maandag 2 januari 2023

De taalfactor en leersnelheid correleren negatief, dat pleit voor de twee culturen hypothese

 

Laatst bijgewerkt: 5/1/2023 om 23.58

 

Het soortenmodel vat de resultaten van het empirische discriminatie-onderzoek beknopt samen. Het stelt dat moderne landbouwsamenlevingen bestaan uit in beginsel vier verschillende soorten mensen. Drie van die vier soorten zoeken elkaar op, klitten en vormen een machtige groep. Die machtige groep kan alleen overleven door de productie van de vierde groep (de double lows of bèta's) af te romen. Je verwacht dus in een moderne landbouw-samenleving twee tegengestelde culturen te vinden. In de ene gaat het om productie en overleven, in de andere gaat het om bij de groep horen en zo'n hoog mogelijke status bereiken. 

Maar wordt deze twee culturen-hypothese ook bevestigd via ander onderzoek?

Hierna beschrijf ik hoe we via een totaal andere methode vonden dat de taalfactor en leersnelheid licht negatief gecorreleerd zijn. Mensen die goed zijn in taal, staan minder of niet open voor nieuwe informatie en omgekeerd. Omdat vaardigheden normaal onderling altijd positief gecorreleerd zijn, is dat een uiterst merkwaardige uitkomst. Deze uitkomst bevestigt echter wel de twee culturen hypothese. 


Mijn vrouw en ik hebben samen een lesmethode ontwikkeld die de schrijfvaardigheid van studenten in korte tijd belangrijk verbetert*. Dat is vrij uniek, want voor zover bekend zijn er geen andere methodes bekend die overdraagbaar zijn en dat ook doen.

Onze methode gaat uit van een online computerprogramma, dat we zelf ontwikkeld hebben en toezicht door een docent. Beide componenten zijn essentieel. Het computerprogramma is 'niet leuk', dus als je wilt dat studenten het serieus doorwerken, heb je iemand nodig, die zorgt dat ze dat inderdaad doen. Anders zitten ze in die tijd porno te kijken of op Facebook.

Wat is in 'korte tijd'? In de testfase waren dat 10 computerlessen van een uur. In de praktijkfase van 8 jaar is dat uitgebreid naar iets van 20 lessen van een uur.

Wat is 'belangrijk verbetert'? Nu wordt het even wat technisch. De studenten die het TAVAN-programma (TAVAN staat voor TAalVAaardigheid Nieuw) gedaan hadden, waren 1,1 SD verbeterd in schrijfvaardigheid. Dat geldt als erg veel. De controlegroep met een traditioneel programma om beter te leren schrijven, was niet verbeterd.

In gewone mensentaal: studenten maakten nogal wat fouten in hun schrijfprodukten, maar na het TAVAN-programma gedaan te hebben, was dat met ruim 20% afgenomen. Dat lijkt misschien niet veel, maar het levert zichtbaar en merkbaar een andere tekst op. (Beoordelaars beoordelen een tekst vooral op basis van het aantal fouten per honderd woorden.)

Wat bedoel ik met overdraagbaar? De meeste lesmethodes om schrijfvaardigheid te verbeteren bestaan uit een boek eventueel aangevuld met een docent-handleiding. Iedere docent geeft daar vervolgens zijn eigen invulling aan. Het boek controleert niet, wat de docent precies doet in de klas, laat staan wat een student doet. Verder heeft een docent slechts beperkte mogelijkheden, omdat je in een klas met 30 studenten nooit voortdurend iedereen individueel kunt begeleiden en feedback kunt geven.

Onze methode vraagt slechts dat de docent zorgt dat de student het programma doorwerkt. Het programma zit zo in elkaar, dat de student dan inderdaad doet, wat hij moet doen. Het bevat niet allerhande toeters en bellen waardoor de student kan wegvluchten van de echte leertaak.

Wat is het geheim van TAVAN? TAVAN presenteert de student steeds een enkele, korte zin waar een fout in zit. De taak van de student is die fout te vinden en die te verbeteren. Het programma checkt vervolgens de oplossing van de student aan de hand van de docent-antwoorden. De student 'hoort' onmiddellijk of het goed was of niet.

Wat TAVAN eigenlijk doet, is de student kritisch leren lezen. Klopt de zin of kan die op een bepaald punt nog beter?

Om wat voor studenten ging het? Het programma is uitgetest en daarna nog 8 jaar toegepast op eerstejaars hbo-studenten. Maar in beginsel is het programma voor alle mogelijke doelgroepen geschikt. 

In de 8 jaar dat het programma in het reguliere onderwijs draaide, is op verschillende manieren gecheckt of studenten inderdaad nog steeds vooruitgingen. Steeds werd hetzelfde resultaat gevonden.

Natuurlijk is het programma in die 8 jaar ook nog verder verbeterd. Het is precies een van die verbeteringen die leidde tot het merkwaardige resultaat dat in deze blogpost centraal staat.

 

Wat de (taal)docent niet kent, deugt niet

Je zou denken, prachtig! Eindelijk is er na ruim honderd jaar een effectief programma beschikbaar om de schrijfvaardigheid van studenten in korte tijd belangrijk te verbeteren. (De speurtocht naar methodes om de schrijfvaardigheid van studenten te verbeteren, begon in de VS bij Harvard ruim een eeuw geleden.) Maar nee, taaldocenten en Neerlandici zien ons programma als vloeken in de kerk. Ons programma deugt niet en wij deugen nog minder.

Dat lijkt misschien een vreemde reactie. Maar in de Verenigde Staten heeft men ooit een groot onderzoek gedaan om de meest effectieve lesmethodes voor basisonderwijs te vinden. Die vond men inderdaad (Direct Teaching), maar vervolgens gebeurde er iets vreemds. Die methode werd nooit ingevoerd. Docenten vonden het een erg 'foute' methode. De methode deugde niet, kon niet deugen en de ontwikkelaar deugde nog minder.

Docenten hebben hun eigen idee over wat goede methodes zijn en zullen ieder andere methode hartstochtelijk bevechten als volstrekt fout en verwerpelijk. Vertel een docent niet wat hij moet doen, want dan tast je hem in zijn eer aan en wordt hij ziedend. Er trekt een rood waas voor zijn ogen.

Je zou kunnen zeggen: docenten staat niet open voor informatie dat andere methodes van lesgeven beter zouden kunnen zijn. In zekere zin is dat ook begrijpelijk: als docent wil je blijven lesgeven op de manier zoals je dat altijd gedaan bent. Ieder andere methode is een inbreuk op de vertrouwde gang van zaken.

Op een of andere manier heeft de methode van direct teaching echter toch ingang gevonden. Niet in de VS, maar in Hong Kong en China. Wie wel eens een video heeft gezien, hoe het in zo'n Chinese klas toegaat, kan zijn ogen niet geloven. Ze noemen het daar geen 'direct teachting', maar dat is het onmiskenbaar wel. Wat Amerikaanse docenten wisten tegen te houden, lukte hun Chinese collega's niet. Wie daar niet mee wilde doen, kon het kennelijk schudden.

Wat kunnen we leren van dit soort reacties? Docenten, en veel taaldocenten in het bijzonder, staan niet echt open voor nieuwe informatie. Als ze geconfronteerd worden met nieuwe informatie, reageren ze daar emotioneel op. Door die emotionele reactie zijn ze niet langer in staat de nieuwe informatie tot zich te nemen en te verwerken.

Taaldocenten en gewone docenten zijn echter niet de enigen, die aan dit euvel lijden.


TAVAN meet de taalfactor

TAVAN ontwikkelt niet alleen de (basale) schrijfvaardigheid van studenten, maar meet die ook voortdurend. Het is dus niet alleen een schrijfmethode, maar ook een testmethode.

Hoe kan dat? De student krijgt steeds een foute zin, die verbeterd moet worden. Naarmate de student dat beter kan, scoort hij hoger op taalvaardigheid. De TAVAN-score blijkt vrijwel perfect te correleren met alle andere methodes om taalvaardigheid te meten.

Als je erover nadenkt, zou iedere onderwijsmethode misschien zo in elkaar moeten zitten. Als je beter wilt worden in iets, dan moet je die vaardigheid trainen. Maar zodra je beter wordt in iets, moet dat ook zichtbaar zijn.

Ik had het over methodes om de taalvaardigheid te meten. Eigenlijk zijn dat er niet zo veel. Allereerst is er het holistisch oordeel. De docent kijkt naar het schrijfproduct (het opstel) en zet er dan een cijfer op. Die methode werkt wel, maar de betrouwbaarheid is uiterst laag. Het subjectieve oordeel van de docent kan snel de overhand kunnen krijgen.

De tweede methode bestaat uit het gebruik van een objectieve taaltest. Dat kan dus een meerkeuze-item zijn of een ander item dat objectief valt na te kijken. Deze tests zijn valide en betrouwbaar.

De derde methode bestaat uit de taalitems van een intelligentietest, maar eigenlijk is dit hetzelfde als de vorige methode.

De vierde methode bestaat uit het aantal fouten per honderd woorden volgens een of meer beoordelaar(s). Eventueel gebruik je bij meerdere beoordelaars alleen de fouten die beide beoordelaars hebben gezien.

Al die methodes leveren (binnen de grenzen van hun soms zeer beperkte betrouwbaarheid) precies dezelfde factor op. Die factor staat bekend als de taalfactor. Welke taaltest je ook pakt, zodra die een betrouwbare score levert, blijk je in de praktijk altijd de taalfactor te meten.

Met de taalfactor blijkt iets vreemds aan de hand te zijn. Je zou denken dat taal gaat over betekenis. Maar de taalfactor is volledig herleidbaar tot het aantal taalfouten per honderd woorden. De betekenis van de taal die gebruikt wordt, speelt voor de taalfactor geen rol.

De taalfactor wordt ook door intelligentietest gemeten, maar daarnaast meten intelligentietest nog iets anders. Een soort algemene intelligentie, een factor die sterk verwant is aan analytisch denken, goed kunnen leren, scherp kunnen lezen en goed zijn in rekenen en wiskunde.

Wat we dus normaal betitelen als IQ is in werkelijkheid een mengsel van de taalfactor met de algemene intelligentiefactor.

 

TAVAN meet ook de leersnelheid

Terug naar TAVAN. Op een bepaald moment ontdekten we, dat veel studenten de feedback (de informatie na een fout antwoord, dus het docentantwoord) niet lazen, maar weg klikten. Als deze studenten de feedback zagen, wisten ze: hun antwoord was fout. Daarna gingen ze zo snel mogelijk door met het volgende item. Ze wilden de fout zo snel mogelijk achter zich laten.

Als je daarna hetzelfde item nog een keer aanbood, werd het door deze studenten opnieuw fout gemaakt. Dat was natuurlijk niet de bedoeling. Het programma werd zo gewijzigd, dat studenten gedwongen werden het docentantwoord echt te lezen en die kennis daarna zelf toe te passen. Anders ging het programma niet verder.

Een volgende stap was via het programma bijhouden, hoe vaak iemand na een fout een item opnieuw fout maakte.

Nu bleek dat sommige studenten na een fout antwoord, die fout nooit opnieuw maakten. Ze lazen het docentantwoord eenmaal, verwerkten de informatie en deden het daarna altijd goed. Andere studenten bleken echter niet het docentantwoord te lezen, die informatie niet te verwerken en maakten het item gewoon opnieuw fout. Soms tot wel 19 of 20 keer.

 

Een vreemd resultaat

De verbeterde versie van TAVAN meet dus niet alleen de taalfactor, maar ook de leersnelheid. Nu wordt een vreemd verband zichtbaar. Leersnelheid blijkt licht negatief te correleren met de taalfactor. Studenten die na een fout antwoord de fout nooit opnieuw maken, blijken in doorsnee iets slechter te scoren op TAVAN dan studenten die de fout wel opnieuw maken.

Normaal is het zo, dat vaardigheidstests onderling altijd positief correleren. Wie goed is in de ene vaardigheid, is  ook goed (althans iets beter dan gemiddeld) in andere vaardigheden. Dat is de basis van intelligentietests. Welke items je precies gebruikt in de test doet er vaak niet veel toe. Mensen die hoog scoren op de test, doen het op school en in beroep beter.

Nu bleek deze stelling niet te kloppen. Het punt is niet alleen dat taalvaardigheid en de leersnelheid licht negatief correleren, maar dat ze vooral niet correleren. Taalvaardigheid is kennelijk iets totaal anders dan leersnelheid (het opnemen van nieuwe informatie).

Wie verder zoekt, vindt dat de niet lerende studenten ultra snel reageren, maar ze reageren door de informatie weg te klikken. De snel lerende studenten daarentegen gebruiken veel meer tijd om de feedback (het goede antwoord) te lezen, te bestuderen en op te slaan.

Die afwezige positieve correlatie betekent, dat intelligentietests twee totaal verschillende factoren door elkaar hutselen. Goed zijn in taal is kennelijk een ding. Snel informatie oppikken, goed leren is een totaal ander ding. Hoe kan dat?

Een taal leren is als het om je moedertaal gaat, vooral een kwestie van gevoel. Je voelt dat bepaalde constructies niet goed zijn. Je voelt, zo zeggen we dat niet. Maar nieuwe informatie je eigen maken, is een systeem 2 activiteit. Het vereist bewust en gericht nadenken. Het vereist mentale activiteit om het punt op te slaan, zodat je het volgende keer automatisch goed doet.

Wat we met TAVAN dus gevonden hebben, is dat studenten die een sterk ontwikkeld systeem 2 denken bezitten in verhouding een iets minder sterk ontwikkeld systeem 1 denken hebben en omgekeerd. Met andere woorden: studenten specialiseren zich kennelijk in systeem 1 of systeem 2 denken.

Hoe komt dit en wat betekent dit? Voor het antwoord op die vraag moeten we ons verdiepen in de resultaten van het empirische onderzoek naar fascisme.


De discriminatie-factor en het soortenmodel

Door de merkwaardige reacties op het proefschrift van mijn vrouw en mij (waarin we TAVAN beschreven) was ik me intensief gaan verdiepen in het empirische discriminatie-onderzoek. Als je wordt aangevallen als onderzoeker, kun je net als madame Curie ooit deed, slechts één ding doen: nog harder doorgaan met je onderzoek.

Mijn onderzoek van wat er aan informatie te vinden was, had als resultaat opgeleverd dat bevooroordeeldheid de factor moet zijn, die de geneigdheid tot discrimineren meet.

De twee drijfveren waardoor mensen geneigd zijn te discrimineren, zijn (rechts) autoritarisme (alles willen doen om bij de groep te horen) en sociale dominantie (alles willen doen om de top van de groep te bereiken). Die twee drijfveren bepalen samen het grootste deel (meer dan de helft) van bevooroordeeldheid.

Bevooroordeeldheid is niet alleen het enthousiast instemmen met het geloof, de meningen en de overtuigingen van je groep, maar het is ook de agressie- en discriminatiefactor. De meest bevooroordeelde mensen zijn ook het agressiefst en discrimineren het fanatiekst.

Als je op basis van de empirische resultaten verder redeneerde, kwam je uit op het soortenmodel. Dat stelt, dat een moderne landbouw-samenleving bestaat uit in beginsel vier soorten mensen. Drie van die vier soorten zoeken elkaar op, gaan klitten en vormen een machtige groep. De vierde soort, de double lows (of bèta's, boeren), worden niet gezien als behorend tot de machtige groep. Zij vormen de minderheidsgroep, wijken af, worden gediscrimineerd, uitgebuit, onderdrukt en gebruikt voor voedselproductie en het oplossen van alle mogelijke problemen. Zij zijn als het ware de werkbijen, die het goede leven van de 'hogeren' mogelijk maken.

In een moderne landbouw-samenleving ontstaan en zijn daardoor altijd twee verschillende culturen aanwezig. Aan de ene kant de alfacultuur van de machtige groep, aan de andere kant de bètacultuur van de double lows. Op basis van wat er uit onderzoek bekend is, kun je voorspellen, dat dit voortdurend weer zal gebeuren.

Om te overleven in die twee culturen, heb je voor iedere cultuur andere vaardigheden nodig. In de bètacultuur moet je aan de ene kant voldoende produceren, aan de andere kant moet je de gevaarlijke alfa's steeds een stap voor zijn. Onder die omstandigheden leef je als het ware in een levensgevaarlijk oerwoud. Je moet  het systeem 2 denken optimaliseren. Je moet het gevaar al zien, voordat het er is. Terwijl je ook de mogelijkheden tot productie optimaal moet benutten.

In de alfacultuur draait alles echter om sociaal handig reageren. De machtigen in de alfacultuur bepalen wie wat krijgt. Het enige middel dat iemand heeft om de machtigen gunstig te stemmen is de mond. Je moet voortdurend zeggen, wat de leiders willen horen. Je moet voortdurend hun vooroordelen bevestigen. Je moet de mensen met macht voortdurend naar de mond praten,

In de ene cultuur moet je de levensgevaarlijke wereld waar je in zit, voortdurend een stap voor zijn. Je moet dus optimaal voorspellen. In de andere cultuur moet je subtiel aanvoelen wat je machtige opponenten willen horen. In de ene cultuur draait alles om goed voorspellen, in de andere cultuur draait alles om het met woorden bevredigen van de ander.

Uitgaande van het soortenmodel verwacht je dat bèta's goed zijn in het hanteren van systeem 2: het rationele denksysteem om de harde wereld te voorspellen. En je verwacht dat alfa's goed zijn in het hanteren van systeem 1: door taal de ander emotioneel bevredigen.

Dat is precies wat we via TAVAN vinden. Leersnelheid (het open staan voor nieuwe informatie) correleert licht negatief met de taalfactor. De beheersing van systeem 1 en 2 vormen totaal verschillende vaardigheden, waarbij geldt dat mensen die goed zijn in de ene vaardigheid, naar verhouding vaak iets minder goed zijn in de andere.

TAVAN levert daarmee op een onverwachte manier bevestiging op voor de stelling dat er in moderne landbouw-samenlevingen twee tegenovergestelde culturen bestaan.

Maar zijn mijn vrouw en ik de enigen die een dergelijk resultaat gevonden hebben?

Wordt vervolgd.

 


* Meten en maximaliseren van basale schrijfvaardigheid. Anouk van Eerden, Mik van Es. Proefschrift. Rijksuniversiteit Groningen, 2014.

 

 

 


 






Geen opmerkingen:

Een reactie posten