens: wanneer ze niet naar de bibliotheek was gegaan en ze had niet die twee magische bladzijden in dat bijzondere boek gevonden, dan zou ze nooit aan 'het' begonnen zijn. Je vraagt je af, wat ze hier precies bedoelt met 'het'.

Het kan niet slaan op haar herstel, want de last van OCD blijft ze haar leven lang met zich meezeulen. Het kan ook niet slaan op de gedragstherapie, lijkt me, want afgaande op haar verhaal heeft die weinig effect gehad. Kortom, dit 'het' blijft een mysterie dat we als lezers van haar artikel de rest van ons leven met ons mee moeten zeulen.

Wat mij verder in haar artikel opvalt, is de eindeloze hoeveelheid 'I's. Het gaat voortdurend over 'ik', 'ik' en 'ik'. Uit onderzoek is bekend dat dat een uiterst veeg voorteken is. Mensen die voortdurend naar binnen kijken, ontsporen gemakkelijk volledig.


Een alfa die zichzelf benoemt tot 'autist'

De eigenschappen die Limburg zichzelf toekent, depressief, angstig en rituele dwanghandelingen lijken me typerend voor alfa's, maar niet voor bèta's. Haar warrige manier van denken, het bij voorbaat zeker weten van allerhande zaken zonder enige evidentie, bevestigt dat idee verder.

Wanneer je een ander artikel van haar leest (hier), zie je dat ze gelooft dat ze anders is dan andere mensen. Dan druk ik het te zwak uit. Ze is bang om anders te zijn. Wanneer je afwijkt, kan dat gemakkelijk discriminatie en agressie oproepen. De angst om af te wijken is in beginsel niet onverstandig.

Alleen het probleem is: autisten zijn niet op hun sociale omgeving gefixeerd. Ze zijn met andere dingen bezig. Ze vinden andere dingen belangrijker. Ze spannen zich niet voortdurend fanatiek in om maar zo goed mogelijk in de groep te passen. Ze hebben -- zeker in hun denken -- lak aan de groep met haar vooroordelen.

Ook de kern-items van de AQ bevestigen dat bij autisten die sociale gerichtheid ontbreekt. Met andere woorden: die grote angst om van de sociale norm af te wijken, suggereert juist dat Limburg geen autist is. Haar wilde gegooi met begrippen, het niet begrijpen wat ze precies schrijft, het zijn allemaal zaken die suggereren dat ze niet een 'autistische' bèta is, maar een goed van de tongriem gesneden alfa. Dat past ook bij haar opleiding en beroep.

Ben ik er gerust op? Wanneer je je verdiept in die drie artikelen van haar (hier, hier, hier), zie je een volledig losgeslagen denken. Alles is gericht op het sociale effect. De werkelijkheid is uit zicht geraakt. Vroeger zouden we gezegd hebben: ze is volledig van God los. Waarmee we bedoelden: haar denken is los gefietst van de harde, externe realiteit.

Haar broer heeft zelfmoord gepleegd. Zelf produceert ze gedachten die ze niet meer kritisch kan evalueren. De cognitieve gedragstherapie die haar had moeten leren wat rationeler te gaan denken, is niet aangeslagen. Ze dendert als een op hol geslagen trein op de afgrond af, vrees ik. Nee, ik ben er niet gerust op.


Waarom is zindelijk denken zo lastig?

Ik vrees dat alleen een stevige autisme-injectie haar nog kan redden. Heb je daar cognitieve gedragstherapie voor nodig? Ach, kom nou. De basis voor dat 'out of the box'- denken deed ik in mijn jonge jaren op via het boek Zindelijk denken van A.F.G. van Hoesel.

De essentie van dat boek is, de titel zegt het al, dat je zindelijk moet proberen te denken. Met andere woorden: het resultaat van je denken moet voortdurend gecheckt worden aan de feiten, aan de harde realiteit.

Een minder basaal boek, dat veel meer is toegespitst op de problemen die mensen bij zichzelf opwekken door slecht en slordig te denken, is: Rational Emotive Behavior Therapy van Albert Ellis (hier). Het geeft de basis van cognitieve gedragstherapie. Zelf heb ik veel aan dit boek gehad.

Het probleem bij goed denken is -- vrij naar Albert Einstein -- niet dat je heel slim moet zijn, maar dat je het moet doen. Het gaat nooit vanzelf. Vergeleken met Einstein weten we nu echter belangrijk meer. Als je babbelt, denk je niet. Babbelen en denken gaan niet samen. Wanneer je systeem 1 hanteert, hanteer je systeem 2 niet.

In dat geval valt heel goed te begrijpen, waarom de cognitieve gedragstherapie bij Limburg niet is aangeslagen. Het idee is dat je iemand rationeler leert denken. Iemand moet meer systeem 2 hanteren. Maar iemand die gepokt en gemazeld is in sociale situaties, valt automatisch terug op systeem 1. Dat is geen kwestie van willen, maar een kwestie van niet anders kunnen. Op dat moment valt systeem 2 echter weg.

Wanneer je dus inderdaad wilt bereiken dat iemand rationeler gaat denken, kan dat alleen door te zorgen dat systeem 1 niet geactiveerd raakt. Met andere woorden: wil je rationeler gaan denken, dan moet de sociale omgeving op een of andere manier geblokkeerd en uitgeschakeld worden. Want als je in de babbel-modus staat, denk je niet.

Maar ook zonder invloed van de sociale omgeving is het nog steeds niet zo, dat je automatisch gaat denken. Waarom gaat iemand denken? Op dit punt komt het behavioristische ABC-model van pas. Aan de ene kant heb je de juiste situatie (de Antecedents) nodig. Ik zei al: het mag geen sociale omgeving zijn.

Aan de andere kant is de drijvende kracht, dat wat vervolgens gebeurt (de Consequences). Het resultaat dat bereikt wordt. De feedback. Dat wat er verandert. Het mooie van denken is dat het begrip en inzicht oplevert. Kennis is macht. Dat maakt gericht denken nuttig en belonend. Maar denken heeft ook een lastige kant. Het vergroot de afstand tot de groep. Het is niet een activiteit die zich goed laat combineren met een uiterst 'sociaal' leven.

Ik vrees dat Greta gelijk heeft. Als we oplossingen willen vinden, als we wetenschappelijk en technisch verder willen komen, kunnen we niet zonder 'autisten' (bèta's). Maar dan moeten het wel echte autisten zijn en geen alfa's die sociaal willen scoren.
















 





zondag 3 november 2019

De weg naar de hel is geplaveid met grote verwachtingen


Laatst bijgewerkt: 3-11-2019 om 22.49


In de Volkskrant van zaterdag, 2 november 2019, een groot interview (2,5 pagina's) met Geert Mak over zijn nieuwe boek: Grote verwachtingen -- In Europa 1999-2019.

Het boek is een vervolg op zijn bestseller In Europa, reizen door de twintigste eeuw. In dat laatste boek beschrijft hij de geschiedenis van Europa in de twintigste eeuw door een jaar lang door Europa te reizen en die plaatsen te bezoeken die in die eeuw een grote rol speelden. Vooral slagvelden dus.

De Volkskrant (Peter Giesen) omschrijft dit laatste boek als volgt: 'een kroniek van een 20ste eeuw van oorlog en genocide die niettemin optimistisch eindigde in 1999. De Muur was gevallen, het totalitaire communisme was verslagen, de wereld wachtte een periode van vrede, democratie en economische bloei.' Volgens Mak was men in 1999 heel optimistisch, maar het zou anders lopen.

Voor zijn nieuwe boek reisde Mak opnieuw door Europa. De Volkskrant: 'Overal ontmoette hij vervreemding, het gevoel niet meer thuis te zijn in een wereld die zo snel is veranderd.' Mak: 'Mensen voelen zich vervreemd in hun bestaan. En dat heeft te maken met veel meer dingen dan alleen met migratie.'

Mak: 'Ik was in Wigan, in Engeland, waar mensen voor de Brexit hebben gestemd, rechtstreeks tegen hun objectieve belangen in. Er staat daar een geweldige soep- en witten bonen-fabriek van Heinz. Die fabriek gaat het zwaar krijgen na de Brexit. In zulke steden zijn de oude industrieën weggevallen. Gemeenschappen zijn als het ware verdoofd. Ik gebruik het begrip cultureel trauma. Het hele sociale systeem is totaal uit elkaar gevallen. De mensen verlangen verschrikkelijk terug naar het oude Engeland, waar ze iets betekenden, waar ze een rol hadden. In de fabrieken, met de vakbonden, de politieke partij. Zulke verhalen komen de hele tijd terug, ook in Frankrijk of de vroegere DDR.'

Mak: 'nieuwe banen zijn vaak laagbetaald en niet vast. Mensen zijn ontzettend onzeker geworden. Ze hebben het gevoel zo afgedankt te kunnen worden. De loyaliteit tussen bedrijf en werknemer is verbroken. Dat zie je in veel sectoren, ook in het onderwijs en de zorg. De mensen in die sectoren zijn te netjes om op de populisten te stemmen. Maar de gevoelens van onvrede en vernedering bestaan.'

Het verhaal van Mak doet me in eerste instantie denken aan het revolutiejaar 1968. Als na-oorlogse generatie hadden we alleen maar meegemaakt, dat het allemaal steeds beter werd. Echte ellende was een ver van ons bed show. We hadden nog nooit echt iets gepresteerd, maar we wisten zeker dat de generatie voor ons er een zooi van had gemaakt. En dat wij het allemaal onvoorstelbaar veel beter zouden gaan doen.

We waren kortom, ideologisch bevlogen, maar weinig realistisch. Mede studenten droomden van de revolutie. Eén van die dromende studenten kende ik. Zijn vader was tandarts en ze bewoonden een gigantisch huis. Niet bepaald de zoon van een fabrieksarbeider.

Wat onze protest-acties precies moesten opleveren, wist geen kip. Maar toen ze niets opleverden, eindigden de idealen -- volgens het Historisch Nieuwsblad (hier) -- in een bloedbad. Sommige protesteerders zagen geweld als een toegestaan middel om hun vage eisen kracht bij te zetten.

Wanneer je het artikel in het Historisch Nieuwsblad leest, zie je ook dat de jeugdige rebellen duidelijk ultra-rechtse sympathieën hadden. Het feitelijke doel was dus slechts: macht. Dat verklaart ook het grijpen naar geweld, het overdadig gebruik van genotsmiddelen en de gerichtheid op seks.

In termen van het soortenmodel moeten de jeugdige rebellen van 1968 vooral alfa's geweest zijn. Het waren systeem 1-denkers. De harde natuur bestond niet, men was opgegroeid in een wereld van overvloed en nu was het zaak zo'n groot mogelijk deel van de koek te bemachtigen.

In tweede instantie doet het verhaal van Mak me denken aan de Amerikanen die op Trump gestemd hebben. Ze hebben het vaak niet slecht, maar voelen zich wel benadeeld. Andere mensen, vooral zwarten, krijgen meer dan zij, vinden ze. Wat bij de volgelingen van Trump opvalt, is dat ze vaak tegen hun belangen in stemmen. Dat komt doordat ze zich laten leiden door hun emoties. Ze checken het verhaal van hun leider niet aan de feiten, maar aan het oordeel van hun mede gelovigen.

Het gaat allemaal om en over gevoel. Lees de opmerkingen van Mak opnieuw. Overal ontmoet hij vervreemding: het gevoel niet meer thuis te zijn. Gemeenschappen zijn niet actief bezig, nee, ze zijn verdoofd. De mensen verlangen terug. Ze willen iemand zijn. Ze voelen zich onzeker en onveilig. Een typisch kenmerk van autoritaristen (ware gelovigen en alfa's).

De loyaliteit tussen bedrijf en werknemer is verdwenen, stelt Mak. In een alfacultuur bestaat geen solidariteit. Uiteindelijk is het ieder voor zich en God voor ons allen. De strongman gebruikt zijn volgelingen, maar voelt zich niet aan hen verplicht. De volgelingen hanteren dezelfde attitude tegenover alles dat ze als lager in status zien. Ieder moment kan in een dergelijke cultuur je laatste zijn.

Mak stelt: de gevoelens van onvrede en vernedering bestaan. Weer die focus op gevoel. Men voelt zich ontevreden. Het typische kenmerk van alfa's. Het huis is nooit groot genoeg. De auto kan altijd duurder. En men voelt zich vernederd. Men denkt in termen van status. Men wil dolgraag iemand zijn, maar in werkelijkheid is men iemand die niets te melden heeft. Het innerlijk is een gapende leegte.

De beschrijving die Mak geeft, zou zo ontleend kunnen zijn aan het soortenmodel. Ik denk dat Mak een goed vermogen heeft om de tijdgeest aan te voelen en te beschrijven.

In het interview zie ik echter ook een opmerking staan, die wel 'mooi' klinkt, maar me niet lijkt te kloppen. Het gaat over het dorp Jorwerd, waar Mak eerder het boek over schreef: Hoe God verdween uit Jorwerd. In het dorp was een Syrisch vluchtelingengezin gearriveerd.

Mak: 'Er was een zeer klein groepje in het dorp dat moeite had met deze vreemdelingen. Het begon met kinderruzies. Normaal gesproken praten ouders het dan uit. Maar nu escaleerde het. Dat leidde tot een paar nare incidenten, iemand die een mes trok en naar binnen wilde stormen.' Na deze bedreiging ging het Syrische vluchtelingengezin weg. Ze zijn verhuisd.

Mak maakt dan de opmerking, na aangegeven te hebben, dat hij die verhuizing als een nederlaag voelt: 'Want de meeste mensen zijn niet racistisch.' Het klinkt mooi, maar het klopt niet met de harde meetresultaten.

Wat we via het meten van bevooroordeeldheid weten, is als volgt. Er is slechts een kleine groep, die niet of amper discrimineert. De zogenaamde 'double-lows' of 'bèta's'. Dan krijgen we een groep die wel discrimineert, maar niet heel extreem. Deze groep omschrijf ik als 'ware gelovigen'. Ze zijn autoritaristisch, maar niet sociaal dominant. Pas als hun leider opdracht geeft, gaan ze fanatiek over tot actie. Zij zijn in het leger van de Heer het voetvolk, dat het vuile werk moet opknappen.

Daarna komt een groep die stevig discrimineert, maar nog niet maximaal. Dit zijn -- wat Eric Hoffer noemt -- de 'men of action'. Dit zijn de sociaal-dominante generaals en officieren van de strongman.

Tenslotte komt de groep die maximaal discrimineert. De strongman met zijn elite. Deze groep krijgt -- wat Bob Altemeyer noemt -- de gouden medaille voor discriminatie en agressie. Dit zijn 'double-highs': de mensen die en sociaal-dominant zijn en autoritaristisch. De mensen die ik aanduid als: 'alfa's.

Wanneer je het slagveld overziet, is dus minimaal iets van drie vierde geneigd tot discriminatie en agressie. Mak schildert hier een fraai plaatje, dat we graag willen geloven, maar dat niet klopt.

Een punt dat Mak echter vermoedelijk wel goed gezien en verwoord heeft, is de titel van zijn boek: Grote verwachtingen. Wanneer je de ruk naar rechts wilt begrijpen, dan moet je focussen op de manier van denken.

Mensen in een alfa-cultuur denken in termen van wat ze graag zouden willen geloven en hebben. Bèta's denken in termen van wat is en kan. De ene groep focust op een geïdealiseerde toekomst, die men ziet door een virtuele, roze bril. De andere groep denkt in nuchtere termen: wat is er en wat kan er? De val voor het populisme begint met grote verwachtingen. Het begint allemaal met het geloof in een prachtige, nieuwe wereld.

Mijn moeder placht vroeger te zeggen: 'De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens.' Misschien moeten we zeggen: de weg naar geweld, oorlog, genocide en dictatuur begint met prachtige verwachtingen. Het enige dat we slechts wilden, was gelukkig worden. Helaas liep het vervolgens totaal anders.