maandag 23 juli 2018

Onderzoek rapporteren en alfa/bèta-persoonlijkheid



Laatst bijgewerkt op 23/7/2018 om 16.02


De vorige blogpost ging over een boekbespreking waarin twee boeken over fascisme werden besproken. Mijn conclusie was dat er redenen waren om aan te nemen dat alle drie auteurs (die van de boekbespreking en die van beide boeken) tekenen vertoonden die typerend zijn voor de betoogtrant van fascisten. Denk aan iemand als Adolf Hitler. Het doel was niet de kille waarheid te vertellen, maar het doel was op het publiek indruk te maken.

Nu is het woord ''fascist' ook een term die als scheldwoord gehanteerd kan worden. Wanneer we die emotionele lading kwijt willen, kunnen we zeggen: de auteurs vertoonden die typische betoogtrant die hoort bij autocraten. De betekenis van die opmerking zal dan echter niet iedereen onmiddellijk duidelijk zijn. We zijn de emotionele lading kwijt, maar tegelijkertijd is ons taalgebruik onduidelijker geworden. Een reden om het fascistische beestje misschien toch bij zijn naam te noemen.


De basis voor het indelen van teksten in alfa en bèta

Hoe is het mogelijk dat we auteurs op grond van hun teksten kunnen indelen als fascistisch of niet-fascistisch? Als autocratisch of democratisch? Als alfa of bèta?

De basis voor dat onderscheid is het gegeven dat de strongman trekt via bevooroordeeldheid. Mensen die vooroordelen omarmen, neigen ertoe ook de strongman te omarmen, althans zich achter hem op te stellen. Tegelijkertijd is bevooroordeeldheid ook de alfa-bèta variabele. De maat waarop alfa's maximaal verschillen van bèta's.

Wie vervolgens de moeite neemt de betoogtrant van bekende alfa's te vergelijken met bekende bèta's ziet een lange reeks verschillen. Het gaat om twee totaal verschillende manieren van taalgebruik. De bèta's beschrijven en proberen te voorspellen. De alfa's houden een indrukwekkend betoog en proberen te beïnvloeden. De ene betoogtrant ziet de toehoorder als gelijk, de andere betoogtrant probeert de toehoorder in de rol van ondergeschikte te plaatsen. De ene betoogtrant stelt waarheid boven alles, de andere betoogtrant stelt gevoel en opinie boven alles.

Is het mogelijk ook teksten op dit criterium in te delen die niet gaan over fascisme? Ik denk van wel. Op vrijdag 20 juli had de NRC een artikel met een tekst ter lengte van ongeveer een kolom (een vijfde van de moderne krantenbladzij). De titel was: 'Jeugdherinneringen blijken vaak fictief.' Het artikel was van de hand van Hendrik Spiering. (Ik vond een andere, kortere versie van het artikel via deze link op internet.)

Onderzoek naar jeugdherinneringen is in beginsel empirisch wetenschappelijk onderzoek. Iemand heeft een vraag, doet onderzoek en rapporteert zijn waarnemingen. Een dergelijk verslag is dus in beginsel volledig bèta. De bedoeling is de werkelijkheid zo goed mogelijk te beschrijven. De bedoeling is niet het publiek over de bol te aaien.

Een journalist die rapporteert over een dergelijk onderzoek, lijkt het dus in beginsel gemakkelijk te hebben. Hij hoeft slechts het verslag op een leesbare manier samen te vatten. Men zou dus verwachten dat een dergelijk stukje in de krant weinig aanknopingspunten biedt om iets af te leiden over de persoonlijkheid van de journalist. In werkelijkheid lijkt dat echter in dit geval wel te kunnen.


Aanwijzingen in het krantenartikel

Een aantal zaken in het artikel in de krant roepen bij mij het gevoel op: klopt dit allemaal wel? In eerste instantie geloof ik graag dat veel jeugdherinneringen fictief zijn. Dat klopt met wat ik denk te weten. Maar dan staat er een tussenkop: 'Fictief, maar niet vals.' Hoe kan dat? Deze mensen maken fictieve herinneringen, stelt men, maar die herinneringen zouden helemaal 'waar' zijn. Het is: of het een, of het ander. In dit geval lijkt de auteur echter de kool en de geit te willen sparen. Daarom wordt er een ingewikkelde taalconstructie bedacht. De herinneringen zijn verzonnen, maar toch ook waar. Er wordt dus een loopje met de waarheid genomen om de lezer te plezieren.

Een tweede punt dat mijn bevreemding wekt, is de merkwaardige manier waarop leeftijd van de inzender en het tijdstip van de eerste herinnering aan elkaar gerelateerd wordt. Normaal gebruik je voor een relatie in de psychologie een correlatie. Eventueel gebruik je twee gelijkwaardige groepen waarbij het verschil tussen die twee groepen gerapporteerd wordt. In dit geval zijn de deelnemers echter gemiddeld iets meer dan 40 jaar oud. Je zou dus verwachten dat ze de deelnemers splitsen in een groep ouder dan 40 en jonger dan 40. De onderzoekers splitsen de groep echter bij 25 jaar oud. De groep onder de 25 heeft de eerste herinnering op 3,5 jaar, terwijl de andere groep die op 3,1 jaar heeft (volgens het artikel in de krant). Een verschil van 0,4 jaar of  5 maanden. Die merkwaardige manier van het rapporteren van het verband suggereert dat de onderzoekers geprobeerd hebben hun verhaal zo mooi en indrukwekkend mogelijk te maken.

Dat mag je de journalist natuurlijk niet verwijten, maar het is wel iets dat hij als kritische lezer van het onderzoeksverslag geacht wordt te zien. Er behoort dan een belletje te gaan rinkelen, maar in dit geval was dat belletje kennelijk afgezet.

Een derde punt dat mijn bevreemding wekt, is de volgende passage: "Het 'kindertijdgeheugenverlies' is in 1915 zo benoemd door Sigmund Freud en geldt sindsdien als een klassiek raadsel in de psychologie." Ik heb psychologie gestudeerd, ik heb ondertussen iets van bijna 50 jaar ervaring op dat gebied, maar ik heb nog nooit gehoord van dit 'klassieke raadsel.' Ik heb ook nog nooit gehoord van de term 'kindertijdgeheugenverlies.' Ook Google blijkt die term niet te kennen.

Die passage staat inhoudelijk ook nog eens loodrecht op de rest van het verhaal. Het verhaal is dat mensen zulke vroege herinneringen insturen, dat ze onmogelijk serieus genomen kunnen worden. Maar volgens het idee van Freud zouden we juist moeten verklaren waarom al die prachtige herinneringen aan de vroege kindertijd opeens spoorloos verdwenen zijn. Deze passage is dus kennelijk in het artikel opgenomen om extra interessant te doen.

Hoe tonen de onderzoekers nu aan dat sommige herinneringen fictief zijn? Wat ik uit het krantenartikel haal, is dat de onderzoekers dat niet aantonen, maar slechts veronderstellen. Wat er dus daadwerkelijk gevonden is, dekt de kop van het artikel op geen enkele manier. Vervolgens krijg ik een verwarde verklaring voor iets dat ondertussen nog helemaal niet is aangetoond.

Hoe zou ik de auteur indelen? Is het een bèta die er een sport van maakt door zaken heen te prikken of is het een alfa die gaat voor het 'mooie' verhaal. Mijn antwoord zal duidelijk zijn.


Het antwoord checken

Klopt mijn antwoord? Het artikel van Spiering vermeldt dat de BBC 6441 eerste herinneringen ontving. Wie het verslag van het onderzoek leest, ziet echter dat dit niet klopt. De 6441 slaat op het aantal herinneringen dat de onderzoekers uiteindelijk gebruikt hebben. Ze hebben op zelf bedachte gronden 230 herinneringen terzijde gelegd. In hun ogen waren dit geen goede herinneringen.

Wanneer Spiering op dit punt het onderzoeksverslag beter had gelezen, had hij verder gezien dat hier nog iets niet klopt. De samenvatting van het onderzoeksartikel vermeldt namelijk dat in totaal 6641 mensen eerste herinneringen instuurden. Volgens de tekst van het artikel waren het er echter 6671. Een verschil van 30 in twee getallen die hetzelfde moeten zijn.

Heeft zo'n verschil in aantal betekenis? Ja, want het duidt erop dat de onderzoekers kennelijk niet al te zwaar tillen aan een getal dat niet helemaal klopt. In dat geval moeten echter al hun getallen met een korreltje zout worden genomen.

Heeft Spiering zelf zijn getallen op orde? Ook dit blijkt niet het geval te zijn. Hij vermeldt voor de groep 25-plussers een leeftijd van 3,1 jaar waarop men de eerste herinnering kreeg. Dit moet volgens de onderzoekers (na afronding) zijn 3,2 jaar. Hij is kennelijk vergeten af te ronden. Voor de jonge groep vermeldt Spiering op dezelfde manier 3,5. Dat moet volgens de onderzoekers, na afronding, 3,6 jaar zijn.

Verder is de term '25-plus' die Spiering hier hanteert nogal verwarrend. Normaal bedoelen we daarmee 25 jaar en ouder. In dit geval blijkt het echter te gaan om de groep van 26 jaar en ouder.

Wanneer Spiering iets beter had gekeken naar de getallen in het artikel, had hij nog iets merkwaardigs gezien. De leeftijd waarop mensen zeggen hun eerste herinnering gekregen te hebben loopt volgens de figuur van 1 tot 10+. Maar als veel mensen een herinnering zeggen te krijgen op de leeftijd van 1 jaar, is het vreemd dat helemaal niemand een herinnering zegt te krijgen gedurende het eerste levensjaar. De leeftijd 0 ontbreekt. Hoe kan dat? Wat is de verklaring? Ook de onderzoekers zelf schijnen overigens  niet gezien te hebben dat dit op zijn minst vreemd oogt.

De eerste zin van het krantenartikel luidt: "Mensen van boven de 25 jaar zeggen vaker dat ze betrouwbare herinneringen hebben aan hun vroegste jeugd (jonger dan 2 jaar) dan jongeren." In werkelijkheid is dat niet wat de onderzoekers hebben aangetoond. Ze hebben geen frequenties gemeten, maar doen slechts een uitspraak over het tijdstip van de eerste herinnering dat respondenten opgeven. Oudere respondenten schatten het tijdstip van hun eerste herinnering iets lager in dan de jongere respondenten. Er is dus in dit geval ook geen sprake van 'vaker' en er is verder geen sprake van 'betrouwbare.'

De tweede zin van Spiering stelt: "Veel van die [vroege] herinneringen [van ouderen] zijn bovendien heel gedetailleerd." De onderzoekers hebben de hoeveelheid informatie in de herinnering bepaald door naar de lengte van de beschrijving in woorden te kijken. Op dit punt vinden ze echter geen verschillen van betekenis. Deze bewering van Spiering is dus lariekoek. Deze verzonnen uitkomst past prachtig in het verhaal, maar staat dwars op de kille feiten.

Een belangrijk en hard punt in de onderzoeksuitkomsten is dat vrouwen veel vaker eerste herinneringen hebben ingestuurd dan mannen: 64% van de inzenders was vrouw en slechts 36% man. Dat betekent -- hoe je het ook draait of keert -- dat de respondentengroep zwaar geselecteerd is. Dat is ook wat je zou verwachten. Wanneer je via een krant, tijdschrift, radio- of tv-programma een oproep doet om te reageren, reageert normaal natuurlijk slechts een heel klein deel van je publiek. Shere Hite met haar seksonderzoek geldt op dit punt als een berucht voorbeeld (hier). Je respondentengroep lijkt daardoor in vrijwel niets meer op de doorsnee populatie.

Spiering had er dus belang bij dit probleem niet te signaleren. Dat wil zeggen: wanneer hij inderdaad vooral een mooi verhaal wilde produceren. In het andere geval zou hij dit punt, waardoor de onderzoeksuitkomsten vrijwel volledig in de lucht komen te hangen, ongetwijfeld vermeld hebben.


Wat vertelt het onderzoeksverslag over de onderzoekers?

Wie als bèta het verslag van de onderzoekers leest, ziet dat het een opgeklopt verhaal is. Uiteindelijk hebben de onderzoekers bitter weinig gevonden en aangetoond. Ze camoufleren die leegte echter door uitgebreide literatuurverwijzingen en indrukwekkende prietpraat. Wat in het onderzoek verder opvalt is de knulligheid. In plaats van een serieuze poging te doen onderscheid te vinden tussen de heel vroege en de normale eerste herinneringen, hebben de onderzoekers zich ervan afgemaakt door slechts het aantal woorden te tellen.

Men heeft vervolgens zogenaamd nog naar de inhoud van de gerapporteerde eerste herinneringen gekeken, maar op zo'n oncontroleerbare manier dat het niets meer zegt en niets meer oplevert.

Verder valt me in het onderzoeksverslag op de grote rol voor theorie en allerhande veronderstellingen. De data komen laatst en sukkelen er wat zielig achteraan. Mijn inschatting zou zijn dat de groep onderzoekers hoog scoort op de alfabèta-factor.  Met andere woorden: dit zijn alfa's. Ze zijn goed in het produceren van mooie verhalen, maar onderzoek doen is niet hun echte ambitie.


Wat vertelt dit geheugenonderzoek?

Wat valt er wel te concluderen uit dit geheugenonderzoek? De BBC deed in het kader van een programma een oproep om eerste herinneringen in te sturen. Van de 6671 inzendingen (via internet) bleek bijna 40% gedateerd te zijn op een leeftijd van 2 jaar of eerder. Omdat we geloven dat kinderen onder de leeftijd van 2 jaar nog geen herinneringen opslaan, kan dat dan niet kloppen. Of ons geloof is fout, of de ingestuurde herinneringen kloppen niet. Omdat het menselijk geheugen als notoir onbetrouwbaar geldt, blijven we voorlopig bij ons geloof.

Kennelijk is het zo, dat mensen dan maar wat invullen en opgeven. Echt verwonderlijk is dat ook niet, omdat mensen niet in dit soort taken getraind zijn. Men moet iets invullen waar men geen ervaring mee heeft en doet er dan een gooi naar.

Een veertig procent van de ingestuurde herinneringen was mogelijk niet correct gedateerd (als ons geloof klopt). Maar of deze herinneringen nu wel of niet verzonnen waren, weten we nog steeds niet. Wanneer mensen zich echter zo massaal vergissen in het tijdstip van die eerste herinnering, is het misschien verstandig ook de gerapporteerde herinneringen met enige argwaan te bekijken. Wie garandeert dat het niet vooral mooie verhalen zijn die de respondenten op verzoek van de onderzoekers produceren? Voor veel mensen hebben onderzoekers een hoge status. Het ligt dan in de lijn der verwachting dat zulke mensen de onderzoekers graag ter wille willen zijn.

Kennelijk is de alfabèta-factor ook bij geheugenonderzoek van doorslaggevend belang.


Conclusie

Het is natuurlijk niet automatisch zo dat uit ieder verslag van onderzoek altijd een goede inschatting van de alfa/bèta-persoonlijkheid van de auteur valt te maken. De bedoeling van deze blogpost is slechts te laten zien dat het soms echter heel goed mogelijk lijkt te zijn. Hoewel het rapporteren van onderzoek een typische bèta-activiteit lijkt te zijn, is het voor mensen in de praktijk vrijwel ondoenlijk hun persoonlijkheid en karakter volledig uit te schakelen.




zaterdag 21 juli 2018

Nog meer 'fascisten' die schrijven over fascisme?


Laatst bijgewerkt op 21-07-2018 om 14.15


Op zaterdag 7 juli publiceerde ik de blogpost: Een fascist die waarschuwt voor fascisme? (hier). Ik ging in die blogpost in op het boek Fascisme. Een waarschuwing van Madeleine Albright. Een krasse, goed verzorgde dame die haar woordje wel klaar heeft.

Op basis van haar opmerkingen, het eerste deel van haar boek en op basis van wat andere mensen over haar en dat boek opmerkten, leek het me allemaal geleuter. Een verhaal om te scoren bij haar publiek, maar ook een verhaal dat niets toevoegt en -- inhoudelijk gezien -- de verwarring alleen maar groter maakt.

Als mijn idee over dat boek klopt, is Albright iemand die er lustig op los babbelt, zonder zich druk te maken over de juistheid en relevantie van haar opmerkingen. Adolf Hitler deed eerder precies hetzelfde en dat resulteerde in zaken die zo afschuwelijk en onvoorstelbaar zijn, dat mensen die graag ontkennen en wegduwen. Dat was toen, dat was daar, maar dat zal nooit weer gebeuren, weten ze zeker. 


Fascisme en psychoses

Kortom, ik dacht dat Albright dezelfde sociale betoogtrant hanteerde die mijnheer Hitler eerder al met enig succes gehanteerd had. Iemand die dacht en sprak als een fascist, maar ondertussen waarschuwde tegen fascisme. Dat lijkt vreemd en onmogelijk, maar wie de karakteristieke betoogtrant van strongman kent, ziet dat het wel degelijk kan.

Het vervelende in zo'n geval is echter dat je denkt het te zien. Dat je er argumenten voor kunt aandragen, maar dat je uiteindelijk toch kunt vergissen. Wanneer je een weegschaal afleest, is het goed om een paar keer te wegen en vooral niet te onthouden, wat de eerdere uitkomsten waren. Die moet je opschrijven. Op die manier check je en de weegschaal en je procedure. Vervolgens kan de weegschaal ook nog eens niet kloppen. Dus het is verstandig die ook nog eens te vergelijken met een waarvan je zeker denkt te weten, dat die goed moet zijn.

Ik rapporteerde dus wat ik dacht te zien en de zaken die me tot die conclusie brachten. Maar zelfs dan zou je graag een onafhankelijke bevestiging willen, althans ik wel.

Ik realiseer me op dit punt dat die manier van denken volledig omgekeerd is aan de patiënt die bij de psychiater komt en stelt stemmen te horen, die hem instructies geven. Vervolgens weet hij zeker die instructies te moeten uitvoeren.

Ik ben blij als ik stemmen kan horen, want dat betekent dat je niet doof bent. Maar deze patiënten weten automatisch -- zonder enig onderzoek te plegen -- dat alleen zij die stemmen kunnen horen. Dat komt op mij vreemd over. Hoe kun je daar zo zeker van zijn? Maar stel dat je inderdaad een stem hoort, die je instructies geeft, terwijl die stem verder door niemand anders gehoord wordt. In dat geval is er geen enkele zinnige reden om die instructies uit te voeren. Die stem is misschien hinderlijk, maar veel zaken in het leven zijn lastig. Er is dus geen echt probleem, althans dat zou ik denken.

Het verhaal van zulke patiënten vertelt dus veel over het soort mensen dat ze zijn. Ze plegen geen onderzoek, maar weten -- wat ze zeggen te denken -- wel volstrekt zeker. Ze gaan er vanuit dat ze orders automatisch moeten opvolgen. Mijn inschatting zou dus zijn dat we in dit soort gevallen te maken hebben met alfa's. Aan de ene produceren ze erg gemakkelijk ontoetsbare verhalen, aan de andere kant nemen ze die ontoetsbare verhalen aan voor absolute waarheid.

Dit 'ziektebeeld' staat bekend als psychose en iemand die het vertoont, wordt aangeduid als 'psychoticus'. Mensen die irrationele zaken geloven, kun je dus aanduiden als 'psychotici'.

Afgaande op het heilige drietal variabelen van het discriminatie-onderzoek en de gevonden verbanden daartussen, moet dan ruwweg 75% van de bevolking een meer dan gemiddelde aanleg voor psychoticisme hebben. In dat geval is de Holocaust dus vermoedelijk niet iets zeldzaams, maar iets dat op andere manieren en onder andere benamingen veel vaker moet plaatsvinden. Althans, dat zou je verwachten. Mensen bezitten kennelijk een griezelig vermogen verhalen te verzinnen en die heilig te geloven.

Ik ben ook niet de eerste die wijst op het vreemde vermogen van mensen om van alles te verzinnen, dat luidkeels rond te bazuinen en daar vervolgens heilig in te gaan geloven en dat te hanteren als rechtvaardiging voor discriminatie en agressie.

Eerder noemde ik dat het 'ijsbeerprobleem'. Een hongerige ijsbeer verzint geen malse zeehond om met die virtuele zeehond vervolgens zijn maag te vullen. Mensen lijken iets dergelijks echter wel te doen. De vraag is dan: waarom hebben ijsberen niet op grote schaal last van psychoses, maar mensen wel?

De verklaring is natuurlijk dat de psychose dient als rechtvaardiging voor discriminatie en agressie. Wanneer je met zijn tweeën een cake moet verdelen, loont het om zeker te weten dat die ene cake helemaal voor jou bestemd is. Dat idee klopt misschien niet, maar tegen de tijd dat dat duidelijk wordt, heb je de cake al lang op. Waandenkbeelden kunnen dus uitermate nuttig zijn.

Wie op dit punt twijfelt, doet er verstandig aan naar Trump te kijken. Hij debiteert de ene onwaarheid na de andere, maar doet dat zo overtuigend en handig, dat het hem bepaald geen windeieren legt. Jan Schaefer zei vroeger: 'In gelul kun je niet wonen.' Donald Trump laat zien, dat je door overtuigend te lullen, prachtig kunt wonen, althans zelf.

Wat voor de ijsbeer niet werkt, een 'mooi' verhaal ophangen dat op niets gebaseerd is om eten te krijgen, werkt voor mensen in een rijke samenleving kennelijk wel. Het 'mooie' verhaal levert vaak belangrijk meer op dan hard werken. Dit bleek ook bij het boek van Albright, het stond nummer een in de lijst van bestsellers. 


Evans over het boek van Albright

Het zwakke punt in mijn verhaal blijft natuurlijk dat ik denk te hebben waargenomen dat Albright een 'mooi' verhaal aan het ophangen was, maar dat ik graag bevestiging zou willen door iemand anders. Die bevestiging bewijst natuurlijk nog steeds niet, dat ik het juist gezien heb, maar het laat in ieder geval zien dat ik kennelijk niet de enige was die een probleem zag met haar boek.

Op de website van The Guardian kwam ik vervolgens deze boekbespreking tegen (hier) van Richard J. Evans. In zijn review wordt eerst het boek van Albright besproken en daarna het boek The Road to Unfreedom: Russia, Europe, America van Timothy Snyder.

Wat zegt Evans over het boek van Albright? Onder andere dit: "At this point, if it hasn’t been clear earlier in the book, it becomes apparent that Albright doesn’t really know what fascism is." Op dit punt in haar boek wordt het duidelijk dat Albright niet echt weet wat fascisme is, stelt hij.

Ik kan me wel voorstellen dat je die reactie bij het boek van Albright krijgt, maar ik weet niet of dat argument wel helemaal klopt. Uiteindelijk vond ik, dat ze 'fascisme' definieerde als een bully met een leger. Die definitie op zichzelf niet slecht, denk ik. Fascisme gaat over bully's met macht. Ook  George Orwell gebruikte al de term 'bully' om duidelijk te maken, waar het in het fascisme uiteindelijk om draait. Het punt is meer, denk ik, dat Albrigt onbekommerd heen en weer fladdert, zo dat het voor de lezer een zee van woorden wordt. Als lezer zie je door de bomen al snel het bos niet meer.

Een volgend punt dat hij opmerkt, is: "There’s a vast literature on its history and politics, but this might as well not exist as far as she is concerned." Ze heeft zich niet verdiept in de uitgebreide literatuur over fascisme. Ik begrijp dat argument wel, de auteur is historicus, maar Umberto Eco verdiepte zich kennelijk ook niet in de literatuur over fascisme en schreef er toch een uitermate helder stuk over.

Maar dan zegt Evans iets, dat kennelijk hout snijdt: "Her account of fascism’s history is shot through with errors, great and small. The German inflation of 1923 did not destroy the middle classes. German surplus capital did not all go to pay reparations, which in any case were suspended well before the Nazis came to power. The Nazi flag was designed in the colours not of the German republic but of the German empire. Oswald Mosley did not have a toothbrush moustache. And so on." In haar verhaal zitten veel fouten, klein en groot.

Het niet al te nauw nemen met de waarheid is een onmiskenbaar teken van fascisme, lijkt me. In de hiërarchische alfacultuur is 'empirische waarheid' een niet bestaand begrip. En voor zover het wel bestaat, ziet men het als irrelevant.

Evans ziet die koppeling tussen onwaarheid en fascisme echter niet. (Iets wat Albright overigens wel zag.) Hij gebruikt een totaal ander argument om te pleiten voor waarheid: "Why does any of this matter? If we fail to identify how the threat to democracy operates or why it succeeds in some places and not in others, we won’t be able to offer any effective opposition to it." In zijn algemeenheid is dat argument natuurlijk correct. Bèta's willen waarheid, omdat ze in een harde wereld leven, waarin onwaarheid de dood kan betekenen.

Misschien is Evans die koppeling nog nooit opgevallen. Vervolgens merkt hij iets heel verontrustends op: "Fascism, as Albright correctly notes, used mass violence against its opponents to bludgeon them into submission as a means of overcoming them."

Die opmerking lijkt juist, maar is dat in dit verband niet. Hitler kwam democratisch aan de macht. Het probleem was dus niet dat hij iedereen opsloot of liet vermoorden die niet op hem stemde. Het probleem was de 37% die wel op hem stemde.

Evans stelt echter iets heel anders: "Today’s threat to democracy, surely, is more insidious, involving, as a start, a populist appeal to voters that produces the kind of overwhelming electoral dominance that Hitler, who never secured more than 37.4% of the vote in a free national election, failed to achieve." Hij zegt dat Hitler geen electoraal succes had, omdat hij slechts 37% van de stemmen wist te verzamelen.

In een democratie met meerdere kleine partijen die allemaal wat anders willen, is dat echter veel te veel. Binnen het empirische discriminatie-onderzoek (of fascisme-onderzoek, kies maar) is dat punt al zeker sinds 1950 bekend. Evans springt dus zelf ook nogal losjes met de feiten om. Het 'mooie' verhaal is kennelijk ook bij hem belangrijker dan de irritante feiten.

Vervolgens maakt hij een vreemde opmerking. "True, racism was at the heart of German nazism and, though in a different way, Italian fascism, but it’s not the core ideology of late-communist regimes such as those in North Korea, Cuba or Venezuela. In Europe and the US at the moment, to paraphrase the famous declaration of a democratic politician in the Weimar republic, “the enemy stands on the right”, not on the left."

Hij onderscheidt hier linkse bewegingen en rechtse bewegingen. Communistische en socialistische bewegingen zouden links zijn en fascisme zou rechts zijn. Dat vage onderscheid werd vaak aangenomen en heeft ook binnen het empirische discriminatie-onderzoek lang een rol gespeeld.

Het autoritarisme dat Bob Altemeyer mat met zijn RWA-schaal werd verondersteld rechts autoritarisme te zijn. Het ging om het zich onderwerpen aan de erkende autoriteiten. Er moest dus, zo veronderstelde men, ook links autoritarisme bestaan. Mensen die de gevestigde orde omver wilden werpen om een betere wereld te scheppen. Alle pogingen om dat linkse autoritarisme aan te tonen, zijn tot nu toe echter mislukt. De RWA-schaal blijkt het in communistische landen net zo goed te doen als in de VS en Nederland. Mensen die echt voor gelijkheid en vrijheid zijn, zijn simpelweg niet autoritaristisch en onderwerpen zich niet aan welke groep dan ook.

Ook eerder al hadden veel mensen gewezen op de grote overeenkomsten tussen nazi's en communisten. Dus zo klakkeloos dat links-rechts onderscheid hanteren, zonder deugdelijke evidentie, getuigt van weinig ontzag voor de harde, irritante feiten, lijkt mij. Het laat ook zien dat Evans niet op de hoogte is met het autoritarisme-onderzoek.


Evans over het boek van Snyder

Hij bespreekt daarna het boek van Snyder. Hij merkt daarover op: "The effectiveness of Snyder’s thoughts on the 'road to unfreedom' isn’t helped by the strangely declamatory, often obscure style in which they are expressed. One dubious generalisation follows another, as the author never troubles to support any of them with serious evidence." Hij vindt de zinnen obscuur en hij vindt dat de auteur veel beweert, zonder evidentie aan te dragen.

Ik weet niet of zijn opmerkingen over dat boek terecht zijn, maar indien wel, dan lijkt ook dat te betekenen dat Snyder vooral sociaal wilde scoren met zijn boek. In dat geval zou mijn beschuldiging aan het adres van Albright, je betoogtrant is typisch die van een fascist, ook voor hem gelden. Het doel is niet de zaak helder te krijgen, maar bij het publiek te scoren. 


Conclusie

Samenlevingen schuiven geleidelijk de alfakant uit. Iedereen zit op laatst op een apenrots en het doel is door gekwetter en getwitter zo hoog mogelijk op die rots te komen, zodat men het zo goed mogelijk krijgt. Zowel het boek van Albright, de review van Evans en het boek van Snyder lijken qua stijl precies in dit soort samenleving te passen.

De harde, irritante realiteit, waar jagers/verzamelaars dagelijks mee te maken hebben evenals boeren na de uitvinding van de landbouw, lijkt heel ver weg te zijn. Het doel is door luidkeels te babbelen de aandacht te trekken van andere mensen en op die manier hoger in de pikorde te komen.

Of dat gebabbel, getwitter en gekwaak enige koppeling heeft met de harde realiteit, doet er voor het grootste deel van het publiek al lang niet meer toe. Het moet leuk zijn, het moet spannend zijn. We moeten onze verontwaardiging kunnen uiten. We willen shows, we willen spelen, we willen brood, we willen vertier en verder geen geouwehoer.

Het probleem is niet Trump, Putin en Erdogan. Het probleem zijn de meer dan 40% van de stemgerechtigden die achter Trump, Putin en Erdogan staan. Het probleem is niet de strongman, want die zijn altijd overal, maar het probleem is dat een veel te groot deel van het publiek zich op sleeptouw laat nemen door het geklets en gelul van de strongman zonder dat men door de leegte van zijn verhaal heenkijkt.

Het probleem is dat een veel te groot deel van het publiek informatie verwerkt op de automatische piloot, via systeem 1, via emoties en niet meer de moeite neemt en in staat is informatie kritisch, gericht en actief te verwerken. Het lukt niet meer om systeem 2 in te schakelen. Dat wat de mens ooit een unieke positie verschafte in het dierenrijk, zijn bewuste denken, lukt steeds slechter.

Doordat het publiek informatie verwerkt op de automatische piloot, komen deze auteurs en journalist vervolgens met interessant klinkend gebabbel op de proppen. Wat de strongman kan en zo goed afgaat, kunnen zij ook.

Deze twee boeken en deze boekbespreking getuigen van een bepaalde oppervlakkigheid, denk ik. Het doel is te scoren bij een publiek dat kennelijk geen zin heeft wat langer, wat gerichter en wat diepergaand naar een tekst te kijken. Deze drie teksten getuigen op die manier van een bepaalde cultuur. Zoals afbeeldingen op oude Egyptische vaas ons iets vertellen over de cultuur in die tijd.

Wat deze drie teksten vertellen, is dat ze geschreven zijn in een cultuur is van snelheid, gemakzucht en oppervlakkigheid. Een cultuur die ideaal is voor het aan de macht komen van strongmen. Tenminste als ik gelijk heb.








 







vrijdag 20 juli 2018

Terminologie: fascist of autocraat?


Hoe valt het ontstaan van fascistische systemen te begrijpen en te verklaren? Die vraag probeerde ik te beantwoorden in de vorige blogpost: De empirische theorie van fascistische systemen.

Mijn antwoord bestond uit 6 stellingen. Je zou het antwoord kunnen samenvatten als: door de toenemende welvaart en steeds efficiëntere productie schuiven samenlevingen geleidelijk aan steeds verder op naar de alfakant op de bèta-alfa-as. De maat voor het omarmen van irrationele vooroordelen, emoties, discriminatie en geweld.

Wat precies een 'fascistisch systeem' is, heb ik in de vorige blogpost wat in het vage gelaten. Ik noemde alleen de beschrijving van Umberto Eco (hier), die 14 punten geeft. Maar ik voegde daar aan toe, dat we ons niet blind moesten staren op de details. Het ging om het globale idee. Maar wat is dat globale idee dan? Wat is precies een 'fascistisch systeem'?

Wie de 6 stellingen naloopt, kan zien dat de term 'fascistisch systeem' daar niet in voorkomt. De verklaring is gebaseerd aan de ene kant op het complex van drie samenhangende variabelen: autoritarisme, sociale domininantie en bevooroordeeldheid (prejudice). Die laatste variabele bevat als het ware alle relevante informatie over het systeem en kunnen we ook aanduiden als de alfabèta-variabele, omdat alfa's daar kennelijk hoog op scoren en bèta's laag.

De andere kant van de verklaring is dat de alfa's tenslotte winnen, waardoor aan de ene kant de productie instort en aan de andere kant de strijd om de macht en het toenemende geweld het systeem (de samenleving) doen instorten.

Strikt genomen is de term 'fascistisch systeem' dus helemaal niet nodig. Het zou zonder kunnen. Aan de ene kant maakt 'fascistisch systeem' heel goed duidelijk, waar we het over hebben. Aan de andere kant is de term 'fascistisch' emotioneel heel beladen en ook wat beperkt. Mensen denken dan vooral aan Hitler en Mussolini, terwijl ik de term juist veel breder bedoel. Is er een betere term om aan te geven dat de samenleving in haar totaliteit steeds verder opschuift in totalitaire richting?

Wie de 6 stellingen bekijkt, ziet dat de tegenstelling tussen de bèta's en de alfa's de basis vormt van de verklaring. Als die tegenstelling niet bestond, zou het niet mogelijk zijn autoritarisme, sociale dominantie en bevooroordeeldheid betrouwbaar te meten. Dat blijkt echter wel te kunnen en dat betekent dat er kennelijk in de samenleving mensen voorkomen die systematisch hoog scoren op die variabelen en mensen die systematisch laag scoren. Het bestaan van die alfa-bèta tegenstelling is dus een empirisch feit.

Het is dan maar een kleine stap (stelling 3) verder om te denken dat er in de samenleving twee culturen moeten bestaan. Iets waar ook een overvloed van evidentie voor te vinden is.

Het volgende punt in de verklaring (stelling 4) is de bestaanswijze van die twee culturen. De alfacultuur richt zich op macht en agressie. De bètacultuur op productie en informatie.

Wat bij dit punt misschien wat impliciet blijft, is dat de bètacultuur egalitair is: iedereen heeft in beginsel dezelfde rechten. De alfacultuur is hiërarchisch: de status van iemand bepaalt zijn macht en zijn gelijk. Wanneer bèta's laag scoren op sociale dominantie en alfa's hoog, is dit echter een punt dat logisch voortvloeit uit de eerste stelling.

Als het model dus klopt, zou je verwachten dat samenlevingen naarmate ze langer bestaan, steeds hiërarchischer worden. In de bèta-samenleving is iedereen gelijk, in de alfa-samenleving is er één vorst met absolute macht die onbeperkt zijn gang kan gaan. Anders geformuleerd: er is een bully met een leger die het voor het zeggen heeft. De samenleving is niet langer democratisch, maar is 'autocratisch' geworden. (Volgens de Nederlandstalige Wikipedia geldt: 'In het algemeen is een autocratie het tegengestelde van een democratie.')

Facisme op individueel niveau omschreven we eerst als 'angst voor vrijheid', toen als F-score (de F-schaal), vervolgens als autoritarisme (de RWA-schaal) en nu als bevooroordeeldheid of alfabèta-factor. Wanneer we het echter hebben over de totale samenleving, hebben we het over 'democratie' versus 'fascistisch systeem'. Een neutralere en algemenere term is dan 'autocratie'. Voor samenlevingen gaat het dus om de democratie-autocratie as. Proberen we er met zijn allen uit te komen of krijgt de persoon met de grootste bek en de meeste aanhang de absolute macht?

Wanneer we dit onderscheid terug vertalen naar persoonsniveau gaat het om 'democraten' versus 'autocraten'. Als het model klopt, krijg je in een rijke samenleving steeds meer autocraten (alfa's). Mensen die zich bij een vorst met absolute machte het meest op hun gemak denken te voelen.










dinsdag 10 juli 2018

De empirische theorie van fascistische systemen



Laatst bijgewerkt: 17/7/2018 om 4.31


Wat is fascisme? Hoe moeten we fascisme definiëren? Wat is er bekend over fascisme? Is 'fascisme' vooral een scheldwoord? Wie op internet gaat zoeken naar informatie over fascisme komt terecht in een brei van wollige teksten. Vaak is onduidelijk op welke evidentie de beweringen in die teksten precies gebaseerd zijn. Gaat het slechts om opinies van de hooggeleerde auteur of gaat het om beweringen gebaseerd op daadwerkelijke waarnemingen?

Deze verwarring is jammer en onnodig. Het empirische onderzoek naar fascisme is al begonnen tijdens de Tweede Wereldoorlog en heeft uiteindelijk duidelijke en heldere resultaten opgeleverd, denk ik. Maar vallen die resultaten beknopt te communiceren? Mensen hebben weinig tijd, weinig motivatie en willen snel. Ze hebben dus geen zin in ellenlange verhalen.

Tegelijkertijd is die beknoptheid voor onderzoekers en wetenschappers ook van groot belang. We hebben meer te doen. Verder valt een beknopte theorie eenvoudiger te toetsen en bij te stellen dan een vage, complexe theorie. Eerder formuleerde ik al het soortenmodel, maar inmiddels zijn we weer een stukje verder. Daarom hier een nieuwe poging kort samen te vatten, wat er bekend lijkt te zijn op basis van het empirische onderzoek naar fascisme en discriminatie. Om het beestje een naam te geven, duid ik het aan als de Empirische Theorie van Fascistische Systemen (ETFS).


Het doel van de Empirische Theorie van Fascistische Systemen

Een theorie probeert iets te verklaren, beter nog: te voorspellen. Wat probeert de ETFS te voorspellen?

Fascisme is een verschijnsel dat we kennen uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog dat vaak beschreven is. Zelf vind ik de beschrijving van Umberto Eco goed (hier).  Hij is leesbaar, begrijpelijk en helder. Verder geeft hij 14 concrete punten.

En hij merkt op: 'the fascist game can be played in many forms, and the name of the game does not change.' Fascisme kan in veel verschillende vormen gebracht worden, maar het blijft allemaal fascisme.' Met andere woorden: staar je niet blind op de details.

Eco probeert een soort handleiding te geven om fascisme te herkennen. Het doel van de ETFS is echter duidelijk te maken waardoor een fascistische samenleving, een fascistisch systeem, ontstaat. Waardoor dat fascistische systeem tenslotte aan haar einde komt. En wat we kunnen doen om te voorkomen dat dit soort systemen ontstaat. Het laatste doel is misschien op dit moment nog wat te hoog gegrepen. Misschien is het beter om te zeggen dat de ETFS moeten helpen om te begrijpen waardoor een fascistisch systeem ontstaat, wat het drijft en in stand houdt en waardoor het tenslotte in elkaar stort.


De ETFS

Hier komt mijn formulering van de ETFS.

1.  De basisvariabelen zijn autoritarisme en sociale dominantie.
Het ontstaan van een fascistisch systeem vindt plaats wanneer de mensen in een samenleving gemiddeld hoog scoren op de twee basisvariabelen die ten grondslag liggen aan fascistische systemen: autoritarisme (de RWA-schaal) en sociale dominantie (de SDO-schaal).

Autoritarisme is de neiging van mensen hun toevlucht en bestaan in een groep te zoeken. Sociale dominantie is de drijfveer om ten koste van alles macht te verwerven (leider van de groep te worden). Anders geformuleerd: qua status zo hoog mogelijk te komen.

Het gaat om twee variabelen die beide betrouwbaar gemeten kunnen worden. Dat betekent dat er mensen zijn die laag scoren op een van beide variabelen. Verder zijn er ook mensen die op beide variabelen laag scoren. Omgekeerd zijn er ook mensen die op een van de twee variabelen hoog scoren, terwijl sommige mensen op beide variabelen hoog zullen scoren.

In totaal levert dit vier groepen op: double lows (bèta's), sociaal submissieve autoritaristen (volgelingen/gelovigen), sociaal dominante niet-autoritaristen en double highs (alfa's). De autoritaristen (volgelingen/gelovigen en alfa's) zoeken veiligheid en macht in de groep. Ze zoeken elkaar op en klitten. Dit levert een machtige groep onder leiding van een alfa. Dit trekt vervolgens sociaal dominante niet-autoritaristen aan ('men of action') die aan de ene kant scherp kunnen denken, maar aan de andere kant ook ten koste van alles vooruit willen komen in het leven.

Deze twee variabelen resulteren dus voor een samenleving in een machtige groep met daarbuiten een relatief kleine groep van zelfstandige, individualistische, vrijdenkende bèta's die niet gericht zijn op groep en macht. 

2.  Bevooroordeeldheid is de centrale variabele
De twee basisvariabelen bepalen samen (vrijwel volledig) de centrale variabele van het fascistische systeem: bevooroordeeldheid (prejudice). Bevooroordeeldheid wordt gemeten door uitspraken over (leden van) andere groepen te laten beoordelen.

Bevooroordeeldheid heeft meerdere petten op, zou je kunnen zeggen. Allereerst meet het de geneigdheid tot discriminatie en agressie (1). Verder is het ook de variabele waarmee de leider, de strongman, volgelingen aantrekt (2). Mensen die laag scoren, zien niets in de strongman en zijn verhaal. Mensen die hoog scoren, geloven zijn verhaal en zijn geneigd achter hem te gaan staan. Deze koppeling tussen agressie en enthousiasme voor de strongman lijkt niet zo vreemd: de strongman kan alleen bestaan dankzij discriminatie en agressie en voor dat doel heeft hij een leger van gelijkgestemden nodig die bereid zijn tot agressie als hij daartoe opdracht geeft.

Een volgende manier om bevooroordeeldheid te interpreteren is het op te vatten als maat voor irrationeel geloof (3). Mensen die hoog scoren, geloven bepaalde zaken zonder dat daar deugdelijke evidentie voor bestaat. Ze weten het zeker, maar ze ontlenen hun zekerheid niet aan deugdelijke waarnemingen, maar aan de uitspraken van hun leiders en hun mede groepsleden.

Bevooroordeeldheid kan ook opgevat worden als gerichtheid op andere mensen in plaats van op de harde natuur (4). Omdat bèta's laag scoren en alfa's hoog en bevooroordeeldheid het verschil tussen deze twee groepen het beste in beeld brengt, kunnen we bevooroordeeldheid ook aanduiden als de alfabèta-factor (5). Het is de variabele waarop alfa's en bèta's maximaal verschillen.

Tenslotte kunnen we bevooroordeeldheid natuurlijk ook nog koppelen aan de basisvariabelen: autoritarisme en sociale dominantie. Bevooroordeeldheid is dan een maat voor het denken in termen van groep (6) en macht of status (7).

Wanneer bevooroordeeldheid de centrale variabele is in een fascistisch systeem, dan betekent dat, dat er mensen zijn die niet of vrijwel niet bevooroordeeld zijn (bèta's) en dat er mensen zijn die extreem bevooroordeeld zijn (alfa's). De twee overige groepen vallen daar tussenin. De volgelingen/gelovigen blijken bevooroordeeld, de 'men of action' nog belangrijk meer. 

3.  Twee conflicterende culturen: bèta en alfa.
Vanuit het gegeven dat de machtige groep onder leiding van haar alfa-leider extreem agressief is en de individuele bèta's zich altijd buiten de machtige groep bevinden, zijn zij de eerst in aanmerking komende slachtoffers. Bèta's moeten zich dus onder uiterst moeilijke omstandigheden staande houden. Ze doen dat door maximaal te produceren en onderling informatie uit te wisselen en zo ver mogelijk in de toekomst te kijken.

De machtige groep is hiërarchisch opgebouwd en bestaat uit de leider met zijn elite van alfa's. Eric Hoffer noemde deze groep in The True Believer: 'men of words' (hier). Mensen die de gave van het woord hebben. Mensen die een menigte kunnen bezielen. Aan de basis van de groep bevindt zich het leger van de leider: de (submissieve) volgelingen/gelovigen. Mensen die geloven wat hen van hogerhand verteld wordt. Hoffer noemde deze groep: 'fanatici.' De middenlaag wordt gevormd door, wat hij noemde: 'men of action'. Mensen die ten kost van alles macht willen, maar die geen autoritarist zijn (niet goedgelovig zijn en wel zelfstandig en scherp kunnen denken).

4.  Twee manieren van overleven: productie versus agressie
De bètacultuur probeert te overleven door maximaal te produceren. Men maakt zichzelf als het ware onmisbaar.

De alfacultuur of machtige groep overleeft door het uitoefenen van macht en geweld. Individuele bèta's zijn de eerst in aanmerking komende slachtoffers. Hun productie wordt afgeroomd, eventueel worden zij vervolgd. Vervolgens richt de agressie zich op andere minderheidsgroepen en afwijkende individuen. Tenslotte worden andere samenlevingen aangevallen. Ook kan de agressie zich gemakkelijk richten op leden van de eigen groep. 

5.  Toenemende alfaïsering
Na verloop van tijd ontstaat in iedere rijke samenleving een toenemende alfaïsering: de alfacultuur groeit qua aantal en qua macht. Het gevolg is dat de bèta's het steeds moeilijker krijgen, waardoor de productie afneemt, terwijl de samenleving steeds agressiever, harder en onverdraagzamer wordt. Het systeem 1 denken gaat het systeem 2 denken steeds meer verdringen. Er ontstaat een steeds sterkere babbelcultuur. De samenleving gaat van democratisch en egalitair (we zijn allemaal gelijk) naar totalitair (fascistisch, één absoluut heerser).

De toenemende alfaïsering ontstaat doordat systeem 1 reacties (gevoelsmatige reacties) snel en gemakkelijk gaan en weinig tijd en energie kost. Systeem 2 reacties, bewust gericht denken om de juistheid van oplossingen te evalueren, gaan echter traag en kosten veel tijd en energie. Verder vereist systeem 2 denken een lang en lastig leertraject. In een rijke cultuur is er daardoor weinig noodzaak voor systeem 2 denken. Het aantal systeem 2 denkers loopt daardoor steeds verder terug. Het verdelen van de beschikbare koek wordt steeds belangrijker, het produceren van de beschikbare koek gaat men als steeds minder belangrijk zien.

6.  Ineenstorting van het systeem
Door de steeds verdergaande alfaïsering stort het systeem (de civilisatie) tenslotte in elkaar. Het kan zijn dat men onderling slaags raakt, het kan zijn dat men een al te enthousiast begonnen oorlog verliest, het kan zijn dat de productieve onderklasse verdwenen is, het kan zijn dat men niet meer in staat is het hoofd te bieden aan een natuurramp of andere externe bedreiging.

In het laatste stadium zijn de mensen in de alfacultuur doorgaans volledig de koppeling met de externe realiteit kwijt. Men leeft in een waanwereld die ontstaat doordat iedereen elkaar naar de mond praat. Bij Hitler is dit via de film Der Untergang in beeld gebracht. Niet bestaande eenheden worden de strijd ingestuurd doordat (in eerste instantie) niemand durft te vertellen dat die niet meer bestaan.

In het Oude Testament is het verhaal te vinden koning Belsazar. Hij geeft een groot feest, terwijl de Perzen voor de stad staan om deze in te nemen. Hoewel dat natuurlijk voor ieder normaal mens weken eerder al duidelijk zou zijn, is er in zijn voorstelling van zaken zogenaamd geen enkele reden tot ongerustheid. Het feest bewijst dat alles perfect gaat. Tot er op de muur een tekst verschijnt: 'mene mene tekel urfasin'. Gewogen, gewogen en te licht bevonden. Dezelfde nacht valt de stad en wordt hij vermoord. 


Samenvatting

Je zou de ETFS kunnen samenvatten via de alfabèta-factor: bevooroordeeldheid. Naarmate de mensen in een samenleving vooroordelen (fake news, 'mooie' verhalen) steeds gemakkelijker gaan omarmen, zich steeds sterker richten op het verwerven van een zo'n hoog mogelijke status, wordt de samenleving steeds fascistischer, gewelddadiger en totalitairder. Het recht van de sterkste gaat steeds meer heersen. Tenslotte leidt de focus op geweld en irrationaliteit tot de ineenstorting van het systeem.

De basis van de ETFS is dat er in een rijke samenleving geleidelijk aan steeds meer bevooroordeelde mensen komen en steeds minder niet bevooroordeelde. Er komen steeds meer alfa's en steeds minder bèta's. De alfa's zijn: gericht op discriminatie en agressie (1), scharen zich gemakkelijk achter een strongman (2), geloven gemakkelijk vooroordelen, fake news en andere irrationele zaken als hen dat op de juiste manier verteld wordt (3), zijn vooral gericht op andere mensen en niet op de harde natuur (4), voelen zich beter thuis in een zacht alfavak dan een hard bètavak (5), zien zichzelf als lid van een belangrijke en machtige groep (6) en zijn zeer statusgericht (7).

In een volgende blogpost probeer ik verder in te gaan op het essentiële verschil tussen alfa's en beta's: hoe kan het verschil in bevooroordeeldheid verklaard worden? In de tweede alinea onder punt 5 hierboven schetste ik al kort de vermoedelijke verklaring. Er komen geleidelijk aan door de overvloed steeds meer systeem 1 'denkers' in de samenleving. Het gerichte, kritische denken wordt steeds meer vervangen door niet meer aan de externe werkelijkheid gerelateerd babbelen.







zondag 8 juli 2018

Een fascist die waarschuwt voor fascisme?


Laatst bijgewerkt: 10/7/2018 om 0.55 uur.


Op vrijdag (6/7) lees ik in de bijlage Boeken van de NRC een interview van bijna anderhalve bladzij met Madeleine Albright. Het doel van het artikel is kennelijk het nieuwe boek van Albright te promoten: Fascisme. Een waarschuwing. Deze vertaling van het Engelstalige origineel is uitgegeven door De Arbeiderspers en kost, op 1 cent na, 20 euro.

Wat me dan opvalt, is dat men zijn toevlucht neemt tot een interview. Kennelijk was zelf serieus het boek doorwerken te hoog gegrepen. Je vraagt je ook af, hoe het precies zit met de betaling. Is dit gratis reclame? Of wisselt er onder de tafel een behoorlijk geldbedrag? Mijn eerdere ervaringen met de NRC op dit punt waren niet altijd even positief.


Is Trump een fascist?

De titel van het interview is: 'Ík denk niet dat Trump een fascist is.' Ik vind dat een vreemde uitspraak. Je schrijft een boek over fascisme en je beweert dat Trump geen fascist is. Om de verwarring nog groter te maken, blijkt Trump bijna voortdurend in het boek te worden opgevoerd als bedenkelijk voorbeeld.

Wat is dan volgens Albright precies de definitie van een fascist? Dat was even zoeken in haar boek. Ze vindt het lastig. Ze zet haar studenten aan het werk, die het natuurlijk ook niet precies weten. Maar op die manier kan ze in ieder geval kwijt dat ze hoogleraar is. Vervolgens krijg je heel veel woorden die het er niet duidelijker op maken.

Op internet is echter een Google Talk met haar te vinden van bijna een uur lang. In mijn opinie een degelijk stuk werk van Google (hier). Op 7:16 geeft ze als omschrijving: '[a] kind of bully with an army.'

Is Donald Trump geen bully? Iemand die voor zijn politieke gewin kleine kinderen levenslang beschadigt alleen in de hoop daar zelf beter van te worden. Heeft Donald Trump opeens geen leger meer tot zijn beschikking? Tot voor kort gold het leger van de VS als het grootste en het modernste ter wereld. Is dat nu opeens totaal veranderd?

De titel van het interview is kennelijk vooral bedoeld de vele Trump-aanhangers onder het NRC-publiek niet voor het hoofd te stoten. Maar de uitspraak laat ook zien, dat Albright er lekker op los kwebbelt zonder echt na te denken. Het is alsof je de woordvoerder van Trump, Sarah Huckabee Sanders, hoort praten.

Ik vrees echter dat de meeste hedendaagse lezers niet op zoek gaan naar een heldere definitie van 'fascisme' in het volumineuze werk van Albright. Ik denk zelfs dat ze de definitie die ik hier boven uit het interview gepakt heb, min of meer bij toeval heeft geproduceerd. Albrigt lijkt me een typisch 'talking head', een pundit. Ze heeft haar woordje wel klaar en tegen de tijd dat jij nog over de eerste zin zit na te denken, is zij al ergens aan de andere kant van de wereld om haar evangelie te verspreiden. Zorg dat je publiek geen tijd krijgt om na te denken. Overweldig ze met woorden.

Het interview met haar in de NRC viel me vooral op door de grote inhoudelijke leegte. Ze heeft in feite niets te vertellen. Hier hebben we een vitale, goed verzorgde, oudere dame die nog steeds prima van de tongriem gesneden is, maar die inhoudelijk niets te melden heeft. Dat was in ieder geval de indruk die bij mij achterbleef.


Wat zeggen de Amazon-reviewers over het boek?

Via amazon.com kan ik de reviews van lezers van het boek opvragen. Ik vind 354 positieve (4 of 5 sterren) en 33 kritische (3 sterren of minder). De positieve reviews slagen er niet in mij duidelijk te maken wat zo waardevol is aan dit boek. Het zijn vooral verhalen die vermelden hoe geweldig en hoe bijzonder de auteur volgens de lezer is. Mensen die het boek dus de hemel inprijzen, omdat ze denken dat de auteur een belangrijk iemand is.

Neem bijvoorbeeld de op Amazon.com als meest behulpzaam beoordeelde (599 mensen) positieve review (4 sterren) van Gary Moreau (hier). Hij begint met op te merken dat dit boek precies op het juiste moment verschijnt en geschreven is door een briljant persoon die op de eerste plaats zat bij de Europese tragedie (hij refereert kennelijk aan de Holocaust.)

Kun je van bijvoorbeeld de relativiteitstheorie stellen dat die op precies het juiste moment verscheen, maar dat we nu wel eens weer wat anders willen. Hij begint dus met een uitermate vreemd argument. Daarna kiepert hij er twee autoriteitsargumenten overheen. De auteur is een briljant persoon. Maar juist briljante personen kunnen afschuwelijk manipuleren. Vervolgens zou Albrigt op de eerste rang hebben gezeten bij de Holocaust. Allereerst klopt die bewering niet. Albright zat de oorlogsjaren in het veilige Londen. Maar zelfs als die veronderstelling wel geklopt had, voegt dat niets toe aan de waarde van een boek over fascisme. Het idee is kennelijk, als je fascisten maar van dichtbij hebt meegemaakt, weet je er alles van. Ben je ervaringsdeskundige en kun je rapporteren wat andere mensen moeten doen om het te vermijden. Als het eens zo simpel was, was fascisme al in te tijd van Mozes de kop ingedrukt.

Vervolgens komt Moreau met een bijzondere uitspraak. Haar boek bestaat eigenlijk uit drie verschillende delen. Ik heb echter de inhoudsopgave en het begin en daarin valt niets te zien van die opsplitsing in drie delen. Het maakt op mij meer de indruk van een in stukken geknipte monoloog die eindeloos doorzeurt.

Wat zegt Moreau vervolgens over die drie verschillende delen die hij in het boek denkt te ontwaren? Het eerste deel ziet hij als een deel waarop veel lezers zullen afhaken. Ze probeert in dit deel duidelijk te maken wat fascisme is, maar haar omschrijving is zo vaag en ruim dat we iedereen waar we het niet mee eens zijn zonder problemen kunnen betitelen als 'fascist'. En zelf begrijpt ze ook wel, dat dat toch wat problematisch is. Over dit eerste deel is Moreau dus uitgesproken negatief.

Over het tweede deel, dat hij denkt te zien, is hij uitermate kort. Ze behandelt in dit deel recente politieke gebeurtenissen in een reeks landen en ze stelt in al die landen in meer of mindere mate afglijden naar Fascisme te zien. (Op dit punt weten we dus nog steeds niet, wat dat volgens haar precies is. Het wordt dan wel lastig om haar ongelijk aan te tonen.)

Het laatste deel van haar boek zou volgens Moreau het beste zijn. Volgens zijn review gaat dit deel echter specifiek over de Amerikaanse politiek. Wel een behoorlijke inperking als je een algemeen boek over fascisme schrijft. Wat is nu haar centrale boodschap om te zorgen dat we niet in een fascistisch systeem terecht komen?

De voorlaatste alinea van Moreau werpt daar een bijzonder licht op. Hij schrijft: 'In the end she notes that spend her time on issues like: “…purging excess money from politics, improving civic education, defending journalistic independence, adjusting to the changing nature of the workplace, enhancing inter-religious dialogue, and putting a saddle on the bucking bronco we call the Internet.” It’s a perfect ending to what is a very good book by an inspiring individual.'

Wat me opvalt, in die eerste zin, is dat hij niet loopt. Er lijkt een stuk te ontbreken. Mogelijk wilde hij iets schrijven in de trant van: aan het einde merkt ze op dat het besteden van haar tijd aan zaken als X1, X2, X3, . . . , een goede zaak is. De lezers die zijn review zo hoog beoordelen lijken deze oneffenheid aan het einde echter geheel en al niet op te merken. Kennelijk hebben ze niet zo ver of niet al te nauwkeurig gelezen.

Welke dingen, welke X, moeten we dan precies doen om het fascisme het hoofd te bieden? We moeten overtollig geld uit de politiek zuiveren. We moeten de opvoeding van burgers verbeteren. We moeten de journalistieke onafhankelijkheid verdedigen (maar een beetje rotzooien om aandacht te krijgen voor je boek moet natuurlijk blijven kunnen). We moeten ons aanpassen aan de veranderende natuur van de werkplaats. We moeten de dialoog tussen religies bevorderen. En een uiterst verontrustende: we moeten een zadel bevestigen op het bokkende wilde paard dat we Internet noemen.

De reviewer omschrijft die aanbevelingen om het fascisme blijvend de kop in te drukken als een perfecte afsluiting door een inspirerend individu. Maar wat het inspirerende individu debiteert zijn vrijblijvende algemeenheden. Het is vooral kretologie. Die manier van woordgebruik is helaas typerend voor precies dat wat men zegt te willen bestrijden: fascisme.

De kritische reviews vallen uiteen in twee groepen. Sommige mensen willen geen kritiek op Trump horen, die geeft ze in haar boek wel, en dus vinden ze het een slecht boek. Er zijn echter ook mensen die het boek inhoudelijk tegen vinden vallen. Iemand kent haar drie sterren toe, maar vraagt zich wel af het boek voldoende beknopt, helder en verhelderend is om te helpen bij het voorkomen en bestrijden van fascisme (hier).

Het eerste stuk van het boek dat ik via amazon.com gratis kan downloaden, nodigt niet echt uit om de rest ook op te vragen. Bij andere boeken die relevant zijn voor deze blog, heb ik vaak aan een stukje al genoeg om te denken: dit moet ik hebben en ik moet het nu hebben. In dit geval denk ik vooral het tegenovergestelde: zonde van de tijd.


Schrijven als zelfpromotie of schrijven om te begrijpen

Een punt dat je Albright ook mag verwijten, lijkt me, is dat ze volstrekt niet op de hoogte is met het empirische onderzoek op het gebied van fascisme/autoritarisme. Ze schrijft wel een heel boek, ze is zelfs te karakteriseren als een veelschrijfster (amazon.com levert 16 titels bij haar naam), maar ze vindt het kennelijk zonde van haar tijd om zich serieus in de materie te verdiepen. Waarom zou je, als je mikt op een publiek van mensen die niet of amper lezen en als ze lezen, niet kritisch lezen, maar de tekst vooral beoordelen op basis van hun idee over de auteur?

De reden voor mij, maar ook voor iemand als Bob Altemeyer, om ons te verdiepen in fascisme is dat we houden van puzzelen. Het is leuk een puzzel die nog nooit opgelost is, als eerste in de wereld op te lossen.

Daarnaast speelt nog een ander motief mee, in ieder geval bij mij. We leven in een bezeten wereld en we weten het, stelde Huizinga, toen hij over fascisme schreef. Dan is het uitermate handig om te weten hoe die wereld precies in elkaar steekt. Kennis is macht en soms kan een beetje kennis net het verschil betekenen tussen leven of dood. Of het publiek de oplossing van de puzzel wel of niet waardeert, doet er in dat verband niet toe. Wie empirische wetenschap beoefent om sociale erkenning te oogsten, beoefent geen wetenschap, maar doet precies het tegenovergestelde. Je kunt niet twee verschillende Heren dienen. Je bent of een empirisch wetenschapper of je bent een 'talking head,' maar beide tegelijk kan niet.

Als je dus over fascisme schrijft, staan er slechts twee routes open. Of je kiest de moeizame, harde, empirisch wetenschappelijke route. Het eindeloze zoeken en knutselen. De route waardoor Galilei bijna op de brandstapel eindigde en Einstein niet meer terug kon naar zijn woning in Berlijn. In zekere zin was hij daar nog gelukkig mee ook, want anders was het vermoedelijk slecht met hem afgelopen. Of je maakt het jezelf gemakkelijk en je schrijft een verhaal dat je publiek bevestigt in zijn vooroordelen. Bij Albright zie ik weinig van het eerste en veel van het tweede.

Natuurlijk geldt dit principe in beginsel ook voor andere teksten. Schrijvers hebben dus slechts twee opties. Of ze kiezen de fascistische route, of ze kiezen de harde, empirisch wetenschappelijke route. Journalisten die geloven dat harde wetenschap iets heel anders is dan journalistiek, vertellen daarmee in feite welke route zij kiezen. Wetenschappers die niet geloven in harde wetenschap, vertellen daarmee ook welke route zij kiezen.

Iets soortgelijks is zelfs voor dagboeken gevonden. Mensen die een dagboek bijhouden, kunnen dat op twee verschillende manieren doen. De ene manier is bij de eventuele lezer een sterk effect proberen op te roepen. De andere manier is problemen te inventariseren en na te gaan hoe ze het beste opgelost kunnen worden. De eerste benadering leidt vaak tot zelfmoord, de tweede benadering blijkt nuttig te zijn om beter om te gaan met problemen.

Opinies en ideologie uiten werkt dus in de praktijk totaal anders dan harde feiten uiten en kritisch nadenken. Het laatste is misschien minder leuk, maar levert soms toch belangrijke voordelen op.

Nu is er in dit geval een merkwaardige twist. Fascisme blijkt gekoppeld te zijn aan het uiten van opinies en ideologie. Democratie blijkt gekoppeld te zijn aan het uiten van harde feiten en kritisch nadenken.

Fascisme kun je niet los zien van een strongman. De strongman is een bully die streeft naar macht. Om macht te krijgen heeft hij een groot leger volgzame aanhangers nodig. Het eerste probleem van de strongman is dus zijn aanhang te wekken en te bezielen. Het verhaal dat een strongman vertelt is daarom altijd: de X deugen niet, volg mij, dan pakken we ze en je krijgt het goed.

Welke mensen zijn gevoelig voor die boodschap? De variabele die het beste het enthousiasme voor de strongman voorspelt, is bevooroordeeldheid (prejudice). Vooral mensen die gemakkelijk vooroordelen omarmen volgen de strongman. Bevooroordeeldheid is echter ook de variabele die maximaal onderscheid maakt tussen bèta's (double lows) en alfa's (double highs). Je kunt het dus ook de alfabèta-factor kunnen noemen. Het is dat waarin alfa's maximaal verschillen van bèta's.

Alfa's denken hiërarchisch. Iets is waar, omdat een hoger geplaatste het zegt. Bèta's denken egalitair. Wanneer iemand hun iets vertelt, geloven ze dat niet, maar willen ze weten of het feitelijk (qua beschikbare waarnemingen) klopt. De eerste groep denkt dogmatisch, het is zo omdat een autoriteit het ons verteld heeft. De tweede groep denkt inductief: wat men zegt moet kloppen met de feiten.

Je zou ook kunnen zeggen dat bèta's de Natuur zien als autoriteit of als God. Ze zien de Natuur als een hogere werkelijkheid, waar ze afhankelijk van zijn en die ze zo goed mogelijk willen begrijpen. De Natuur bepaalt in hun optiek uiteindelijk of een uitspraak klopt of niet. Alfa's zien de natuur eerder als een lastig iets, dat alleen maar tegenwerkt. Daarbij zien ze zichzelf graag in de rol van God. Wij willen gewoon het milieu kunnen vervuilen, de natuur moet daar niet zo moeilijk over doen, maar gewoon doen wat we zeggen, dat er moet gebeuren. In die trant.

Wie de teksten van bekende alfa's en bèta's vergelijkt, ziet belangrijke verschillen. Alfa's denken dogmatisch, op basis van vooroordelen. Het is zo, omdat zij of hun leider het beweert. Bèta's denken inductief. Het is kennelijk zo, omdat de bekende waarnemingen niet in strijd zijn met de uitspraak. Maar klopt de uitspraak echt of gooit de natuur op het laatste moment toch nog roet in het eten? De manier van denken is dus totaal verschillend. Dit maakt het mogelijk op basis van geschreven tekst na te gaan of iemand taal hanteert als alfa of als bèta.

De basis voor het omarmen van vooroordelen is sociale bekrachtiging. Hitler beweert zaken over Joden die effect sorteren op zijn publiek. De juistheid of onjuistheid van die uitspraken interesseert de man geen snars, maar het effect op zijn publiek wel.  Of zoals Melania Trump met haar jas het standpunt van haar man verwoordde: 'I really do'nt care. Do U?'

Bèta's willen echter dat zaken kloppen met de beschikbare waarnemingen. Op het moment dat iemand begint te roepen dat de X niet deugen, is hun automatische vraag: hoe weet je dat? Waar is je evidentie? Doordat de strongman zich van evidentie niets aantrekt, slaat zijn boodschap bij bèta's niet aan. Ze zien het als een nogal kinderlijk verhaal dat ze moeilijk serieus kunnen nemen. Lariekoek die bombastisch gebracht wordt. In werkelijkheid is het echter levensgevaarlijke lariekoek doordat een belangrijk deel van de bevolking de lariekoek verslijt voor absolute waarheid.

Omdat er slechts twee manieren zijn om taal te gebruiken, promotioneel of descriptief, die gebaseerd zijn op de verschillende soorten bekrachtiging, is de zaak simpel. Of iemand doet vooral het ene, of iemand doet vooral het andere. Men is of alfa, of men is bèta. Het is lastig om beide manieren van taalgebruik precies even frequent te doen. Het lukt doorgaans niet om op de taalbal te balanceren. We kukelen vroeg of laat, of we willen of niet, naar links of naar rechts. Je kunt niet tegelijkertijd denken als Einstein en denken als Trump. In dit verband is 'denken' een wat ongelukkige term. Trump denkt niet, hij babbelt. Dat klinkt ongevaarlijk, maar is het niet, doordat volgelingen/gelovigen dat gebabbel zien als absolute waarheid.

Het probleem met Madeleine Albright is volgens mij dat ze precies hetzelfde doet als Trump, maar dan voor een andere doelgroep. Ze stond bij de verkiezingen aan de kant van Clinton. Bij die doelgroep weet ze wel wat los te maken. In het Google interview met Heather Young vermeldt Albright (op 1:45) dat haar boek nummer 1 staat op de New York Time Best bestseller lijst.

Als je er dus over nadenkt, heb je hier kennelijk een 'fascist' die over fascisme schrijft en daarvoor zegt te waarschuwen. Het doet denken aan de anti-pieten die zelf racistisch bleken te zijn. Die zelf geen zin hadden om over racisme na te denken of dat gewoonweg niet konden.

Nu is de term 'facist' natuurlijk wat beladen. Ik zou daarom de term 'babbelaar' prefereren. Een babbelende baby is leuk en ontroerend. Maar babbelende volwassen zijn gevaarlijk, levensgevaarlijk.







donderdag 28 juni 2018

De imam versus de leraar of alfa's versus bèta's?


Laatst bijgewerkt: 7/7/2018 om 5.25 uur


Op dinsdag 26 juni had Erdal Balci in de Volkskrant een column over de verkiezingsoverwinning van Erdogan. Het ziet er in Turkije niet goed uit, denk ik. Erdogan heeft vergaande bevoegdheden gekregen en sluit zijn tegenstanders langdurig op of erger. Tot overmaat van ramp zien we soortgelijke ontwikkelingen op veel andere plaatsen in de wereld. Denk alleen al aan iemand als Trump. Het lijkt onmiskenbaar dat er wereldwijd sprake is van een vergaande 'verrechtsing.'

Ik vind dat een wat vaag woord, dat ik normaal liever niet gebruik. Wat ik bedoel is dat overal autoritaire regiems uit de grond lijken te springen. We zien een steeds verdergaande 'alfaïsering': in de samenleving krijgt de alfacultuur steeds sterker de overhand. Er komen steeds minder mensen die denken als boeren en andere bèta's. Mensen die denken in termen van productie en harde feiten. Tegelijkertijd komen er steeds meer mensen die gericht zijn op het binnenhalen van een zo'n groot mogelijk deel van de beschikbare koek (het nationale inkomen) door handig te kletsen en een mooi verhaal op te hangen. Mensen die grossieren in opinies en ideologie.

Het is makkelijker om met handig te babbelen een royale boterham te verdienen dan met hard werken nuttige zaken te produceren, die vervolgens proberen te slijten aan de hoogste bieder en aan het einde van de dag te moeten rondkomen van minimale middelen. Je kunt het mensen in ons soort samenlevingen dus moeilijk kwalijk nemen, dat ze de weg van de minste weerstand kiezen. Het irrationele gebabbel van alfa's is een stuk minder inspannend dan het moeizame nadenken en geworstel met feiten van bèta's, terwijl het vaak belangrijk meer oplevert. Dat irrationele gebabbel is helaas ook een stuk gevaarlijker. Maar als het eerste belangrijk meer oplevert dan het laatste, ben je een dief van eigen portemonnee als je kiest voor serieus nadenken.

Het mooie van Balci is dat hij over zo'n lastig onderwerp kan schrijven in simpele, dichterlijke taal. De titel van zijn column is: 'De imam die altijd van de leraar wint'.

Balci ziet de ruk naar rechts als de strijd tussen de prediker en de leraar. De geschiedenis van de Turkse republiek is de strijd tussen de imam (Erdogan) die de dorpelingen probeert te beschermen tegen het heidense Westen en de idealistische leraar die van ver is gekomen om de kinderen van de plattelanders te winnen voor het modernisme. Hij laat zijn leraar, juf Arzu, zeggen dat de uitvinding van de drukpers de Europese mens heeft bevrijd van het juk van de religie en dat die boeken vroeg of laat ook het Turkse volk zullen verlichten. Maar op een of andere manier is dat laatste in Turkije dus nooit gebeurd.

De column van Balci bevat vier punten die van belang zijn voor deze blog.
1. Hij ziet de ontwikkeling van democratie naar dictatuur als de eeuwige strijd tussen prediker en leraar. (Ik geef hierna aan dat het moet gaan om de 'strijd' tussen alfa's en bèta's.)
2. Hij ziet dat de prediker uiteindelijk altijd wint.
3. Hij ziet dat die strijd te maken heeft met de uitvinding van de drukpers, met de beschikbaarheid van informatie.
4. Hij ziet dat er een verband bestaat met kleding. Hij noemt specifiek de roklengte en het bedekken van het haar door vrouwen. 


Roklengte, kledingnormen en niet verder kijken dan je neus lang is

Laat ik beginnen met het laatste punt: roklengte. Ik vind het leuk dat hij het verband met roklengte signaleert. Ogenschijnlijk heeft de lengte van de rok niets te maken met hoe rechts of links een cultuur is, maar in werkelijkheid is er een verband. Hij schrijft: 'De toenemende macht van de imams kon je meten aan de rokken die steeds langer werden. Toen de benen eenmaal volledig bedekt waren, was het de beurt aan het haar van de meiden dat uit het zicht moest.'

Ik weet niet zeker of roklengte altijd een goede indicator is van de alfabèta-verhouding in een cultuur. Maar het is onmiskenbaar dat alfaculturen zich uiten via het uiterlijk van hun leden. Ik zag ooit, via internet, een wetenschappelijke lezing op een Mormoonse universiteit in Utah. Allereerst viel het uiterlijk van de aanwezigen me op, vervolgens de gedragen toon waarop men sprak. Tenslotte het lage wetenschappelijke niveau. Nepwetenschap gebracht als wetenschap. Men zocht het in uiterlijk in plaats van inhoud.

Bij corps-studenten is hetzelfde zichtbaar. Een bepaalde kleding, een bepaalde spraak, maar inhoudelijk een diepe leegte. Of denk aan het uniform van Trump: pak, das en een achtergrond van geduldig en gehoorzaam staande mensen. Inhoudelijk vooral onwaarheid en onzin. Of denk aan nazi's: laarzen, uniformen, marcheren, de Hitlergroet, het hakenkruis. Inhoudelijk: het omarmen van kreten, emoties, gevoelens en het bestrijden van rationaliteit en zindelijk denken.

Het is dus niet zo dat iedere alfacultuur dezelfde kledingnormen hanteert, maar wel zo dat men als groep bepaalde ideeën heeft over hoe men gekleed behoort te zijn en die liefst dwingend wil opleggen. De goedkope Zara-jas van Melania met het opschrift 'I really don't care, do U?', was dus vanuit deze optiek helemaal fout. De aanhang van Trump begreep dat dit beslist niet hoorde.

Op dezelfde manier was in 1965 het dragen van een minirok door een vrouw die gezien werd als het toppunt van vrouwelijkheid, volledig fout. Jean Shrimpton, op dat moment een van 's werelds best betaalde fotomodellen, verscheen in Melbourne op Derby Day in een 'onfatsoenlijk' kort jurkje. Althans zo zagen sommige Australische dames dat in die tijd. Zoiets deed je niet als vrouw. Je had dan geen idee, hoe een dame zich behoorde te kleden en te gedragen (hier en hier).

De reactie op de jas van Melania waren echter jassen met: 'I really care, don't you?' (hier). Als Melania haar echtgenoot zat te trollen, was dat precies de reactie die ze graag wilde horen. Eerder wist ze al een ogenschijnlijk perfecte toespraak te houden met een kleine twist, die pas enige tijd later duidelijk werd. De twist was, dat de toespraak voor een groot deel gejat was. En hij was gejat door niemand minder dan Melania zelf. Omdat Melania behoorlijk slim is (wat we weten uit haar toelatingsexamen tot de universiteit), wist ze vooraf dat die diefstal uit zou komen. Ik zou denken dat de boodschap duidelijk is, maar voor moderne Amerikanen lijkt die manier van communiceren doorgaans een brug te ver. Trump denken ze te begrijpen, maar Melania spreekt in raadselen.

Iedereen die afwijkend gekleed gaat, is voor alfa's een buitenstaander en indringer die niet deugt. Men is als het ware niet in staat verder te kijken dan de oppervlakte. Ik herinner me dat ik ooit bij een sollicitatiegesprek een colbertje en een overhemd had aangetrokken. Helaas bleek dat in dit geval net de foute kleding te zijn. De volledige commissie zat zonder jasje achter de tafel. Met die sollicitatie is het niets geworden.


De betekenis van de minirok

De omarming van de minirok door de meiden rond 1965 was een vorm van verzet tegen de bestaande orde, denk ik. Wij hebben het recht om ons te kleden zoals we willen, dan zullen we dat recht ook gebruiken! Tegelijkertijd was de cultuur in die tijd ook zodanig dat dat zonder problemen kon. Als jonge meiden hun benen wilden laten zien, dan was dat hun zaak. Het was hun goede recht. Slechts een enkeling die zich er in die tijd druk over maakte.

Het was een tijd met een revolutionair elan: alles moest anders. De jeugd zou het allemaal veel beter gaan doen dan de oude garde. Ik geloofde dat zelf in die tijd ook heilig, er heerste een sterk vooruitgangsoptimisme, maar ik zag ook dat er dingen niet leken te klopen. Wat me in deze tijd voor het eerst opviel was het onvermogen van veel mensen om niet door het 'mooie' verhaal van een handige politicus heen te kunnen kijken. Ik vond dat zorgwekkend.

Ik weet niet of ik me toen volledig de consequenties van die waarneming realiseerde. Wel realiseerde ik me dat als kennelijk een meerderheid van de stemgerechtigden via op niets gebaseerde verhalen tot politieke beslissingen viel te verleiden, het bestuur van het land gemakkelijk kon ontsporen.

Op een abstract schilderij dat ik in deze tijd als decoratie maakte, vermelde ik links onderin een citaat uit '1984' van George Orwell: 'the future: ... a boot stamping on a human face -- forever.' Mijn vriendin zag dat citaat als een dissonant bij de warme kleuren van het schilderij. Het citaat bedierf het gevoel dat de kleuren opriepen.

Terugkijkend is het misschien zo, dat wij, de naoorlogse generatie, de babyboomers, al de wortels van het nieuwe fascisme in ons meedroegen. Wij hadden nooit de ellende van de dertiger jaren meegemaakt en de oorlog die daarop volgde. Echte armoede hadden wij nooit gekend. Honger kenden wij alleen uit verhalen. Echt gewerkt hadden we nog nooit, maar we wisten absoluut zeker dat we alles beter konden dan de generatie sukkelaars voor ons.

Wij waren een generatie die dacht dat het steeds beter zou worden en dat alles wat daarvoor nodig was, slechts het verheffen van onze stem was. Wij zagen de natuur als iets dat overwonnen was en de samenleving als iets dat alleen nog maar aangepast moest worden aan onze superieure ideeën. Het enige wat daarvoor nodig was, was dat we die ideeën duidelijk, luidkeels en zo nodig met kracht en geweld zouden verwoorden. Dan zou er vanzelf een nieuwe, betere wereld ontstaan.

In eerste instantie leek het inderdaad allemaal precies zo te gaan als wij dachten dat het zou moeten gaan. Wie beter keek, kon op dat moment echter al de eerste tekenen van het naderende verval zien.


Alfa's of pundits versus bèta's of supervoorspellers

De tegenstelling imam-leraar klopt niet, denk ik. Ook de leraar blijkt in de praktijk vaak een soort imam te zijn. Wie zich verdiept in de persoonlijkheidseigenschappen van leraren, ziet dat ze vaak alfa's zijn. Dit klopt ook met hun functie. Ze werken voor de machthebbers, ze voelen zich verwant aan die machthebbers, ze spelen in de klas de rol van machthebber en worden tenslotte door de machthebbers betaald. Wat ze hun leerlingen leren is niet zelfstandig kritisch nadenken, maar klakkeloos het door hen verwoorde standpunt napraten.

Wat is dan precies het onderscheid zijn tussen democratie en dictatuur? Democratie hoort bij bèta's, dictatuur hoort bij alfa's. Bèta's zijn egalitair, alfa's zijn hiërarchisch. Alfa's zien dus bij voorkeur een vorst of koning met absolute macht aan het hoofd, waarbij ze zichzelf graag als vorst en heerser zien. Als dat niet mogelijk is, willen ze bij voorkeur tot de elite van de vorst behoren.

Bij bèta's moet je denken aan boeren, ambachtslieden en andere producenten. Een boer koopt niets voor een mooi verhaal. Als zijn oogst verloren gaat, heeft hij een groot probleem. Zaken moet kloppen en ze moeten niet alleen kloppen, een boer moet voortdurend in de toekomst proberen te kijken om te kunnen overleven. Een vaardigheid die mensen bij onderzoek (met wat lastiger vragen dan of morgen de zon opkomt) gemiddeld ongeveer even goed blijken te beheersen als pijltjes gooiende chimpansees. Dus niet.

Wie echter beter kijkt naar dit soort uitkomsten,*  ziet dat er vier groepen te onderscheiden vallen. Er is een kleine groep supervoorspellers, er is een grotere groep matige voorspellers, er is een grote groep 'chimps' en tenslotte is er een kleine groep 'pundits'. De chimps scoren rond (of iets onder) toevalsniveau, maar de pundits hebben iets bijzonders. Ze slagen erin systematisch fout te voorspellen. Ze zitten er systematisch naast. Mits je hun voorspellingen maar consequent omdraait, blijkt er toch een kern van waarheid in te zitten. Ze leven kennelijk in de wereld die tegenover de wereld van de feiten ligt: de wereld van de opinies.

In mijn idee is de wereld wat hij is, maar tegelijkertijd heeft iedereen ook een idee over hoe de wereld zou moeten zijn. Pundits leven al in die ideale wereld. In hun optiek is hun ideale wereld de norm en is de echte wereld irrelevant en hoogstens lastig, omdat deze nog niet aangepast is aan hun wensen en ideeën. Die afwijkingen kunnen echter eenvoudig worden opgelost door de mensen te overtuigen dat hun visie de enig juiste is en onmiddellijk gerealiseerd moet worden. In hun onderbewuste zien ze kennelijk het probleem in de echte wereld, maar in hun praten zien ze het probleem als iets dat via indringend praten (commando's, propaganda en reclame), macht en agressie eenvoudig opgelost kan worden.

Hitler wilde van Duitsland weer een wereldmacht maken. Het zou een duizendjarig rijk worden. In werkelijkheid kwam hij in 1933 aan de macht, begon hij in 1939 de Tweede Wereldoorlog en pleegde hij in 1945 zelfmoord. Het duizendjarige rijk had 12 jaar geduurd. Van Duitsland was slechts een puinhoop over. In Italië speelde zich een vergelijkbaar verhaal af. In Japan gebeurde vrijwel hetzelfde. Het uitgangspunt was steeds grootse ideeën over macht en winnen. De werkelijkheid was dat men in alle drie samenlevingen voortdurend niet in staat was zaken realistisch in te schatten.

Pundits zijn ook mensen die op tv en in de pers graag en met grote stelligheid hun duidelijke zwart-wit mening verkondigen. Er is geen twijfel mogelijk. Ze weten het zeker. Zij zijn de absolute expert. Zij kunnen het weten. Aan hun oordeel kan niet getwijfeld worden.

Het zijn mensen die uitermate goed kunnen 'communiceren': politici, predikers, journalisten, leraren, verkopers. Het zijn mensen die expert zijn in het beïnvloeden van andere mensen door middel van reclame en propaganda. Het zijn de mensen van het 'mooie' verhaal en het grote idee die het niet al te nauw nemen met de feiten en niet in staat zijn tot fatsoenlijk, goed onderzoek. (Om die reden heb ik het over 'communiceren'. Ze beheersen een kant van de taal, maar niet de andere kant. Ze kunnen taal niet goed beschrijvend en voorspellend hanteren.) In termen van het soortenmodel gaat het om double-highs, om alfa's. Ze willen belangrijk zijn, de baas zijn, en hebben een publiek nodig dat niet kritisch luistert: hun voetvolk, hun gelovigen, hun mobiele brigade.

Het 'mooie' verhaal is niet bedoeld de toekomst te voorspellen, maar is puur sociaal bedoeld. Pundits vertellen het publiek wat het wil horen om op die manier zelf invloed en macht te krijgen. Voor Trump was het scheiden van kleine kinderen van hun ouders niet relevant, maar wel het effect dat hij met die actie had op zijn achterban. Voor Hitler was niet relevant of zijn uitspraken over Joden wel of niet klopten, maar het aantal aanmeldingen voor de NSDAP na een toespraak was dat wel.

Wie andere voorbeelden zoekt van deze omgekeerde manier van denken, kan denken aan de beruchte uitspraak van Colijn in 1936, nadat de nazi's het Rijnland hadden bezet. Men kon rustig gaan slapen. In werkelijkheid had men op dat moment nog slechts vier jaar om de Nederlandse defensie op orde te brengen. Voor een dergelijke veelomvattende taak niet echt lang. Hitler die deze taak energiek ter hand nam, had zes jaar (van 1933 tot 1939) nodig om de Wehrmacht enigszins op oorlogssterkte te brengen. Dat op orde brengen verzuimde men in Nederland gemakshalve. Het zou de goede nachtrust verstoord hebben. Of denk aan het 'Peace for our time' van Chamberlain nadat in 1938 de nazi's Tsjecho-Slowakije hadden bezet. Hij had fijn gesproken met mijnheer Hitler en daarmee was het probleem Tsjecho-Slowakije volledig opgelost. Een jaar later brak de Tweede Wereldoorlog uit. Of denk aan de talloze klimaatsceptici die de meest onzinnige verhalen over het klimaat als feit proberen te slijten.

De omgekeerde manier van denken ontstaat doordat de spreker denkt als propagandist. Hij is bezig andere mensen een goed gevoel te bezorgen en voor zich te winnen. Zodra zich een probleem voordoet dat mensen angstig en onrustig maakt, richt hij zich niet op het in kaart brengen van het probleem en het ondernemen van effectieve actie, maar op het geruststellen van zijn publiek via toekomstvisioenen. Dank zij hem zal alles goed komen. Men hoeft hem slechts vergaande volmachten te verlenen en het probleem wordt opgelost. Doordat de spreker echter geen enkel idee heeft over het feitelijke probleem en wat wel en niet werkt, is de daarna volgende ramp een kwestie van tijd.

Wat kunnen we zeggen over de tegenhangers van de pundits? Over de specialisten op het gebied van voorspellen: de supervoorspellers? Een merkwaardigheid is dat ze zonder uitzondering iets lijken te hebben met getallen en wiskunde. Niet op de manier zoals sommige wiskundigen dat soms hebben. Eerder op de manier zoals natuurkundigen dat hebben. De wiskunde is vooral een handig hulpmiddel om de realiteit beter te begrijpen en te voorspellen. Niet een middel om andere mensen te imponeren.

Een andere merkwaardigheid van supervoorspellers is dat ze 'actief open minded' zijn. Ze zijn actief op zoek naar informatie waaruit blijkt dat het allemaal misschien toch net even anders zit dan ze denken. Ze zijn volstrekt het tegenovergestelde van dogmatisch. Ze zijn voortdurend op zoek naar informatie waaruit hun ongelijk kan blijken. Een volgend kenmerk is dat ze vrijwel nooit helemaal zeker zijn. Ze zijn daarom niet populair als voorspeller op tv: hun verhaal is te complex en te genuanceerd. Ze realiseren zich dat het voorspellen van de werkelijkheid verdomd moeilijk kan zijn.

Vroeger ging het vermoedelijk vooral om boeren. Tegenwoordig zijn er niet zoveel boeren meer. De supervoorspellers blijken nu vaak programmeurs (geweest) te zijn. Een computerprogramma schrijven is eigenlijk voorspellen of het programma in werkelijkheid zal werken zoals het bedoeld was. Kennelijk is programmeren een goede manier om voorspellen te leren. Mijn eigen ervaring is dat het je in ieder geval grote bescheidenheid leert, want vaker dan je lief is, blijkt er toch net een kleinigheid misgegaan te zijn.

Het gaat dus niet om de strijd tussen de heerser/prediker en de leraar, maar om de strijd tussen de heerser/prediker en de boeren. De 'strijd' tussen alfa's en bèta's. De heerser/prediker met zijn elite en leger van volgelingen/gelovigen versus de boeren, de ambachtslieden, de producenten, de wetenschappers, de probleemoplossers. De mensen die de de productieve onderlaag van de samenleving vormen. De mensen die vrijheid, veiligheid en stabiliteit nodig hebben om te doen, waar ze goed in zijn: produceren en uitvinden.


Steeds meer alfa's?

Balci stelt dat de imam altijd van de leraar wint. Maar het juiste onderscheid is tussen alfa's en bèta's. Ik heb het dan over 'alfaïsering'. Waar het op neer komt, is: er komen steeds meer alfa's. Het is alsof alfa's zich in landbouw-samenlevingen sneller voortplanten dan bèta's. Tot de boel tenslotte volledig uit de hand loopt en de desbetreffende samenleving vastloopt of zelfs ten onder gaat. Waarna mogelijk elders alles opnieuw begint.

Wie in de Bijbel zoekt, vindt daar het verhaal van Mozes die de berg afkomt met de Tien Geboden. Wie beter leest, ziet dat er in die tekst sprake is van godhaters. De tien geboden waren kennelijk bedoeld tegen de godhaters te zeggen: doe effe normaal, jongens! Doordat godhaters ook nu nog bestaan, valt te achterhalen dat het om agressieve, bevooroordeelde mensen gaat, die bij stress boos worden op degene die ze als verantwoordelijk voor hun ellende zien. Want het ligt met volstrekte zekerheid beslist niet aan hen. Ook in die tijd kostte het kennelijk al moeite alfa's zich normaal te laten gedragen.

Een aantal eeuwen later, in de tijd van Jezus, hebben de alfa's of godhaters de macht overgenomen. Dat ze dat gedaan hebben ligt in de lijn der verwachting, doordat ze volledig gericht zijn op het verwerven van macht. Aan de ene kant bezetten ze dan de positie van Hogepriester, aan de andere kant collaboreren ze met de Romeinen. De religie is een geldmachine geworden, die de godhaters op de troon heeft geholpen en hun veel macht, status en geld oplevert. Jezus als timmerman en Jood van het oude stempel, vindt dat maar niets, maar zal het verkondigen van zijn 'foute' opinies moeten bekopen met de kruisdood. Godhaters laten niet over zich lopen en zitten boordevol dodelijke agressie.

Wat in de tijd van Mozes een probleem was, dat men probeerde te bezweren met de Tien Geboden, is in de tijd van Jezus uitgegroeid tot een groep die de macht heeft overgenomen. De  alfacultuur waar de Joodse samenleving op dat moment van doordrongen is, zal uiteindelijk leiden tot de noodlottig verlopen opstand tegen de Romeinen.

Met de Romeinen zou het echter uiteindelijk niet veel beter aflopen. Hoewel men in eerste instantie door veroveringen een goed leven realiseert, begint de interne rot steeds meer toe te slaan. De trieste erfenis van de Romeinen kan men nu nog bewonderen in de stagnerende Italiaanse economie.

Merkwaardig genoeg lijkt de noodlottig verlopen Joodse opstand echter een zuiverende werking gehad te hebben op de Joodse cultuur. Mensen als Spinoza en Einstein zijn voorbeelden van extreme rationaliteit. Toen ik me verdiepte in de documenten van de AJC (American Jewish Committee) werd ik getroffen door hetzelfde verschijnsel. De vele Joodse Nobelprijswinnaars in de empirische wetenschappen wijzen hier ook op.

Het succesvolle Duitsland van Bismarck vormde de basis voor twee overbodige wereldoorlogen. Beide wereldoorlogen werden echter door Duitsland verloren met kennelijk als resultaat dat Duitsland nu fungeert als een grote productiemachine voor de rest van de wereld, terwijl we geneigd zijn Merkel te zien als de laatste verdediger van het Vrije Westen. Voorspoed, welvaart en overwinningen leiden kennelijk normaal tot meer alfa's, terwijl zaken als armoede, nederlagen en plagen soms tot meer bèta's lijken te kunnen leiden. 


Twee manieren van omgaan met informatie: babbelen en denken

Het lijkt alsof de drukpers in Europa de wetenschappelijke revolutie inluidde waarmee de grote vooruitgang begon, terwijl dat in een land als Turkije nooit gelukt is. Hoe kan dat?

In China bestond de drukkunst al veel langer, maar dat leidde niet tot de wetenschappelijke revolutie. Kennelijk is beschikbaarheid van informatie alleen niet voldoende om verder te komen.

Stel dat morgen iemand een methode ontdekt om kernfusie in een bekerglas water op te wekken. Dat zou een fantastische uitvinding zijn, die het energieprobleem van de wereld in een klap zou kunnen oplossen. Wat is er dan nodig om inderdaad daadwerkelijk verder te komen?

De reactie van de samenleving op dat soort nieuwe informatie is doorslaggevend. Wanneer de samenleving vol belangstelling is, alles wil weten over de nieuwe uitvinding, deze wil checken en deze wil verbeteren, kan de nieuwe informatie zich snel verspreiden en snel toegepast worden. Of eventueel snel ontzenuwd worden.

Wanneer de informatie klopt, is deze echter ook uitermate bedreigend voor de samenleving. Denk aan de energie-industrie en de velen die daarmee een inkomen verdienen. Het gaat in dit geval om zeer grote bedragen. De uitvinder moet dan niet vreemd opkijken wanneer hij wordt uitgeschakeld voordat hij zelfs maar kan publiceren. Of wanneer hij na publicatie verdacht en belachelijk wordt gemaakt. Uit de geschiedenis zijn ettelijke gevallen bekend waarin de verkondiger van nieuwe en dus foute informatie op de brandstapel of iets dergelijks eindigde.

Een samenleving kan nieuwe informatie dus omarmen of bestrijden. Bètaculturen omarmen nieuwe informatie, alfaculturen bestrijden die. Extreme bèta's zijn actief op zoek naar nieuwe informatie die hun ongelijk kan bewijzen. Darwin deed dat bijvoorbeeld, maar het is ook bekend van supervoorspellers. Alfa's willen foute informatie het liefst verbieden en verbranden. De geschiedenis levert hier talloze voorbeelden van en het blijkt ook uit onderzoek naar autoritarisme.

In het kader van mijn promotie-onderzoek kwam ik teksten op het gebied van computer-ondersteund-onderwijs tegen die tientallen jaren eerder digitaal gepubliceerd waren, maar nooit waren opgevraagd. Hoewel er ondertussen vele miljarden dollars besteed waren aan onderzoek op dit gebied, had niemand ooit enige interesse getoond voor de mogelijk belangrijke resultaten. Men zat kennelijk niet te wachten op nieuwe informatie, maar was vooral bezig met het naar binnen praten van de volgende onderzoekssubsidie. Nieuwe informatie was alleen maar lastig. De 'onderzoekers' waren kennelijk vooral alfa's. Men was goed in het verkopen van onderzoeksvoorstellen, maar onderzoek dat werkelijk tot iets leidde, lukte nooit.

Dit bleek ook uit het grote aantal projecten die enthousiast aangekondigd en beschreven werden, maar uiteindelijk nooit in concrete verbeteringen resulteerden. In sommige gevallen lukte het zelfs na een behoorlijk aantal jaren met een groot aantal mensen niet om zelfs maar een enigszins werkend programma af te leveren. Iets wat iemand als Bill Gates in een achternamiddag presteerde, bleek voor een dergelijke groep mensen ondanks de beschikbaarheid van meerdere jaren een brug te ver. Daar stond dan weer tegenover een groot aantal enthousiaste en ogenschijnlijk indrukwekkende publicaties over de fantastische software die gerealiseerd zou worden. De mensen die daadwerkelijk software ontwikkelden leken echter nooit tijd te hebben voor dergelijke publicaties.

Andere punten die me van dit soort 'onderzoekers' opvielen, was dat men zeker wist dat Basic als computertaal minderwaardig was, dat de monitoren op de bureau's vaak abnormaal groot waren, dat de computers nooit snel, groot en duur genoeg konden zijn, maar dat men zelf doorgaans niet kon programmeren. Men was kortom goed in presenteren en overtuigen, maar niet in produceren. Men was goed in het vertellen van mooie verhalen en het formuleren van fraaie bedoelingen.

De verklaring voor het verschijnsel is simpel. Dit soort projectvoorstellen worden beoordeeld door andere alfa's: mensen die normaal niet veel kijk hebben op het voorgestelde project, hoewel ze zelf overtuigd zijn van het tegendeel. Ze beoordelen het voorstel daarom via systeem 1. Het ziet er indrukwekkend uit. Het lijkt een prachtige vruchtboom. Dat de vruchtboom in de praktijk nooit vrucht zal dragen, onttrekt zich aan hun waarneming en aandachtsspanne.


Babbelaars denken niet

Bij onderzoek onder alfa-studenten vonden we indertijd een vreemd verschijnsel: door het maken van statistieksommen werden ze niet beter in statistiek. Op dat moment konden we die uitkomst niet goed begrijpen. Hoe was dat mogelijk? Normaal worden mensen beter door te oefenen. In dit geval bleek die regel echter niet op te gaan.

De verklaring die onlangs duidelijk werd, blijkt te zijn dat feedback na een fout antwoord door studenten op twee totaal verschillende manieren verwerkt wordt. Via systeem 1 (klassieke conditionering) of via systeem 2 (operante conditionering).**

Bij de emotionele verwerking via systeem 1 wordt de in de feedback aanwezige informatie niet benut. De student klikt de emotioneel negatief geladen boodschap snel weg. Hij snapt dat zijn antwoord fout is, maar niet waarom. Even later maakt hij daardoor dezelfde fout opnieuw. Veel studenten blijken dit niet een enkele keer te doen, maar steeds opnieuw. De feedback wordt niet gelezen, maar onmiddellijk weggeklikt. Sommige studenten beantwoorden hetzelfde item meer dan twintig keer fout, terwijl ze voor het juiste antwoord alleen de feedback hoeven te lezen.

Om de informatie in de feedback te benutten, moet men systeem 2 (langzaam denken) inschakelen. Systeem 1 (snel denken of babbelen) werkt echter snel, automatisch en kost geen inspanning. Wie dus gewend is systeem 1 te hanteren, hanteert systeem 2 niet. De emotionele response, de babbelreactie, blokkeert de denkreactie. Korter geformuleerd: babbelaars denken niet.

Interessant is ook de manier van denken die deze studenten hanteren. In hun optiek maken zij niet twintig keer of vaker dezelfde fout, maar vergist het programma zich steeds weer. In hun optiek is het uitgesloten dat hun antwoord fout zou kunnen zijn, de fout moet liggen bij het 'domme' programma. Zij zijn dat beslist niet, geloven ze. Het blijkt in de praktijk vaak om ongeduldige, snel geagiteerde studenten te gaan die zich mondeling nadrukkelijk kunnen uiten.

Andere studenten benutten de 'negatieve' informatie van het programma echter wel. Ze onderdrukken de reactie van hun systeem 1 en analyseren vervolgens rustig via het trage systeem 2 wat er precies fout was aan hun antwoord. Deze studenten kunnen een item fout beantwoorden, maar doen dat normaal slechts één keer. Daarna weten ze het antwoord. De nieuwe informatie wordt niet weggeklikt, maar bestudeerd en benut. Dit zijn studenten die van hun fouten leren doordat ze in staat zijn rustig de feedback te bestuderen en zich die informatie eigen te maken.

Onze gegevens op dit punt laten nog iets zien. Het programma is bedoeld de schrijfvaardigheid te verbeteren. Aan de ene kant is het daardoor mogelijk te meten hoe goed studenten zijn in taal, aan de andere kant valt te meten hoe goed ze zijn in het verwerken van feedback na een fout antwoord. Het blijkt dat deze twee vaardigheden negatief gecorreleerd zijn. Zelfs na vele sessies met het trainingsprogramma blijft er een negatief verband bestaan. Dit betekent dus dat schrijfvaardigheid en 'leesvaardigheid' niets met elkaar te maken hebben. Sterker nog: wie goed is in het ene, is doorgaans slechter op het andere.

De verklaring is dat schrijfvaardigheid gebaseerd is op systeem 1. We voelen wat de juiste formulering is. Het vermogen om de informatie in de feedback te benutten is echter gebaseerd op systeem 2: zorgvuldig kijken. Wat we dus vinden is dat mensen die goed zijn in systeem 1 in doorsnee slechter zijn in systeem 2 en omgekeerd.

Deze negatieve correlatie betekent dat mensen een voorkeur bezitten voor één van beide systemen van informatieverwerking. Een grote groep hanteert vooral systeem 1 (babbelen), een kleinere groep hanteert vooral systeem 2 (kritisch denken). Dit onderscheid lijkt de basis te vormen voor de alfabèta-factor (bevooroordeeldheid, prejudice).

De systeem 1 'denkers', de babbelaars, hanteren taal daarbij vooral als commando (mand), men produceert vrijwel alleen propaganda en reclame. Taal is een middel om je zin te krijgen en jezelf sociaal te verbeteren. Men praat in meningen en abstracte ideeën. De systeem 2 mensen, de kritische denkers, hanteren taal bij voorkeur descriptief (tact), dus beschrijvend en voorspellend. Men wil dat uitspraken kloppen met de waarnemingen (feiten).

Informatie op zich leidt dus niet automatisch tot vooruitgang of Verlichting. Wat essentieel is, is het inschakelen van het trage systeem 2: de kritisch rationele houding waarbij men actief de juistheid van uitspraken probeert te toetsen. Klopt de bewering met de bekende waarnemingen? Deze analytische manier van denken is typerend voor bèta's, maar blijkt lastig of zelfs onmogelijk voor alfa's.

Bij alfa's en hun aanhang moet men aan dienaren, soldaten, slaven, ambtenaren, predikers en gelovigen denken. Een ondergeschikte van een machtig heer die een foute opmerking maakt, kan gemakkelijk zijn hoofd verliezen. Het gaat er dus niet om dingen te zeggen die feitelijk juist zijn, maar om dingen te zeggen die de Heer positief waardeert. Er zijn dus goede en foute uitspraken en de feedback op de uitspraak komt snel en simpel: de toehoorder vindt de opmerking oké of niet-oké. De feedback die men krijgt is puur sociaal. Er bestaat niet zoiets als feitelijk juist of onjuist in de alfawereld. Men denkt en praat in ideeën en opinies. Het gaat om sociaal denken. Uitspraken moeten politiek correct zijn. Men leeft in een sociale wereld waarin de feiten er niet echt toe doen, maar sociale reacties doorslaggevend zijn.

Wil een samenleving de nieuwe informatie benutten, dan moeten de bèta's in die samenleving voldoende te vertellen hebben. In jonge samenlevingen waarin men nog dicht bij de natuur en het productieproces staat, lukt dat veel beter dan in oudere samenlevingen waarin alfa's de macht naar zich toe hebben getrokken. Hoe verder de machtige bovenlaag af komt te staan van de productieve onderlaag, hoe behoudender, conservatiever, frauduleuzer en agressiever de samenleving wordt. Tegelijkertijd loopt de productie terug doordat de productieve onderklasse het steeds moeilijker krijgt.


Steeds meer babbelaars?

De toenemende emotionele verwerking van informatie via systeem 1, babbelen, verklaart de steeds verdergaande ruk naar rechts. Mensen komen steeds verder af te staan van de natuur en de productie. We zijn qua eten en andere zaken onvoorstelbaar rijk, terwijl de productie steeds minder menskracht vergt. Het automatische gevolg is dat de strijd om de beschikbare koek steeds belangrijker wordt. Babbelen is veel belangrijker geworden dan kritisch nadenken. De beste babbelaars lopen met de buit binnen.

We kunnen die alfabèta-verschuiving onder andere meten via de toenemende sociale ongelijkheid.***  In verhouding tot andere landen doen we het in Nederland dan nog heel behoorlijk. Het kan dus nog stukken erger. Aan de andere kant: het zou ook een heel stuk beter kunnen.

Hoe gaat dit aflopen? Naarmate mensen steeds harder gaan vechten om de beschikbare middelen krijgen enkelen het misschien tijdelijk heel royaal. In totaliteit blijkt echter uiteindelijk de hele cultuur zo hard achteruit te fietsen, dat zelfs de rijken uiteindelijk minder goed af zijn dan de naar verhouding minder rijken in meer egalitaire culturen.

Maar ook dan stopt de ruk naar rechts nog niet. We hebben Wereldoorlog I en II gehad. Dat gaf daarna tijdelijk een focus op productie doordat er veel gedood en vernield was. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat een Wereldoorlog III niet nodig is. De meest sombere voorspellingen zijn dat rond 2070 het zeeniveau mogelijk twee meter of meer gestegen zal zijn. Een dergelijke stijging van de zeespiegel leidt tot veel vernietiging, waardoor productie (tijdelijk) weer belangrijker wordt.

Uiteindelijk is de keuze dus: willen we produceren en onze problemen oplossen of willen we liever babbelen en vechten om wat er al is. De gang van zaken rond de klimaatopwarming laat zien dat de babbel-optie de afgelopen dertig jaar consequent gekozen is. Dat is misschien niet verstandig (mijn mening), maar het is wel de realiteit (een feit). Kennelijk moet de wal uiteindelijk het schip keren. Daarna kunnen de mensen die de zaak overleefd hebben, de dan broodnodige productie weer op gang brengen.

Een aardig, maar ook nog al verontrustend voorbeeld van de neiging tot babbelen staat beschreven in de Volkskrant van 28/06/2018. David Smeulders, hoogleraar Energietechnologie, Technische Universiteit Eindhoven, merkt in een ingezonden brief op dat de beslissing om huizen af te koppelen van het gas qua CO2 grote gevolgen heeft. Een gemiddeld gezin verstookt 1500 kuub gas dat resulteert in 2700 kg CO2. Bij overgang op kolenstroom om hun huis te verwarmen hebben ze 5000 kilowattuur nodig. Dat levert 40000 kg CO2 op. Natuurlijk wil men graag zonnestroom, maar die is in de winter slechts beperkt beschikbaar. In totaal produceert afkoppeling van het gas dan tot anderhalf maal zoveel CO2. Voor de opwarming van de aarde een kwalijke zaak.

Door via systeem 1 te 'denken' doet  men precies het omgekeerde van wat men zou moeten doen om het probleem werkelijk aan te pakken.



-----
* Superforcasting. The Art and Science of Prediction. Philip Tetlock, Dan Gardner, 2016 (hier).

** De uitkomsten van het online-trainingsprogramma leren in dit verband vijf zaken.
- Allereerst laat het het op een simpele manier zien dat informatie op twee totaal verschillende manieren verwerkt kan worden: via systeem 1 of via systeem 2. In het eerste geval komt alleen de globale boodschap over, maar de rest niet. Bij opnieuw aanbieden wordt het item weer fout gemaakt. In het tweede geval komt ook de overige informatie over. 
- Ten tweede laat het zien dat de neiging om systeem 1 te hanteren onvoorstelbaar sterk kan zijn en vrijwel niet te doorbreken valt. Er ontstaat in dit soort gevallen een soort leerblokkade. Dit verklaart de problemen van alfa's met bètastof.
- Ten derde is het vermogen informatie te verwerken via het programma meetbaar en blijkt het om een persoonsgebonden variabele te gaan. Sommige mensen scoren voortdurend hoger dan gemiddeld, anderen lager.
- Ten vierde blijkt uit de negatieve correlatie met de taalfactor dat mensen gespecialiseerd zijn in een van beide verwerkingsmethodes. Men is of alfa, of bèta, maar niet iets daar tussenin. Deze specialisatie lijkt ook via training niet te doorbreken.
- Ten vijfde blijkt uit de resultaten dat de studenten na een aantal sessies met het programma aanmerkelijk beter zijn geworden in informatieverwerking via systeem 2. Systeem 2 denken is dus trainbaar en kan en moet kennelijk ingeoefend worden.

*** The Spirit Level. Why Equality is Better for Everyone. Richard Wilkinson, Kate Pickett, 2011 (hier).