Laatst bijgewerkt: 4/1/2023 om 2.35
De basis van discriminatie
Discriminatie ontstaat doordat een moderne landbouw-samenleving is opgebouwd uit verschillende soorten mensen. Van die vier soorten trekken drie elkaar aan, klitten en vormen een machtige groep. De machtige groep is gericht op discriminatie en onderdrukking van de minderheid, die bestaat uit de vierde soort.
De bindende factor tussen de drie soorten is bevooroordeeldheid. Een hoge mate van bevooroordeeldheid hebben ze gemeenschappelijk. De vierde soort (de zogenaamde double lows, bèta's of boeren) onderscheidt zich door een lage mate van bevooroordeeldheid
Dat betekent dat in een moderne landbouw-samenleving twee tegenovergestelde culturen bestaan. Een hoge cultuur die enerzijds gericht is op groep en status en anderzijds op discriminatie en uitbuiting van de minderheid en een lage cultuur die gericht is op overleven, veiligheid en productie.
Een belangrijk verschil tussen de leden van beide culturen zit in hun gerichtheid en vaardigheid. De leden van de hoge cultuur hebben een sterk ontwikkeld systeem 1 (het emotionele systeem), maar een slecht ontwikkeld systeem 2 (het systeem van rationeel denken). De leden van de lage cultuur bezitten ook een goed werkend systeem 1, maar beheersen daarnaast ook systeem 2 in hoge mate.
Een ander verschil tussen beide culturen is de manier van denken. De hoge cultuur denkt bij voorkeur deductief (van binnen naar buiten: ik voel, ik vind, ik wil) en associatief (bij zwart denk ik aan dom, dus moet zwart wel dom zijn, anders zou ik dat niet denken). De lage cultuur denkt bij voorkeur inductief (van buiten naar binnen, ze nemen graag informatie op mits die klopt) en analytisch. Hun favoriete denkstijl is functioneel denken: waarom doen we dit?, wat gebeurt er als we dit doen? Hoe moet dit precies?
De basis van discriminatie wordt beschreven door het soortenmodel. Het soortenmodel vat slechts zo beknopt mogelijk samen wat uit het empirische discriminatie-onderzoek bekend is. Uit het soortenmodel volgt dat er twee tegenovergestelde culturen bestaan in moderne landbouwsamenlevingen.
Een tweede empirische bevestiging van het soortenmodel via een totaal andere route werd in de vorige blogpost besproken. Bij instructie via het online educatieve programma TAVAN wordt gevonden dat studenten die hoog scoren op de taalfactor (iets) meer moeite hebben met het opnemen van nieuwe informatie. Er werd een significante, maar lage correlatie gevonden tussen de taalfactor en leersnelheid. In beginsel zijn het twee totaal verschillende dingen, maar wie goed kijkt, ziet dat mensen die goed zijn in taal in doorsnee iets trager zijn met het oppikken van nieuwe informatie. Dit bevestigt de twee culturen hypothese. De ene groep studenten is wel talig, maar niet erg analytisch. De andere groep studenten is minder talig, maar wel behoorlijk analytisch. Simpel gesteld: er zijn alfa- en bèta-studenten.
Valt er meer bevestiging te vinden voor de twee culturen hypothese? Dat is het onderwerp van onderstaande post.
Angstige studenten staan minder open voor nieuwe informatie
In The Economist (November 5th, 2022, p. 77) vind ik een artikel over examenvrees dat mijn aandacht trekt.
Het gaat om een onderzoek van Maria Theobald en anderen in Psychological Science (https://journals.sagepub.com/doi/full/10.1177/09567976221119391).
De samenvatting die de onderzoekers maakten, is heel leesbaar en laat ik hier volgen:
'Do test-anxious students perform worse in exam situations than their knowledge would otherwise allow? We analyzed data from 309 medical students who prepared for a high-stakes exam using a digital learning platform. Using log files from the learning platform, we assessed students’ level of knowledge throughout the exam-preparation phase and their average performance in mock exams that were completed shortly before the final exam. The results showed that test anxiety did not predict exam performance over and above students’ knowledge level as assessed in the mock exams or during the exam-preparation phase. Leveraging additional ambulatory assessment data from the exam-preparation phase, we found that high trait test anxiety predicted smaller gains in knowledge over the exam-preparation phase. Taken together, these findings are incompatible with the hypothesis that test anxiety interferes with the retrieval of previously learned knowledge during the exam.'
Men heeft onderzocht hoe angstig medische studenten waren voor een belangrijk examen. Doordat de voorbereiding liep via een digitale leeromgeving, kon men ook vooraf nauwkeurig het kennnisniveau van de kandidaten meten.
Hoewel angstige studenten het inderdaad slechter blijken te doen op het examen, blijkt die angst geen enkele voorspellende waarde te hebben. Hun voorafgaande kennis blijkt echter wel een goede voorspeller, de examenvrees voegt daar verder niets aan toe.
In het onderzoek werd echter nog iets gevonden. Studenten die angstig (zeggen te) zijn voor het examen, blijken een lagere leersnelheid te hebben. Ze gaan minder snel vooruit dan studenten die niet angstig zijn.
Het artikel in The Economist formuleert:
'The greater a student's anxiety in the days before the exam, the lower his of her knowledge-gain was during that period [...]'.
Wat het onderzoek extra interessant maakt, is dat de onderzoekers de verklaring niet zien, voor wat ze precies gevonden hebben.
Zij zoeken de oplossing voor het 'probleem van de examenvrees' in een benadering waarbij studenten hun geloof in eigen kunnen moeten vergroten (door zichzelf te vertellen dat ze al heel veel weten). Hun tweede oplossing is het belang van het examen leren relativeren: als ik zak, doe ik het gewoon een jaar later opnieuw.
Maar als je vindt, dat examenvrees geen enkele invloed heeft op je prestaties tijdens een examen, dan is examenvrees natuurlijk helemaal geen probleem. Je maakt je druk over iets, dat er op het examen niet toe doet.
Bovendien als je matige studenten vertelt, dat ze al heel veel weten, dan zullen ze dat opvatten als: gelukkig, ik hoef dus niet meer echt naar de stof te kijken. De suggestie is onwaar en kan verkeerd uitwerken.
Wat de onderzoekers natuurlijk gevonden hebben, is dat systeem 1 denkers minder open staan voor nieuwe informatie dan systeem 2 denkers. De systeem 1 denkers richten zich op hun emotionele systeem, hun gevoel. Het is een belangrijk examen, gaan ze dat wel halen? Het examen wekt negatieve gevoelens op. Die negatieve gevoelens blokkeren het rustig kijken naar en opnemen van de aangeboden nieuwe informatie.
De systeem 2 denkers daarentegen hebben hun leven lang geprobeerd systeem 1 niet de overhand te laten krijgen. Ze voelen dus vermoedelijk wel angst, maar willen daar niet op focussen. Angst is normaal en gezond. Ze richten hun aandacht zo volledig en geconcentreerd mogelijk op de aangeboden informatie. Wat staat er precies? Wat betekent dat precies? Snap ik het echt? Ze zullen zichzelf vragen gaan stellen, omdat ze twijfelen aan hun eigen beheersing. Ik begrijp het nog steeds niet helemaal. Laat ik nog een keer kijken. In die trant.
Wat Theobald e.a. gevonden hebben, is dat je twee soorten studenten hebt. De ene soort probeert zijn emoties te onderdrukken en focust op de nieuwe informatie. De andere soort focust op de eigen emoties en uit die ook desgevraagd. Maar die focus op de eigen emoties gaat niet samen met een sterke focus en concentratie op de nieuwe informatie. Wie focust op systeem 1 kan niet tegelijkertijd ook focussen op systeem 2.
Het omgekeerde is niet waar. Uit de experimenten en interviews van Asch weten we, dat mensen die focussen op systeem 2 ondertussen systeem 1 laten doordraaien. Dat is ook logisch, systeem 1 is een automatisch werkend systeem dat altijd werkt, ongeacht of men dat wil of niet. Het probleem voor de systeem 1 denkers ontstaat doordat men de bewuste aandacht volledig focust op systeem 1. Men ziet daardoor de omringende werkelijkheid niet langer. In dit geval de aangeboden informatie.
Simpel geformuleerd: je hebt emotionele studenten die focussen op systeem 1 en je hebt leergierige, analytisch denkende studenten die focussen op systeem 2. Maar dat is in feite de twee culturen hypothese. Eenvoudiger gesteld: je hebt alfa- en bèta-studenten.
Nawoord
We hebben uit drie verschillende bronnen bevestiging voor de twee culturen hypothese. Allereerst het empirische discriminatie-onderzoek naar fascisme en autoritarisme, aangevuld later met sociale dominantie. Ten tweede het TAVAN-resultaat dat leersnelheid en de taalfactor licht negatief correleren. Ten derde dit resultaat: angstige studenten leren minder snel. Anders geformuleerd: neurotische studenten nemen niet goed informatie op.
De grote vraag die dan overblijft is: wat is nu precies de variabele die het onderscheid maakt? Is dat inderdaad iets als neuroticisme/angstigheid of gaat het, zoals het soortenmodel voorspelt om bevooroordeeldheid?
De grote vraag is dan als volgt. Wanneer je twee niet neurotische mensen neemt, zit er dan verschil in mate van open staan voor nieuwe informatie? Meer specifiek: is een 'man of action' (wel sociaal-dominant, maar niet autoritaristisch) een even goede probleemoplosser als een double low (niet sociaal dominant en niet autoritaristisch)?
Lijkt me niet moeilijk. De double low wint. De man of action wordt gehandicapt door zijn drive om sociaal te scoren. Hij of zij kan daardoor nooit volledig focussen op het probleem in kwestie.
Maar dat is slechts mijn inschatting. Onderzoek moet uiteindelijk het definitieve antwoord leveren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten