zondag 3 november 2019

De weg naar de hel is geplaveid met grote verwachtingen


Laatst bijgewerkt: 3-11-2019 om 22.49


In de Volkskrant van zaterdag, 2 november 2019, een groot interview (2,5 pagina's) met Geert Mak over zijn nieuwe boek: Grote verwachtingen -- In Europa 1999-2019.

Het boek is een vervolg op zijn bestseller In Europa, reizen door de twintigste eeuw. In dat laatste boek beschrijft hij de geschiedenis van Europa in de twintigste eeuw door een jaar lang door Europa te reizen en die plaatsen te bezoeken die in die eeuw een grote rol speelden. Vooral slagvelden dus.

De Volkskrant (Peter Giesen) omschrijft dit laatste boek als volgt: 'een kroniek van een 20ste eeuw van oorlog en genocide die niettemin optimistisch eindigde in 1999. De Muur was gevallen, het totalitaire communisme was verslagen, de wereld wachtte een periode van vrede, democratie en economische bloei.' Volgens Mak was men in 1999 heel optimistisch, maar het zou anders lopen.

Voor zijn nieuwe boek reisde Mak opnieuw door Europa. De Volkskrant: 'Overal ontmoette hij vervreemding, het gevoel niet meer thuis te zijn in een wereld die zo snel is veranderd.' Mak: 'Mensen voelen zich vervreemd in hun bestaan. En dat heeft te maken met veel meer dingen dan alleen met migratie.'

Mak: 'Ik was in Wigan, in Engeland, waar mensen voor de Brexit hebben gestemd, rechtstreeks tegen hun objectieve belangen in. Er staat daar een geweldige soep- en witten bonen-fabriek van Heinz. Die fabriek gaat het zwaar krijgen na de Brexit. In zulke steden zijn de oude industrieën weggevallen. Gemeenschappen zijn als het ware verdoofd. Ik gebruik het begrip cultureel trauma. Het hele sociale systeem is totaal uit elkaar gevallen. De mensen verlangen verschrikkelijk terug naar het oude Engeland, waar ze iets betekenden, waar ze een rol hadden. In de fabrieken, met de vakbonden, de politieke partij. Zulke verhalen komen de hele tijd terug, ook in Frankrijk of de vroegere DDR.'

Mak: 'nieuwe banen zijn vaak laagbetaald en niet vast. Mensen zijn ontzettend onzeker geworden. Ze hebben het gevoel zo afgedankt te kunnen worden. De loyaliteit tussen bedrijf en werknemer is verbroken. Dat zie je in veel sectoren, ook in het onderwijs en de zorg. De mensen in die sectoren zijn te netjes om op de populisten te stemmen. Maar de gevoelens van onvrede en vernedering bestaan.'

Het verhaal van Mak doet me in eerste instantie denken aan het revolutiejaar 1968. Als na-oorlogse generatie hadden we alleen maar meegemaakt, dat het allemaal steeds beter werd. Echte ellende was een ver van ons bed show. We hadden nog nooit echt iets gepresteerd, maar we wisten zeker dat de generatie voor ons er een zooi van had gemaakt. En dat wij het allemaal onvoorstelbaar veel beter zouden gaan doen.

We waren kortom, ideologisch bevlogen, maar weinig realistisch. Mede studenten droomden van de revolutie. Eén van die dromende studenten kende ik. Zijn vader was tandarts en ze bewoonden een gigantisch huis. Niet bepaald de zoon van een fabrieksarbeider.

Wat onze protest-acties precies moesten opleveren, wist geen kip. Maar toen ze niets opleverden, eindigden de idealen -- volgens het Historisch Nieuwsblad (hier) -- in een bloedbad. Sommige protesteerders zagen geweld als een toegestaan middel om hun vage eisen kracht bij te zetten.

Wanneer je het artikel in het Historisch Nieuwsblad leest, zie je ook dat de jeugdige rebellen duidelijk ultra-rechtse sympathieën hadden. Het feitelijke doel was dus slechts: macht. Dat verklaart ook het grijpen naar geweld, het overdadig gebruik van genotsmiddelen en de gerichtheid op seks.

In termen van het soortenmodel moeten de jeugdige rebellen van 1968 vooral alfa's geweest zijn. Het waren systeem 1-denkers. De harde natuur bestond niet, men was opgegroeid in een wereld van overvloed en nu was het zaak zo'n groot mogelijk deel van de koek te bemachtigen.

In tweede instantie doet het verhaal van Mak me denken aan de Amerikanen die op Trump gestemd hebben. Ze hebben het vaak niet slecht, maar voelen zich wel benadeeld. Andere mensen, vooral zwarten, krijgen meer dan zij, vinden ze. Wat bij de volgelingen van Trump opvalt, is dat ze vaak tegen hun belangen in stemmen. Dat komt doordat ze zich laten leiden door hun emoties. Ze checken het verhaal van hun leider niet aan de feiten, maar aan het oordeel van hun mede gelovigen.

Het gaat allemaal om en over gevoel. Lees de opmerkingen van Mak opnieuw. Overal ontmoet hij vervreemding: het gevoel niet meer thuis te zijn. Gemeenschappen zijn niet actief bezig, nee, ze zijn verdoofd. De mensen verlangen terug. Ze willen iemand zijn. Ze voelen zich onzeker en onveilig. Een typisch kenmerk van autoritaristen (ware gelovigen en alfa's).

De loyaliteit tussen bedrijf en werknemer is verdwenen, stelt Mak. In een alfacultuur bestaat geen solidariteit. Uiteindelijk is het ieder voor zich en God voor ons allen. De strongman gebruikt zijn volgelingen, maar voelt zich niet aan hen verplicht. De volgelingen hanteren dezelfde attitude tegenover alles dat ze als lager in status zien. Ieder moment kan in een dergelijke cultuur je laatste zijn.

Mak stelt: de gevoelens van onvrede en vernedering bestaan. Weer die focus op gevoel. Men voelt zich ontevreden. Het typische kenmerk van alfa's. Het huis is nooit groot genoeg. De auto kan altijd duurder. En men voelt zich vernederd. Men denkt in termen van status. Men wil dolgraag iemand zijn, maar in werkelijkheid is men iemand die niets te melden heeft. Het innerlijk is een gapende leegte.

De beschrijving die Mak geeft, zou zo ontleend kunnen zijn aan het soortenmodel. Ik denk dat Mak een goed vermogen heeft om de tijdgeest aan te voelen en te beschrijven.

In het interview zie ik echter ook een opmerking staan, die wel 'mooi' klinkt, maar me niet lijkt te kloppen. Het gaat over het dorp Jorwerd, waar Mak eerder het boek over schreef: Hoe God verdween uit Jorwerd. In het dorp was een Syrisch vluchtelingengezin gearriveerd.

Mak: 'Er was een zeer klein groepje in het dorp dat moeite had met deze vreemdelingen. Het begon met kinderruzies. Normaal gesproken praten ouders het dan uit. Maar nu escaleerde het. Dat leidde tot een paar nare incidenten, iemand die een mes trok en naar binnen wilde stormen.' Na deze bedreiging ging het Syrische vluchtelingengezin weg. Ze zijn verhuisd.

Mak maakt dan de opmerking, na aangegeven te hebben, dat hij die verhuizing als een nederlaag voelt: 'Want de meeste mensen zijn niet racistisch.' Het klinkt mooi, maar het klopt niet met de harde meetresultaten.

Wat we via het meten van bevooroordeeldheid weten, is als volgt. Er is slechts een kleine groep, die niet of amper discrimineert. De zogenaamde 'double-lows' of 'bèta's'. Dan krijgen we een groep die wel discrimineert, maar niet heel extreem. Deze groep omschrijf ik als 'ware gelovigen'. Ze zijn autoritaristisch, maar niet sociaal dominant. Pas als hun leider opdracht geeft, gaan ze fanatiek over tot actie. Zij zijn in het leger van de Heer het voetvolk, dat het vuile werk moet opknappen.

Daarna komt een groep die stevig discrimineert, maar nog niet maximaal. Dit zijn -- wat Eric Hoffer noemt -- de 'men of action'. Dit zijn de sociaal-dominante generaals en officieren van de strongman.

Tenslotte komt de groep die maximaal discrimineert. De strongman met zijn elite. Deze groep krijgt -- wat Bob Altemeyer noemt -- de gouden medaille voor discriminatie en agressie. Dit zijn 'double-highs': de mensen die en sociaal-dominant zijn en autoritaristisch. De mensen die ik aanduid als: 'alfa's.

Wanneer je het slagveld overziet, is dus minimaal iets van drie vierde geneigd tot discriminatie en agressie. Mak schildert hier een fraai plaatje, dat we graag willen geloven, maar dat niet klopt.

Een punt dat Mak echter vermoedelijk wel goed gezien en verwoord heeft, is de titel van zijn boek: Grote verwachtingen. Wanneer je de ruk naar rechts wilt begrijpen, dan moet je focussen op de manier van denken.

Mensen in een alfa-cultuur denken in termen van wat ze graag zouden willen geloven en hebben. Bèta's denken in termen van wat is en kan. De ene groep focust op een geïdealiseerde toekomst, die men ziet door een virtuele, roze bril. De andere groep denkt in nuchtere termen: wat is er en wat kan er? De val voor het populisme begint met grote verwachtingen. Het begint allemaal met het geloof in een prachtige, nieuwe wereld.

Mijn moeder placht vroeger te zeggen: 'De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens.' Misschien moeten we zeggen: de weg naar geweld, oorlog, genocide en dictatuur begint met prachtige verwachtingen. Het enige dat we slechts wilden, was gelukkig worden. Helaas liep het vervolgens totaal anders.











Autisme: veel foute diagnoses en sterk discriminerend onderwijs


Laatst bijgewerkt: 5-11-2019 om 21.50


'Autisme' is een vaag begrip. In eerdere blogposts over dit onderwerp liet ik zien dat autisme-onderzoekers vaak geen idee hebben, waar ze het precies over hebben. De vijf subschalen van de AQ, de meest gebruikte vragenlijst om autisme in de bevolking te meten, bleken allemaal iets anders te meten. Ze vertoonden geen enkele overeenstemming.

Wanneer je vervolgens op item-niveau ging kijken, bleken 38 van de AQ-items van alles en nog wat te meten, maar kennelijk geen autisme. Uiteindelijk bleven er van de in totaal 50 items slechts 12 items over, die inderdaad samen één duidelijke factor meten. De falende theorie die men gebruikt had voor de constructie van het meetinstrument, bleek niet uitzonderlijk. Voor de verklaring van het fenomeen -- waarvan het meten tot nu toe dus in feite nooit echt goed gelukt is -- bleken vervolgens maar liefst vijf (!) verschillende theorieën gehanteerd te worden.

Wat men precies wilde verklaren, wist men -- gezien de problemen met het meetinstrument -- zelf nog niet precies, maar door die 'kleinigheid' liet men zich niet afremmen. De verhalenmachine draaide kennelijk op volle toeren. Alleen laat een aantal van 5 theorieën voor het verklaren van een empirisch fenomeen zien, dat de 'deskundigen' het kennelijk onderling nogal oneens zijn. Aan één werkende theorie hebben we in de empirische wetenschappen toch echt voldoende.


De AQ is ondanks de constructieproblemen toch een valide maat

Het Zweedse onderzoek (hier) over de (vertaalde) AQ dat ik eerder aanhaalde en dat aangaf dat de AQ meerdere factoren tegelijk meet, terwijl slechts de 12 kernitems voldoen aan de eis een duidelijke factor te meten, maakt echter nog twee andere belangrijke zaken over autisme duidelijk.

In het artikel zijn de twee frequentieverdelingen weergegeven die men voor de (Zweedse) AQ vond. De ene frequentieverdeling heeft betrekking op een 'normale' populatie. In dit geval van uiteenlopende studenten. De andere frequentieverdeling heeft betrekking op een groep mensen die in Zweden gediagnosticeerd is als 'autistisch' (ASD).


Wanneer je naar de figuur kijkt, zie je dat de AQ-scores van de studenten lopen van 70 tot 130. De autisten scoren daarentegen van 70 tot maar liefst 175. Het positieve nieuws is dus dat we met de AQ een duidelijk verschil aantonen tussen beide groepen. De autistische groep scoort -- uitgaande van het plaatje -- belangrijk hoger.

Het artikel vermeldt gemiddelden van 103 en 128 voor respectievelijk de studenten en de autisten (met standaarddeviaties van 11 en 19 respectievelijk). Dat betekent, dat we een verschil vinden tussen beide groepen van 25 punten. Wanneer we uitgaan van de standaarddeviatie van de 'normale' groep (de studenten), komt dat overeen met 2,3 standaarddeviatie verschil. Dat geldt als een zeer groot verschil. De AQ maakt dus prima onderscheid tussen beide groepen: het is een valide maat om autisme aan te tonen.

Hoewel de 5 subschalen van de AQ uiteenlopende zaken meten en de meeste items dat ook doen, valt al die ruis kennelijk voor een groot deel weg tegen het sterke signaal dat de 12 kernitems leveren. De constructie had misschien doordachter gekund, maar ondanks dat, blijkt de maat toch te doen, wat ze moet doen.


Veel foute autisme-diagnoses

Nu komt echter het eerste probleem. Van de mensen die als 'autistisch' zijn gediagnosticeerd, bevindt ruim de helft zich in het normale gebied (onder de 130). Zelfs wanneer je veronderstelt dat je de grens bij ongeveer 115 moet leggen (sommige ogenschijnlijk 'normale' mensen zullen wel autistisch zijn, maar niet als zodanig gediagnosticeerd), zelfs dan blijft er nog steeds iets van een derde van alle autisten onder die grens zitten.

Hoe je het dus ook draait of keert, het etiket 'autisme' wordt kennelijk door de 'deskundigen' vaak op mensen geplakt, die dat bij objectieve meting niet blijken te zijn. Een grote groep mensen die als 'autistisch' gediagnosticeerd is, is dat helemaal niet!


Universitair onderwijs werkt discriminerend voor autisten

Dan is er een tweede probleem. Als de groep niet-autisten (de 'uiteenlopende studenten') inderdaad een juiste afspiegeling zou vormen van de totale bevolking, dan zouden de autisten binnen hun gebied moeten vallen. Ze zouden dan aan de uiterste rechterkant van de niet-autistische frequentieverdeling moeten zitten. In werkelijkheid zit de helft van alle autisten daar echter boven.

Kennelijk is het dus zo, dat de groep studenten op het punt van autisme sterk geselecteerd is. In werkelijkheid vinden we in de populatie AQ-scores die veel hoger liggen dan 130.

De kennelijke verklaring is dat het (universitaire) onderwijs niets moet hebben van sociaal moeilijke (autistische) mensen en die mensen via allerhande subtiele en minder subtiele manieren wegselecteert. Dat soort 'lastige' mensen is niet alleen minder welkom, maar vermoedelijk helemaal niet welkom.

Wat we geïllustreerd en gedemonstreerd zien in de figuur, is discriminatie gericht tegen mensen die sociaal gezien misschien niet altijd even aardig en aangepast overkomen, maar ondanks dat, misschien wel vaak een terecht punt hebben of een unieke visie.

Deze twee punten (veel foute autisme-diagnoses en onderwijs dat autisten wegselecteert) die vallen af te leiden uit beide frequentieverdelingen, stemmen volledig overeen met de strekking van mijn eerdere blogposts. Autisme wordt gezien als een negatief kenmerk (hier) en autisme-deskundigen hanteren wel probleemloos het begrip 'autisme', maar hebben vaak geen idee van de precieze betekenis (hier).










Autisme: een negatief stereotype over bèta's


Laatst bewerkt: 3-11-2019 om 2.40


Autisme is een negatief stereotype over bèta's verspreid door alfa's

Kan autisme inderdaad een negatief stereotype (vooroordeel) zijn over bèta's, dat vooral verspreid is door alfa's? De term 'bèta' hanteren we normaal voor iemand die goed is in wiskunde en andere exacte vakken, zoals natuurkunde. We bedoelen er iemand mee, die goed is in logisch en analytisch denken. De term heeft een bepaalde positieve gevoelswaarde: een bèta kan iets, waar andere mensen vaak moeite mee hebben.

Wanneer je bèta's zwart wilt maken, zul je ze bij voorkeur aanduiden met een negatief geladen woord. Bèta's (mensen die laag scoren op bevooroordeeldheid) zijn van origine afkomstig uit de boerenstand. Aan de ene kant volgt dat uit het soortenmodel, aan de andere kant valt die boerenafkomst bij bèta's vaak nog te achterhalen. Hoe worden 'boeren' voorgesteld en afgebeeld in de literatuur?

Niet bepaald positief. Een artikel dat ik deze avond bij toeval tegenkwam, laat weinig twijfel bestaan aan het negatieve stereotype van 'boer' dat werd uitgedragen. Het artikel valt hier te vinden. De titel luidt: Het beeld van de boer. Illustratie en indoctrinatie door de eeuwen heen. De illustratie bij het verhaal vat de boodschap goed samen.




De boer is afgebeeld als een smerig, verachtelijk en minderwaardig persoon. Het plaatje doet je denken aan de manier waarop Joden werden afgebeeld in nazi-Duitsland. Die associatie is vermoedelijk niet helemaal zonder grond.

Het is bekend dat de Joden in verhouding bijzonder veel Nobelprijzen op het gebied van de natuurwetenschappen -- bèta-wetenschappen, anders geformuleerd: boerse wetenschappen -- behaald hebben. Helemaal verwonderlijk is dat niet. Het Joodse geloof verwerpt het geloof in afgoden en koppelt het begrip 'G.d' aan de (schepping van de) Natuur. Het is in essentie een boers geloof zou je kunnen zeggen. Het is 'boerse' filosofie.

Uit onderzoek is bekend dat de mensen die discrimineren niet aan iedere groep een even grote hekel hebben. De groep die ze van alle groepen het meest negatief evalueren, zijn de mensen die dat niet doen, die niet discrimineren. Met andere woorden: bèta's, ongelovigen, vrijdenkers, 'liberals'. Niet de huidskleur, niet het geloof, maar het verwerpen van iedere vorm van irrationeel geloof, is voor mensen in de alfacultuur het teken om te haten.

Dat lijkt ook begrijpelijk: een fundamentalistisch gelovige valt met weinig moeite te bekeren tot een totaal ander geloof. Fundamentalistisch gelovigen weten zelf doorgaans in de verste verte niet, wat ze precies geloven. Het geloof is voor hen slechts de 'goddelijke' opdracht die door hun groep en superieuren gegeven wordt. Uiteindelijk komt dat geloof er altijd op neer, dat bepaalde andere groepen niet deugen en vernietigd moeten worden.


Veel discriminerende en niet-deugende autisme-onderzoekers

Is de discriminatie-hypothese plausibel in het licht van wat Baron-Cohen rapporteert in zijn boek? Allereerst geloofden autisme-onderzoekers heel lang dat 'autisme' een alles of niets verschijnsel was. Ik formuleer het dan aardig. Je was 'autist' of je was het niet. Vergelijk dit met de manier van denken over Joden in fascistisch Duitsland: je was 'Jood' of je was het niet. In werkelijkheid is een dergelijke tweedeling natuurlijk nooit goed vol te houden. Het verraadt een luie manier van denken, waarbij je de wereld verdeeld wordt in ons en hun.

Een tweede aanwijzing is het optreden van een kwalijke figuur als Bruno Bettelheim in het autisme-onderzoek. Het 'autisme' dat hij dacht te zien, moest de schuld van de ouders zijn. Om het kind te helpen, moest het dus uit huis geplaatst worden. Precies dezelfde behandeling die men gediscrimineerde groepen in Australië, Canada en Nieuw-Zeeland laat ondergaan. Het achterliggende idee is dat dat soort 'foute' groepen op alle mogelijke manieren bestreden moeten worden.

Vervolgens is er het ongefundeerde verhaal en het kwalijke optreden van Nobelprijs-winnaar Niko Tinbergen. Deze droeg het evangelie van Bettelheim nadrukkelijk uit en kwam -- zonder enige evidentie -- met de invulling dat het 'autisme' ontstaan moest zijn door een emotioneel trauma. Er moest iets aangrijpends gebeurd zijn in de jeugd van het kind. Daarbij waren de ouders uiteraard de eerst in aanmerking komende verdachten.

De therapie die hij (als etholoog, iemand die het gedrag van dieren bestudeert) propageerde was: Holding Therapy (forced hugging). De aversie van het kind tegen aangeraakt worden, moest met geweld doorbroken worden. Het resultaat was uiteraard dat deze kinderen vaak een levenslange aversie opbouwden tegen aangeraakt worden en door deze 'therapie' ernstig getraumatiseerd raakten.

Een ander merkwaardig autisme-geloof dat Baron-Cohen in zijn boek vermeldt, past in dit rijtje. Men gelooft dat 'autisten' aliens zijn, die afkomstig zijn van een andere planeet. Dat discriminerende geloof vertelt meer over de mensen die het geloven, dan over 'autisten'. Maar het zal duidelijk zijn, dat je als 'alien' hier op de planeet Aarde niet echt welkom bent.

Baron-Cohen vermeldt in zijn boek enkele mensen die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het begrip 'autisme'. Ik noem ze niet allemaal, maar beperk me tot de belangrijkste:
- Leo Kanner (de eerste beschrijving in 1943 van 'klassiek' autisme);
- Bruno Bettelheim (autisme is het resultaat van slechte ouders);
- Nikko Tinbergen (autisme is het resultaat van een psychisch trauma);
- Lorna Wing (autisme is een spectrum aandoening);
- Hans Asperger (beschrijving van zeer intelligente kinderen die autistisch zijn).

Van deze vijf belangrijke personen op het gebied van het autisme-onderzoek zijn er maar liefst drie problematisch. Eén was een fanatiek nazi en overtuigd fascist (Hans Asperger), één was vooral een psychopathische oplichter (Bruno Bettelheim). Eén verkondigde een kwalijke theorie en therapie, zonder enig empirische onderbouwing (Nikko Tinbergen). Kennelijk trekt het onderwerp 'autisme' vooral foute figuren. Men verkondigt een wild geloof om op die manier zelf sociaal te scoren. De klassieke basis voor discriminerende acties.


Autisten zijn bèta's, die moeten proberen te overleven in een alfa-wereld

Is het tegenwoordig echt beter? In de paragraaf Horror stories (hoofdstuk 4) stelt Baron-Cohen, dat hij graag zijn boek zou vullen met alleen positieve verhalen, maar dat wanneer hij dat zou doen, dat pure volksverlakkerij zou zijn ('this would be pure spin').

Hij geeft twee recente voorbeelden van kwalijk handelen door hulpverleners. Ouders met een autistisch kind die beschuldigd werden door hulpverleners van Münchausen by proxy. En sociaal werkers die het gedrag van een autistisch kind toeschreven aan verwaarlozing door de ouders.

Hij schrijft: 'The horror cases I have come across tend to involve a dogmatic bigotry on the part of social services who may say that they do not believe that Asperger syndrome exists, or believe that there is some fashion involving overdiagnosis of Asperger syndrome, and a refusal to acknowledge such cases as genuine.' Ook in deze gevallen (zie de door mij gecursiveerde termen) ging het kennelijk om alfa's, althans mensen in de alfacultuur.

Baron-Cohen vat dit deel van zijn verhaal (Horror stories) ongeveer als volgt samen: het zal duidelijk zijn dat we niet in een wereld leven die echt vriendelijk is voor autisten en mensen met Asperger syndroom. Anders geformuleerd: autisten zijn bèta's, die moeten proberen te overleven in een alfa-wereld.












Wat is 'autisme' precies? De kern-items van de AQ



Onderzoekers hanteren wel het begrip 'autisme', maar hebben geen idee van de betekenis

Wie zich langer verdiept in de AQ-vragenlijst, ziet dat deze opgebouwd is uit vijf subschalen met ieder tien items. Men heeft autisme opgesplitst in vijf kenmerken. Ieder kenmerk wordt vervolgens afgevraagd met een subschaal van tien items.

Als die vijf kenmerken inderdaad het onderliggende autisme meten, zou je verwachten dat die vijf subschalen onderling vergelijkbare resultaten moeten opleveren. Met andere woorden: ze moeten  onderling hoog correleren. De hoogte van die onderlinge correlaties wordt beperkt door de (on)betrouwbaarheid van de schalen. De gevonden correlatie kan daardoor een stuk lager uitvallen. Wanneer je corrigeert voor die onbetrouwbaarheid (via de 'correction for attenuation') zou je bijna maximale correlaties (bijna 1) moeten vinden.

Op dit punt is de AQ-literatuur die ik kon lokaliseren via Google, echter oorverdovend stil. Men rapporteert probleemloos de betrouwbaarheden van de subschalen, maar niet de onderlinge correlaties tussen die subschalen. Ik kon die althans (nog) niet vinden. Kennelijk vallen de onderlinge correlaties zo laag uit, dat men die maar liever niet rapporteert.

Een Zweeds onderzoek (hier), waarbij men de AQ eerst in het Zweeds vertaalde, leverde een betrouwbaarheid van 0.87 voor de totale vragenlijst. Wat op zich niet slecht is. Men stelt in dit artikel verder ook dat de AQ de meest gebruikte schaal is om autisme (in de bevolking) te meten.

Men stelt in dit onderzoek echter ook nadrukkelijk dat de AQ niet voldoet aan de voorwaarde dat er slechts één factor gemeten wordt. Bij de item-analyse vond men maar liefst drie verschillende factoren. De AQ bevat dus kennelijk nogal wat ruis: er worden meerdere factoren tegelijk gemeten.

De Zweedse onderzoekers hebben ook gekeken of ze een groep items konden vinden in de AQ, die wel voldeed aan hun eisen voor uni-dimensionaliteit. (Die eisen hielden in dat de hoofdfactor tenminste 50% van de variantie moet verklaren en dat de groep items niet duidelijk een andere factor mag meten.) Hun analyse leverde op dat er slechts één groep van 12 items te vinden was, die aan deze twee voorwaarden voldeed. Kennelijk is het dus zo, dat deze 12 items de kern van de AQ vormen, terwijl de overige items vooral ruis toevoegen.

Wat betekent dat? Je wilt een bepaald begrip meetbaar maken. Je bedenkt vijf schalen om het begrip op vijf verschillende manieren te meten. Vervolgens vind je, dat niet één van die vijf schalen duidelijk correleert met een van de andere schalen. Conclusie: je hebt vijf keer misgekleund. Het denken in termen van je eerder bedachte schalen moet je opgeven. Je ideeën over het begrip kloppen  niet met de harde werkelijkheid.

Tegelijkertijd blijkt de AQ echter in de praktijk behoorlijk betrouwbaar te zijn en goed te discrimineren tussen autisten en niet-autisten. In de items moet dus een betrouwbare en valide factor aanwezig zijn. Bij analyse van de data blijkt die inderdaad aanwezig te zijn. Verder blijkt het slechts om één groep items te gaan. Dat maakt de zaak in dit geval een stuk gemakkelijker.

De AQ-vragenlijst telt 50 items, maar die ene betrouwbare factor telt slechts 12 items. De operationalisering van 'autisme' op item-niveau zat er 38 keer naast, maar -- dat is het mooie van de kwantitatieve benadering -- er werd 12 keer in de roos geschoten. Statistisch gezien is dat, doordat we de niet passende items wegfilteren, voldoende om verder te kunnen.

Dit punt laat echter zien dat men tot nu toe niet goed begrijpt, wat 'autisme' precies is. Eerst blijken alle vijf subschalen om 'autisme' te meten, mislukt te zijn. Vervolgens blijkt de overgrote meerderheid van de items het begrip helemaal niet te meten.

Ook het boek van Baron-Cohen (Autism and Asperger Syndrome -- The Facts) bevestigt dit punt. Men hanteert het begrip, maar begrijpt niet goed wat het precies inhoudt. Hij bespreekt vijf verschillende autisme-theorieën. Empirisch wetenschappelijk gezien, zijn dat er vier te veel. Iedere 'deskundige' propageert kennelijk vooral zijn eigen theorie. Een teken dat het vermoedelijk meer alfa-wetenschappers zijn, die zich met autisme bezig houden, dan bèta-wetenschappers. 


De kern-items van de AQ impliceren wel anders zijn, maar geen problemen

Terug naar de 12 kern-items van de AQ. Om welke items gaat het? Het zijn de items: 11, 13, 22, 44, en 47 in de subschaal Sociale vaardigheid. De items: 10, 32, 34, and 46 in de subschaal Aandacht omschakelen. En om de items: 17, 26 en 38 in de subschaal Communicatie. Dat de 12 kern-items afkomstig zijn uit drie verschillende subschalen, wijst er weer op dat het idee dat Baron-Cohen had van autisme niet overeenkomt met de realiteit. Ik laat de 12 items hier volgen

-----
De 12 kern-items van de AQ
Item 11 -  I find social situations easy
Item 13 -  * I would rather go to a library than a party
Item 22 -  * I find it hard to make new friends
Item 44 -  I enjoy social occasions
Item 47 -  I enjoy meeting new people
Item 10 -  I can easily keep track of several different people’s conversations
Item 32 -  I find it easy to do more than one thing at once
Item 34 -  I enjoy doing things spontaneously
Item 46 -  * New situations make me anxious

Item 17 -  I enjoy social chit-chat
Item 26 -  * I don’t know how to keep a conversation going
Item 38 -  I am good at social chit-chat
De door de Zweedse onderzoekers gehanteerde scoring van de items liep van '1 = beslist eens' tot '4 = beslist oneens'. Items waarbij de scoring omgedraaid werd (in dat geval: '1 = beslist oneens'), zijn hierna aangegeven met een *. 
-----

Wie deze items bekijkt, ziet twee punten terugkomen. Het eerste is een gerichtheid op sociale contacten (babbelen). Het tweede punt lijkt iets van zelf-overschatting in te houden (items: 10, 32 en 46). Echt nieuwe situaties maken in beginsel iedereen ongemakkelijk, maar niet iedereen zal dat onmiddellijk toegeven en zich realiseren. Tegelijkertijd meerdere conversaties volgen als je luistert, wil natuurlijk niet echt. Wie dit punt bevestigend beantwoordt, zegt misschien ook: ik luister nooit echt, ik luister alleen oppervlakkig. Met andere woorden: ik verwerk alle informatie via het emotionele systeem. Wie denkt meerdere taken tegelijkertijd goed te kunnen uitvoeren, heeft weinig idee van zijn eigen capaciteiten. Het doet wat Trumpiaans aan.

Deze kerngroep van items van de AQ focust daarmee duidelijk op sociale gerichtheid, babbelen en het doen van stevige uitspraken over zichzelf. Uitgaande van het soortenmodel verwacht je dat alfa's en bèta's deze items verschillend zullen beantwoorden. Daarbij verwacht je dat de bèta's belangrijk hoger zullen scoren op deze maat. Ze zijn minder dol op babbelen, sociale situaties en het ophangen van indrukwekkende verhalen over zichzelf.

Van alle diagnostische prietpraat over de veronderstelde problemen van autisten lijkt met deze collectie kernitems om autisme te meten, weinig over te blijven. Uiteraard zullen bèta's net als alfa's vaak genoeg in het leven problemen ervaren. Er lijkt op grond van deze items echter weinig reden om te denken dat autisme automatisch een kwalijke of slechte eigenschap zou moeten zijn. Kennelijk is dat idee een vooroordeel dat mogelijk vooral door alfa's via handige communicatie en veel propaganda de wereld in is geholpen. 








zaterdag 2 november 2019

Zijn autisten slechts bèta's?


Laatst bijgewerkt: 3-11-2019 om 2.22


In de vorige blogpost liet ik zien dat 'autisme' gemeten kan worden via de AQ-vragenlijst van Baron-Cohen. 'AQ' staat daarbij voor 'autisme (spectrum) quotiënt'.

Verder stelde ik dat er goede redenen zijn om te denken dat 'autisme' kennelijk weinig anders is dan de omgedraaide zooifactor (bevooroordeeldheid). Mensen die hoog scoren op de AQ zouden dan in doorsnee laag moeten scoren op de zooifactor. Autisten zouden dan zogenaamde 'double lows' (bèta's) zijn.

Wat ze in dat geval bijzonder maakt, is hun onbevooroordeelde, feitgerichte manier van denken. Maar de consequentie van die manier van denken is een probleem bij het passen in een groep en dan formuleer ik het vermoedelijk te voorzichtig.


De zooifactor

Over de zooifactor weten we inmiddels heel veel. De 'zooifactor' is de factor -- het woord zegt het al -- de factor die verklaart, waarom mensen zooi maken. Wanneer je een weggeworpen bierblikje in het bos vindt, weet dan: daar is iemand geweest met een hoge score op de zooifactor. Maar de zooifactor verklaart ook zaken als bendevorming, corruptie en oorlog. Wanneer het bommen en granaten regent, is de zooifactor aan het werk.

Mensen hebben in beginsel twee totaal verschillende manieren van bestaan. In de ene modus zijn we productief en proberen we gevaren het hoofd te bieden. Je zou dat onze oerwoud-modus kunnen noemen. We moeten iets eetbaars zien te bemachtigen en ondertussen is dat oerwoud een levensgevaarlijke plek om je te bevinden.

In de andere modus willen we de bemachtigde eetwaar consumeren. We willen lol hebben, we willen lekker eten, we willen het gezellig hebben, we willen genieten. Niet moeilijk doen, niet kritisch doen, niet letten op de harde buitenwereld, maar lol en ontspanning willen we op dat moment hebben. Je zou ook kunnen zeggen: we hebben een productiemodus en een consumptiemodus. Soms is het tijd om gericht en geconcentreerd te werken, soms is het tijd om te ontspannen.

Een hoge score op de zooifactor betekent dat we een sterke voorkeur hebben voor de consumptiemodus. Dat is de modus waar bijna iedereen van nature het liefst in zit. Gezien de zaken die we in die modus doen (eten, drinken, genieten, kletsen, lol maken, seks) is het niet zo vreemd, dat we die modus prefereren boven de kille productiemodus.

Een lage score op de zooifactor betekent dat we ons bestaan op een of andere manier ingesteld hebben op het gevaarlijke oerwoud, op de gevaarlijke wereld. Er moet brood op de plank komen. Dat gaat niet uit zichzelf, maar tegelijkertijd is die harde buitenwereld een gevaarlijke wereld. Het is in die modus zaak terdege op te letten en gevaar vroegtijdig te herkennen.

De zooifactor meten we in beginsel via bevooroordeeldheid, maar daarnaast zijn er inmiddels nog een heel stel manieren. Hoe gaat het meten van bevooroordeeldheid? We leggen een reeks vooroordelen voor en laten die beoordelen. De vooroordelen die we daarvoor doorgaans gebruiken hebben betrekking op mensen van andere groepen. Verder moet zo'n vooroordeel altijd een emotionele lading hebben: de X deugen niet! Tenslotte moet het vooroordeel feitelijke basis missen. We hebben een stevig oordeel over die niet-deugende X, maar in werkelijkheid is ons oordeel niets meer dan een onderbuikgevoel.

Waarom gaan we met zo'n vooroordeel mee? Wanneer je in de kroeg zit gezellig te borrelen en iemand vertelt een mop over bijvoorbeeld Belgen, is de bedoeling van die mop een gezellige sfeer te scheppen. Als je dat doorhebt, snap je, dat die mop niets zegt over hoe Belgen echt zijn.

Veel mensen interesseren zich echter niet voor de vraag, hoe het in werkelijkheid zit. Ze willen bij de groep horen en in die groep dolgraag hoger komen. Als dat kan door een Belgenmop te vertellen, dan is dat geen enkel probleem en weten ze daarna ook zeker dat Belgen niet deugen. Dat positieve gevoel ten opzichte van negatieve uitspraken over anderen meten we via bevooroordeeldheid.

Een lage score op bevooroordeeldheid geeft aan dat we de borrelpraat niet geloven, een hoge score geeft aan dat we met de borrelpraat meegaan. Anders geformuleerd: een lage score betekent dat we systeem 2, het systeem voor traag denken, hanteren. Een hoge score betekent dat we systeem 1, het systeem voor snel denken, hanteren. Het snelle denksysteem is gebaseerd op emoties en sociale feedback. Het trage denksysteem is gebaseerd op het moeizaam koppelen van uitspraken aan feiten en waarnemingen. Het vereist bewust en gericht nadenken met een focus op harde feedback.


Autisten zijn minder empathisch

De zooifactor (bevooroordeeldheid, de alfa-bètafactor) is zowel theoretisch, als empirisch stevig verankerd. We kunnen die factor op meerdere manieren meten en het is duidelijk, wat je meet en wat dat betekent. Wanneer 'autisme' (gemeten met de AQ) hetzelfde is als de omgedraaide zooifactor, weten we precies waar we het over hebben. Maar is dat inderdaad zo?

Ik gaf in mijn vorige blogpost drie argumenten om te denken dat beide factoren grotendeels hetzelfde zullen zijn. Allereerst dacht ik in de vijftig items de zooifactor terug te zien. Maar dat is misschien weinig overtuigend. Mensen zijn geneigd alles te zien, dat ze graag willen zien. In een volgende blogpost kom op dit punt terug.

Het tweede argument dat ik gaf, bespreek ik verderop. Het derde argument was het verhaal van Baron-Cohen dat inhield dat autisten weinig empathisch zijn, maar wel sterk systematiseren. Ik zag daarna echter onderzoek waarbij wel het voorspelde verband met empathie werd gevonden, maar waarbij het verband met systematiseren zeer zwak was. Mogelijk komt dat doordat die vragenlijst niet goed werkt, maar daardoor lijkt de empirische bodem onder dit argument voor een deel weg te vallen.

Aan de andere kant is er dan nog wel steeds die omgekeerde relatie met empathie. Wanneer autisten inderdaad bèta's zijn, verwacht je dat het systeem 2 denkers moeten zijn. In dat geval zullen ze hun (automatisch optredende) systeem 1 reactie proberen te onderdrukken. Je verwacht dat ze minder empathisch zullen reageren.

Leo Kanner, de eerste die in 1943 via elf persoonsbeschrijvingen 'autisme' beschreef, wees al op dit punt. Autisten zijn belangrijk minder empathisch dan normaal. Hoewel de theorie van Baron-Cohen mogelijk niet volledig opgaat, bevestigt die verminderde empathie bij autisten wel de koppeling tussen autisme en de zooifactor. Ook dit punt wijst erop dat autisten bèta's zijn.


Mensen met Asperger syndroom zijn onmiskenbaar bèta's

Laten we nu kijken naar het tweede argument dat ik gaf. De mensen met Asperger syndroom zijn voor autisten heel bijzonder. Ze zijn goed in taal, maar ze zijn niet alleen goed in taal, ze zijn ook intelligent. Dat kan alleen betekenen, dat ze béta's zijn.

Bèta's zijn goed in wiskunde (analytisch denken), maar ook goed in taal. Alfa's daarentegen zijn goed in taal, maar slecht in wiskunde, waardoor hun intelligentie -- ruwweg het gemiddelde van taal en wiskunde -- veel lager uitvalt, dan je op grond van hun taalbeheersing zou verwachten.

De mensen met Asperger syndroom spannen als extreme autisten de autisme-factor als het ware op. Maar het extreme aan mensen met Asperger is niet hun autisme, maar hun intelligentie. Er is geen reden om aan te nemen, dat ze afwijken qua autisme. De enige reden dat ze in het autistisch spectrum helemaal rechts geplaatst worden, is hun intelligentie. Als deze groep bèta is, dan moeten de overige autisten dat dus ook zijn. Verder moeten niet-autisten dan alfa zijn.

In dit verband is de tweede figuur die Baron-Cohen in zijn boek (Autism and Asperger Syndrome) presenteert van belang. In die figuur (1.2) plaatst hij vier groepen in een assenkruis. De horizontale as geeft de intelligentie weer, de verticale as de taal-ontwikkeling. De laag-functionerende klassieke autisten plaatst hij links onderin. De hoog-functionerende klassieke autisten rechts onderin. De mensen met Asperger syndroom rechts bovenin. Links bovenin plaatst hij echter de mensen met Williams syndroom. Die mensen zijn handig met taal en babbelen, maar niet intelligent. Ze zijn als het ware het tegenovergestelde van de autisten.

In die figuur klopt duidelijk iets niet. Je hebt een twee-assige figuur. Als je een van die assen gebruikt voor intelligentie (om autisten te ordenen van laag intelligent naar hoog intelligent), dan moet je de andere as gebruiken voor autisme. Dat betekent dat de autisme-as loopt van heel autistisch (alle mensen in het autistisch spectrum) naar totaal niet-autistisch, zoals mensen met Williams syndroom.

Met andere woorden: de autisme-factor loopt van goed in babbelen en slecht in begrijpen (geen of weinig autisme) naar slecht in babbelen en goed in begrijpen (veel autisme). De autisme-factor loopt van alfa naar bèta.

Een opmerking van Baron-Cohen onderstreept dit: "The word autism comes from the Greek word 'autos' that literally means 'self'. It was a well-chosen word, because autism and Asperger syndrome involve a profound difficulty in appreciating another persons's different perspective, as if one's own perspective were the true, correct view."

De niet-autist gelooft dat er geen objectieve waarheid bestaat. Het is allemaal subjectief. Het zijn allemaal slechts meningen. Maar dat is een typische alfa-standpunt. De alfa met de grootste bek en de meeste macht is degene die gelijk heeft. 'Might makes right.' Een objectieve werkelijkheid bestaat niet of doet er niet toe. Ook dit citaat suggereert een koppeling tussen autisme en de zooifactor.

Hierboven ben ik eerst kort ingegaan op de zooifactor. Daarna op de vraag of autisme inderdaad overwegend hetzelfde is als de omgekeerde zooifactor. In de volgende blogpost kijk ik naar de items van de AQ en wat die vertellen over autisme.











vrijdag 18 oktober 2019

Is 'autisme' een collectieve waan of een meetbare eigenschap?


Laatst bijgewerkt: 22-10-2019 om 2.05


Kort geleden stak Mohammed Benzakour in de Volkskrant de loftrompet over 'autisme' (hier). Aanleiding was het optreden van Greta Thunberg in het kader van het klimaatprobleem. Hij sluit zijn column af met de verzuchting: "manipuleer ons alstublieft een volkje autistische baby’s. In naam van de planeet." Hij gelooft kortom dat we autisten nodig hebben om het klimaatprobleem op te lossen. Wanneer je eerst Donald Trump hoort en daarna Greta Thunberg ben je geneigd dat volledig met hem eens te zijn.

Mijn probleem met zijn column is dat lastige begrip 'autisme'. Is dat echt een meetbaar iets of is het slechts een collectieve waan? Een diepzinnig klinkend label dat we met een gewichtig gezicht op alles plakken, dat we niet helemaal begrijpen?

Benzakour veronderstelt een hele reeks punten over autisme en autisten. Hoe ze denken. Hoe ze handelen. Hoe ze zijn. Ik wil hem graag geloven, maar dan moet er wel empirische grond zijn voor al die veronderstellingen. Dat kan alleen als we eerst duidelijkheid krijgen over dat vage en warrige begrip 'autisme'.

Het kan zijn dat de punten die hij over 'autisme' veronderstelt kloppen, maar het kan ook zijn dat het hele idee van autisme iets is, dat wij graag geloven, zodat we het vervolgens overal waar het ons handig van pas komt, denken te zien. Stap met een probleemkind naar een deskundige en de diagnose 'autisme' is tegenwoordig slechts een kwestie van tijd.

Ik zag na het lezen van zijn column niet onmiddellijk kans verder te komen. De informatie op internet bevestigde wel dat de meetbaarheid van het begrip een groot probleem is, maar gaf niet een overtuigende oplossing.


Zijn autisten op geen enkele manier bijzonder?

Ik had het probleem daardoor al zuchtend terzijde geschoven, toen ik werd opgeschrikt door een totaal ander stuk in de Volkskrant van afgelopen zaterdag (hier). Bianca Toeps kreeg een volle pagina voor een verhaal dat we autisten niet moeten zien als wondermensen en dat ze eigenlijk op geen enkele manier speciaal zijn. Wie nauwkeuriger las, zag dat ze ook even stevig haar eigen boek over autisme onder de aandacht bracht. Haar zogenaamde opinie-artikel werd daardoor in feite een boek-advertorial.

Wat me in haar verhaal nog meer tegen de borst stuitte, was het pronken met haar eigen beweerde 'autisme'. Ze was 'autist', ze was ervaringsdeskundige, wat ze beweerde, moest dus wel zo zijn. Een soort logica waar je als fatsoenlijke autist koude rillingen van krijgt.

Ook de rest van haar verhaal maakte op mij nogal een merkwaardige indruk. Door haar 'autisme' zou ze moeite hebben met het verwerken van prikkels. Maar even eerder had ik op Wikipedia nog gelezen dat autisten vaak belangrijk scherper waarnemen dan niet-autisten. Een van de twee zat dus kennelijk uit zijn nek te lullen.

Haar opinieverhaal inspireerde mij om het probleem opnieuw aan te pakken. Via Google kwam ik ondanks vele uren zoeken slechts weinig verder. 'Autisme' is een woord dat nog niet zo lang geleden uitgevonden is, vervolgens via een film sterk gepromoot is, en dat nu ieder jaar vaker gehanteerd wordt dan het jaar daarvoor.

Wie maar iets van een afwijking heeft, wordt vooral in de VS onmiddellijk bestempeld tot 'autist'. Daarmee heeft de 'deskundige' in feite zijn taak vaak volbracht. De patiënt heeft het felbegeerde label en kan daarna allerhande eisen op tafel leggen. Men is niet langer zo maar iemand, nee: men is autist. Men heeft recht op hulp, speciale voorzieningen, begrip en een speciale behandeling.


De kenmerken van mensen in het 'autistisch spectrum' volgens Baron-Cohen

Ik besloot het probleem voortvarender aan te pakken. Als grote deskundige op het gebied van het meten van autisme geldt Simon Baron-Cohen. Hij heeft voor dit doel een vragenlijst ontwikkeld, die op internet wel te vinden is.

Maar hoe solide is die vragenlijst? Dat je ergens een vragenlijst voor gemaakt hebt, betekent nog niet onmiddellijk dat die vragenlijst iets meet. En als die vragenlijst wel iets meet, is het nog niet zeker dat die inderdaad 'autisme' meet. Om hier duidelijkheid over te krijgen, liet ik zijn boek Autism and Asperger Syndrome (The Facts) verschenen in 2008, digitaal overzenden.

Het is een vlot leesbaar en helder geschreven boek. Het probleem met een begrip als 'autisme' is dat het volledig gebaseerd is op gedrag. Je wilt graag een objectieve test, maar het label 'autisme' werd ooit bedacht door psychiaters die wel het idee hadden dat er met de patiënt iets aan de hand was, maar niet precies wisten wat. Ze probeerden patiënten dus in te delen op grond van hun gedrag.

Ik volg het verhaal van Baron-Cohen. Het begrip maakte hierdoor een historische ontwikkeling door die uiteindelijk drie verschillende groepen opleverde en bij elkaar bracht, die nu alle drie gezien worden als 'autistisch'.

In eerste instant zagen psychiaters, wat we nu noemen: 'laag functionerende, klassieke autisten'. Deze mensen kenmerken zich door een slechte taalbeheersing en een lage intelligentie. Men heeft een probleem met 'sociale communicatie' (lijkt me logisch in dat geval) en een beperkte, maar gerichte interesse met langdurig herhaald gedrag. Denk aan iets als verwoed postzegels verzamelen of alles weten op een bepaald beperkt gebied.

Dat je een probleem hebt met taal en communiceren kan duizenden oorzaken hebben. Maar dat laatste punt, de gerichte en beperkte belangstelling met het langdurig herhaalde gedrag, kan niet voortvloeien uit een beperkte taalbeheersing. Het vormt daarmee een positief kenmerk om 'autisme' te herkennen.  

Vervolgens realiseerden psychiaters zich dat er ook hoog functionerende, klassieke autisten bestonden. Deze mensen hebben een meer dan 'gemiddelde' intelligentie, maar zijn slecht in taal. Men heeft vooral een probleem met 'sociale communicatie' (babbelen). Verder heeft ook deze groep het kenmerk van de beperkte, gerichte belangstelling in combinatie met langdurig herhaald gedrag. De ontdekking van deze groep betekende dat een zeer lage intelligentie niet langer een typerend kenmerk van 'autisme' was.

Tenslotte werd een derde groep ontdekt: de mensen met Asperger syndroom. Deze mensen hebben niet alleen een hoger dan gemiddelde intelligentie, maar zijn ook qua taalbeheersing beter dan gemiddeld. Ondanks die goede taalbeheersing hebben ze toch vaak problemen met sociale communicatie (ze reageren anders). Verder vertonen ook zij die kenmerkende beperkte, gerichte belangstelling in combinatie met langdurig herhaald gedrag.

Wat alle drie autistische groepen dus gemeenschappelijk hebben, is een kennelijk probleem met 'sociale communicatie' (babbelen) en die sterk gerichte, nauwe belangstelling in combinatie met langdurig herhaald gedrag.


Mensen met Asperger syndroom zijn typische bèta's

Ik wijk even af van het verhaal van Baron-Cohen. Mensen die vertrouwd zijn met deze blog, zal nu mogelijk iets opvallen. Een van de drie autistische groepen scoort hoog op intelligentie, maar ook hoog op taal. In eerdere blogposts (hier en hier) heb ik laten zien, dat je intelligentie kunt opvatten als bestaande uit twee componenten: de taalfactor en de rekenfactor. Of zoals ze het in Amerika stellen: je kunt intelligentie opvatten als het gemiddelde van de scores op verbaal en kwantitatief. Als je verbaal goed bent, maar je bent kwantitatief slecht, heb je slechts een gemiddelde intelligentie.

Dat betekent dat de mensen met Asperger syndroom niet alleen hoog scoren op verbaal, maar ook op kwantitatief. (Alfa's scoren hoog op taal, maar in verhouding veel lager op kwantitatief. Bèta's scoren daarentegen hoog op kwantitatief, maar ook op taal.) Met andere woorden: mensen met Asperger zijn typische bèta's. Het zijn mensen die laag scoren op de zooifactor, op bevooroordeeldheid.

Een volgend punt dat afgeleid kan worden uit het bestaan van deze drie groepen, is dat er een rangordening moet bestaan in intelligentie tussen deze groepen. De groep die psychiaters het eerste opviel waren de laag functionerende, klassieke autisten. Mensen met een laag IQ. Vervolgens realiseerde men zich dat er ook hoog functionerende klassieke autisten bestonden. Mensen met een taalprobleem, maar een gemiddeld IQ. Tenslotte doken er hoog begaafde autisten op. Mensen met Asperger syndroom: goed in taal, maar in verhouding nog iets beter in wiskunde. Het 'autistisch spectrum' loopt daarmee van zeer laag intelligent tot zeer hoog intelligent. Met andere woorden: autisme heeft niets te maken met intelligentie.

Is er een tegenhanger bekend van mensen met Asperger syndroom? Baron-Cohen vermeldt in dit verband mensen met Williams syndroom: een bepaalde genetische afwijking. Deze mensen zijn uitermate goed in het hanteren van taal (sociaal babbelen), maar zijn niet intelligent.

Wikipedia vermeldt over deze groep: "Mensen met het syndroom van Williams zijn erg sociaal gericht, en praten graag. Deze sociale vaardigheden zijn verder ontwikkeld dan het begrip, waardoor deze mensen dikwijls overschat worden. Kinderen met het syndroom van Williams zijn vaak muzikaal. De motorische ontwikkeling blijft vaak achter. Mensen met het syndroom kunnen ook goed gezichten herkennen en zijn meestal goed in taal. Er is sprake van een verstandelijke beperking die in ernst varieert. Een normaal IQ kan echter voorkomen."

Wanneer je goed bent in taal, maar niet intelligent, kan dat alleen betekenen dat je op de kwantitatieve factor (analytisch denken) slecht scoort. Met andere woorden: deze groep is goed in alfa-denken (systeem 1, snel denken), maar slecht in bèta-denken (systeem 2, traag denken). Het verschil met de intelligente autisten is dan in feite niet een verschil in intelligentie, maar slechts een verschil op kwantitatief (analytisch denken, systeem 2 denken).


De AQ-vragenlijst van Baron Cohen meet autisme

De drie groepen in het autistische spectrum hebben twee kenmerken gemeenschappelijk: een probleem met sociale communicatie (babbelen) en een nauwe, gerichte interesse in combinatie met langdurig herhaald gedrag.

Ik blog met behoorlijke regelmaat en focus al jarenlang op het empirische discriminatie-onderzoek. Ook laat ik vrijwel dagelijks de hond uit. Aan beide punten voldoe ik dan: gerichte belangstelling en herhaald gedrag. Nu is dat natuurlijk wat erg gemakkelijk: iedereen vertoont herhaald gedrag (slapen, eten, tanden poetsen) en vrijwel iedereen heeft doorgaans wel in enige mate bepaalde interesses. Het gaat vooral om de vraag of je dat meer of minder hebt dan gemiddeld. Er is dus echt iets van een instrument (vragenlijst) nodig.

Om in het autistisch spectrum te vallen, is dit positieve symptoom echter niet voldoende. Je moet ook iets hebben als een probleem met sociale communicatie. Denk aan Bill Gates, toen hij met zijn voeten op tafel lag, zijn hoofd achterover en de ogen gesloten. Zijn moeder komt de kamer binnen en vraagt, of hij niet beter eens wat kan gaan doen. Waarop Bill iets zegt in de trant van: Mam, ik lig te denken. Dat zou jij ook eens wat vaker moeten doen. Hij had misschien een punt, maar het is natuurlijk de vraag of het verstandig en nodig is, dat op deze manier naar buiten te brengen. Maar ook zo'n voorval met een puberende zoon zegt natuurlijk niet alles.

Het probleem is, dat je met een dergelijke theoretische definitie voortdurend bij iedereen voorbeelden kunt vinden waarmee je het label 'autisme' kunt rechtvaardigen. Je bent geneigd overal 'autisme' te zien, waar dat goed van pas komt. Een bruikbare (operationele) definitie moet die vrijheid indammen. Er is daarom echt iets nodig als de score op een vragenlijst om het begrip meetbaar te maken. Het voordeel van die benadering is dan dat 'autisme' dan een schaalwaarde wordt. Iedereen heeft daarna in beginsel een score voor autisme, maar niet iedereen scoort even hoog.

Voor dit doel heeft Baron-Cohen de AQ-vragenlijst ontwikkeld. 'AQ' staat voor: Autism spectrum Quotient. Het idee achter de AQ is simpel. De lijst vraagt als het ware een hele reeks kenmerken van autisme af. Hoe meer van die kenmerken je hebt, hoe hoger je scoort.

De AQ telt 50 vragen, per vraag scoor je maximaal 1 punt. De scores lopen van 0 tot 50. In de praktijk eindigen de meest extreme scoorders rond de 45. Het gemiddelde van de AQ is 16, de standaarddeviatie 3. Deze waarden zijn gebaseerd op een controlegroep van mensen die niet gediagnosticeerd zijn als 'autistisch'. Ze zitten niet in het 'autistisch spectrum'.

Mannen scoren gemiddeld 17, vrouwen 15. Mannen zijn dus gemiddeld belangrijk autistischer dan vrouwen. Het verschil is maar liefst twee derde standaarddeviatie. In de sociale wetenschappen geldt dat als een groot verschil.

Een man die hoog scoort op de AQ, zit met een score van 41 maar liefst 24 punten boven het gemiddelde. Dat komt overeen met een verschil van 8 standaarddeviaties: een enorm verschil.

Die grote verschillen die de AQ oplevert, duidt erop dat de vragenlijst betrouwbaar is. Anders zou je veel kleinere verschillen verwachten. De verschillen lijken veel te groot om door toeval verklaard te kunnen worden.

Is de AQ valide? Dat wil zeggen: stemt het resultaat van de AQ overeen met wat bij klinische interviews gevonden wordt? Baron-Cohen is op dit punt wat globaal. Hij geeft een figuur met het histogram van een groep 'autisten' en van een controlegroep. De AQ levert -- volgens hem -- twee vrijwel volledig niet-overlappende histogrammen. Er is enige overlap, maar procentueel zal dat niet veel voorstellen. De waarde waar beide histogrammen in elkaar overlopen, ligt rond de 26. Als indicatie voor de diagnose 'autisme' hanteert hij een waarde van 32 en hoger. Maar het is natuurlijk maar waar je de grens trekt. En je kunt je terecht afvragen of dat iets toevoegt aan wat je al wist.


'Autisme' is een beladen woord waarbij mensen gemakkelijk op hol slaan

Ik heb het in het voorgaande over 'autisme', maar dat is kennelijk inmiddels vaak een te beladen term, die men sterk koppelt aan een uiterst lage intelligentie. De opvolger van deze term is het 'autistisch spectrum' (AS). Iemand zit ergens in het 'autistisch spectrum'. Hij of zij is autistisch, maar kan zowel laag als hoog intelligent zijn.

Ook die term is kennelijk ondertussen behoorlijk beladen geraakt. Baron-Cohen hanteert nu de term: 'autistisch spectrum conditie' (ASC). Men zou iets hebben in het 'autistisch spectrum'. Of dat stoeien met woorden echt een vooruitgang is, is natuurlijk nog zeer de vraag.

Hoewel er in psychometrisch opzicht misschien wel een aantal vragen overblijven, lijkt de AQ inderdaad te doen, wat deze zou moeten doen: discrimineren tussen mensen in het autistisch spectrum en mensen die daarbuiten vallen. De AQ meet kennelijk inderdaad 'autisme'.

Dat is echter een gevaarlijke omschrijving. Mensen die hoog scoren op de AQ hebben een bepaalde persoonlijkheid. Die hoge score impliceert echter op geen enkele manier problemen. Je hoeft het niet bij voorbaat heel erg te vinden als je qua persoonlijkheid lijkt op Albert Einstein, Bill Gates of Warren Buffet. Als die mensen ten minste inderdaad hoog scoren op de AQ, zoals je geneigd bent te verwachten.


Wat meet de AQ precies? Liever systematiseren, dan meevoelen

We hebben nu een vragenlijst die 'autisme' kan meten. Maar wat meet die vragenlijst precies? Wanneer ik de items bekijk, denk ik de zooifactor (bevooroordeeldheid, de alfa-bètafactor) te herkennen. Bèta's zijn productiegerichte mensen, die niets kopen voor mooie babbelpraat, maar zelfstandig moeten proberen te overleven in interactie met de harde natuur en agressieve, discriminerende alfa's. De enige manier om dat met succes te doen, is je brein optimaal te laten werken en niet bang te zijn voor werk. De vragen in de AQ lijken volledig te zijn toegespitst op zaken die bèta's liever niet of liever wel doen.

Een betrouwbare en valide vragenlijst is een belangrijk iets. Maar wanneer je geen bevredigende theorie hebt om de scores op die vragenlijst te duiden, begin je nog niet veel. Wat is de achterliggende theorie volgens Baron-Cohen?

In zijn boek bespreekt hij in totaal vijf verschillende theorieën. Dat aantal geeft aan dat men wel iets meet, maar niet precies weet, wat men meet. Men neemt iets waar, maar begrijpt niet goed, wat men precies waarneemt.

De meest plausibele theorie die Baron-Cohen presenteert en ook de theorie die veruit het meeste verklaart, is zijn eigen 'empathizing-systemizing' theorie. Met 'empathizing' wordt bedoeld het aanvoelen van en het meevoelen met de ander. Dit kan gemeten worden met een speciaal voor dat doel door hem ontwikkelde vragenlijst: de EQ (Empathy Quotient).

Met 'systemizing' bedoelen we het systematiseren van kennis en informatie over de wereld. Een systeem volgt bepaalde regels. Wie het systeem begrijpt, kan voorspellen wat er gaat gebeuren. Dit kan gemeten worden met de SQ (Systemizing Quotient).

Volgens Baron-Cohen zullen mensen die hoog scoren op empathie (EQ) in doorsnee laag scoren op systematiseren (SQ) en omgekeerd. Autisten zullen daarbij -- naar verwachting -- hoog scoren op systematiseren en laag op empathie. Het scatter-diagram dat hij in zijn boek presenteert, bevestigt dit ook. (Zijn verhaal op dit punt blijft echter wat vaag en globaal. Ik zou graag correlaties en betrouwbaarheden zien.)


Autisme is slechts de omgekeerde zooifactor

Het verhaal van Baron-Cohen samenvattend. Autisme kun je opvatten als een normaal persoonlijkheidskenmerk. Met de AQ-vragenlijst kan de score van iemand bepaald worden. Een hoge score impliceert echter op geen enkele manier problemen, maar het zegt natuurlijk wel iets over het soort mens dat je bent.

Uitgaande van wat Baron-Cohen vertelt, zijn er dan -- afgezien van de inhoud van de items van de AQ -- twee duidelijke aanwijzingen dat het kennelijk gewoon om de (omgedraaide) zooifactor gaat (bevooroordeeldheid, de alfa-bètafactor). Allereerst is er het punt dat de hoog intelligente autisten typische bèta's moeten zijn. Anders kunnen ze niet hoog scoren op algemene intelligentie en tegelijkertijd goed in taal zijn.

Ten tweede is er de invulling die Baron-Cohen geeft aan autisme of zoals hij het noemt: 'autism spectrum condition' (ASC). De mensen die hoog scoren op autisme zijn typische systematiseerders. Ze proberen structuur te ontdekken in de objectieve werkelijkheid. Terwijl de mensen die laag scoren op autisme typische 'meevoelers' (empathizers) zijn. Ze reageren op 'sociale communicatie' door mee te voelen met de spreker.

Kennelijk is 'autisme' dus een van oorsprong negatief label voor bèta's, voor mensen die laag scoren op de zooifactor (bevooroordeeldheid). Die negatieve lading is niet zo verwonderlijk. Mensen die discrimineren scoren hoog op bevooroordeeldheid: het zijn alfa's. Bij onderzoek blijkt geen enkele groep door alfa's zo negatief beoordeeld te worden als bèta's ('liberals', democraten, ongelovigen, vrijdenkers). De mogelijke reden: bèta's vormen een bedreiging voor mensen die irrationeel (emotioneel) geloven. Bèta's zijn in staat volledig 'foute' opmerkingen te maken in de trant van: de keizer draagt geen kleren. Verder zijn bèta's, uitgaande van het op empirisch onderzoek gebaseerde soortenmodel, de mensen die door alfa's met hun leger van gelovige volgelingen worden onderworpen en overheerst, zodat alfa's als elite zelf een comfortabel bestaan kunnen leiden.

'Autisme' is dan niet slechts een meetbare eigenschap, maar een variabele die we onder andere benamingen al lang kennen. De AQ lijkt een nieuwe manier te zijn, naast de hele reeks al bestaande methodes, om de score op de zooifactor (bevooroordeeldheid, de alfa-bètafactor) te bepalen. Daarbij is de AQ misschien niet de enige nieuwe manier die het begrip 'autisme' ons levert. Via het verschil van SQ en EQ suggereert Baron-Cohen nog een tweede nieuwe manier.


























vrijdag 11 oktober 2019

Het klimaatprobleem, de zooifactor en een kul spuitende emeritus hoogleraar


Laatst bijgewerkt: 13-10-2019 om 22.22


Is het klimaatprobleem oplosbaar? Ik denk van niet. Althans niet op een simpele manier.

De oplossing van het 'klimaatprobleem' stelt men zich doorgaans heel simpel voor. Strikt genomen is er natuurlijk geen echt klimaatprobleem, maar is het probleem dat mensen op grote schaal broeikasgassen de atmosfeer in spuiten. De oplossing voor het klimaatprobleem is dan simpel: stop met dat spuiten!

Wanneer je echter tegen een drugsverslaafde zegt, dat hij moet stoppen met gebruiken, zal dat doorgaans niet werken. Als mensheid zijn we gewend geraakt aan het heerlijke, fijne en mooie van overvloedig energie. Dat zijn zaken die we ons niet zo maar laten ontnemen.

Dan is er een tweede probleem bij die simpele oplossing. In dit geval gaat het niet om één mens die we zover moeten zien te krijgen, dat hij stopt met zijn verslavingsgedrag. Nee, in dit geval moeten we collectief stoppen met iets dat we heerlijk vinden. Op het moment dat een belangrijk deel van de mensheid stopt, terwijl het andere deel lustig doorgaat met het uitstoten, gaat de simpele oplossing niet werken. De globale uitstoot moet naar bijna nul procent van wat die nu is. We moeten het niveau van broeikasgassen in de atmosfeer stabiliseren. Er mag eigenlijk niets meer bij. Het gaat niet om het verslavingsgedrag van één mens, maar om het gedrag van meer dan 7.500 miljoen mensen.

Als we ons voor het gemak even beperken tot deze twee problemen rond de simpele oplossing, dan kan die oplossing alleen werken als mensen voldoen aan twee eigenschappen.

1. Ze moeten heel rationeel kunnen denken. Je vertelt ze het probleem. Ze begrijpen het en ze passen hun gedrag aan, omdat ze begrijpen dat het niet anders kan.

2. Ze moeten een soort ingebouwde collectiviteitszin hebben. Ze moeten zich zonder problemen onthouden van uitstoot, terwijl het natuurlijk verleidelijk is voor jezelf een uitzondering te maken. Laten de anderen maar stoppen met uitstoten, dan kan ik probleemloos doorgaan! Dat idee moeten ze  niet hebben. Ze moeten niet de mentaliteit hebben om het lege blikje lukraak het bos in te gooien.

Beide eigenschappen komen bij elkaar in de zooifactor. De factor die ik eerder benoemde als alfa-bètafactor, omdat deze factor ook het verschil tussen alfa's en bèta's weergeeft. Alfa's scoren hoog op de zooifactor, bèta's laag.

De standaard manier om de zooifactor te meten, is via bevooroordeeldheid. De mensen die vooroordelen omarmen scoren hoog, de mensen die niets moeten hebben van vooroordelen scoren laag.

Als de simpele oplossing voor het klimaatprobleem wil werken, dan moet de mensheid in overgrote meerderheid laag scoren op de zooifactor. Maar als dat inderdaad het geval was geweest, was er nooit een klimaatprobleem geweest. En was er nooit een milieuprobleem geweest. De zooi waar we nu in zitten is onmiskenbaar te danken aan de zooifactor, ben je geneigd te denken.

Klopt dat met de metingen en wat we verder weten? Ja, slechts een klein deel van alle mensen is doorgaans onbevooroordeeld of bijna onbevooroordeeld. De meeste mensen omarmen vooroordelen in meer of mindere maten. Ze discrimineren en denken irrationeel. Die hoge scores op de zooifactor veroorzaken dus het probleem en staan tegelijkertijd de oplossing daarvan in de weg.

Dat klinkt allemaal vrij abstract. Hoge scores? Op een vragenlijst die je misschien nog nooit gezien hebt. En dat zou allemaal de oplossing van het klimaatprobleem verhinderen? Het is allemaal lastig voor te stellen. Hoe kun je het probleem van die hoge score op bevooroordeeldheid, de zooifactor, zichtbaar maken?

Op de site van de BBC kwam ik een korte clip tegen: Four ways AI can help tackle climate change (hier). Vertaald: 'Vier manieren waarop AI (Kunstmatige Intelligentie) kan helpen om klimaatverandering tegen te gaan.'

Als je op de titel van die clip afgaat, denk je, dat je vier manieren mag verwachten waarop 'kunstmatige intelligentie' kan helpen het klimaatprobleem op te lossen. Maar wat is 'kunstmatige intelligentie' precies? Dat zijn computerprogramma's die taken uitvoeren, die mensen zien als slim. Bijvoorbeeld: schaken, go spelen of een diagnose stellen. We verwachten dus te horen, hoe we op maar liefst vier manieren het probleem van de torenhoge uitstoot van broeikasgassen kunnen oplossen door slimme programma's te gebruiken.

Wanneer we vervolgens de clip afspelen, begint het verhaal met een uiterst merkwaardige uitspraak. De spreker zegt met een doodernstig gezicht: hij verwacht een revolutie in de manier waarop we wetenschap beoefenen.

Wacht even? We wilden het uitstootprobleem oplossen. We wilden niet de manier waarop we met veel succes wetenschap beoefenen, ondersteboven gooien. We krijgen dus een veel verder strekkende uitspraak dan waar we om gevraagd hebben. Verder lost die uitspraak ons probleem op geen enkele manier op.

Alsof deze enormiteit nog niet genoeg is, krijgen we vervolgens te zien: 'AI can help us develop new ways to generate energy'. Vertaald: slimme programma's kunnen ons helpen nieuwe manieren te vinden om energie te produceren.

Dat klinkt prachtig, maar is natuurlijk onzin. Als je denkt dat dat zo is, moet je dat bewijzen door via zo'n slim programma dat je zelf geschreven hebt, een aantal nieuwe manieren te ontdekken voor het produceren van energie. Krijg je vast een Nobelprijs Natuurkunde voor! Dat is dus allemaal geroeptoeter.

Weet deze grote roeptoeter eigenlijk wel iets van AI en het klimaatprobleem? Heeft hij zelf ooit iets ontdekt of uitgevonden? De man praat heel plechtig en indrukwekkend, maar als je hem gaat natrekken via Google blijkt deze emeritus hoogleraar vooral een bestuurder geweest te zijn, die niets weet van AI en vermoedelijk nog nooit iets zinnigs geproduceerd heeft over het klimaatprobleem.

Wat illustreert dit voorval? Als vrijwel iedereen bij het horen van deze man tot zo'n soort conclusie zou komen, was er geen probleem met de zooifactor. We zouden massaal onzin, vooroordelen en bullshit herkennen en verwerpen.

Wanneer je echter studenten en anderen dit soort clips en verhaaltjes voorlegt, zien ze het probleem vaak niet. Ze prikken er niet doorheen. Wanneer iedereen het onzinnige van dit soort gekwebbel zou inzien, zou dat nooit op een serieuze site als die van de BBC verschijnen. In dat geval was er vermoedelijk ook geen klimaatprobleem, terwijl als dat er onverhoopt toch mocht zijn, we dat gewoon zouden aanpakken en zo goed en snel mogelijk zouden oplossen.