De beeldtaal van de theoloog en dichter Huub Oosterhuis zou een andere werkelijkheid aanboren. Laten we kijken.
In de Bijbel zie je een ontwikkeling van concreet naar steeds kinderlijker en abstracter. Het Oude Testament is qua lengte en qua woorden een stuk moeilijker dan het Nieuwe Testament. Het Oude Testament begint heel concreet met 'God' te definieren als de schepper van alles dat er is. 'God' en de harde realiteit vallen samen.
In het Oude Testament komt Mozes tenslotte noodgedwongen met de Tien Geboden op de proppen. De strekking is: doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg. Maar aan deze regels dien je je wel te houden.
In het Nieuwe Testament komt Jezus aan het kruis en worden daardoor alle zonden van de gelovige vergeven. Je hoeft je dus nergens meer druk over te maken, mits je maar gelooft, dan komt het helemaal goed.
Als Oosterhuis die concrete, harde God niet ziet zitten, hoe ziet zijn 'God' er dan precies uit? Vanuit het soortenmodel geredeneerd (wat we weten over discriminatie via hard onderzoek) zou je verwachten dat hij dus behoorlijk hoog zit op de alfa-bètafactor (bevooroordeeldheid).
Wat je dus verwacht, is vooral 'mooi' geleuter met weinig inhoud. Klopt dat?
Ik geef hier een van zijn meest bekende gedichten.
De steppe zal bloeien
de steppe zal lachen en juichen
De rotsen die staan
vanaf de dagen der schepping
staan vol water, maar dicht
de rotsen gaan open.
Het water zal stromen
het water zal tintelen, stralen.
dorstigen komen en drinken.
De steppe zal drinken,
de steppe zal bloeien.
de steppe zal lachen en juichen.
Einstein probeerde 'God' te begrijpen. Als Einstein 'God' goed begreep, zou licht afgebogen worden door de zwaartekracht van een zware ster. Dat bleek te kloppen.
Ik vind het een 'mooi' gedicht, maar ik ben bang dat er verder niets valt te toetsen. Met andere woorden: het is leeg geleuter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten