zondag 8 januari 2023

De zoektocht naar de variabele die meet of men 'fascist' is

 

 

 

Wie valt voor de strongman, is 'fascist'.

Je kunt natuurlijk eindeloos twisten over wat precies een fascist is. Maar de overwegend Joodse wetenschappers in de VS tijdens de Tweede Wereldoorlog wilden niet twisten, maar onderzoek doen. Hun opdracht was uit te zoeken wat de Holocaust in Europa mogelijk had gemaakt en hoe dat eventueel in de toekomst voorkomen zou kunnen worden.

De onderzoekers redeneerden eerst heel rustig. Het probleem van de Holocaust was ontstaan doordat Hitler aan de macht kwam. Hoe had Hitler aan de macht kunnen komen? Doordat een belangrijke minderheid van de Duitsers met hem wegliep, hem steunde.

Verder beschikten de Joodse onderzoekers van Duitse origine vanuit eigen ervaring vaak over een belangrijke observatie. De mensen die Hitler steunden, waren op een bepaalde manier anders dan de rest van de Duitsers.

Maar wat was die bepaalde manier precies? Op dit punt hadden ze wel allerhande ideeën en speculaties, maar geen harde data.

De grote opdracht waarvoor ze zich dus gesteld zagen, was uitvinden op welk punt -- als je generaliseerde naar het algemene geval -- mensen die de strongman steunden, afweken van andere mensen.

Die vraag werd de basis voor wat ik noem, het empirische onderzoek naar discriminatie, agressie en fascisme. Dat onderzoek begon tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar het duurde tot 2020 voordat het definitieve antwoord gepubliceerd werd in gedrukte vorm.

Dit is dus geen kort verhaal. Het verhaal beslaat meer dan 75 jaar onderzoek. Moeizaam onderzoek, maar tenslotte toch succesvol. Ik probeer het hierna zo beknopt en helder mogelijk te vertellen.


De zoektocht naar het instrument om 'fascisme' te meten. Wie lopen er achter de strongman aan?

Wat ik noem 'het empirische onderzoek naar discriminatie' begon tijdens de Tweede Wereldoorlog in de VS. Amerikaanse Joden maakten zich grote zorgen over de situatie in bezet Europa.

Wat konden ze doen om hun eigen mensen te helpen? Ze kwamen op een idee waar vermoedelijk alleen Joden op kunnen komen. In Europa was een holocaust gaande. Wel nu, dan moest de wetenschap uitzoeken, waarom dat steeds weer gebeurde en wat daaraan viel te doen. Ze brachten dus gelden bij elkaar, zochten een stel wetenschappers en gaven die opdracht de zaak wetenschappelijk uit te zoeken.

De wetenschappers die de zaak moesten uitzoeken waren vaak Joden, die uit nazi-Duitsland hadden kunnen vluchten. Wat hun was opgevallen, was dat de belangrijke minderheid van de Duitsers die Hitler in het zadel had geholpen, op een bepaalde manier anders was dan de rest. Het was alsof er iets mis was met hun geest, met hun persoonlijkheid.


Mijn vader was geen Jood en kende geen nazi-Duitsers, hij had ze althans niet in zijn kennissenkring. Maar hij kende wel een heel stel Nederlandse NSB'ers. En hij had zichzelf de vraag gesteld: wat is er precies mis met die mensen? Het waren aardige mensen, er leek niets mis mee te zijn, maar als je beter keek, was er wel degelijk iets mis.

Mijn vader drukte dat zo uit. 'Ze hadden een kronkel in de kop'. Iets in hun hoofd was niet helemaal in orde. Ze hadden moeite met rechtlijnig denken. Ze waren niet in staat door het geleuter van Hitler heen te kijken.

 

Terug naar die wetenschappers in de VS. Er leek dus iets mis te zijn met nazi's, maar wat precies? Wat onderscheidde nazi's en andere extreem rechtse figuren van normale mensen?

Het grote probleem was die eigenschap X te vinden en aan te tonen. Anders geformuleerd: men moest 'fascisme' meetbaar maken. Maar 'fascisme' is nogal een beladen term. Daarom maakte men ervan: autoritarisme. En daarna werd het allemaal nog weer wat mooier en minder expliciet gemaakt. Het ging nu om de 'autoritaire persoonlijkheid'.

Het vervangen van het ene moeilijke woord door het andere, zie je vaak bij wetenschappers en andere mensen. Het lijkt dan net alsof je bent opgeschoten, maar dat is natuurlijk niet zo. In feite heb je het probleem alleen ingewikkelder gemaakt. Het basisprobleem was nog steeds hetzelfde. Men moest 'fascisme' op een of andere manier meetbaar maken.

De eerste poging ging uit van vooroordelen. Hitler grossierde in vooroordelen. Vermoedelijk waren nazi's dus mensen met een zwak voor vooroordelen. De meest opvallende vooroordelen hadden betrekking op Joden. Met die vooroordelen begon men.

Men probeerde te meten of mensen negatief dachten over Joden. Men maakte een vragenlijst met allerhande uitspraken over Joden. Wat vonden respondenten van die uitspraken?

Die vragenlijst was een groot succes. Het bleek een betrouwbaar instrument om de mening van mensen over Joden te meten. Je kon er dus de mensen met uitgesproken negatieve ideeën over Joden mee achterhalen.

Op dat succes bouwde men verder. Men bouwde de vragenlijst uit tot een vragenlijst waarmee men in een keer de mening over een heel stel minderheidsgroepen kon afvragen. Ook deze vragenlijst bleek prima te werken en betrouwbaar.

Dit vormde het eerste grote succes. Mensen die negatief dachten over Joden, dachten ook vaak negatief over andere minderheidsgroepen. Om fascisten op te sporen, hoefde men zich niet langer te beperken tot vragen over Joden. Je kon vragen over alle mogelijke minderheidsgroepen gebruiken. Het ging niet langer om alleen antisemitisme, het ging nu om haat tegen minderheden.

Maar had men nu inderdaad 'fascisme' te pakken? Mat deze lijst met uitspraken over verschillende minderheidsgroepen inderdaad wat fascisten zo afwijkend en bijzonder maakte?

Om zeker te zijn, had men een check nodig. Men had een tweede vragenlijst nodig, die op een andere manier 'fascisme' zou meten. Als beide instrumenten soortgelijke resultaten opleverden op een groep respondenten, had men kennelijk fascisme te pakken.

Er was dus een tweede poging nodig om fascisme te meten. Mensen die Hitler steunden, waren politiek gezien vaak extreem rechts. Als je een vragenlijst kon maken om dat te meten, had je een andere vragenlijst waarmee je vermoedelijk ook fascisten kon herkennen.

Men verzamelde een aantal politiek rechtse uitspraken en vroeg de geïnterviewden die te beoordelen. Ook deze vragenlijst bleek een redelijk succes: de vragen bleken onderling qua resultaat redelijk te correleren. De betrouwbaarheid had nog wel iets hoger gemogen, maar voor de rest werkte alles.

Nu bleek er echter een probleem. De vragenlijst naar de houding ten opzichte van minderheden en de vragenlijst naar politiek rechtse opvattingen bleken wel wat overeen te stemmen in uitkomsten, maar lang niet perfect. De correlatie tussen beide lijsten was lager, dan wat men gehoopt had.

Men concludeerde hieruit dat vreemdelingenhaat en politiek rechts wel een factor gemeenschappelijk hadden, maar toch niet helemaal hetzelfde waren.

 

Op dit punt zag men kennelijk door de bomen het bos niet meer. De onderzoekers waren lang niet allemaal even goed in statistiek en psychometrie onderlegd en dat euvel wreekte zich nu.

Als je wilt weten of twee vragenlijsten dezelfde factor meten, bereken je de correlatie tussen de scores van mensen die beide lijsten hebben ingevuld. Tot zover klopt, wat de onderzoekers deden. Maar vervolgens is er nog iets, dat je moet doen.

Psychologische vragenlijsten zijn vaak erg onbetrouwbaar. Voor die onbetrouwbaarheid moet je bij correlaties corrigeren, je moet er rekening mee houden. Dat doe je door eerst de (alfa-)betrouwbaarheden van de gebruikte vragenlijsten te berekenen. Daarna corrigeer je de gevonden correlatie voor de beperkte betrouwbaarheden van die lijsten. De formule hiervoor heet 'correction for attenuation' (https://psychology.fandom.com/wiki/Correction_for_attenuation).

Helaas, de onderzoekers vergaten deze essentiële stap en staarden zich blind op de in hun ogen te lage correlatie. Die correlatie was duidelijk meer dan nul, maar lang niet perfect.

Wie nu de moeite neemt wel te corrigeren voor de onbetrouwbaarheid, ziet dat beide vragenlijsten onmiskenbaar dezelfde factor maten. Men was erin geslaagd tweemaal 'fascisme' te meten, maar de onderzoekers dachten dat het slechts half gelukt was.

 

De onderzoekers gingen daarom verder en richtten nu hun aandacht volledig op hun derde en laatste poging: de beroemde en beruchte F-schaal. Men wilde 'fascisme' meten via een serie uitspraken die de diepere persoonlijkheid van de respondent zouden blootleggen.

Ook deze vragenlijst bleek weer een succes. De lijst leverde een betrouwbare score, de items bleken onderling redelijk samen te hangen.

Maar nu herhaalde zich, wat er al eerder gebeurd was. Men keek naar de correlaties met de twee eerdere vragenlijsten, men had immers iets van bevestiging nodig. Maar weer vergat men te corrigeren voor de onbetrouwbaarheid van de vragenlijsten.

Opnieuw vielen de correlaties met de twee eerdere pogingen daardoor tegen. Het leek duidelijk dat alle drie pogingen wel gedeeltelijk geslaagd waren, maar niet volledig. Het leek alsof alle drie instrumenten wel enigszins 'fascisme' maten, maar lang niet perfect.

De onderzoekers probeerden dit halve resultaat te camoufleren door de F-schaal uitgebreid aan te prijzen als de enige echte, ideale maat om fascisme te meten. Maar dat verhaal overtuigde natuurlijk niet volledig, omdat de gevonden correlaties te laag waren.

 

Wie echter de moeite neemt te corrigeren voor de onbetrouwbaarheid, vindt dat alle drie vragenlijsten vrijwel perfect dezelfde factor meten. De onderzoekers van The Authoritarian Personality (1950) hebben driemaal dezelfde factor gemeten, maar waren zichzelf dat niet bewust!

Alle drie vragenlijsten meten dus 'fascisme'. De lijst met vooroordelen over minderheden (etnocentrisme, wij zouden zeggen: bevooroordeeldheid, of in het Engels: prejudice), de lijst met politiek rechtse opvattingen (de PEC-schaal: Politiek Economisch Conservatief) en de F-schaal (Fascisme). De auteurs en daarnee ook de lezers van het dikke boek dat in 1950 verscheen, wisten dit echter allemaal niet.

De mensen die het veel te dikke boek moesten doorworstelen, hadden geen tijd en zin zelf alles te checken en na te lopen en misten ook vaak de benodigde specifieke kennis. De lezers zagen daardoor niet, wat er was misgegaan. Het gevolg was dat tot voor kort nog steeds niet duidelijk was, hoe je 'fascisme' precies moest meten.

Dat dat tenslotte wel lukte, danken we vooral aan de volharding en het doorzettingsvermogen van Bob Altemeyer. Als student bleek hij in de vijftiger jaren van de vorige eeuw voor een mondeling The Authoritarian Personality niet gelezen te hebben. Als compensatie moest hij vervolgens een nota schrijven over dit boek.

Hij richtte zich op de F-schaal en gaf in zijn paper aan, wat er allemaal mis mee was. Dit paper werd het uitgangspunt voor tientallen jaren onderzoek, waarin hij gestaag en stug doorging met het verbeteren van de F-schaal. De maat die hij daaruit tenslotte ontwikkelde, noemde hij: 'right wing authoritarianism'. Hij hoopte dat zijn RWA-lijst 'fascisme' beter zou meten.

Helaas bleek dat tenslotte tegen te vallen. Onderzoekers realiseerden zich dat vooroordelen typerend zijn voor fascisten en extreem rechts. Verder is bevooroordeeldheid een goede maat voor discriminatie en agressie. Maar de RWA-lijst correleerde slechts matig met bevooroordeeldheid. Ook de correctie voor de onbetrouwbaarheid bracht daarin niet wezenlijk verbetering.

Vervolgens verscheen er een nieuwe variabele op het toneel: sociale dominantie. Een vragenlijst (SDO) die de wens meet om ten koste van wat dan ook de top van de groep te bereiken (mijn omschrijving).

Nu werd iets vreemds duidelijk. Sociale dominatie en (rechts) autoritarisme zijn totaal verschillend (vrijwel ongecorreleerd), maar kunnen samen het grootste deel van bevooroordeeldheid voorspellen. Men had de wortels van bevooroordeeldheid gevonden! Deze twee variabelen maken duidelijk waarom mensen bevooroordeeld zijn.

Maar dan moest bevooroordeeldheid de variabele zijn, die voorspelde of men wel of niet achter de strongman aanliep. Klopte dat?

Pas kort geleden (2020) is de kwestie empirisch ondubbelzinnig bevestigd. Bevooroordeeldheid is de variabele die voorspelt of mensen achter de strongman (in dit geval: Trump) aanlopen. Zodra je de bevooroordeeldheid van respondenten weet, kun je ook voorspellen of ze wel of niet op Trump hebben gestemd.

Bevooroordeeldheid blijkt dus de variabele te zijn, die bepaalt of men 'fascist' is. 





 

 

 

 

 

 

-----

Bronnen

De informatie voor mijn uitleg is gebaseerd op drie bronnen.

1 - The Authoritarian Personality,  Theodor W. Adorno, Else Frenkel-Brunswik, Daniel Levinson, and Nevitt Sanford, 1950. (https://www.amazon.com/Authoritarian-Personality-T-W-Adorno/dp/B001P2OENQ/ref=tmm_hrd_swatch_0?_encoding=UTF8&qid=1673132760&sr=8-1)

2 - The Authoritarians, Bob Altemeyer, 2006. (https://theauthoritarians.org/)

3 -  Authoritarian Nightmare: Trump and His Followers, John W. Dean and Bob Altemeyer, 2020. (https://www.amazon.com/Authoritarian-Nightmare-Trump-His-Followers/dp/1612199054)

Wie de moeite neemt, het na te zoeken in The Authoritarian Personality ziet dat de auteurs driemaal dezelfde factor gevonden en gemeten hebben. Op deze blog heb ik daar al eerder over gerapporteerd.

Altemeyer geeft een heel leesbare samenvatting van vrijwel alles dat bekend is over autoritarisme en de RWA-schaal. Daarnaast behandelt hij ook de belangrijke SDO-schaal en wat daarover bekend is.

Hij behandelt ook het fundament van het empirische onderzoek naar discriminatie: het empirische resultaat dat RWA en SDO samen meer dan de helft van de variantie in bevooroordeeldheid (prejudice) verklaren.

Zijn boek staat als pdf online en is gratis te downloaden.

Maar wat is nu de alles bepalende factor? Welke maat bepaalt of men de strongman steunt en achterna loopt? 

Wie The Authoritarians (2006) leest, ziet dat Altemeyer niet langer geloofde dat RWA het antwoord was. Hij erkent op dat moment al het belang van SDO (de sociale  dominantie schaal).

Maar als RWA en SDO samen het antwoord zijn, is het natuurlijk veel logischer dat de variabele die ze samen vrijwel volledig bepalen, dus bevooroordeeldheid, de strongman-variabele is. Merkwaardig genoeg trekt hij die conclusie in 2006 nog niet openlijk. Hij vond het misschien moeilijk zijn RWA-schaal te degraderen tot een ondergeschikte positie.

Het onderzoek dat Altemeyer echter in 2020 publiceerde in Authoritarian Nightmare laat geen enkele ruimte open voor twijfel. Bevooroordeeldheid (prejudice) is de variabele, die voorspelt of men de strongman (in dit geval: Trump) omarmt en steunt.

Dat lost ook een ander probleem op. Bevooroordeeldheid is in beginsel normaal verdeeld. De variabele loopt van lager naar hoge bevooroordeeld. Maar waar moet je precies de grens leggen tussen bevooroordeeld en onbevooroordeeld?

Wel, wie de strongman steunt is bevooroordeeld. Wie dat niet doet, is kennelijk -- voor de belangrijkste praktische toepassing -- onbevooroordeeld.

 







 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten